Ter Laan als volksman

 

Verschenen in: Rein Brouwer e.a., Een mens komt dagen te kort. Over Kornelis ter Laan (1871-1963), Veendam: Veenkoloniaal Museum/Stichting t Grunneger Bouk 1990, pp. 64-71 (Museumreeks, dl. 10).

Klik hier voor een bewerking in het Gronings.

 

Het was in het voorjaar van 1901 dat de leiding van de SDAP voor een moeilijk probleem kwam te staan. De Kamerverkiezingen stonden voor de deur en alles leek erop dat juist déze verkiezingen de beslissende doorbraak zouden geven voor de jonge socialistische partij. En nèt op dit moment raakte één van de belangrijkste kandidaten, de Amsterdamse diamantbewerker Ome Jan van Zutphen, overspannen. Om binnen twee weken een nieuwe kandidaat te vinden voor het kiesdistrict Hoogezand leek nauwelijks mogelijk. ‘Het spijt me van die flinke, joviale figuur’, schreef de onderwijzer J. Zijl uit Kielwindeweer op 10 mei naar Amsterdam, maar er moet snel een nieuwe kandidaat komen:

          ‘De kansen in dit district staan heel goed ... De lui zijn hier voorgoed anti-militairist. Zij hebben er de brui aan om hun jongens een jaar of langer [voor het leger] te moeten missen ... Daarbij moeten we dus niet vergeten dat Groningen geen Holland is en dat we [het] dus moeten hebben van iemand die zijn neus ook wel eens buiten dat gewest heeft gestoken, liefst één, die dit volk en zijn toestanden flink kent.’[1]

De brief van een 29-jarige leraar uit Delft, die het partijbestuur kort daarna bereikte, kwam als een volslagen verrassing. ‘Hoewel ik niet de eer heb de leden van het Partijbestuur te kennen, geloof ik toch te mogen aannemen dat mijn naam u niet onbekend zal zijn’, schreef hij. En als ‘oude, en ik mag wel zeggen, goede bekende’ van de mensen in het district Hoogezand, presenteerde deze jongeman zichzelf als meest geschikte kandidaat om de verkiezingen te winnen.

          ‘Ik ben te Slochteren ... geboren en grootgeworden en beweeg mij onder de Groninger landbevolking dus als in mijn natuurlijke omgeving. Daar mijn vader te Slochteren klein-landbouwer is ... zal het mij weinig moeite kosten het vertrouwen te winnen van een zeer groot aantal boerenarbeiders en klein-landbouwers ... De bevolking is daar zo ver of bijna zover.’[2]

Nu was Ter Laan inderdaad ook voor de SDAP-leiding geen onbekende. In de onderwijzersbond, bij geheelonthouders en vrijdenkers en binnen de zogenaamde Vrijland-beweging (een club idealisten die eerst in Kenia, daarna in Venezuela een socialistische heilstaat wilde stichten), kende men hem al jaren.[3] Men wist dat oranjeklanten hem enkele jaren eerder hadden bedreigd en zijn huis in Delft hadden beklad.[4] Ook had hij in de publiciteit gebracht, dat hij bij een benoeming door de gemeente Amsterdam was gepasseerd vanwege zijn socialistische overtuiging.[5] Maar als partijgenoot kende niemand hem. Sinds ruim een jaar was hij lid van de afdeling Delft, vergaderingen had hij echter nooit bezocht. ‘Als persoon staat K. ter Laan ... hoog bij mij’, schreef de Delftse secretaris, ‘maar als sociaal-democraat zou hij mijn stem niet krijgen.’[6] ‘Geen sprake van’, noteerde partijvoorzitter Van Kuykhof dan ook direct boven de brief en de andere leden van het partijbestuur volgden hem in dit oordeel.

---

In Hoogezand-Sappemeer had Ter Laan de Franse school en de HBS bezocht. Hier had hij ook, zestien jaar oud, zijn klasgenoten meegesleept naar een toespraak van Domela Nieuwenhuis. Van dichtbij maakte hij mee hoe de landbouwkrisis van de jaren 1880 de keuterboeren en landarbeiders in de Woldstreken extra zwaar trof. Hij kwam onder de indruk van de armoede en het onrecht, dat hij om zich heen zag, en raakte bevriend met de fabrieksarbeiders, met wie hij ‘s morgens naar school liep. Zelf moest hij, vanwege de armoede thuis, zijn studie staken. Sinds 1891 als leraar te Appingedam, werd hij tevens hoofdredacteur van de links-liberale Damster Courant, waarvoor ook de vrijzinnige hereboer J.B. Westerdijk uit Uithuizermeeden schreef. Aanvankelijk werkten socialisten en hervormingsgezinde liberalen samen in de zogenaamde Volkspartij.[7] Maar Ter Laan, die vermoedelijk nog in 1891 aan de verkiezing van de links-liberaal mr. J.D. Veegens had meegewerkt, voelde zich steeds sterker aangetrokken tot de socialisten.[8] Net als andere radicale jongeren begon hij het werk van Multatuli te lezen. In het najaar van 18921892 maakte hij van dichtbij de revolutie-stemming in Hoogezand-Sappemeer mee, en in zijn krant schreef hij socialistische stukken. ‘Een onderwijzer behoort socialist te zijn’, stelde hij in een toespraak voor het onderwijzersgezelschap te Loppersum, en hij werd lid van de Sociaal-Democratische Bond.[9] Later beweerde hij voor het lidmaatschap te hebben bedankt, toen de Bond in 1894 op initiatief van de afdeling Hoogezand-Sappemeer voor een anti-parlementaire koers koos. Maar hij woonde toen al een jaar niet meer in Groningen.

Met enkele oude vrienden bleef Ter Laan contact houden, eerst vanuit Dordrecht (1893), toen Arnhem (1894), vervolgens Sluis (1895) en tenslotte vanaf 1898 vanuit Delft. Samen met zijn collega-onderwijzer Harmannus Groustra te Schildwolde gaf hij het blad Vrijland uit, dat ook in Sappemeer werd gelezen.[10] In dit blad en in debatten met sociaal-democraten liet hij zich nog in 1895 negatief uit over de nieuw opgerichte SDAP, waarvan de leiders volgens hem te veel van de staat verwachtten. Hij noemde zichzelf sociaal-liberaal.[11] De gewone liberalen vond hij veel te gematigd. Vermoedelijk was hij gedurende enkele jaren lid van de Socialistenbond, een linkse splintergroepering die pas in 1900 in de SDAP opging.[12] Twee-en-halve maand voor de opheffing van de afdeling Delft werd hij echter al lid van de SDAP.[13] Zo kon hij zich ook, in tegenstelling tot de overige leden die minder dan een jaar lid waren, kandidaat stellen voor de verkiezingen van 1901.

Eén van Ter Laan’s oude vrienden was de fabrieksarbeider Jacob de Groot uit Foxhol (Foxham), SDAP-er en voorzitter van de Volkskiesvereeniging Hoogezand. Híj was de drijvende kracht achter de kandidatuur van Ter Laan. Of Ter Laan’s latere bewering[14] klopt, dat De Groot hem had gevraagd zich kandidaat te stellen, weten we niet. De Groot moet dan al, voordat het algemeen bekend werd, aan Ter Laan hebben bericht dat Van Zutphen ziek was. Beide mannen hielden zich echter van den domme. Ter Laan stelde het voor alsof hij het bericht in de krant had gelezen, De Groot schreef aan het partijbestuur dat het hem het beste leek om Schaper of Troelstra als kandidaat naar voren te schuiven. Pas een paar dagen later gaf De Groot openlijk zijn steun aan Ter Laan.[15] Partijbestuurder Melchers beweerde dan ook dat Ter Laan zich zèlf zou hebben aangemeld, ‘de verlegenheid der arbeiders ná het bedanken van Van Zutphen kennende’.[16] Hoe het ook zij, De Groot was blij met het optreden van Ter Laan. Op een gemeenschappelijke vergadering van de volkskiesverenigingen slaagde hij erin om, met steun van Slochteren, de kandidatuur van Ter Laan door te drukken. De min of meer officiële tegenkandidaat Harm Kenther uit Winschoten haalde het niet.[17] Het partijbestuur weigerde vervolgens ronduit de verkiezingscampagne te steunen.[18] Pas nadat Ter Laan op 13 juni de eerste ronde had gewonnen, kwam men aarzelend over de brug met steun voor de herstemming. Tegenkandidaat was de vrijzinnig-democraat mr. Veegens, de man aan wie Ter Laan tien jaar eerder zelf nog zijn stem had gegeven. In Amsterdam arriveerde nu het ene telegram van na het andere: ‘Help ons, want wij hebben steun nodig’, schreef De Groot: ‘laat hij komen die wil en kan’, ‘de postwissel heb ik ontvangen, zoo er meer is voor ons, stuur het’, ‘wij hebben bij onze eerste verkiezing groote schulden gemaakt’. Paniekerig berichtte De Groot zelfs dat de sprekers het lieten afweten en dat het weer dreigde om te slaan. Maar tenslotte kwam op 27 juni 1901 het verlossende bericht: ‘Gekozen Ter Laan’.[19]

---

Ter Laan’s verkiezing had nog heel wat voeten in de aarde. Eerst moest hij procederen tot voor de Raad van State, omdat het Centraal Stembureau meende dat hij te jong was, toen ontsloeg de gemeente Delft hem.[20] En op het congres van de SDAP meende de afdeling Amsterdam zelfs ‘dat zulke personen niet moeten worden gecandideerd’ zolang niet algemeen bekend was dat zij lid van de partij waren.[21] En ook in de Kamer bleef hij aanvankelijk een buitenbeentje. Vooral zijn werk in de Bond voor Miliciens (dienstplichtigen), waarin hij ook met links-radicalen samenwerkte, leidde tot kritiek. ‘Dat gaat toch niet meer!’, vitte Troelstra, ‘dat enkelen onzer partijgenoten ... zullen optreden in gezelschap van personen die zich tegenwoordig alle moeite geven de SDAP van verraad te beschuldigen’.[22] Door hard te werken slaagde Ter Laan er echter geleidelijk in erkenning te krijgen. ‘Ter Laan bleek al spoedig een goed Kamerlid’, schreef zijn fractiegenoot W.H. Vliegen, ‘een uitstekend propagandist, een fanatiek werker’.[23] Hij verhuisde naar Den Haag, waar hij als eerste sociaal-democraat in de gemeenteraad kwam. Daar maakte hij zich populair door zijn enorme inzet. Als hij spreekuur hield, stond vaak een lange rij mensen in het trappenhuis van zijn krappe bovenwoning. Toen hij in 1909 de verkiezingen in Hoogezand verloor, werd hij dan ook onmiddellijk opnieuw gekozen voor het district Den Haag I. Onder de hoede van Ter Laan zette ook Willem Drees in de Haagse gemeenteraad zijn eerste stappen op het politieke pad. Negen jaar bleef Ter Laan raadslid, zesendertig jaar Kamerlid. In het parlement hield hij zich vooral bezig met militaire zaken, maar ook met onderwijs, met de staatsdrukkerij en met allerlei andere problemen, variërend van de postbestelling op het platteland tot en met het eten in de kazerne’s.[24] Dienstplichtigen met problemen vonden altijd bij hem persoonlijke aandacht, wat hem de eretitel ‘vader van de soldaten’ opleverde. Maar al als gemeenteraadslid was hij berucht wegens zijn breedsprakigheid. ‘Algemene politiek is zijn terrein niet. Hij is vooral een virtuoos in het en detail behandelen van begrootingen en wetten’, meende Vliegen niet onterecht, en de liberaal P.J. Oud herinnerde zich later:

          ‘In de nachtvergaderingen, waarin als regel de oorlogsbegroting wordt behandeld, brengt hij den voorzitter tot wanhoop door bij het ene na het andere artikel het woord te vragen’.[25]

Ter Laan, de geboren verteller, werd een gortdroge parlementariër, wiens bijdragen aan het politieke werk langdradig, saai en bovenal degelijk waren. Zo degelijk dat minister Cort van der Linden hem in 1914 betrouwbaar genoeg achtte om als eerste socialist in Nederland burgemeester van het rode Zaandam te worden.[26] Op die benoeming kwam veel kritiek, vooral nadat Ter Laan ingreep ten gunste van een staking, het vlaggen bij verjaardagen van het Oranjehuis afschafte en het niet zo nauw nam met de handhaving van de zondagsrust. Maar hij wist zich al snel boven de partijen te plaatsen. Ter Laan werd niet alleen een voorbeeldig Kamerlid, maar ook een voorbeeldige burgervader, bij wie, zoals de communist Marcus Bakker later vertelde, arbeidersjochies nooit tevergeefs aanklopten voor een bijdrage aan een of andere collecte.[27] Af en toe nog hield hij een stevige politieke toespraak, zoals de rede waarmee hij in 1925 de ontwapeningscampagne van SDAP en NVV opende. Maar zijn denkbeelden werden steeds gematigder. In 1937 ging hij uiteindelijk met pensioen en verhuisde naar Wassenaar. Zijn jongere partijgenoten in de Tweede Kamer waren blij dat ze deze starre en saaie SDAP-er van het oude stempel eindelijk kwijt waren. Ter Laan zèlf kon nu al zijn krachten wijden aan zijn literaire werk en aan de Algemeene Vereeniging ‘Grönnen’, waarvan hij in 1930 voorzitter was geworden.

Ter Laan was dan ook geen moderne sociaal-democraat. Hij bleef een ‘volksman’ in de 19e-eeuwse betekenis van het woord, een man wiens politieke ideeën waren gevormd in een periode dat een scherpe scheiding tussen arbeidersbeweging en vooruitstrevende burgerij nog niet bestond. Hij bleef zichzelf zien als een 19e-eeuwse volksopvoeder, zoals Multatuli dat eerder was geweest. Een onderwijzer die hoopte dat de heldere idealen van waarheid, recht en vrijheid geleidelijk zouden doordringen, ‘eerst bij de helderstdenkenden, dan onder het geheele volk’.[28] In ideologieën en systemen geloofde hij niet, eerder in de kracht van de overtuiging en in het beroep op het rechtvaardigheidsgevoel van de ander. Daarom weigerde hij aanvankelijk te kiezen tussen anarchisme en socialisme, daarom ging hij ook later weer tussen de partijen staan. Maar zijn streven naar consensus, naar een brede volksbeweging die - in de strijd tegen de voorrechten van de rijken en machtigen - alle vrijzinnige krachten zou bundelen, paste niet meer in het verzuilde Nederland van de jaren ‘30, waar de eerste rooms-rode coalitie eraan zat te komen.

Het heeft dan ook iets tragisch om de arbeidersvoorman Ter Laan later te zien optreden als de vaderlijke leider van de Groninger verenigingen, die toch wat deftige clubs van Groningers in den vreemde. Terwijl veel landarbeiders op het Groninger platteland hun best deden het verleden, met al zijn armoede en onrecht te vergeten, probeerden deze Groningers de herinnering aan datzelfde verleden nieuw leven in te blazen. Het ‘beloofde land’, dat in zijn jeugd zo dichtbij leek te zijn, dacht Ter Laan op oudere leeftijd te vinden in de herinnering aan zijn geboortestreek. Toen hij in 1923 Provinciale Staten van Groningen vroeg om subsidie voor de uitgave van zijn Nieuw Groninger woordenboek, merkte de communiste Roosje Stel-Vos uit Westeremden niet helemaal onterecht op ‘dat een leider van de sociaal-democratische beweging zijn tijd beter had kunnen besteden in het belang van de arbeidersklasse’. In plaats van het provincialisme te bevorderen, kon men van dit geld beter brandstoffen kopen ‘om aan de werkloozen rond te deelen ter tegemoedkoming in de armoede die op het ogenblik heerscht’.[29] Voor de communiste Roosje Vos was het beloofde land dan ook nog steeds nabij.

Toch is hiermee niet alles gezegd. Ter Laan, de saaie parlementariër, de onverzadigbare verzamelaar, de veelschrijver, was ook een overtuigend spreker en een goed verteller. Zijn boeken zijn een ware fundgrube voor alles wat we tegenwoordig zo modieus ‘de geschiedenis van het dagelijks leven’ noemen. Als één van de weinigen wist hij de vaak diep gelovige werkelijkheid van de Groninger plattelandsbevolking in de 19e eeuw goed te treffen. In zijn betere werk komt vaak, tussen de regels door, een diep medeleven met de ‘kleine man’ naar voren, een oprecht opkomen voor het uitgebuite en ontrechte volk. ‘Want in deze oude gevoelige verhalen’, schreef één van zijn zoons later, ‘zo eenvoudig weerverteld alsof er niets gemakkelijker is te vertellen van hoe het vroeger was, ligt ook de sleutel voor de toekomst, zo was het, zo zal het zijn’.[30] Socialisme was voor Ter Laan geen blauwdruk meer van een ideale maatschappij in een vèr land, maar een strijd om van déze wereld, met al zijn lichte en donkere kanten, iets beters te maken.

Bij zijn 90ste verjaardag vroeg de Haagsche Courant hem naar zijn idealen:

          ‘Ja, er zijn nog idealen. Het verschil is alleen dat ze vroeger uit direct gevoelde nood ontstonden. Veel van de praktische wensen zijn nu vervuld. De nieuwe idealen omspannen de wereld en spreken daardoor minder aan, maar ze zijn er en ze zijn in feite groter.’[31]

© Otto S. Knottnerus

---

 

Literatuur



 [1]Brief J. Zijl aan J.G. van Kuijkhof, 10-5-1901. De briefwisseling over de verkiezing van Ter Laan in 1901 is te vinden in het SDAP-archief nr. 2153d (IISG-Amsterdam). Zie over Ter Laan verder: Groningen. Cultureel maandblad 1963, 97-132; P.J. Meertens, ‘K. ter Laan’, in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1964/1965, 85-95; Een eeuw socialisme en arbeidersbeweging in Groningen, 1885-1985, red. P. Hoekman, J. Houkes, O. Knottnerus (Groningen 1986), 131-134; Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland, I (Amsterdam 1986), 65-67.

 [2]Brief Ter Laan aan partijbestuur, 12-5-1901, onder verwijzing naar bericht in Het Volk van dezelfde datum.

 [3]Ter Laan was aktief in de afdeling Delft van vrijdenkersvereniging De Dageraad, vermoedelijk ook de afdeling van de Nederlandsche Vereeniging tot de Afschaffing van Alcoholische Dranken (beide opgericht 1898). De oprichting van een toneelvereniging Multatuli in Delft in 1903 verraadt misschien ook nog iets van Ter Laan’s invloed.

 [4]Veertig jaren strijd 1898-1938. Jubileum-uitgave bij het veertig-jarig bestaan van de SDAP afd. Delft, p. 13. Ongeregeldheden tijdens de kroningsfeesten te Delft (Delft 1898).

 [5]Brief G.W. Melchers aan Van Kuykhof 21-5-1901.

 [6]Brief L.M. Houtzagers aan Van Kuykhof 21-5-1901.

 [7]P. Hoekman en J. Houkes, ‘De oude beweging en het vrije socialisme 1882-1920’, in: Een eeuw socialisme en arbeidersbeweging in Groningen, 41-68.

 [8]Nieuwe Groninger courant 8-7-1901 (met dank aan Jannes Houkes).

 [9]Dörp en Stad 3 (1951), 158.

 [10]Vrijland. Orgaan der Nederlandsche Vrijlandvereeniging (1894-1897). No. 7 (16-8-1894) is gedrukt bij T. Berg te Sappemeer, later verschuift het zwaartepunt van de beweging naar Amsterdam, totdat men met ruzie uiteen gaat; zie A.C.J. de Vrankrijker, Onze anarchisten en utopisten rond 1900 (Bussum 1972), 40-45. In 1895 verscheen Theodor Hertzka, Vrijland, het beeld eener toekomstmaatschappij, vertaald door K. ter Laan. Ter Laans laatste bijdrage aan het blad Vrijland dateert van 6-6-1896, maar nog april/mei 1897 verscheen zijn brochure Vrijland, een utopie nader bekeken. Net als Ter Laan ging ook Groustra later over naar de SDAP. Al in 1905 was hij voorzitter van de SDAP-federatie Slochteren, wat hij tientallen jaren zou blijven; zie K. ter Laan, Geschiedenis van Slochteren, 191-193.

 [11]Vrijland, 15-5-1895. Ter Laan reageert op 15-11-1895 nog afwijzend op een ingezonden brief van J. Broekema Pzn. (de plaatselijke ‘agent’ van Vrijland te Sappemeer), die het parlementaire socialisme verdedigt.

 [12]De Nieuwe Groninger courant van 8-7-1901 noemt hem een voormalig aanhanger van de Socialistenbond, Het Volk 6-6-1901 daarentegen nog steeds een ‘Volkspartijman’.

 [13]Veertig jaren strijd, p. 10.

 [14]Zie interview met Rein Brouwer, p. 59.

 [15]Brief De Groot aan Van Kuijkhof, 13-5-1901 en brief Ter Laan aan Van Kuijkhof, ingekomen 16-5-1901.

 [16]Brief Melchers aan Van Kuijkhof, 27-5-1901.

 [17]Dit gebeurde op 16 mei. ‘Wij werden echter overstemd door Slochteren met Hoogezand. Vooral die lui uit Slochteren wilden hem: hij is er geboren’, schreef Zijl aan Van Kuijkhof, 8-6-1901, nadat hij al op 10 mei had gewaarschuwd: ‘Ook durf ik de volkskiesverenigingen in Slochteren, Kolham en Schildwolde nog niet best te vertrouwen’.

 [18]Zijl aan Van Kuijkhof, 8-6-1901.

 [19]De Groot bedankte in 1905 na een ruzie als lid van de SDAP; SDAP-archief nr. 198d.

 [20]Zie ook brief van het hoofdbestuur van de Bond van Nederlandsche Onderwijzers; SDAP-archief nr. 2157/677.

 [21]Verslag van het achtste congres der SDAP op 30 en 31 Maart 1902 te Groningen.

 [22]SDAP-archief nr. 133/189, naar aanleiding van artikel in Het Volk 12-6-1903. Ter Laan was secretaris van de afdeling Den Haag, de anarchist J. Kloosterman voorzitter. Van 1903-1907 was hij de enige redacteur van De Milicien. Ter Laan schreef een aantal brochures en redevoeringen over het militaire vraagstuk: De oude en nieuwe militiewet (1903), Tegen het Nederlandsche militairisme (1905), Vijftien jaar soldaat (z.j., met enkele herinneringen aan zijn diensttijd te Groningen, 1892), De nieuwe militiewet (1912).

 [23]W.H. Vliegen, Die onze kracht ontwaken deed. Geschiedenis van de Sociaal Democratische Arbeiderspartij gedurende de eerste 25 jaren van haar bestaan (Amsterdam 1924-1938), II, 187.

 [24]Zie de Handelingen van de Tweede Kamer.

 [25]P.J. Oud, Het jongste verleden. Parlementaire geschiedenis van Nederland, 1918-1940 (Assen 1968), I, 53.

 [26]J.J. ‘t Hoen, ‘Klaas ter Laan. De eerste socialistische burgemeester in Nederland’, in: Spiegel historiael mei 1973, 295-302.

 [27]Puchinger. [De noten in de rest van het artikel staan in de oorspronkelijke versie op de verkeerde plaats].

 [28]K. ter Laan, ‘Waartegen streed Multatuli?’, in: De vrije gedachte 1910/11 no.3 (7 mei), p. 30-33.

 [29]S. Reker, ‘Van kilo’s en rijksdaalders: de uitgave van het woordenboek van Ter Laan’, in: Toal en taiken 2 (1984), 151.

 [30]G. ter Laan, ‘Onze vader’, in: Groningen 5 (1963), 99.

 [31]Haagsche courant 7-7-1961 (met dank aan Willem de Blécourt).