Johan de Heer lied 001 t/m 200 Zangbundel ten dienste van huisgezin en samenkomsten 833 liederen en koren geschikt voor orgel, piano of gemengd koor Driebergen, voorjaar 1955       LIED 1: 1-3 1   Ruis, o Godsstroom der genade in gemeent' en huis en hart! Laat in U gezond zich baden, wat gebogen gaat door smart! Stroom, 0 Heil'ge Geest, terneder op het uitgedroogde land; en de bloemen bloeien weder, haast verwelkt door zonnebrand. 2 Laat het uit Gods hemel stromen in de kerken overal! Van Uw nederdaling dromen moede harten zonder tal. Nieuwe liefde, nieuwe zangen, kracht, die zielen opwaarts tilt, brengt Uw ruisen, die 't verlangen als een heilig lied doortilt. 3 Komt, gij dorstigen, hier drinken uit die milde heilfontein! Laat uw ziel in 't stof niet zinken. maar in haar gereinigd zijn. Laat u door haar golven dragen tot waar liefde nooit verkoelt, waar de kust der aardse dagen door Gods vreugde wordt omspoeld.   Terug naar boven     LIED 2: 1-5 1 Aanschouw, aanschouw het Lam van God aan het kruis, aan het kruis U was ‘t, dat de Heiland leed aan het kruis, aan het kruis. Voor ons stort Hij Zijn dierbaar bloed aan het kruis, aan het kruis. O, luister naar Zijn laatsten kreet, Opdat gij ’t nimmermeer vergeet: Voor u was ‘t, dat de heiland leed aan het kruis, aan het kruis. 2 Zie Hem, met de armen uitgebreid, aan het kruis, aan het kruis; Bedenk, wat smarten Hij daar lijdt aan het kruis, aan het kruis. De zon verbergt haar aangezicht En donk’re nacht vervangt haar licht; De helmacht siddert op ’t gezicht van dat kruis, van dat kruis. 3 O, sla een blik op Jezus nu, aan het kruis, aan het kruis! Dien lijdenskelk dronk Hij voor u aan het kruis, aan het kruis. De aarde spkeet vaneen met kracht, Terwijl Hij ’t reddingswerk volbracht, Terwijl Hij leed, beschimpt, veracht, aan het kruis, aan het kruis. 4 Maar eind’lijk is de strijd volstreden aan het kruis, aan het kruis. De laatste smarten zijn geleden aan het kruis, aan het kruis. Nog eenmaal klinkt des Heilands stem: “Het is volbracht!” roept Hij met klem. De zege is behaald door Hem aan het kruis, aan het kruis. 5 Voortaan wil ‘k steeds den roem verkonden van Zijn kruis, van Zijn kruis, Waar Jezus stierf voor mijne zonden aan het kruis, aan het kruis. Hij zal mijn steun zijn en mijn staf! Hem prijs ‘k tot over dood en graf, Die door Zijn dood mij ’t leven gaf aan het kruis, aan het kruis.   Terug naar boven     LIED 3: 1-2 1 Ach, blijf met Uw genade. Heer Jezus, ons nabij, opdat ons nimmer schade, des vijands heerschappij. 2 Ach, blijf in vreugd' en smarte, nabij ons met Uw woord, en neig tot U ons harte, als 't oor Uw roepstem hoort. 3 Ach, blijf Gij met Uw zegen, nabij ons, rijke Heer, en schenk ons op Uw wegen, Uw heilgoed meer en meer.   Terug naar boven     LIED 4: 1-4 1 Alles wel, alles wel, ook in 't felste van de strijd, alles leidt tot heerlijkheid. REFREIN: Alles wel, alles wel, alles wel. 2 Alles wel, alles wel, ook als Hij een offer vraagt, dat mijn vlees steeds heeft behaagd. REFREIN: 3 Alles wel, alles wel. Geen gevaar voor dood en hel; satan wijkt op Zijn bevel, REFREIN: 4 Alles wel, alles wel, hier reeds in de aardse strijd, meer nog straks in heerlijkheid. REFREIN:   Terug naar boven     LIED 5: 1-3 1 Al de weg leidt mij mijn Heiland, wat verlangt mijn ziel dan meer? Zou ik immer aan Hem twijf'len, Die mij voortleidt keer op keer? Zoete troost en zaal'ge vrede, heb ik steeds op Zijn bevel. 'k Weet wat hier mij overkome, Hij maakt alle dingen wel. (bis) 2 Al de weg leidt mij mijn Heiland, Troost geeft Hij tot in de dood. Als ik zwak ben in beproeving, Sterkt Hij mij met 't hemels brood. Als mijn schreden soms gaan wank'len en mijn ziel van dorst versmacht, geeft Hij mij het levend water, en vernieuwt mijn levenskracht. (bis) 3 Al de weg leidt mij mijn Heiland, door al 't aardse stormgebruis, en volkomen vreugde wacht mij, In het zalig Vaderhuis. Als 'k mijn kroon, die Hij zal geven, aan Zijn voeten nederleg, zal mijn lied voor eeuwig wezen: "Jezus leidde m' al de weg." (bis)     Terug naar boven     LIED 6: 1-4 1 Als de levensstormen woeden, rondom mij op zee of land, dan zal ik mijn toevlucht zoeken, in de schaduw van Gods hand. REFREIN: Hij bedekt mij! Hij bedekt mij! En geen kwaad komt ooit nabij mij. Hij bedekt mij! 'k Rust dan veilig, in de schaduw van Gods Hand. 2 Wil Hij soms beproeving zenden, is het dat ik smart hier lijd? Niet Zijn gramschap maar Zijn liefde, toont Hij, als Hij mij kastijdt. REFREIN: 3 Hoe de vijand ook moog' zoeken mij te kwellen in 't gemoed, God zorgt, dat ook zelfs het kwade meewerkt, tot mijn eeuwig goed. REFREIN: 4 Ja, zolang ik 't kruis hier drage, door de ruwste storm of wind, wil de Heiland voor mij zorgen, Hij beschermt Zijns Vaders kind. REFREIN:   Terug naar boven     LIED 7: 1-2 1 Als g' in nood gezeten, geen uitkomst ziet, wil dan nooit vergeten: God verlaat u niet. Vrees toch geen nood! 's Heren trouw is groot, en op 't nacht'lijk duister, volgt het morgenrood. Schoon stormen woeden, ducht toch geen kwaad; God zal u behoeden, uw toeverlaat. 2 God blijft voor u zorgen, goed is de Heer, en met elke morgen, keert Zijn goedheid weer. Schoon g' in 't verdriet, nergens uitkomst ziet, groter dan de Helper, is de nood toch niet. Wat ons ontviele, Redder in nood, red slechts onze ziele, uit zond' en dood.   Terug naar boven     LIED 8: 1-2 (wijze lied 7) 1 Vrees niet, o mijn ziele! Wacht op de Heer! Wat u ook ontviele, toch blijft u veel meer. Wees onversaagd; zie de morgen daagt, en de nieuwe lente brengt al wat gij vraagt. In alle stormen, in alle nood, zal Hij u beschermen, Hij, goed en groot! 2 Vrees niet, 0 mijn ziele! Wacht op de Heer! Wat u ook ontviele, Toch blijft u veel meer. Wat u verliet, God verlaat u niet; groter dan de Helper is de nood toch niet. Eeuwig Getrouwe, Redder in nood, red ook onze ziele, God, goed en groot!   Terug naar boven     LIED 9: 1-3 (wijze lied 7) 1 Wie, wie zal mij roven 't zalige lot, dat ook mij daarboven wacht bij mijne God? Jezus, mijn Heer, daalde voor mij neer, kocht door naam'loos lijden mij de hemel weer. Wie is zo machtig, die mij ontrooft, wat de Heer waarachtig mij heeft beloofd? 2 Is ook mijn begeren dikwijls onrein, Jezus zal mij leren heilig, rein te zijn. Uit satans macht ben 'k terug gebracht tot de schoot mijns Vaders, door des Heren kracht. Hij heeft geleden voor al mijn kwaad, en de kop vertreden van 't slangenzaad. 3 Ja, met mijn gedachten, woorden en daân, ja, met al mijn krachten bid ik Jezus aan. Hem zij gewijd eer en heerlijkheid; 'k wil voor Hem besteden al mijn levenstijd. Here van boven, schenk mij de kracht om Uw naam te loven bij dag en nacht.   Terug naar boven     LIED 10: 1-3 1 Alles, wat adem heeft Love de Here der Heren, Al 't schepsel zinge een jubelzang te Zijner ere. Looft Zijne naam, mannen en vrouwen te zaam, komt, zingt Zijn eer, Halleluja. 2 Allen, die zijn verlost, loven de Here der Heren, en nu, van zonden vrij, zingen een lied tot Zijn ere. Looft Zijne naam, broeders en zusters te zaam, komt, zingt verheugd, Halleluja! 3 Allen, die Jezus nog niet kennen als hunne Here, roept God nu toe, dat zij zich zonder dralen hekeren. Geeft Jezus eer, valt voor Zijn voeten teneer, Hij maakt u vrij, Halleluja!   Terug naar boven     LIED 11: 1-4 (wijze lied 10) 1 Juicht, o gij heem'len, heft psalmen aan, Engelenkoren! Laat nu, o schepping, uw heerlijkste liederen horen! Maakt een geschal! Brengt nu dit nieuws overal: Jezus is heden geboren! 2 Juicht, o gij Eng'len! Verheft uwe stem, legioenen! God wil de zondaar genadiglijk met Zich verzoenen. Blijdschap en vreê deelt Zijne goedheid ons mee. Roemt Zijne liefde, miljoenen! 3 God in het vlees! Wie zal toch dit mysterie verklaren? Jezus komt heden de levensweg u openbaren. Treedt door de poort, en in Zijn licht wandelt voort, gij heilbegerige scharen! 4 Trouwe Immanuel, daal in mijn harte nu neder! Zonde, verlaat mij! verlaat mij en kom nimmer weder! En Jezus, Gij, heers nu voor eeuwig in mij: 'k min U, Verlosser, zo teder!   Terug naar boven     LIED 12: 1-3 1 Al is eng ook de poort, Zie toch draagt zij een woord, geschreven in letters van goud. En de moede die 't leest, hoort, verkwikt naar de geest, een woord van gena en behoud. KOOR: Klop. klop. klop. Is des Heilands gebod, klop in gelove hier aan: Klop, klop, klop, en wie klopt in geloof, ziet de deur voor zich open gedaan. 2 Komt, vermoeiden, spoed voort als de rust u bekoort; uw Jezus heeft plaats u bereid. Komt, gebrook'nen van kracht, waar Zijn vrede u verwacht, als voorsmaak der rust, die u beidt. KOOR: 3 Komt, o zondaars, met spoed in het spoor, door het bloed, van Jezus voor allen gebaand. 't Is nu tijd van genâ, en zo spoedig te spâ! Komt, komt nu de Heer u vermaant KOOR:   Terug naar boven     LIED 13: 1-3 1 Ik wandel in het licht met Jezus, het donk're dal ligt achter mij. En 'k weet mij in Zijn trouw geborgen, welk een liefdevolle Vriend is Hij. KOOR: Ik wandel in het licht met Jezus, en 'k luister naar Zijn dierb're stem, en niets kan m'ooit van Jezus scheiden, sinds ik wandel in het licht met Hem. 2 Ik wandel in het licht met Jezus, mijn ziel is Hem gans toegewijd. Met Hem verrezen tot nieuw leven, volg 'k mijn Heiland tot in eeuwigheid. KOOR: 3 Ik wandel in het licht met Jezus, o mocht ik zelf een lichtje zijn, dat straalt temidden van de wereld, die gebukt gaat onder zorg en pijn. KOOR:   Terug naar boven     LIED 14: 1-4 1 Wat God in deze tijd zoekt, dat is een jeugd die strijdt, die zich met ziel en lichaam, aan Christus heeft gewijd. Maar niet in eigen krachten Zich inspant tot het werk. God zoekt in deze dagen een jeugd in Zijn kracht sterk. 2 Wat God in deze tijd zoekt, dat is een jeugd vol vuur, die aan de Heiland trouw is, die Hem dient ieder uur. Die niet slechts met de lippen Hem Heer en Meester noemt. God zoekt in deze dagen een jeugd die in Hem roemt. 3 Wat God in deze tijd zoekt, dat is een jeugd, die blij, haar leven aan de Heer geeft, omdat zij wil dat Hij, die het haar heeft gegeven, Zijn Koninkrijk slechts bouwt. God zoekt in deze dagen een jeugd die Hem vertrouwt. 4 Wat God in deze tijd zoekt, dat is een jeugd die vraagt: "Wat wilt Gij dat ik doen zal?" zodat de rest vervaagt. Heer, neem ons jonge mensen. Wij geven ons aan U, maak uit ons in deez' dagen een jeugd, die strijdt voor U.   Terug naar boven     LIED 15: 1-4 1 Als de Heiland zal verschijnen in glorie op aard, met Zijn kind'ren, al de Zijnen om zich heen geschaard, KOOR  o, dan zullen zij juichen, rondom Jezus' troon; 's Heren lof dan vermelden, zo heerlijk en schoon. 2 Als de Meester zal vergaad'ren van heinde en veer, die Hem volgen op Zijn wenken. steeds zoekend Zijn eer. KOOR: 3 Als het Lam Gods op de wolken van zuid en van noord zal verzaam'len uit de volken, wie Hem toebehoort. KOOR: 4 O, mijn ziele, blijf dan waken en wachten op Hem, want dat tijdstip zal dra naken, ja, let op Zijn stem. KOOR:   Terug naar boven     LIED 15A: 1-4 (wijze lied 15) 1 'k Zal mijn Heiland straks ontmoeten, Zijn komst is nabij; in de lucht mag 'k Hem begroeten, van banden gans vrij! KOOR: Welk een vreugd, met Gods kind'ren straks Jezus te zien!  Als geen zonde ons zal hind'ren, Hem hulde te bien. 2 Nu nog bidden en waken en werken voor Hem; maar het uur zal dra naken, dan wenkt ons Zijn stem. KOOR: 3 Al de teek'nen der tijden vermeerd'ren met spoed. 'k Wil mijn lamp dus bereiden, voor 'k Jezus ontmoet. KOOR: 4 Dan zal d' aarde weer juichen, haar Schepper ter eer, alle knie zal zich buigen, voor Christus, de Heer! KOOR:   Terug naar boven     LIED 16: 1-4 1 'k Ben hier een vreemdeling, op reis naar huis. Deez' aard is een woestijn; hier ben 'k niet thuis. Vrees is aan alle kant, 'k word daag'lijks aangerand. Boven is 't Vaderland, daar ben ik thuis. 2 't Kwaad dreigt mij elke stap, 'k ben nog niet thuis; kort is mijn vreemd'lingschap, ik ga naar huis. De stormwind loeie vrij, hij is weer ras voorbij; 'k woon eens verlost en blij, in 't Vaderhuis. 3 Klagen, dat mag ik niet, al ben 'k niet thuis; al kwelt hier mij verdriet, eens kom ik thuis. Daar is geen smart of schand', daar is mijn Vaderland, daar aan Gods rechterhand, daar ben ik thuis. 4 Ja, aan mijn Heilands zij ben 'k eeuwig thuis, en gans van zonden vrij in 't Vaderhuis. Na al de aardse druk smaak ik een vol geluk, als 'k voor mijn Koning buk, voor eeuwig thuis.   Terug naar boven     LIED 17: 1-4 1 Als ik maar weet, dat hier mijn weg, door U, Heer, wordt bereid, en dat die weg hoe moeilijk ook, mij nader tot U leidt. KOOR: Nader tot U, nader tot U, nader mijn Heiland tot U; als ik maar weet, dat alles hier, mij nader brengt tot U. 2 Als ik maar weet, dat ook voor mij, de Heer aan 't kruishout stierf; en dat de Heiland ook voor mij, een levenskroon verwierf. 3 Als ik maar weet, Uw liefd' 0 Heer, vertroost mij dag aan dag; dan juich ik voort, wat ook mijn lot op aarde wezen mag. 4 Als ik maar weet, ook als op aard' mij droefheid wacht of kruis, dat ieder kruis mij nader brengt bij 't eeuwig Vaderhuis. KOOR:   Terug naar boven     LIED 18: 1-3 1 Alzo lief had God de wereld, alzo lief had God de wereld, de wereld, de wereld, God had de wereld lief. 2 Dat Hij aan ons heeft gegeven, dat Hij aan ons heeft gegeven, gegeven, gegeven, Zijn eengeboren Zoon. 3 Opdat 'n ieg'lijk die gelooft, opdat 'n ieg'lijk die gelooft, een iegelijk, een iegelijk, het eeuw'ge leven heeft.   Terug naar boven     LIED 19: 1-4 1  'k Ben reizend naar die stad,  waar Christus 't licht zal zijn,  om eeuwig daar te zijn bij Hem,  bevrijd van zorg en pijn. KOOR: Geen smart meer daar omhoog, geen smart meer daar omhoog; God Zelf wist daar de tranen droog, geen smart meer daar omhoog. 2 Al 't schoon op aarde kleeft de vloek der zonde aan, maar in die reine stad kan nooit de zonde binnengaan. KOOR 3 Daar is geen dood, geen rouw, geen leed, geen zielsangst meer; maar eeuw'ge blijdschap wacht de ziel daar boven bij de Heer. KOOR 4 Daar is de strijd voorbij, daar wacht de gloriekroon; daar vindt de ware strijder rust, en God Zelf is zijn loon. KOOR   Terug naar boven     LIED 20: 1-4 1 'k Bewoon een and're wereld, daar is geen zielsangst meer, want in mijn diepe droefheid, ontmoette mij de Heer! Mijn ziel is eind'lijk vrijgemaakt, der zondebanden zijn geslaakt, en 'k leef voor mij zelf niet meer! KOOR: Dit is het leven, dat ons Jezus geeft. Dit is 't eeuwig leven, waar 't ik geen plaats meer heeft. 2 Die wereld kent geen wanhoop, geen kommer meer of smart: geen angst of bange zorgen, beknellen meer het hart! Ja, alles is mij 't zelfde nu, ik ben gestorven, Heer, met U, en leef nu voor and'ren weer. KOOR 3 Ik heb de prijs berekend van het apostel zijn; voor and'ren in de dood gaan, 'k begreep, dat was 't geheim. Wenst gij te vinden deze kracht, die zielen redt uit satans macht? Ga dan naar Golgotha! 4 Des Heilands liefde dringt ons, om met Zijn tederheid het arme hart te winnen, dat in de zonde lijdt. Op Zijn bevel gaan wij verheugd; Zijn wil te doen is hemelvreugd, en altijd verhoort Hij ons. KOOR   Terug naar boven     LIED 21: 1-4 1 Ere zij aan God. de Vader, ere zij aan God, de Zoon, eer de Heil'ge Geest, de Trooster, de Drieeen'ge in Zijn troon. Halleluja. halleluja de Drieeen'ge in Zijn troon! 2 Ere zij aan Hem, wiens liefde ons bevrijdt van elke smet, ere zij aan Hem. die zondaars in de rij van koon'gen zet. Halleluja, halleluja 't Lam, dat vrijkocht en dat redt! 3 Ere zij de Heer der eng'len, ere zij de Heer der kerk, ere aan de Heer der volk'ren, aard' en hemel looft Uw werk. Halleluja, halleluja looft de Koning en zijn werk! 4 Halleluja, lof, aanbidding brengen eng'len U ter eer, heerlijkheid en kracht en machten legt Uw schepping voor U neer. Halleluja, halleluja lof zij U, der heren Heer!   Terug naar boven     LIED 22: 1-3 1 Bijna bewogen, door 't heilig woord, bijna getrokken, door 't liefdekoord. Maar 't harte zegt in spijt, van schier doorstreden strijd, tot meer gelegen tijd, laat, Heer, mij rust. 2 Bijna bewogen. broeder besluit; bijna getrokken, neen, stel niet uit. Hebt heden gij Gods Woord, uit Jezus' mond gehoord. Wanneer 't uw hart bekoort, haast u tot Hem. 3 Bijna bewogen, de Brui'gom komt; bijna getrokken, uw mond verstomt. Geen bijna troost of baat als d' oordeelsure slaat de Koning zegt: te laat! 't Is nu te laat!   Terug naar boven     LIED 22A: 1-4 1 Heer zie de wereldnood, o blijf ons dicht nabij; al 't schepsel zucht. ziet uit naar Uwe heerschappij. Heer, Uw Gemeente wacht, Uw volheid; maak haar vrij. Schenk haar nieuw leven en... o Heer, begin bij mij! 2 Zie Heer Uw kerk verscheurd, ach dat zij eenheid leer'! En van haar lauwheid zich tot U, o God, bekeer'. Dat z' als Uw Bruid de volheid van Uw Geest begeer'. En met verlangen wacht... op Uwe toekomst Heer! 3 Heer, zie Uw oogstveld aan, de tijd is kort van duur, veel schoven wachten nog op 't brengen in de schuur; o, stoot toch maaiers uit vol kracht, geloof en vuur, Heer, geef een wereldoogst nog in dit laatste uur! 4 Heer, schenk mij licht in Uwe volheid van gena, volle verzeek'ring dat 'k met U door 't leven ga, voll' onderwerping aan Uw Geest, waar 'k ga of sta volle verlossing door het bloed van Golgotha!   Terug naar boven     LIED 23: 1-3 1 Boven de starren en 's hemels boog. daar wordt het Kanan der rust gevonden, daar is geen smart, geen lijden, geen zonde, daar wist Gods hand de tranen van 't oog KOOR: Daar is het land het eerlijk oord dat mijn ganse hart bekoort. 2 Boven de starren is 't Vaderhuis, daar zal geen rouwe of smart meer wezen; eeuw' ige blijdschap, 't Lam zij geprezen, wacht daar de pelgrim na strijd en na kruis. KOOR: Dierbare Heiland, leid mijn schreên naar dat huis des Vaders heen. 3 Boven de starren, daar bij de Heer, juub'len en juichen de vrijgekochten. Zij, die op aard' de Heiland steeds zochten, zingen daar eeuwig Zijn lof en eer. KOOR: Geef toch, O Heer, dat in hun rij mijne plaats niet ledig zij.   Terug naar boven     LIED 24: 1-4 1 Buiten U, o Heer, kan mijn ziel niet leven, in U is mijn hart slechts voldaan: 'k laat de wereld los om m'aan U te geven, en tot de verloornen te gaan. (bis) 2 Als de golven slaan, en de stormen woeden, als de nacht zo somber mij schijnt; dan geef ik m' aan U. Gij zult mij behoeden, bij U zal ik veilig steeds zijn. (bis) 3 Waarom zou ik dan voor de offers vrezen, die de Heiland eist ook van mij? Wie een volgeling van de Heer wil wezen, drage 't kruis blijmoedig als Hij. (bis) 4 Aan Uw dienst, o Heer, wil ik mij verbinden dat niets van Uw kruis mij ooit scheid'! Daarin zal 'k mijn roem en vreugde vinden, kracht om te overwinnen altijd! (bis)   Terug naar boven     LIED 25: 1-4 1 Daar juicht een toon, daar klinkt een stem, die galmt door gans Jeruzalem. Een heerlijk morgenlicht breekt aan, de Zone Gods is opgestaan. 2 Geen graf hield Davids Zoon omkneld, Hij overwon, die sterke Held! Hij steeg uit 't graf door 's Vaders kracht, want Hij is God, bekleed met macht. 3 Nu jaagt de dood geen angst meer aan, want alles, alles is voldaan, die in 't geloof op Jezus ziet, die vreest voor dood en helle niet. 4 Want nu de Heer is opgestaan, nu vangt het nieuwe leven aan. Een leven door Zijn dood bereid, een leven in Zijn heerlijkheid.   Terug naar boven     LIED 26: 1-4 (wijze lied 25) 1 Juich, aarde, juicht alom de Heer, dient God met blijdschap. geeft Hem eer! Komt, nadert voor Zijn aangezicht; zingt Hem een vrolijk lofgedicht. 2 De Heer is God! Erkent, dat Hij ons heeft gemaakt (en geenszins wij) tot schapen, die Hij voedt en weidt, een volk, tot Zijne dienst bereid. 3 Gaat tot Zijn poorten in met lof, met lofzang in Zijn heilig hof; looft Hem aldaar met hart en stem, prijst Zijnen naam; verheerlijkt Hem! 4 Want goedertieren is de Heer! Zijn goedheid eindigt nimmermeer; Zijn trouw en waarheid houdt haar kracht tot in het laatste nageslacht.   Terug naar boven     LIED 27: 1-4 (wijze lied 25) 1 Geloofd zij 's Vaders een'ge Zoon, verhoogd tot 's hemels hoogste troon. Hij leeft, Die stierf op Golgotha; Halleluja! Halleluja! 2 O, welk een schone morgenstond, die opgaat over 't wereldrond! Gelijk de wachters in hun nood, zo vluchten nu ook hel en dood. 3 Geef, Heiland, als Gij wederkomt, en aller bozen mond verstomt, dat wij niet vluchten voor Uw licht, niet beven voor Uw aangezicht. 4 Maar, dat w' U blijde tegen gaan, en juichen: "Jezus heeft voldaan." Wij zijn verlost door Zijn genâ, Halleluja! Halleluja!   Terug naar boven     LIED 28: 1-3 1 Daal als in tijden van ouds op ons neer, Heilige Geest, Heilige Geest! Grif in ons hart Uwe wetten, o Heer! Heilige Geest, Heilige Geest! Zie, hoe naar U onze ziel heeft gesmacht, En op Uw komst met verlangen nu wacht; Geef ons een doop van Uw vuur en Uw kracht, Heilige Geest, Heilige Geest! 2 Geef ons den Geest, Die verlost en bevrijdt, Maak ons nu vrij, Maak ons nu vrij! Opdat ons al, heer, aan U zij gewijd, Maak ons nu vrij, Maak ons nu vrij! Laat nu bereek’ning en zelfzucht vergaan, Dat niets in ons Uwe stem moog’ weerstaan Of Uwen Geest zou bedroeven voortaan, Maar ons nu vrij, Maak ons nu vrij! 3 Geef mij Uw tweesnijdend zwaard in de hand, Machtige God, Machtige God! Geef mij een moed, tegen alles bestand, Machtige God, Machtige God! Maak mij volhardend, vol vuur, onversaagd, Zodat de zondaar geen uitstel meer waagt, Maar onverwijld om genade U vraagt. Machtige God, Machtige God!   Terug naar boven     LIED 29: 1-4 (wijze lied 28) 1 Heiland, door ’t bloed, eens gestort ook voor mij, Maakt Gij mij rein! Maakt Gij mij rein! Ik ben gebonden, Heer, maak mij nu vrij En houd mij rein! En houd mij rein! Dikwijls heb ik in ’t verleden gedwaald En door gebrek aan vertrouwen gefaald; Slechts in Uw kracht wordt de zege behaald! Heer, maak mij rein! Heer, maak mij rein! 2 Van alle zonden, die ‘k vaak heb beschreid, Maak mij nu rein! Maak mij nu rein! Steunend op U is mij zege bereid, Maak mij nu rein! Maak mij nu rein! ’t Is, Heer, op Uwe beloften, dat ‘k pleit; Gij hebt ook mij overwinning bereid; Nimmer zal ‘k struik’len, als Gij met mij zijt; Maak mij nu rein! Maak mij nu rein! 3 Van allen twijfel, die mij hield bekneld, Maak mij nu vrij! Maak mij nu vrij! Van alle vrees, die mij neerlaag voorspelt, Maak mij nu vrij! Maak mij nu vrij! Heiland, ofschoon ik ’t wellicht niet versta, ‘k Geef me in vertrouwen aan Uwe genâ En naar Uw woord zal ik, blijvend in U, Rein zijn reeds nu. Rein zijn reeds nu. 4 Van vrees voor ’t oordeel der mensen, o Heer, Maak Gij mij vrij! Maak Gij mij vrij! Van ’t aarz’len, dat ik getuig tot Uw eer, Maak Gij mij vrij! Maak Gij mij vrij! Sterk mij steeds meer met Uw liefde en kracht, U zij daarvoor steeds mijn loflied gebracht! Dit zal mijn lied zijn bij dag en nacht: Hij maakt mij vrij! Hij maakt mij vrij!   Terug naar boven     LIED 30: 1-3 1 Daar boven is een heerlijk oord, O zo schoon, o zo schoon! Daar wordt het Eng'lenlied gehoord, o zo schoon, o zo schoon! Geen zonde kent men daar omhoog. De blijdschap fonkelt in het oog, des zondaars, die voor Jezus boog, o zo schoon, o, zo schoon! 2 Geen donk're wolk bedekt de lucht, heerlijk land, heerlijk land! Geen boezem slaakt daar ooit een zucht, heerlijk land. heerlijk land! Daar gloeit de liefde in elk gemoed, de Heer is daar het hoogste goed, Hij Die vergoot Zijn dierbaar bloed. Heerlijk land, heerlijk land! 3 En schoon het hart is vol van schuld, Jezus stierf, Jezus stierf! Schoon vloek en smart en angst het vult, Jezus stierf, Jezus stierf! Komt, vallen we aan Zijn voeten neer, Hij kroont ons met Zijn liefde weer. En brengt ons in die plaats en eer, Jezus stierf, Jezus stierf!   Terug naar boven     LIED 31: 1-5 (Wijze lied 30) 1 Wij reizen naar des hemels kust; Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? En zingen 's Heilands lof met lust; Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? Miljoenen zijn reeds aan dat strand, waar God zelf alle leed verbant, kom, ga met ons naar 't hemels land! Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? 2 In 't godd'lijk licht gaan wij daar voort; Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? Hem prijzen wij daar ongestoord; Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? De levenskroon op 't hoofd geplant en d'overwinnaarspalm ter hand, met al de vreugd van 't beet're land; Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? 3 Wij zullen om Gods troon daar staan; Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? Hem bieden w'onze lofzang aan, Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? Daar zinkt de zon ook nimmermeer, De maan verbergt haar glans niet meer de rouwtijd keert daar nimmer weer; Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? 4 Des Heren weg is recht en goed; Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? God eist verand'ring van gemoed; Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? Des Heilands roepstem klinkt tot u: "Neem op uw kruis en volg Mij nu! Verlossing, vrede schenk Ik u!" Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? 5 O zondaar, zeg met hart en mond: "Ik wil gaan!" "Ik wil gaan!" Nog heden en in deze stond: "Ik wil gaan!" "Ik wil gaan!" Mijn oude makkers, 'k ga niet mee naar 't oord van eeuw'ge smart en wee! Ik kies nu Jezus en Zijn vree! "Ik wil gaan!" "Ik wil gaan!"   Terug naar boven     LIED 32: 1 1 Dat Here Jezus uw genâ, 's Vaders trouwe liefde, en de zaal'ge gemeenschap des Geestes, Blijve met ons allen, blijve met ons allen, met ons allen, amen. Blijve met ons allen, blijve met ons allen, met ons allen, amen.   Terug naar boven     LIED 33: 1-3 1 Daar ruist langs de wolken een lief'lijke Naam, die hemel en aarde verenigt tezaam. Geen naam is er zoeter en beter voor 't hart, Hij balsemt de wonden en heelt alle smart. Kent gij, kent gij, die Naam nog niet? Die Naam draagt mijn Heiland, mijn lust en mijn lied! 2 Die Naam is naar waarheid mijn Jezus ook waard, want Hij kwam om zalig te maken op aard; zo lief had Hij zondaars, dat Hij voor hen stierf, genade bij God door Zijn zoenbloed verwierf. Kent gij, kent gij die Jezus niet, die, om ons te redden, de hemel verliet? 3 Eens buigt zich ook alles voor Jezus in t stof, en d' Engelen zingen voortdurend Zijn lof. O mochten w'om Jezus verheerlijkt eens staan dan hieven wij juichend de jubeltoon aan: Jezus, Jezus, Uw naam zij d'eer, want Gij zijt der mensen en Engelen Heer!   Terug naar boven     LIED 34: 1-3 1 Dat ons loflied vrolijk rijze, dat het klinke tot Uw eer. Dat der kind'ren mond U prijze voor Uw gunst en goedheid Heer. KOOR: Looft de Heer! Looft de Heer! Halleluja! Halleluja! Halleluja! Zingt Zijn eer! 2 Boven bidden, boven denken, hebt Gij aan ons welgedaan; neen, wij kunnen U niets schenken, neem ons staam'lend lied slechts aan. KOOR 3 De Eng'len en der zaal'gen koren prijzen U in 't hemelhof. Ook naar kind'ren wilt Gij horen; uit hun mond bereidt G' U lof. KOOR   Terug naar boven     LIED 35: 1-7 1 De dierb're Heiland is nabij, de liefdevolle Jezus. Zijn woorden troosten u en mij, O, hoort de stem van Jezus. KOOR: Eng'lenkoren prijzen Hem, paren wij ook onze stem, zingen wij ter eer van Hem: Jezus dierb're Jezus. 2 Uw zonde droeg Hij aan het kruis, O, hoort de stem van Jezus! Een plaats, bereid in 's Vaders huis: een kroon, bereid door Jezus! 3 Hem zij de lof en heerlijkheid! Gelooft dan nu in Jezus; uw hart zij tot Zijn dienst bereid, verheerlijkt met mij Jezus. 4 Komt. broeders, komt nu al te zaam, en zingt ter eer van Jezus; komt, zusters, looft en prijst Zijn naam, ja, prijst de naam van Jezus! 5 Zijn naam verlost van zond' en schuld, geen and're naam dan Jezus, wordt, zondaars, met Zijn Geest vervuld, neemt aan het heil van Jezus. 6 Gij, kind'ren, beiden groot en klein, bemint de naam van Jezus; ook u maakt Hij het harte rein, dan leeft ook gij voor Jezus. 7 In 't hemels huis, voor ons bereid, daar zien wij onze Jezus; daar prijzen wij in eeuwigheid Zijn naam, de naam van Jezus.   Terug naar boven     LIED 36: 1-3 1 De Heer kent al de Zijnen, en wordt van hen gekend; Hij hoedt hen als Zijn schapen, aan Zijne trouw gewend. Geen wordt Hem ooit ontnomen, Hij is hun stok en staf; Zij blijven steeds de Zijnen, tot aan en over 't graf. Zij blijven steeds de Zijnen, tot aan en over 't graf. 2 Hij kent de schaar der Zijnen, die Hem wel niet aanschouwt, maar op de Ongeziene, als zag zij Hem, vertrouwt. Help ons, O Hemelvader! Help ons tot dat geloof; geef dat niets onze hope, niets onze liefde roov'. geef dat niets onze hope, niets onze liefde roov'. 3 En breekt de dag der dagen, de jongste dag eens aan, als alle mensen samen voor Uwe richtstoel staan, plaats ons dan Heer genadig aan Uwe rechterhand want dan ook kent Gij d'Uwen uit ieder volk en land. want dan ook kent Gij d'Uwen uit ieder volk en land.   Terug naar boven     LIED 37: 1 1 De genade onzes Heren Jezus Christus, en de liefde des Vaders, en de gemeenschap des Heil'gen Geestes, zij met u allen, met u allen, Amen.   Terug naar boven     LIED 38: 1-3 1 De Geest strijdt, O zondaar! En zoekt uw behoud; Hij klopt aan uw harte, zo hard en zo koud. Weersta dan die Geest niet, die heden nog staat; wellicht is het morgen, voor eeuwig te laat. 2 O, kind van Gods liefde! Verzwaar niet uw schuld, maar wordt met de vrede des Geestes vervuld. Bedroef dan die Geest niet; O, doe Hem geen pijn! Dat in u uw Heiland verheerlijkt moog zijn. 3 De tempel des harten, van schoonheid beroofd, en 't vuur van Gods liefde schier in u verdoofd; zie toe, dat die liefde weer brandende zij; en blus niet de Geest uit, want God is nabij!   Terug naar boven     LIED 39: 1-5 1 Geef uw lot in handen van uw Vader. laat uw toekomst over aan de Heer. Hart vol onrust, zie, Zijn licht komt nader, en de bergen werpt Zijn almacht neer. 2 Rust des hemels, nu door niets bewogen, hemelvreugde voor 't vermoeide hart; in deez' schuilplaats, aan haar zorg onttogen, vindt de ziele rust voor leed en smart. 3 Zij, die bidden, hebben niets te vrezen, schoon zij lopen, worden zij niet moe. Nooit zal 't strijden hun te moeilijk wezen, in de storm zendt God hun vrede toe. 4 Moet gij door een dal van tranen henen, grijpt uw harte soms ontroering aan, Zijn stem spreekt: wil niet langer wenen, houd steeds moed, want ik zal met u gaan. 5 Geef ook mij, Heer, deze diepe vrede, die ontspnngt van U, mijn Rots, alleen; dan voert nooit de vijand mij meer mede; nimmer wank'len zullen dan mijn schreen.   Terug naar boven     LIED 40: 1-2 1 U kan ik niet missen, U Jezus, mijn Heer! 'k Mis alles, wanneer ik uw bijzijn ontbeer, bij licht en bij duister, in droefheid en vreugd, in rijkdom en armoe, in grijsheîd en jeugd. Geen naam, die als d'Uwe mij vreugde bereidt, geen hand, die als d'Uwe zo zachijes mij leidt, geen stem die als d'Uwe mijn oor zo bekoort. Geen hart, dat als 't Uwe mijn smekingen hoort. U kan ik niet missen, U, Jezus, mijn Heer! 'k Mis alles, wanneer ik uw bijzijn ontbeer! 2 U kan ik niet missen, als 't sterfuur genaakt, wees Gij het, die dan aan mijn doodsponde waakt, verdrijf dan mijn twijfel, mijn vrees en mijn klacht, en voer mij naar 't licht door de duistere nacht! En ben ik, geleid door uw liefd'rijke hand, eens veilig in 'thuis van mijn Vader geland, dan grijp ik een cither en zing U het lied: "U kan ik niet missen, in eeuwigheid niet! U kan ik niet missen, U, Jezus, mijn Heer! Dank, lof en aanbidding, nooit mis ik U meer!"   Terug naar boven     LIED 41: 1-5 1 De nacht vlood heen, 't is helder dag! Er is blijdschap in mijn ziel! Mijn vrees is weg, Gods vreê woont daar, er is vreugde in mijn ziel! KOOR: Er is vreugde, hemelvreugde, hemelvreugde hier op aard. Te weten Jezus mint ook mij, is mij meer dan alles waard. 2 Mijn tranen droogde Jezus' hand, er is vreugde in mijn smart. k Ben pelgrim naar het hemels land, doch met blijdschap in mijn hart! KOOR 3 Eens was mijn hart vol duisternis, maar God sprak eens: "Daar zij licht!" Nu heb 'k een hemel reeds op aard en een hemel nog in 't zicht. KOOR 4 Door Jezus' macht, door Hem alleen, kan ik overwinnaar zijn; en waar ik kom, ik jubel luid: ja, des Heilands bloed maakt rein. KOOR 5 En is de weg soms ruw en steil, toch blijft blijdschap in mijn smart, want Jezus Zelf bestiert mijn weg, en houdt blijdschap in mijn hart. KOOR   Terug naar boven     LIED 42: 1-3 1 De Meester is wachtend op u, mijn vriend, de Meester is wachtend op u; O, gij dwaalde zo zeer, keer toch weer tot uw Heer, kom, keer tot de Heiland u nu! KOOR Kom, hoor de stem van uw Heiland, kom, hoor de stem van uw Heiland. Luister, luister, Hij roept u en wacht reeds zo lang, (zo lang.) 2 Hij roept door Zijn Heilige Geest ook u Zijn Geest roept uw hart tot Hem heen. O, geef Hem nu dat hart, en gedaan is uw smart. O, richt naar de hemel uw schreen! KOOR 3 Soms roept Hij langs wegen van donk're nacht, langs wegen, door u niet verstaan. Al drukt droefheid u neêr, laat uw hart zeggen: "Heer! O neem in genade mij aan!" KOOR   Terug naar boven     LIED 43: 1-4 1 Dierb're Heiland, mijn Verlosser. 'k Ben de Uwe, Godd'lijk Lam! In Uw bloed ben ik gereinigd, lof en ere zij het Lam. KOOR: Lof en ere, halleluja! Lof en ere zij het Lam! In Uw bloed ben ik gereinigd;   lof en ere zij het Lam! 2 Lang heb ik gezocht naar vrede, met een bang beklemd gemoed; nu heb ik de rust gevonden, slechts vertrouwend op Zijn bloed. KOOR 3 'k Leef nu slechts in stil vertrouwen want Uw bloed neemt weg mijn smart; 'k vind mijn kracht nu in de heilbron, vloeiend' uit mijns Heilands hart. KOOR 4 Aan Uw dienst gewijd voor eeuwig, leef en sterf ik aan Uw zij. Tot Uw eer zal 'k steeds betuigen Uw genade, rijk en vrij. KOOR   Terug naar boven     LIED 44: 1-4 1 Die hier om Jezus' wille verlaten, vader of moeder, huizen of land, ontvangen al wat ze eenmaal bezaten, honderdvoud weder uit Zijn hand; honderden kind'ren, vaders en moeders, zielen, gewonnen voor de Heer, eens diep gezonken, zusters en broeders, door hen gebracht tot Jezus weer. 2 Wie 't eigen leven wil verliezen, vindt 't ware leven in Hem alleen, 't leven, dat waard is om het te kiezen, liefde verspreidend om zich heen; aan de bedroefden brengend verblijding,   heling aan 't gebroken hart, aan de gebonden zielen bevrijding, en de bedroefden troost in hun smart. 3 Ik wil des Heilands volgeling wezen, spreken alom van Zijn liefd' en macht. Dat ook door and'ren Zijn naam geprezen, Hem aller lof en dank zij gebracht. Word ik dan ook gesmaad of geslagen, om Zijnentwil miskend, gehoond, voor Jezus wil ik alles graag dragen, daar mij Zijn liefde honderdvoud loont. 4 Moet ik een eenzaarn pad hier betreden, kost het mij dikwijls tranen en pijn, voert Gij naar Golgotha mijne schreden, moet angst en smart mijn deel hier zijn. 'k Blijf U vertrouwen, need'rig en stille, steunend op Uw belofte, O Heer! Wat ik verliet om Jezus' wille, geeft Gij mij honderdvoudig weer.   Terug naar boven     LIED 45: 1-3 1 Dochter Sions, wees verheugd! Juich van vreugd, Jeruzalem! Zie, uw Koning komt tot u! Ja, Hij komt, de Vredevorst! Dochter Sions, wees verheugd! Juich van vreugd, Jeruzalem! 2 Hosianna, Davids Zoon heil en zegen zij Zijn volk! Sticht nu, Heer, Uw eeuwig rijk; 't blij Hosanna komt U toe. Hosianna, Davids Zoon heil en zegen zij Zijn volk! 3 Ja, Hosanna, Davids Zoon! Wees gegroet, O Vredevorst! Eeuwig staat Uw zetel vast, eeuwig als Jehova's troon. Ja, Hosanna, Davids Zoon! Wees gegroet, O Vredevorst!   Terug naar boven     LIED 45A: 1-3 (wijze lied 45) 1 U zij de Glorie, opgestane Heer! U zij de victorie, nu en immermeer. Uit een blinkend stromen daald' een engel af, heeft de steen genomen van ‘t overwonnen graf. 2 Ziet Hem verschijnen, Jezus onze Heer! Hij brengt al de Zijnen in Zijn armen weer. Weest dan volk des Heren, blijd' en welgezind en zegt telkenkere: Christus overwint! 3 Zou ik nog vrezen, nu Hij eeuwig leeft, die mij heeft genezen, die mij vrede geeft. In Zijn Godd'lijk Wezen is mijn glorie groot, niets heb ik te vrezen in leven en dood.   Terug naar boven     LIED 46: 1-2 (wijze lied 45) 1 Halleluja! O verkondt het luid! Juicht, o Eng’lenreien! Roept Gods grootheid uit! Jezus komt op aarde, offert al Zijn eer, Laat Zijn hemelwaarde, daalt als mens ter neer. Halleluja, ziet, hoe Godes Zoon   ’t Mensdom te verlossen, laat Zijn hemeltroon! 2 Prijst Zijn genade met ontfermend oog Zag Hij op ons neder van den hemelboog! ’t Aardrijk was verloren, lag in nacht terneer; Jezus was geboren, Zonne schijn nu weer! Godd’lijke ontferming geeft ons juichensstof, Liefde zonder einde, U zij dank en lof!   Terug naar boven     LIED 47: 1-4 1 Is daar een hart vol verlangen, is daar een noodkreet, een schrei? Hoor dan de wondere tijding, Jezus gaat heden voorbij. KOOR: Jezus gaat heden voorbij ja heden voorbij Jezus gaat heden voorbij. Gaat heden aan u voorbij! 2 O, houd Hem staande, uw Heiland, Hij maakt van banden u vrij. Brengt Hem uw lasten, uw zorgen, Jezus gaat heden voorbij. KOOR 3 Hij wil vergeven uw zonden, maken uw harte zo blij, Hij kent uw leed en uw tranen, Jezus gaat heden voorbij. KOOR 4 Nog wordt één kans u gegeven, nog is de Heiland nabij, wijd Hem voor altoos uw leven, Jezus gaat heden voorbij. KOOR   Terug naar boven     LIED 48: 1 1 Ere zij God, ere zij God, in de hoge, in de hoge, in de hoge! Vrede op aarde, vrede op aarde, in de mensen een welbehagen. Ere zij God in de hoge, ere zij God in de hoge. Vrede op aarde, vrede op aarde, vrede op aarde, vrede op aarde, in de mensen, in de mensen een welbehagen, in de mensen een welbehagen, een welbehagen. Ere zij God, ere zij God in de hoge, in de hoge, in de hoge! Vrede op aarde, vrede op aarde, in de mensen een welbehagen. Amen. Amen.   Terug naar boven     LIED 49: 1-5 1 Dit is het Evangeliewoord, God roept tot mij, tot u. Tot ieder sterv'ling die het hoort: Jezus redt u nu. KOOR Jezus redt u nu, Jezus redt u nu; ja, Jezus redt u 't allen tijd; Jezus redt u nu. 2 God spreekt, die God, die nimmer liegt; geen twijfel meer, die 'k duld. 'k Geloof Zijn woord, dat nooit bedriegt, Jezus redt mij nu! KOOR 3 't Is niet mijzelf, waarop ik bouw, ik weet waar dit mij voert. 'k Zie uit mijzelf op Jezus' trouw, Jezus redt mij nu! KOOR 4 Waarom getwijfeld? Hij, die stierf, draagt thans de gloriekroon. Hij is 't, die alle macht verwierf; Jezus redt mij nu! KOOR 5 En eens, als in de paarlen poort ik aan Zijn voeten val. Dan klinkt mijn loflied altijd voort; Jezus redt mij nu! KOOR   Terug naar boven     LIED 50: 1-4 (wijze lied 49) 1 Een luister straalt van ’t bijbelblad, Volheerlijk als de zon; Schenkt licht op ieders levenspad Laaft uit d’ eeuw’ge bron. KOOR Lamp voor mijnen voet, Rust voor mijn gemoed, Hoe troostvol zijn uw woorden mij, In deez’ woestenij. 2 Gods Geest zweeft over ’t Vaderwoord, Zijn waarheid woont daarin, En wekt, waar ook Zijn schepsel ’t hoort, Nieuwen levenszin. KOOR 3 De Vaderhand, die uit genâ Zo’n trouwen gids ons gaf. Komt zwakken met haar kracht te stâ, Steunt hen als hun staf. KOOR 4 Heb dank, o God, Uw kostb’re gift Maakt rijk voor de eeuwigheid, Waar ’t Woord, in ’t hart diep ingegrift, Voor Uw komst bereidt. KOOR   Terug naar boven     LIED 51: 1-4 (wijze lied 49) 1 Uw woord, o God, is liefd' en licht, is heilig en volmaakt, en waar het hart en schreden richt, wordt Uw heil gesmaakt. KOOR Heilig Woord van God, Trooster in ons lot. Gij zult in deze aardwoestijn steeds ons richtsnoer zijn. 2 Heers daarom door Uw liefdewoord God, in ons hart altijd; ons hart, dat enig U behoort, zij U gans gewijd. KOOR 3 Uw heilsbeloften zijn ons brood, dat onze zielen voedt: Zijn levend water, dat uit nood ons herleven doet. KOOR 4 Daarvoor prijst nog U 't laatst geslacht met blij Halleluja, als 't roemt in Uw verlossingsmacht, en in Uw genâ. KOOR   Terug naar boven     LIED 52: 1-3 1 Ik wens te zijn als Jezus, Zo need'rig en zo goed; Zijn woorden waren vriend'lijk, Zijn stem was altijd zoet. Helaas! 'k ben niet als Jezus, dat ziet een elk aan mij; och, Heiland wil mij helpen en maak mij zo als Gij. 2 Ik wens te zijn als Jezus, In 't goeddoen nooit vertraagd. Dat men van mij kan zeggen: hij doet, wat God behaagt. Helaas 'k ben niet als Jezus, dat ziet een elk aan mij; och Heiland, wil mij helpen, en maak mij zo als Gij. 3 Ach neen, 'k ben niet als Jezus, mijn hart is vol van kwaad. Hoe zal ik ooit zo worden, waar vind ik hulp en raad? Mijn Heiland, wil mij helpen, maak mij van zonden vrij; dan zal 'k U eens aanschouwen en worden zo als Gij!   Terug naar boven     LIED 53: 1-6 (Dr. J.H. Gunning JHzn) 1 Ga niet alleen door 't leven, Die last is u te zwaar. Laat Een u sterkte geven, Ga tot uw Middelaar! Daar is zoveel te klagen, Daar is zoveel geween, en zoveel leed te dragen, Ga niet alleen! En zoveel leed te dragen, Ga niet alleen! 2 Ga niet alleen; uw Koning wil komen in uw hart. Ach geef het Hem ter woning, hoe stilt Hij dan uw smart! Wie kan er tranen drogen, als Jezus? Immers geen! Richt dan de treurend' ogen, naar Jezus heen! Richt dan de treurend' ogen, naar Jezus heen! 3 O armen, droeven, blinden, de hoofden opgericht! Laat u door Jezus vinden, Zijn last is zacht en licht. Daar is zoveel te dragen, daar is zoveel geween; ach, wilt dan niet vertragen! Naar Jezus heen! ach, wilt dan niet vertragen! Naar Jezus heen! 4 Wat klaagt gij om een wonde, die slechts erbarming sloeg? Wat zucht gij om de zonde, die uw Verlosser droeg? Wat staat gij angstig, droevig, als waart gij steeds alleen? Komt, gaat getroost, blijmoedig naar Jezus heen! Komt, gaat getroost, blijmoedig naar Jezus heen! 5 Welzalig, die 't ervaren, dat Hij hun alles is; dan kennen z' in gevaren bezorgdheid noch gemis. Hij draagt dan in Zijn armen, door alle nood hen heen. Wie steunt op Zijn ontfermen, is nooit alleen! Wie steunt op Zijn ontfermen, is nooit alleen! 6 En dan, als 't leed der aarde voor immer is gedaan; als in des hemels gaarde uw blijde voeten staan; dan ziet g'in 't zalig Eden slechts zaal'gen om u heen. Dan prijst g'in eeuwigheden uw Heer alleen! Dan prijst g'in eeuwigheden uw Heer alleen!   Terug naar boven     LIED 54: 1-4 1 Hoort, Jezus noodt u: komt tot het feest, komt, alle dingen zijn gereed. Voor arm en rijk is er plaats bereid, trek aan thans het bruiloftskleed. KOOR Elk die wil mag komen, gaat in de Koningszaal. O, zwakken en vermoeiden, daar 's plaats aan't Bruiloftsmaal. 2 Hoort, Jezus noodt u: komt tot het feest, kom, o mijn vriend nog is het tijd, ga binnen blijf toch niet buiten staan, voor u is ook plaats bereid. 3 Hoort, Jezus noodt u: komt tot het feest, 't licht straalt van ver u tegemoet, een ereplaats is voor elk bereid, die rein is door Jezus' bloed. 4 Hoort. Jezus noodt u: komt tot het feest, kom, arme zondaar stel niet uit, de Vader roept u een welkom toe, kom, neem nu een vast besluit.   Terug naar boven     LIED 55: 1-4 1 Ik buig m' aan Uwe kribbe nu, O Jezus, Gij, mijn leven! Nu 'k voor U kniel. nu geef ik U. wat Gij mij hebt gegeven. O! Neem het 't is mijn alles, Heer! Als ik 't U geef, ik heb niets meer; neem 't aan in welbehagen. 2 Ja, lang voor mijn geboortestond, waart Gij voor mij geboren. En voor ik U voor eeuwig vond, had Gij mij reeds verkoren. Eer 's Vaders hand m' in 't aanzijn bracht, had Hij goedgunstig reeds bedacht, hoe 'k zou tot d' Uwe worden. 3 Ik lag gehuld in eeuw'ge nacht; Gij werd mijn Zon, zo blijde; de Zon die mij heeft aangebracht recht en ontfenning beide. O, Zon! Gij bracht mij leven, licht, de glans der vreugd' op 't aangezicht. Hoe schoon zijn Uwe stralen! 4 Gij, door Wie 't al het aanzijn kreeg, is 't moog'lijk. grote Koning, dat Gij het hart. dat voor U neeg, kiest tot een eeuw'ge woning? Daal neer dan, heilig Hemelvorst, in 't hart, dat naar de liefde dorst, en geef het rust en vrede.   Terug naar boven     LIED 55A: 1-4 1 God in den hoog' alleen zij eer en dank voor zijn genade! Daarom dat nu en nimmer meer ons deren nood en schade. God toont Zijn gunst aan ons geslacht, Hij heeft de vrede weergebracht; de strijd heeft thans een einde. 2 Wij willen U ootmoediglijk om Uwe glorie loven, dat Gij, God Vader, eeuwiglijk regeert in 't rijk daarboven. Door Uw onmetelijke macht wordt, wat Gij wilt, terstond volbracht. Heil ons om zulk een Here! 3 O Jezus Christus, Zoon van God, des Vaders Eengeboren, die keert het droeve zondaarslot, verlost, die was verloren. Gij Godslam, heilig Hoofd en Heer, op ons gebed genâ vermeer,   erbarm U over allen. 4 O Heil'ge Geest, ons hoogste goed, ten Trooster ons gegeven, die hen voor satans macht behoedt, wien Christus schonk het leven door zijnen bangen bitt'ren dood: och, help ons in de droeve nood! Wij steunen op uw trouwe.   Terug naar boven     LIED 56: 1-3 1 Een trouwe Vriend wont in den hemel, Zoals de wereld die niet biedt; Want onder al dit aards gewemel Bestaat er zulk een vriendschap niet. Daarom, wie ook de wereld dient, Mijn Jezus is mijn beste Vriend. 2 De mensen zijn gelijk de baren, Maar Jezus’ trouw houdt eeuwig stand. Hij wil voor vallen mij bewaren, En leidt mij voort aan Zijne hand. Neen, wereld! ‘k Zeg uw vriendschap af, Mijn Jezus is mijn steun en staf. 3 Der wereld schijnbaar goede gaven, Zijn ’t deel van die haar ’t meeste geeft; Maar eenmaal zeker zien haar slaven, Hoe deerlijk zij bedrogen heeft. Neen, wereld! ‘k ben uw schijnschoon moê Mijn Jezus hoor ik eeuwig toe.   Terug naar boven     LIED 57: 1-3 1 Er komen stromen van zegen. Dat heeft Gods woord ons beloofd; stromen, verkwikkend als regen, vloeien tot elk die gelooft. KOOR: Stromen van zegen, komen als plasregens neer. Nu vallen drupp'len reeds neder, zend ons die stromen, O Heer. 2 Er komen stromen van zegen, heerlijk verkwikkend zal 't zijn: op de valleien en bergen zal er nieuw leven dan zijn. KOOR 3 Er komen stromen van zegen, Zend ons die Heilstroom nu neer! Geef ons die grote verkwikking; geef z' ons voortdurend, O Heer! KOOR   Terug naar boven     LIED 58: 1-4 (wijze lied 57) 1 Broeders, komt, bidden w' om zegen, God heeft het Zelf ons beloofd; plasregens zal hij doen dalen, zegen voor elk die gelooft. KOOR: Stromen van zegen, dat is 't waar 't harte naar smacht; stromen van Uwe genade, stromen van heil en van kracht. 2 Zend, Heer, Uw stromen van zegen, stromen op 't dorstige hart: heerlijk verfrissende regen, laaf'nis, verkwikking na smart. KOOR 3 Hebt gij reeds droppels van zegen, plasregens zullen er zijn; in de woestijn, op de heuv'len, groeien en bloeien zal 't zijn. KOOR 4 Ja, wij geloven voor zegen, dropp'len zijn nu reeds ons deel. Ja, wij geloven voor stromen, Heere, vervul ons geheel. KOOR   Terug naar boven     LIED 59: 1-3 1 In de hemel is het schoon, waar men zingt op blijde toon, met een altoos vrolijk harte, vrij van alle zorg en smarte; waar men juicht voor 's Heren troon, in de hemel is het schoon. 2 Lieve Jezus! Gij alleen brengt ons naar de hemel heen; want vergiffenis van zonden wordt slechts in Uw bloed gevonden; ware vreugde en zaligheên schenkt Gij, Heer, en Gij alleen. 3 Lieve Heiland! Zie ons aan, doe ons naar de hemel gaan, leer ons naar Uw stem te horen, anders gaan wij wis verloren. Leid ons op de rechte baan, dat wij naar de hemel gaan.   Terug naar boven     LIED 60: 1-3 1 'k Ben een koninklijk kind, door de Vader bemind, en 'k zal wonen in 's Konings paleis. In die stad nooit aanschouwd, met straten van goud: glorievol als een schoon paradijs. KOOR: 'k Ben een koninklijk kind door de Vader bemind, en Zijn oog rust zo teder op mij! Als de daag'raad straks gloort, de bazuin wordt gehoord, roept Hij mij om te staan aan Zijn zij! 2 'k Ben een koninklijk kind, niet slechts dienstknecht of vrind, 'k ben gekocht met het bloed van mijn Heer! En dat bloed geeft mij recht, meer te zijn dan een knecht, 'k ben Gods kind, dat verblijdt mij zo zeer. KOOR 3 'k Ben een koninklijk kind, dat zijn vreugd daar in vindt, God te loven met jub'lende stem! Tot ik sta voor de poort, van het hemelse oord, waar ik zijn zal voor eeuwig met Hem! KOOR   Terug naar boven     LIED 61: 1-4 (wijze lied 543) 1 Lang zwierf moed’loos op de bergen, Heer, Uw kudde in bange vrees, Angstig starend in het duister, Of niet haast haar ’t licht verrees. Heer, daar blinken d’ eerste stralen, Blijde gloed vervult het Ooste; Heer, heb dank, ’t is Uw genade, Die ons harte sterkt en troost. 2 Kracht’loos zijn wij in ons zelven, Zonder macht tot wederstaan; Maar Uw tucht deed door ’t kastijden Ons in Uwe wegen gaan. Zo leert Gij ons ’t zoete smaken Vader, van Uw heilsgebod. En Uw Geest maakt meer ons daag’lijks Plicht en kruis zelfs tot genot. 3 O, hoe zal ’t ons dan eens wezen Als volmaakt, in Christus één Wij, Uw met Uw bloed gekochten, Uwen hemel binnentreên; Als daar in Uw huis w’ aanschouwen Onzes Konings heerlijkheid, En de plaats, ons door Zijn trouwe, Vader in Uw huis bereid.   Terug naar boven     LIED 62: 1-3 1 Jezus, mijn Heiland, groot is Uwe liefde! Gij kwaamt op aarde tot redding der wereld, om haar van zonden eeuwig te bevrijden, dank, Here Jezus! 2 Jezus, mijn Heiland, groot is Uwe liefde! Gij gaaft Uw leven ten prijs onzer zielen: dies is geen vijand nu ooit meer te vrezen voor Uw verlosten. 3 Jezus, mijn Heiland, leer ons U te kennen leer ons te leven, te lijden, te wachten, om U voor eeuwig lof en eer te geven, U en de Vader.   Terug naar boven     LIED 62A: 1-5 1 Vader, zie Uw kind'ren naadren: smekend komen wij tot U, open toch de hemelvenst'ren; zend een Geestvernieuwing nu. 2 Werk aan de ongeredde zielen, zend het Woord dat hen geneest;   en verdrijf de mist der dwaling door de stormwind van Uw Geest. 3 Velen die zich Christen noemen, blijven nog van verre staan; wereldzin verslapt hun leven, Heer, zeg hun aan 't werk te gaan. 4 Gij toch zijt nabij, o Vader, Gij toch hoort Uw volk, o Heer, Vader, wil ons niet voorbijgaan, schenk ons een herleving weer! 5 Reinig ons, ook mij, van zonden, dat niets in mij U weersta, neem mij, breek mij, vul mij, zend mij! Dat 'k met kracht getuigen ga.   Terug naar boven     LIED 63: 1-5 1 Jezus neemt de zondaars aan! Roept dit troostwoord toe aan allen, die van 's levens rechte baan, op de dwaalweg zijn vervallen, 't rechte pad leert Hij hen gaan, Jezus neemt de zondaars aan. 2 Geen genade zijn wij waard maar in d' Evangeliebladen heeft ons God Zijn gunst verklaard; dat wij, hoe met schuld beladen, dan gelovig tot Hem gaan! Jezus neemt de zondaars aan! 3 Als een Herder wil Hij trouw, 't schaap in een woestijn aan 't dwalen, daar 't zich zelf verliezen zou van de doolweg wederhalen, brengen op de rechte baan: Jezus neemt de zondaars aan! 4 Komt gij allen, komt tot Hem! Zondaars, komt, wat zou u hind'ren? Jezus roept u, hoort Zijn stem Hij maakt zondaars tot Gods kind'ren; vrij moogt gij tot Jezus gaan: Jezus neemt de zondaars aan! 5 O! Dit geeft mij nieuwe moed bij de grootheid van mijn zonden: door Zijn Godd'lijk offerbloed heeft Hij mijn rantsoen gevonden: nu kan ik er vast op gaan, Jezus neemt de zondaars aan!   Terug naar boven     LIED 64: 1-4 1 Hand in hand met Jezus over 't ruwe pad, Jezus houdt vol liefde trouw mijn hand gevat. Onder blauwe hemel, onder stormgebruis, hand in hand met Jezus, kom ik veilig thuis. 2 Hand in hand met Jezus, steunend op Zijn kracht, zie 'k de sterren fonk'len in de zwarte nacht. Stormen mogen woeden, woest de golven slaan. Hand in hand met Jezus, kan ik veilig gaan. 3 Hij gaat aan mijn zijde, draagt met mij de last, nimmer kan ik wank'len, Jezus houdt mij vast. Hand in hand met Jezus, waar 'k mijn voet ook zet, naar mijn zwakke schreden, regelt Hij Zijn tred. 4 't Hart vervult met vreugde tors ik stil mijn kruis, 't zwaarste eind draagt Jezus, op de weg naar Huis. Daarom juicht mijn ziele, waar 's een Vriend als Hij? Hand in hand met Jezus, tot aan d' overzij.   Terug naar boven     LIED 65: 1-4 1 Overal met Jezus kan ik veilig gaan. In Zijn dierbaar licht wil ik voor altoos staan. Overal met Jezus leef ik in Zijn kracht, overal met Jezus is het nimmer nacht. KOOR Dicht bij Hem, dichtbij Hem, wil ik altoos staan overal met Jezus kan ik veilig gaan. 2 Overal met Jezus vrees ik storm noch nood. Jezus' trouw geleidt mij zelfs tot in de dood. Hij verstaat mijn wensen en verhoort mijn beê, overal met Jezus heb ik rust en vreê. KOOR 3 Overal met Jezus ben ik nooit alleen. Waar het Lam ook gaat, volg ik getrouw Zijn schreên. Want Zijn hand geleidt mij door het aards gedruis. Overal met Jezus voel 'k mij altijd thuis. KOOR 4 Overal met Jezus over land en zee. Voer ik zielen naar het land van liefd'en vree. 'k Zal Hem steeds aanbidden met mijn lof en prijs Overal met Jezus is het paradijs. KOOR   Terug naar boven     LIED 66: 1-5 (Wijze lied 63) 1 Jezus. mijn verlosser, leeft! En ook ik zal met Hem leven, dáár, waar Hij Zijn zetel heeft, wat zou mij dan nog doen beven, nu het Hoofd, reeds opgewekt, al de leden tot Zich trekt? 2 Door een onverbreekb're band ben ik aan dat Hoofd verbonden: mijn door God gegrepen hand worde in Zijn hand gevonden; en vergeefs grijnst dood en hel. 'k Zie op Jezus! 't Is mij wel. 3 Richt uw geest dan hemelwaarts, heft uw zielen op naar boven, van de lusten dezer aard, tot waar g'eeuwig wenst te loven. Woont met hoop en troost en zin, thans reeds bij uw Heiland in. 4 't Geen ik afleg is d' ellend': 't geen ik wachte, kracht en leven, 't leven, hier nooit recht gekend, wordt mij eeuwig dan gegeven: de aardse korrel wordt gezaaid. 't Hemels lichaam wordt gemaaid. 5 'k Zal dan wonen bij mijn Heer! Dit is mijn geloofsvertrouwen. Ik zal Jezus in Zijn eer, in Zijn koninkrijk aanschouwen, ik, ik-zelf, verlost van 't vlees, vrij van zonden, vrij van vrees.   Terug naar boven     LIED 67: 1-4 1 Neem, Heer, mijn beide handen in Uwe hand, opdat ik niet zal stranden in 's vijands land. Verzoeking lokt mijn schreden, naar 's afgronds steile rand. O, neem dan beî mijn handen in Uwe hand. 2 Met U slechts reis ik veilig, O, houd mij vast. De weg is vol gevaren, draag Gij mijn last. Verbreek, Heer, ied're afgod, ja, ied're zondeband, O, neem mijn beide handen in Uwe hand. 3 Tot wien kan ik mij wenden? Gij kent mijn hart, verstaat al mijn ellende, mijn zorg en smart. Geen sterv'ling kan mij redden, slechts Gij maakt nooit te schand', O, neem mijn beide handen in Uwe hand. 4 En als mijn ziel zal toeven in 't dodendal, dan weet ik, dat Uw hand mij geleiden zal naar 's hemels gouden kusten, in 't eeuwig vaderland. O, neem mijn beide handen in Uwe hand.   Terug naar boven     LIED 68: 1 1 Hij 's de Koning van mijn hart, mijn Jezus, mijn Jezus. Hij 's de Koning van mijn hart. Hij 's de Koning van mijn hart. Jezus, Jezus, Jezus, Jezus. Hij 's de Koning van mijn hart. Hij 's de Koning van mijn hart.   Terug naar boven     LIED 69: 1-6 1 Eens, als de bazuinen klinken, uit de hoogte, links en rechts, duizend stemmen ons omringen, ja en amen wordt gezegd, rest er niets meer dan te zingen, Heer, dan is Uw pleit beslecht. 2 Scheurt het voorhang van de wolken, wordt Uw aangezicht onthuld, vaart de tijding door de volken dat Gij alles richten zult: Heer, dan is de dood verzwolgen, want de schriften zijn vervuld. 3 Roep de doden tot getuigen dat Gij van oudsher regeert, roep hen die men dwong te zwijgen, die de wereld heeft geweerd, richt omhoog wat wist te buigen, kroon wat aanzien heeft ontbeerd. 4 Als de graven openbreken en de mensenstroom vangt aan om de loftrompet te steken en Uw hofstad in te gaan: Heer, laat ons dan niet ontbreken, want de traagheid grijpt ons aan. 5 Mensen, komt uw lot te boven, wacht na dit een ander uur, gij moet op het wonder hopen dat gij oplaait als een vuur, want de Geest zal ons bestoken, nieuw wordt alle creatuur. 6 Van die dag kan niemand weten, maar het woord drijft aan tot spoed, zouden wij niet haastig eten, gaandeweg Hem tegemoet, Jezus Christus, gist'ren, heden, komt voor eens en komt voor goed!   Terug naar boven     LIED 70: 1-4 1 Heerlijk klonk het lied der Eng'len, in het veld van Ephrata: ere zij God in de hoge, looft de Heer, Halleluja! KOOR Vrede zal op aarde dagen, God heeft in de mens behagen; zalig, die naar vrede vragen, Jezus geeft die, hoort Zijn stem. 2 Jezus kwam op aarde neder als een kindje klein en teer; maar, hoe arm Hij toen mocht wezen, Hij was aller Hoofd en Heer. KOOR 3 In een kribbe lag Hij neder, weldra werd een kruis Zijn troon; ja, om zondaars te verlossen, droeg Hij spot en smaad en hoon. KOOR 4 Leer ons bij Uw kribbe buigen, leer ons knielen bij Uw kruis, leer ons in Uw naam geloven, neem ons eens in 't Vaderhuis. KOOR   Terug naar boven     LIED 71: 1-4 1 Jezus, Hij is Koning. Jezus ,Hij is Koning. Koning van het gans heelal. Ja, diep in mijn hart leeft dit geloof: Jezus, Hij is Koning. 2 Jezus heeft ons vrijgekocht, Jezus heeft ons vrijgekocht, vrijgekocht door 't dierbaar bloed. Ja, diep in mijn hart leeft dit geloof: Jezus heeft ons vrijgekocht. 3 Wij zullen overwinnen, Wij zullen overwinnen, wij zullen overwinnaars zijn. Ja, diep in mijn hart leeft dit geloof: wij zullen overwinnaars zijn. 4 Jezus, Hij zal komen, Jezus, Hij zal komen, komen zal Hij met gejuich. Ja, diep in mijn hart leeft dit geloof: Jezus, Hij zal komen.   Terug naar boven     LIED 72: 1-5 1 Door een blik op het kruis is er leven en heil,   is er leven voor u en voor mij. Zie gelovig op Hem, wordt behouden en leef, want verlossing biedt Jezus u vrij. KOOR: Zie, zie, zie en leef. Door een blik op het kruis is er leven en heil, is er leven voor u en voor mij. 2 O, waarom droeg dan Jezus de zond' en de smaad, als uw schuld niet op Hem werd gelaân? O, waarom heeft het bloed uit Zijn zijde gevloeid, als uw schuld niet door Hem werd voldaan? KOOR 3 Niet uw tranen, gebeden, bekering, berouw, maar Zijn bloed wrocht verzoening voor u. Werp op Hem dan 't gewicht van uw zonde en schuld, vlied tot Jezus, o zondaar, vlied nu. KOOR 4 Neem nu aan in 't geloof en met vreugde het heil, neem het leven, dat Jezus u geeft; wees verzekerd, dat nimmer de dood u meer treft, daar de Heer, uw Gerechtigheid, leeft. KOOR 5 Weg dan, twijfel en vrees, want Gods woord heeft verklaard, dat uw Heiland het werk heeft volbracht; in de volheid der tijden kwam Jezus, de Heer, als het Lam, voor de zonde geslacht. KOOR   Terug naar boven     LIED 73: 1-4 1 Zie ons wachten aan de stromen, aan de oever der rivier: straks zal onze Bootsman komen, en wij varen af van hier. KOOR Hoe de storm ook moge woeden, op de reis naar d' eeuwigheid. Jezus is de trouwe Bootsman, die ons altijd veilig leidt. 2 Door de kille, kille stromen, gaan wij naar het Godspaleis; 't eng'lenlied klinkt uit de verte, en verkwikt ons op de reis. KOOR 3 Reeds zien wij de gouden straten, van de hemelstad, zo schoon; horen wij d' ontelb're schare juub'lend juichen voor Gods troon. KOOR 4 Velen, die wij hier beminden, zijn ons reeds vooruit gegaan; straks, vereend met hen voor eeuwig, zullen w' ook voor Jezus staan. KOOR   Terug naar boven     LIED 74: 1-4 (wijze lied 73) 1 Wat zou toch de kracht dier mannen, Wat de hoop dier vrouwen zijn, Die bij al de aards’ ellende, Toch zo kalm en rustig zijn? KOOR:   Hoe de storm ook moge woeden, Op de reis naar d’ eeuwigheid, Jezus is de trouwe Bootsman, Die hen altijd veilig leidt. 2 Velen hunner lijden smarten, And’ren wordt de ziel doorboord; Maar bij al dit bange strijden, Wordt geen klacht van hen gehoord. KOOR 3 Ja, zij kunnen alles dragen; Zelfs in d’ allergrootsten nood Zal hun Meester hen bewaren, Die verwon de hel en dood. KOOR 4 Wilt gij veilig gaan door ’t leven, Gaan ook door de doods-Jordaan? Komt tot Hem met al uw zonden, En gij zult in vrede gaan. KOOR   Terug naar boven     LIED 75: 1-5 1 Heilig heilig, heilig heilig, heilig heilig, Heer God almachtig. Als bewijs van onze liefde heffen wij ons hart tot U, heilig heilig, heilig heilig. 2 Onze Vader, door genade zijn wij kinderen van U voor eeuwig, Vader. Als bewijs van onze liefde heffen wij het hoofd omhoog. Onze Vader, onze Vader. 3 Heere Jezus, O, Heer Jezus, dank U wel dat U ons redde, Heer Jezus. Als bewijs van onze liefde heffen wij de handen op. Heere Jezus, O, Heer Jezus. 4 Geest zo heilig, heilig, heilig, kom en vul ons hart opnieuw met vuur zo heilig. Als bewijs van onze liefde, heffen wij dit loflied aan, Geest zo heilig, heilig, heilig. 5 Heilig, heilig, heilig, heilig, heilig. heilig, Heer God almachtig. Als bewijs van onze liefde, heffen wij ons hart tot U. Heilig. heilig, heilig, heilig.   Terug naar boven     LIED 76: 1-3 1 Zij raakte-alleen den zoom van Zijn kleed aan, Toen zij nabij Hem stond; En in ’t geloof kwam zij tot haar Heiland, En toen werd zij gezond. KOOR: Raak nu gelovig Zijn kleed aan, En gij ook wordt gezond; Zijn reddingskracht geeft leven weer, Ja, dit geeft Hij terstond. 2 Zij kwam bevreesd, schoorvoetend Hem nad’ren, Z’ erkende Hem als haar Heer; De kracht van God kwam toen tot haar stromen, Zij had geen krankheid meer. KOOR 3 Hij sprak tot haar: “Wees welgemoed, dochter, ‘k Heb uw geloof aanschouwd.” En vrede-en vreugd werd haar toen gegeven; ’t geloof was haar behoud. KOOR   Terug naar boven     LIED 77: 1-3 1 In God verborgen leven, met Christus zijn gedood, Hem alles overgeven, in alle strijd en nood. Zich vast op God verlaten, wat is dat zalig, zoet; Hem alles overlaten, dat is het hoogste goed. 2 Moog' alles mij ontzinken, Zijn trouw houdt eeuwig stand; Zijn Woord zal altijd klinken: "Ik vat u met Mijn hand!" Wat is 't een zalig leven, zo rustig, kalm en stil, zichzelf ten offer geven en doen des Vaders wil. 3 Wie deze vreê wil smaken, moet alles aan Hem kwijt, zijn eigen lust verzaken, zichzelf aan God gewijd. Zijn aardse leden doden, Zijn zin en wil aan 't kruis. Verbranden zijn afgoden, op weg naar 't Vaderhuis.   Terug naar boven     LIED 78: 1-3 (wijze lied 77) 1 Aan u zij, jongbekeerden, Ditmaal ons lied gewijd, Aan u, die ook eens leerden, Dat door gehoorzaamheid Het leven wordt verkregen In Jezus, onzen Heer; Leidt Hij als Gids uw wegen, Zo vreest dan thans niets meer. 2 Een blik op uw verleden, Uw leven toen of nu, Vervult uw ziel met vrede, Dat ook de Heiland u Verlost heeft van uw zonde, Dat gij nu door genâ Een ieder mag verkonden: Ik volk thans Jezus na. 3 En nu u zijn vergeven Uw zonden van weleer, Wijdt nu den Heer uw leven En zondigt nu niet meer. Blijft maar op Jezus bouwen, Daar Hij steeds hulpe biedt. De rots van uw betrouwen Bezwijkt of wankelt niet.   Terug naar boven     LIED 79: 1-3 (Wijze lied 77) 1 Op 't altaar in Gods woning leg ik mijn offer neer; gering zij 't voor mijn Koning, 'k weet toch: 't verheugt Hem zeer. ‘t Is al wat 'k heb te geven, het is mijn eigen wil! Voortaan wil 'k Hem slechts leven, ootmoedig, heilig, stil. 2 'k Behoef niet te versagen, al komt de lout'ringssmart, want alles kan ik dragen, mag 'k rusten aan Zijn hart, die voor mij gaf Zijn leven, mij reinigd' in Zijn bloed, zal Hij niet alles geven, wat heilzaam is en goed? 3 Ik wil niet angstig smeken: "Geef dit, bespaar mij dat." Niets goeds zal mij ontbreken op 't smalle levenspad. Zij ook de weg verborgen, die ik bewand'len moet, toch ben ik zonder zorgen; de Gids ken 'k immers goed!   Terug naar boven     LIED 80: 1-4 1 Elk uur, elk ogenblik, Steun ik op U; Uw woord alleen, o Heer, vertroost mij nu. KOOR Mijn ziel heeft U van node, elk uur, elk ogenblik! O zegen mij, mijn Heiland! Tot U kom ik! 2 Mijn ziel behoeft Uw hulp, in vreugd' en pijn; wil elke dag O Heer, nabij mij zijn. KOOR 3 Leer mij Uw wil te doen steeds meer en meer; wil aan mijn ziel Uw woord vervullen Heer! KOOR 4 Mijn ziel zucht steeds naar U. o heilig God! Ik ben Uw eigendom. volzalig lot! KOOR   Terug naar boven     LIED 81: 1-3 1 Zondaar, zoekt gij rust en vrede, levenslust en stervensmoed? Niets deelt u de wereld mede, alles vindt g'aan Jezus voet. KOOR Kom. O kom met al uw noden, vrede wordt u aangeboden; vlucht dan, eer gij sterven moet, met uw zonde aan Jezus' voet. 2 Daar is niemand weggezonden, die om schuldvergeving bad. Daar heeft ieder heil gevonden, alles wat hij nodig had. KOOR 3 Hoor, bij dagen en bij nachten roept de Heiland: "Kom tot Mij!" Waarom, waarom zoudt gij wachten?   Spoedig is Uw tijd voorbij. KOOR   Terug naar boven     LIED 82: 1-4 1 Zouden wij ook eenmaal komen, waar de levensstroom ontspringt, en aan d' altijd groene zomen, Christus' Kerk Zijn lof steeds zingt? KOOR Laat ons streven eens te komen, aan de zilv'ren, zilv'ren stromen, waar aan d' altijd groene zomen, Christus' Kerk 't Hosanna zingt. 2 Zalig, heerlijk zal 't ons wezen, daar, verlost van zonde en pijn, rein van alle smet genezen, meer dan d' englen Gods te zijn. KOOR 3 Laat ons in die hope leven; God, Die ons haar vreugde biedt, wil Zijn Geest als pand ons geven, dat genade ons is geschied. KOOR 4 Haastig spoedt ons leven henen, maar het uur breekt spoedig aan, dat, van hemelglans omschenen, saam voor Jezus' troon wij staan. KOOR   Terug naar boven     LIED 83: 1-4 1 Hoor des Heilands vriend'lijk noden; wilt gij tot Mijn akker gaan? d' Oogst is rijp en beidt de maaier, op zijn sikkel wacht het graan. Luid en dringend roept de Meester, en een vorst'lijk loon schenkt Hij. O, wie hoort Hem en zegt dankbaar: "Heer, hier ben ik, zend ook mij". 2 Kunt g'al niet aan verre stranden, heid'nen winnen, door uw woord. Zie, nabij u leven heid'nen in een nacht van zonde voort. Mist gij 's rijken goud en zilver, toch der weduw' penning niet; Jezus loont zelfs, wie vermoeiden slechts een beker water biedt. 3 Spreekt gij niet der eng'len talen, mist gij Paulus' gave en kracht, toch kunt gij in eenvoud zeggen, wat voor u de Heer volbracht. Derft gij 't woord. dat goddelozen voor Gods oordeel sidd'ren doet, toch kunt gij de kind'ren zeggen: "onze God is eind'loos goed". 4 Dekk' u nooit het woord der traagheid: "Wat zou ik, die niets vermag?" O, genoeg zij 't u dat Jezus vragend op u neder zag. Doe, wat Hij begeert, blijmoedig, dat Zijn werk uw vreugde zij: laat Hem blijde uw antwoord horen: "Heer, hier ben ik, zend ook mij!"   Terug naar boven     LIED 84: 1-5 1 Gij, die kroonjuwelen zoekt, Weet, dat dikwijls in het slijk Nog de beste paarlen zijn Voor des Meesters koninkrijk. KOOR: Kroonjuwelen, kostb’re zielen, Nog bedekt met stof en slijk, Zoeken wij als kostb’re zielen Voor des Meesters koninkrijk. 2 Zielen, ver verdwaald van God, Zielen, door de smart verscheurd, Zielen, zuchtend, roepen u, Moeten uit het slijk gebeurd. KOOR 3 Breng die diamanten Hem, Die Zijn bloed voor hen vergoot; En gewassen, zuiver, rein, Schitt’ren alleen, klein en groot KOOR 4 Diamanten der weostijn, Ongeslepen, zonder glans, Door Zijn bloed geheiligd, rein, Sieren Jezus’ krone thans. KOOR 5 En straks in de heerlijkheid, Als wij allen bij Hem zijn, Schitt’ren die juwelen schoon, Blinken in Gods zonneschijn. KOOR   Terug naar boven     LIED 85: 1-3 1 Vader, ik aanbid U, 'k leg mijn leven voor U. Halleluja. 2 Jezus, ik aanbid U, 'k leg mijn leven voor U. Halleluja. 3 Heil'ge Geest, ik aanbid U, 'k leg mijn leven voor U. Halleluja.   Terug naar boven     LIED 86: 1-4 1 In de hemel noch op d'aard, heeft een naam zo grote waard' als van Hem, Wiens dierbaar bloed ons voor d'eeuw'ge straf behoedt. Jezus, Jezus, Jezus! In het ganse wereldrond werd nooit schoner naam verkond; 't is de naam, die zalig maakt, waardoor men tot God genaakt, Jezus, Jezus, Jezus! 2   'k Vrees geen vloek van Horeb meer, Jezus bracht de zegen weer. O, hoe lieflijk klinkt die naam, Hij bracht God en mens te saâm. Jezus, Jezus, Jezus! Reeds bij 't eerste mensenpaar waart Gij in belofte daar; wet en profetie te saâm, alles spreekt van Jezus' naam. Jezus, Jezus, Jezus! 3 Wat de zondaar ook beraam', niets geeft ruste dan Uw naam, vrede, blijdschap voor 't gemoed; O, wat wordt die Naam hem zoet. Jezus, Jezus, Jezus! In de strijd met satans macht! Is Uw naam steeds onze kracht; daarom is 't, dat 'k mij niet schaam voor die zoete Jezusnaam: Jezus, Jezus, Jezus! 4 Help mij Heer, dat steeds mijn mond Uwe dierb're Naam verkondt, opdat mijn getuigenis velen nog tot zegen is. Jezus, Jezus, Jezus!   Ja, Uw heil'ge Naam is meer dan een dode vorm of leer; eng'len, mensen, stemt te saam, prijst die een'ge Jezusnaam. Jezus, Jezus, Jezus!   Terug naar boven     LIED 87: 1-3 1 Hoor naar Jezus' rede; word toch niet versaagd: Ik geef u Mijn vrede, opdat g'alles draagt. Vrede als waterstromen, meer dan goud u waard; wacht slechts, tot Ik kome, en u neem van d'aard'. 2 Wat de wereld geve, 't zal weldra vergaan; 't onvergank'lijk leven biedt Mijn vreed' u aan. Wat er ook geschiede, niets ontroer' uw hart; vrede zij u lieden, vrede ook in smart. 3 't Is naar deze vrede, dat ons harte smacht; deel haar ons ook mede, door Uw Geesteskracht. Heiland, wij geloven, dat Gij geven zult volle vreê van boven, die ons hart vervult.   Terug naar boven     LIED 88: 1-4 1 Tehuis, waar niets verand'ring kent, waar ied're last is afgewend. Vreemd aan de schaduw zelfs der smart, naar dit tehuis verlangt mijn hart. KOOR Wacht stil, zie op Hem, wanneer gij lijdt; wacht stil, Hij is met u in de strijd; wacht stil, wacht stil, God geeft tot dragen kracht. 2 Als onder 't lijden, dat mij trof mijn ziel al dieper buigt in 't stof, zucht naar uw rust als eind van 't kruis, mijn hart, O heerlijk Vaderhuis. KOOR 3 Tehuis, waar plaats mij is bereid. Waar k deel in Jezus' heerlijkheid; ik smacht naar U met heil 'ge dorst en naar 't aanschouwen van mijn Vorst. KOOR 4 Wat zijt g' in mij, mijn ziel, ontrust? Vindt in uws Meesters werk uw lust; al baart u 't kruispad daag'lijks pijn, te zoeter zal u 't rusten zijn. KOOR   Terug naar boven     LIED 89: 1-4 1 Heer, onze God, hoe heerlijk is Uw Naam, die U ons noemt door sterren, zon en maan. Hemel en aarde spreken wijd en zijd, tonen het wonder van Uw heerlijkheid. 2 Heer. onze God, die aard' en hemel schiep, zeeën en land met macht te voorschijn riep. Wat zijn wij, mensen, dat U aan ons denkt en ons Uw heerlijkheid en luister schenkt? 3 U komt ons, Heer, in Christus tegemoet. U geeft ons, Heer, verlossing door Zijn bloed. U roept ons, mensen, in Uw heerlijkheid: leven om Jezus' wil in eeuwigheid! 4 Daarom zal, Heer. ons lied een loflied zijn, dat in ons zingt met eindeloos refrein. Prijzend Uw liefde, heffen wij het aan: Heer, onze God, hoe heerlijk is Uw Naam!   Terug naar boven     LIED 90: 1-3 1 Heer, die onze Vader in de heem'len zijt, 't hele repertoire kent van onze strijd; nederlaag, verzoeking, zonde, die altijd, in dit donker leven alles begeleidt. 2 Kunt U ons vergeven, God, wij zijn de schuld dat Uw licht ons wezen nooit geheel vervult. Zie ons hier staan wachten, geef ons meer geduld, dat Uw wil geschiede en U komen zult. 3 Help ons, Vader, help ons, schrijf Uw heil'ge naam in de fundamenten van ons daags bestaan. Help ons te bemerken achter 't dor vermaan, dat wij in het zonlicht van Uw goedheid staan.   Terug naar boven     LIED 91: 1-4 1 In een donker graf gevangen, greep de dood Hem aan. Jezus brak de sterkste banden. Hij is opgestaan! KOOR Overwinnaar, Overwinnaar, Hij is verrezen, Hij is verrezen. Overwinnaar, Overwinnaar, Hij regeert in eeuwigheid. 2 Overweldigd door het duister, leek Hij neergeveld. Door Zijn bloed brak Hij de macht van zonde, dood en hel. KOOR 3 Niemand hoeft de dood te vrezen, liefde keert het tij. Wie gevangen zit in 't duister: Christus maakt u vrij! KOOR 4 Naar de hemel opgevaren draagt Hij nu Zijn kroon. Laat het door de wereld klinken: glorie voor Gods Zoon! KOOR   Terug naar boven     LIED 92: 1-3 1 Machtig God, sterke Rots, U alleen bent waardig. Aard' en hemel prijzen U, glorie voor Uw naam. 2 Lam van God, hoogste Heer, heilig en rechtvaardig, stralend licht, morgenster, niemand is als U. 3 Prijst de Vader, prijst de Zoon, prijst de Geest die in ons woont, prijst de Koning der heerlijkheid, prijst Hem tot in eeuwigheid.   Terug naar boven     LIED 93: 1-2 Jezus leeft in eeuwigheid. Zijn sjaloom wordt werk'lijkheid. Alle dingen maakt Hij nieuw. Hij is de Heer van mijn leven. 1 Straks als er een nieuwe dag begint, en het licht het van het duister wint, mag ik bij Hem binnengaan, voor Zijn troon gaan staan, hef ik daar mijn loflied aan. Jezus leeft in eeuwigheid. Zijn sjaloom wordt werkelijkheid. Alle dingen maakt Hij nieuw. Hij is de Heer van mijn leven. 2 Straks wanneer de grote dag begint, en het licht voor altijd overwint, zal de hemel opengaan, komt de Heer er aan. Heffen wij dit loflied aan: Jezus komt in heerlijkheid, zijn sjaloom wordt wereldwijd. Alle dingen maakt Hij nieuw. Hij is de Heer van ons leven.   Terug naar boven     LIED 94: 1-4 1 Heer. ik kom tot U, hoor naar mijn gebed. Vergeef mijn zonden nu en reinig mijn hart. 2 Met Uw liefde, Heer, kom mij tegemoet, nu ik mij tot U keer, en maak alles goed. 3 Zie mij voor U staan, zondig en onrein. O, Jezus raak mij aan, van U wil ik zijn. 4 Jezus op Uw woord, vestig ik mijn hoop. U leeft en U verhoort mijn bede tot U.   Terug naar boven     LIED 95: 1-4 1 Heil'gen, waakt, het tijdstip nadert, dat de Heer Zijn volk vergadert: houdt uw lampen brandend, vromen, haastig kan de Koning komen. KOOR: Ziet, Hij komt, Jezus, Hij komt; Hij verschijnt, om eeuwig leven, zaligheid Zijn volk te geven, eeuw'ge vreugd bij hunnen God. 2 Laat alom Zijn heil maar horen; bidt Hem, die in schuld verloren, roek'loos vreugd nog vindt in 't kwade, dat Hij achte op Gods genade. KOOR 3 Koninkrijken zijn gevallen; ondergang bedreigt ons allen; dringt dan tot de Rots te vlieden, die alleen behoud kan bieden. KOOR 4 Zondaars, hoort naar Jezus' bede; Zijn verzoening schenkt u vrede; door Zijn bloed, voor ons vergoten, is ons 't paradijs ontsloten. KOOR   Terug naar boven     LIED 96: 1- 3 1 Ik bouw op U mijn Schild en mijn Verlosser. Niet eenzaam ga ik op de vijand aan. Sterk in Uw kracht, gerust in Uw bescherming. Ik bouw op U en ga in Uwe Naam. (bis) 2 Gelovend ga ik, eigen zwakheid voelend en telkens meer moet ik Uw kracht verstaan. Toch rijst in mij een lied van overwinning, Ik bouw op U en ga in Uwe naam. (bis) 3 Ik bouw op U, mijn Schild en mijn Verlosser, Gij voert de strijd, de huld' is U gewijd. In 't laatste uur zal 'k zegevierend ingaan In rust met U, die mij hebt voortgeleid. (bis)   Terug naar boven     LIED 97: 1-3 1 Zoek, die daar roekeloos dwalen, zoek, die de zonde daar dient. leer de verdoolden te kennen, t hart van hun liefd'rijkste Vriend. Kniel, waar verstoten zij lijden, help met ontfermend geduld: leer hen de liefde van Christus. zeg hun: geboet is uw schuld. KOOR: Neen, niemand zwijg' stil, niemand zwijg' stil, niemand zwijg' stil. Neen, niemand verlooch'ne zijn Heiland, spreek en doe steeds naar Zijn wil. 2 Werk, hoe de vijand moog' lachen, hoe hij uw trouwe bespot; blijdschap, die nimmermeer eindigt, is dan uw deel eens bij God. Sta in 't gelove van Jezus, wacht van de hemel uw kroon; nooit zullen wijken of vallen, zij, die daar volgen Gods Zoon. 3 Offer uw hart op Gods altaar, u, niet uw hulp, vraagt de Heer. 't Lied, worde staam'lend gezongen, blijdschap en licht brengt het weer. Offer uw hart in uw zangen, toon, dat genâ u geschiedt; als gij voor Jezus moet lijden, roem tot het eind Hem uw lied. KOOR   Terug naar boven     LIED 98: 1-3 1 Samen in de naam van Jezus heffen wij een loflied aan, want de Geest spreekt alle talen en doet ons elkaar verstaan. Samen bidden, samen zoeken naar het plan van onze Heer. Samen zingen en getuigen, samen leven tot Zijn eer. 2 Heel de wereld moet het weten, dat God niet veranderd is. En Zijn liefde als een lichtstraal doordringt in de duisternis. 't Werk van God is niet te keren omdat Hij er over waakt, en de Geest doorbreekt de grenzen die door mensen zijn gemaakt. 3 Prijst de Heer, de weg is open naar de Vader, naar elkaar. Jezus Christus, Triomfator, mijn Verlosser, Middelaar. Vader, met geheven handen breng ik U mijn dank en eer. 't Is Uw Geest die mij doet zeggen: Jezus Christus is de Heer!   Terug naar boven     LIED 99: 1-4 (wijze lied 99A) 1 Er is uit dorre aarde een takje groen en teêr, doch van onschatb're waarde, gesproten, 't is de Heer! Daar in een beestenstal werd Hij als kind geboren, de Schepper van 't heelal. 2 Geen plaats in mensenwoning, Zijn ouders gans alleen. En toch was 't aller Koning, Die daar in 't vlees verscheen! Hij daalde van Zijn troon. En daar in Bethl'hems dreven werd Hij der mensen Zoon. 3 Ontelb're Eng'lenscharen vervulden 't hemelrond, terwijl de blijde mare weerklonk uit aller mond: "De hoge God zij eer! In mensen welbehagen! De vreed' op aard' keert weer!" 4 Die Heiland werd geboren, opdat Hij door Zijn kruis de mens, die was verloren, weer bracht in 't Vaderhuis. Prijst Jezus, onze Heer! Laat alle mensentongen Hem geven lof en eer!   Terug naar boven     LIED 99A: 1-4 1 Daar kwam een rijsje groeien Aan Jesse’s ouden stam. Die loot is stil gaan bleoien, Terwijl niet één ’t vernam; En heeft in kouden nacht, In ’t miden van den winter, Een bloempjen ons gebracht. 2 Maria heeft geboren Dat bloempj’ in ouden tijd, Zoals God eens tevoren Aan Isr’el had voorzeid. Als grootste liefdedaad Heeft God het ons geschonken, Naar Zijnen eeuw’gen raad. 3 Dat bloempj’ uit Bethl’ems dreven, Dat geurt zo zoet en rein, En brengt het licht en ’t leven, Waar dood en donker zijn. Het helpt ons in gevaar, Als allen ons begeven, En redt ons wonderbaar. 4 O, Jezus, tot wij scheiden Van uit deez’ aardwoestijn, Laat ons Uw hand geleiden Naar d’ eeuw’gen zonneschijn, Naar ’s Vaders zalig huis, Waar w’U eens eeuwig loven, O, God breng ons daar thuis!   Terug naar boven     LIED 100: 1-2 1 Abba, Vader, U alleen, U behoor ik toe. U alleen doorgrondt mijn hart, U behoort het toe. Laat mijn hart steeds vurig zijn. U laat nooit alleen. Abba, Vader, U alleen, U behoor ik toe. 2 Abba, Vader, laat mij zijn, slechts voor U alleen. Dat mijn wil voor eeuwig zij d' Uwe en anders geen. Laat mijn hart nooit koud zijn, Heer. Laat mij nimmer gaan. Abba, Vader, laat mij zijn slechts van U alleen.   Terug naar boven     LIED 101: 1-4 1 Bouw op God en wacht Zijn zegen, bouw op God in elke nood: altoos kan Hij uitkomst geven, redding van een wisse dood. KOOR: Bouw op Hem Die wondt en heelt,  Die ons goed en kwaad bedeelt, ons door lief en leed bereidt voor de vreugd der eeuwigheid.   2 God zal nimmer hem begeven, die op Zijn belofte bouwt, en zich in de naam van Jezus, gans en al Hem toevertrouwt. KOOR 3 Aardse vriendschapsbanden breken, deze wereld gaat voorbij; Gods genade alleen is duurzaam, staat ten eind toe ons ter zij. KOOR 4 Bouw op God: de Rots der eeuwen, biedt uw voet een vaste grond: bouw op God en gij hebt vrede tot uw jongste levensstond. KOOR   Terug naar boven     LIED 102: 1-4 1 Ontwaak, gemeente, richt uw oog, uw lofzang hemelwaarts; ontwaak, Gods eerkroon wacht omhoog, scheur los uw hart van d' aard', scheur los uw hart van d' aard'. 2 Als door 't gebergt' de woudstroom spoedt met altijd sneller loop, zo nadert ijlings onze voet, Ook d' eindpaal onzer hoop. Ook d’ eindpaal onzer hoop 3 Onzeker, weinig uren licht, en 's Heeren engel wenkt; en 't heilsoord rijst voor ons gezicht, eeuwig ruste schenkt. Eeuwig ruste schenkt. 4 Spoedt jaren, dagen: Gods gemeent' is zich haar heil bewust; in Christus met haar God hereend, beidt zij Gods sabbatsrust. Beidt zij Gods sabbatsrust.   Terug naar boven     LIED 103: 1-4 1 In Gods overwinning trekken wij ten strijd, samen in Zijn leger Hem ten dienst gewijd. Christus onze Koning stelt zich aan het hoofd. Hij heeft ons de zege in de strijd beloofd. Hij heeft ons de zege in de strijd beloofd. 2 Als een machtig leger, vol van geest en kracht, gaan wij achter Jezus, die ons 't leven bracht. Nergens heerse tweedracht. Eén geloof één Heer, één in hoop en liefde, juichend Hem ter eer. Één in hoop en liefde, juichend Hem ter eer. 3 Tronen, machten, krachten zullen dra vergaan, waar de heil'gen samen vastgeworteld staan. Niets kan ons weerhouden. Jagend naar het eind, Glorie voor de Schepper, nu en voor altijd. Glorie voor de Schepper, nu en voor altijd. 4 Volg uw Meester, kind'ren, sluit u vast aaneen. Heft het schild, als pijlen suizen om u heen. Hem zij eer, aanbidding, roem en heerlijkheid. Zingen wij tot glorie Hem in eeuwigheid. Zingen wij tot glorie Hem in eeuwigheid.   Terug naar boven     LIED 104: 1-3 1 Geprezen zij de Heer die eeuwig leeft. Die vol ontferming ieder troost en alle schuld vergeeft. Die al het aards gebeuren vast in handen heeft. KOOR: Hem zij de glorie, want Hij die overwon, zal nooit verlaten wat Zijn hand begon. Halleluja, geprezen zij het Lam, dat de schuld der wereld op Zich nam. 2 Verdreven is de schaduw van de nacht. En wie Hem wil aanvaarden, wordt eens veilig thuisgebracht. Voor hem geldt ook dit wonder: alles is volbracht. KOOR 3 Hij doet ons dankbaar schouwen in het licht dat uitstraalt van het kruis, dat eens voor ons werd opgericht. En voor ons oog verrijst een heerlijk vergezicht. KOOR   Terug naar boven     LIED 105: 1-3 1 Zoekt eerst het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, en dit alles ontvangt u bovendien. Hallelu, halleluja. KOOR: Halleluja, halleluja, halleluja, hallelu halleluja. 2 Gij kunt niet leven van brood alleen, maar van ieder woord. dat door de Heer gesproken wordt. Halleluja, halleluja. KOOR 3 Bidt en u zal gegeven zijn, zoekt en gij zult het zien, klopt en de deur zal voor u opengaan. Halleluja, halleluja. KOOR   Terug naar boven     LIED 106: 1-3 1 Voorwaarts, Christenstrijders, drukt uws Konings spoor. Met Zijn heil'ge kruisvaan gaat ons Jezus voor. Weest voor Zijn bevelen, wat u dreigt, nooit doof. Toont, hoe bang 't u worde, in Zijn woord geloof. KOOR: Voorwaarts, Christenstrijders, drukt uws Konings spoor; met Zijn heil'ge kruisvaan gaat ons Jezus voor. 2 't Was Zijn woord bij 't scheiden: volg Mij onvervaard. Ook u wordt verdrukking, smaadheid niet gespaard. Maar Ik heb verwonnen 's werelds vorst; Zijn macht zal uw trouw beproeven. Waakt! Strijdt in Mijn kracht. KOOR 3 Voorwaarts, opwaarts, broeders, werpt Zijn sterkte neer; velt wie tegenstreven, 't geldt uws Konings eer. Hij heeft overwonnen, heerst op 's Vaders troon; strijdt, volhardt ten einde. 't Geldt Zijn eer, uw kroon. KOOR   Terug naar boven     LIED 107: 1-4 1 Prijs, mijn ziel, der heem'len Koning, val aanbiddend Hem te voet, die u uit Zijn heil'ge woning vrede schenkt en eeuwig goed. KOOR: Looft Hem met bazuinen, looft de Heer met harpen, looft met tromm'len en blijde vreugdezang; looft Hem met de luiten, looft Hem met de snaren, voor al Zijn goedgunstigheden! KOOR 2 Meld en loof Zijn gunst en hoede, onze vaad'ren eens betoond; hoe Hij hunner haat'ren woede heeft verijdeld, hen verschoond. KOOR 3 Als een Vader wil Hij schragen 't hart dat acht geeft op Zijn woord; dat met need'rig welbehagen gaarne naar Zijn stemme hoort. KOOR 4 Eng'len, voor Zijn troon gebogen, gaat ons met uw zangen voor; leert ons, bij 't Gods naam verhogen, volgen in uw heilig spoor. KOOR   Terug naar boven     LIED 108: 1-3 1 Leid mij, Heer, o machtig Heiland, door dit leven aan Uw hand. Ik hen zwak, maar Gij zijt machtig, wees mijn gids in 't barre land. Gij, mijn sterkte, Gij, mijn Leider, vul mij met Uw Geest steeds meer. Vul mij met Uw Geest steeds meer. 2 Laat mij zijn een Godsgetuige, sprekend van U meer en meer. Leid mij steeds door Uwe liefde, groeiend naar Uw beeld, o Heer. Brood des levens. Brood des hemels. Voed mij dat ik groei naar U. (bis) 3 Laat door mij Uw levend water vloeien als een klare stroom. O, Heer Jezus, 't wordt steeds later dat Uw Geest over allen koom'. Machtig Heiland, mijn Verlosser, kom, Heer Jezus, in Uw kracht. (bis)   Terug naar boven     LIED 108A: 1-3 1 Woord van God, dat in 't verleden moed gaf aan ons voorgeslacht en dat duizenden bepaalde bij het wonder van Zijn macht. Alles wagend nooit vertragend hebben zij door storm en nacht glorieus de loop volbracht. 2 Woord van God, dat ook in 't heden mensen nog ten diepste raakt en temidden van vervlakking die bestemming nooit verzaakt. Blijf ons leven zó omgeven, dat de kracht in ons ontwaakt, die het menszijn zinvol maakt. 3 Woord van God. dat in de toekomst nooit verandert of bezwijkt en als Gids naar 't ware leven werk'lijk onvervangbaar blijft. 't Wordt al klaarheid, als Uw waarheid eens de hele aard bestrijkt. 't Heil heeft dan zijn doel bereikt.   Terug naar boven     LIED 109: 1-6 1 Ziet Gij die overgrote schaar? Wat wonder brengt haar bij elkaar? Wat doet haar komen elke dag? Zeg mij wat dit beduiden mag. Een zachte stem roept uit de rij: "Jezus van Nazareth gaat voorbij!" Een zachte stem roept uit de rij: "Jezus van Nazareth gaat voorbij!" 2 Wie is die Jezus? Zeg het mij, wat brengt de menigte aan Zijn zij? Een reizend vreemd'ling, heeft Hij macht, om 't volk te trekken door Zijn kracht? De stem klinkt weder even blij: "Jezus van Nazareth gaat voorbij!" De stem klinkt weder even blij: "Jezus van Nazareth gaat voorbij!" 3 't Is Jezus, Die het doornenpad der smart voor U en mij betrad; men bracht de kranken uit tot Hem; de doven hoorden op Zijn stem; de blinden juichten, waren blij: "Jezus van Nazareth gaat voorbij!" de blinden juichten, waren blij: "Jezus van Nazareth gaat voorbij!" 4 Ziet! Hij komt weer! Wij volgen Hem van plaats tot plaats op Zijne stem. Betreedt Hij onze drempel, ja dan blijft Hij bij ons vroeg en spa. Dan juichen wij, dan roepen wij: "Jezus van Nazareth gaat voorbij!" Dan juichen wij, dan roepen wij: "Jezus van Nazareth gaat voorbij!" 5 Beladen zondaars met uw kroost, komt nu tot Hem om vrede en troost; gij, die van Hem zijt weggegaan, keert weder, neemt Zijn heilswoord aan. Beproefden, uitkomst is nabij: "Jezus van Nazareth gaat voorbij!" Beproefden, uitkomst is nabij: "Jezus van Nazareth gaat voorbij!" 6 Maar zo gij naar Zijn stem niet hoort, Zijn zondaarsliefde u niet bekoort, dan klinkt Zijn streng verwijt in 't end: "Gaat weg! Ik heb u niet gekend." "Te laat!" roept gij, "te laat voor mij! Jezus van Nazareth is voorbij!" "Te laat!" roept gij, "te laat voor mij! Jezus van Nazareth is voorbij!"   Terug naar boven     LIED 110: 1-4 1 Als de vijand komt gelijk een woeste stroom, en de legerplaats omringt, o dan vat mijn hand met kracht de kruisbanier, wijl de krijgsbazuin weer klinkt. KOOR Heft omhoog de banier van Jezus' dierbaar kruis, strijdt voor uwe Heer, en geeft Hem eer, en heft omhoog de kruisbanier! 2 Valt een ziektemacht onze aardse tempel aan, Jezus stierf voor u en mij. Door Zijn striemen werd genezing ons gewrocht. Nu zijn wij van krankheen vrij. KOOR 3 Twijfel niet, maar kniel nu neder aan Zijn voet, kom tot Hem met al uw schuld. Jezus droeg uw zonde en ziekte aan het kruis met oneindig stil geduld. KOOR 4 Rust in Hem met al uw zorgen en uw nood. Geef uw leven in Zijn hand. Slechts 't vertrouwen op het Bloed van Golgotha, maakt u vrij van ied're band KOOR   Terug naar boven     LIED 111: 1-3 1 U nabij, U altijd nader trekk' ons, Heer. Uw naam en kruis; wees onz' Leidsman tot de Vader, op de weg naar 't Vaderhuis. KOOR: U nabij, U nabij, nader, nader, immer meer; tot verlost, Heer, door Uw kruis, haast w' U zien in 't Vaderhuis. 2 Gij alleen kunt ons verlossen, als de vijand ons belaagt; maar wat hij besta, blijkt ijdel, als Uw hand ons, zwakken, schraagt. KOOR 3 Doe ons in Uw kracht volharden; maak ons in Uw heilsnaam groot; leer ons U, als Leidsman, volgen; trouw U houdend tot de dood. KOOR   Terug naar boven     LIED 112: 1-5 1 Ik weet niet waarom Gods genâ aan mij ook werd betoond, en Hij mij, gans onwaardig mens, steeds zoveel liefde toont. KOOR: Maar ik weet, in Wie 'k geloofd heb, en ben verzekerd: mijn Heer is machtig, dat Hij het pand, Hem toevertrouwd, tot die dag bewaart voor mij. 2 Ik weet niet, hoe 't geloof in mij door God werd ingewerkt, of hoe Hij door Zijn Heil'ge Geest mij vrede in 't harte werkt. KOOR 3 Ik weet niet, hoe Gods geest de mens van zonde ook overtuigt en Jezus openbaart aan 't hart, dat voor Hem nederbuigt. KOOR 4 Ik weet niet hoe mijn weg zal zijn, die Hij voor mij bereidt; wat kruis ik draag, voordat ik Hem zal zien in heerlijkheid. KOOR 5 Ik weet niet, wen mijn Heer weêrkomt, of waar ik Hem begroet, of dat 'k moet sterven voordat ik Hem in de lucht ontmoet. KOOR   Terug naar boven     LIED 113: 1-5 1 Ik weet, dat mijn verlosser leeft Dit is het, wat mij troost hier geeft. Hij leeft, die voor mij stierf. Hij leeft! Dit maakt mij altijd blij. Hij leeft! Mijn Heiland, die voor mij een levenskroon verwierf. KOOR: Hij leeft! Hij leeft! Ik weet, dat mijn Verlosser leeft. Hij leeft! Hij leeft! Ik weet, dat mijn Verlosser leeft. 2 Hij leeft in majesteit omhoog. Hij leeft! Op Hem rust steeds mijn oog. Mijn Heiland pleit voor mij! Zijn liefde vult mijn kinderhart. Hij leeft! Dit neemt weg al mijn smart. Mijn Heiland leeft voor mij. KOOR 3 Hij leeft! Verrezen uit het graf! Hij leeft! Die 't leven voor mij gaf! Ik zing van Hem, Die leeft. Hij leeft. Die mij zo teer bemint. Hij leeft! Die mij, Zijn dierbaar kind. het eeuwig leven geeft. KOOR 4 Hij leeft! Waar Hij ons plaats bereidt. Haast komt Hij weer in heerlijkheid. Dit geeft tot juichen stof. Wat vreugd' is die verzeek'ring mij, dat mijn Verlosser leeft voor mij; Zijn naam zij eeuwig lof. KOOR 5 Gij, die nog niet voor Jezus leeft, neemt aan het leven, dat Hij geeft. Geen leven zonder Hem! Hij leeft! Hij roept u: "Komt tot Mij!" Hij leeft! o, vlucht nu aan Zijn zij, dan leeft ook gij voor Hem. KOOR   Terug naar boven     LIED 114: 1-5 1 Er is een overheerlijk land, een land van zuiver licht, waar vreugde al ons leed verbant, de nacht voor eeuwig zwicht, de nacht voor eeuwig zwicht. KOOR: Een kroon zeer schoon wacht ons aan gindse kust: voor u, voor mij wacht een kroon aan gindse zij, wacht een kroon aan gindse zij. 2 Daar zien wij 's Heren heerlijkheid en wacht ons eens de rust; de smalle doodsrivier slechts scheidt ons van die zaal'ge kust. (bis) KOOR 3 Daar zien wij onze dierb'ren weer, die ons zijn voorgegaan, en loven saam verheugd de Heer, als w' om Zijn troon daar staan. (bis) KOOR 4 Voor u ook heeft Hij plaats bereid in 't Vaderhuis omhoog, en wie hier voor de Heiland strijdt, aanschouwt Hem daar met 't oog. (bis) KOOR 5 O, volgt de Heiland op Zijn stem, Hem, die voor zondaars stierf! Komt, laat ons leven hier voor Hem, die 't leven ons verwierf. (bis) KOOR   Terug naar boven     LIED 115: 1-3 1 Kroont Hem, kroont Hem, Jezus, de dierb're Verlosser! Stem, o aard', met al de verlosten saam! Eng'lenmonden roemen Zijn heerlijke liefde. Looft, gij aarde, die zoete Jezusnaam. Jezus, Jezus, wie kan Uw liefde vatten? Boven alles zijt Gij uitnemend schoon! Lieflijk, Jezus, zijt Gij ons onder tienduizend. Dat heel d'aarde nu hare Schepper kroon'! 2 Hemelvreugde zal onze harten vervullen, als Gij d' arbeid van Uwe ziel zult zien; wij gaan heen om vissers van mensen te wezen, die we als paarlen U, onze Koning, bien. Trouwe Herder, neem Gij ons in Uw hoede. In Uw armen blijven wij wel bewaard. Ons vertrouwen is, Heer, in Uwe belofte: "Ik ben met u tot aan het eind der aard!" 3 Weldra komt Hij! Dan zullen schaduwen vlieden voor de glans der blinkende Morgenster. Zalig zij, die Hem in dit leven beminden, zie ze als priesters komen van heinde en ver. Hij zal komen, komen als Vorst der aarde, dan zal ieder Hem in Zijn schoonheid zien. Kroont Hem! Kroont Hem! Roemt Zijn uitnemende liefde, laat die Koning de aarde nu hulde bien!   Terug naar boven     LIED 116: 1-4 1 Is uw scheepje gestrand op de levenszee? O, grijp vast de doorboorde hand! Zoekt gij liefde en geluk, rust en zielevree! O, grijp vast de doorboorde hand! KOOR: O, grijp vast de doorboorde hand! O, grijp vast de doorboorde hand! Hij Die stierf aan het kruis, brengt u veilig thuis. O, grijp vast de doorboorde hand! 2 Zwerft gij doelloos en eenzaam op aarde rond? O, grijp vast de doorboorde hand! Heeft een smartelijk lijden uw hart gewond? O, grijp vast de doorboorde hand! KOOR 3 Wilt gij off'ren uw wil aan de hoge God? O, grijp vast de doorboorde hand! Geef uw leven aan Hem; Hij bestuurt lot! O, grijp vast de doorboorde hand! KOOR 4 Laat u leiden door Jezus. Hij stierf voor u. O, grijp vast de doorboorde hand! Sluit een eeuwig verbond met uw Heiland nu. O, grijp vast de doorboorde hand! KOOR   Terug naar boven     LIED 117: 1-4 1 Hij zal komen! De Man van smarten, nu verhoogd in glorie; Hij zal komen met Zijn eng'lenheir, komen in victorie. KOOR Hij zal komen, halleluja, komen in victorie! En wij staan rondom Hem, als Hij komt in Zijn glans en glori. 2 Hij zal komen, mijn dierb're Heiland. Hij, het Lam ons geslacht! in de heerlijkheid van onze God wordt de Heiland verwacht. KOOR 3 Hij zal komen met kracht en ere, onze grote Koning. In Zijn schoonheid zien wij dan de Heer, als Hij komt ter kroning. KOOR 4 Dan vergadert Hij al de Zijnen: Hij kent hunne namen. De verlosten uit elk volk op aard' brengt Hij dan te zamen. KOOR   Terug naar boven     LIED 118: 1-5 1 Hoor, het dondert! Zie, wat bank zet daar in ’t west Zich zwart en droevig vast? ’t Zijn de wolken, dreigend saam geperst, En met vuur en storm belast. KOOR: Kom tot redding! Kom tot redding! Feller dreigt d’ orkaan; Komt tot redding! Kom tot redding! Red ze, of zij vergaan. Drenkelingen op de rots der zonde, Drenkelingen, bijna dood; Roei de reddingsboot des evangelies En breng hen uit den nood. 2 Hoor de storwind. Hoet hij raast! De nacht is zwart, Het schip jaagt pijlsnel voort. Bange schrik vervult des scheep’lings hart, Dat den Heer nog niet behoort. KOOR 3 Zie, een rots! Hoe rijst ze daar, zo hoog en zwart, Een donker, gapend graf Wacht een elk en perst aan ’s zondaars hart Wilde Vrezekreten af. KOOR 4 Zie, o zie! Een licht gaat wieg’lend langs de baar, Wat kreet strijdt met den vloed? Hoor, houd moed! De reddingsboot is daar, Ja, zij komen, moed, houd moed! KOOR 5 Klaag, o zondaag, Klaag aan Jezus slechts uw nood, Wees in Zijn trouw gerust; Want Zijn liefd’ is onze reddingsboot, Die ons brengt tot veil’ge kust. KOOR   Terug naar boven     LIED 119: 1-4 1 Vat mijne hand, ik ben zo zwak en hulp'loos. Zonder Uw hulpe durf 'k alleen niet gaan. Vat mijne hand, en dan, o dierb're Heiland, kan in Uw kracht, ik elke storm weerstaan. 2 Vat mijne hand en trek mij nader tot U. Dicht aan Uw hart is 't veilig voor Uw kind. Vat mijne hand, opdat ik niet verdwale; steun mij o Heiland, die mijn ziel bemint! 3 Vat mijne hand, de weg ligt donker voor mij, zo niet Uw aanschijn mij is toegewend. Licht wordt mijn pad, gaat Gij slechts met mij mede, Gij, die alleen mijn zorg en moeite kent! 4 Vat mijne hand en leid mij door dit leven. Straks ook bij 't trekken door de doods-Jordaan laat hemels licht, mij arme, dan bestralen, tot ik de gouden poort mag binnen gaan!   Terug naar boven     LIED 120: 1-3 1 Heer, ik geef me aan U volkomen; ‘k Leg mijn al hier voor u neer, Opdat Gij in mij zoudt wonen Met Uw Geest, o Heer! Al de liefde van mijn harte Zij U voortaan toegewijd! ‘k Vrees gee moeite meer of smarte, Daar Gij met mij zijt. KOOR: Glorie, glorie, halleluja! ‘k Leg mijn al aan Jezus’ voet, En nu is mijn heil volkomen Door het dierbaar bloed. 2 Heer, mijn wil leg ‘k voor U neder, Neem hem aan nu voor altijd; Dat niets kwaads hem immer weder Van den Uwen scheid’! Heer tot U breng ik mijn leven, Hoor nu mijn geloften aan; ‘k Heb mijn al aan U gegeven, Neem het, Heiland aan. KOOR 3 Heer, mijn God, bestuur mijn wegen, Strijden wil ik slechts voor U! Jezus’ bloed kocht ook mijn leven, Hem behoor ik nu. Openbaar U zelf aan mij, Heer, Als mijn eeuwig trouwe Vriend! Tot in ’t stervensuur bewaar mij, Voor altijd Uw kind. KOOR   Terug naar boven     LIED 121: 1-4 1 Ga mij niet voorbij, o Heiland ga mij niet voorbij! Wijl Gij and'ren zegent, Heiland! Zegen nu ook mij. KOOR: Jezus, Heiland, wees mij nu nabij! Wijl Gij and'ren zegent, Heiland, ga mij niet voorbij! 2 Voor Uw troon geknield, o Heiland, bid ik in 't geloof! Doe mij troost en uitkomst vinden, houd u niet als doof! KOOR 3 Op Uw zoenbloed pleit ik, Heiland, voor des Vaders troon; daar wilt Gij mijn Midd'laar wezen. Hoor mij, Gij. Gods Zoon! KOOR 4 Gij zijt al mijn troost, o Heiland! Ja, mijn troost geheel; in de hemel en op aarde blijft Gij steeds mijn deel. KOOR   Terug naar boven     LIED 122: 1-3 1 'k Gaf mijn alles op voor Jezus, al het and're acht ik scha; wereldvreugd verdwijnt in' t duister bij het licht van Golgotha! Door mijn vrienden werd 'k verlaten, en de wereld wierp mij uit, maar mijn beste Vriend is bij mij, als de paarlen poort ontsluit. KOOR: Mijn stervensure nadert, En de avondklok, zij luidt; Maar mijn harte kent geen droefheid, Als(/Dat) de paarlen poort ontsluit. 2 Als ik Zijne stem zal horen en ik sta op 's levens rand, dan zal ik op Jezus leunen, en Hij leidt mij aan Zijn hand. Hij spreekt dan tot mij die woorden, ja, Hij spreekt ze zachtkens uit: "Vrees geen kwaad, want Ik ben bij u, als de paarlen poort ontsluit". KOOR 3 Aan des Jordaans overzijde, aan zijn immer groene zoom, daar ruist 't eeuwig Halleluja en daar vloeit de levensstroom. In dat land van volle blijdschap, in die stad van zaligheid, daar zijn d'engelen op mij wachtend, tot die paarlen poort ontsluit. KOOR   Terug naar boven     LIED 123: 1-3 (wijze lied 379) 1 De zeven Geesten voor de troon,   zij met de Vader en de Zoon, aanbidding, lof en ere! Het Zevengeestental is Een, oneindig in verscheidenheên, maar steeds één Geest, één Heere! Bij donderslag en stemgeluid schiet Hij in zeven stralen uit op d'allerhande scharen! Van Hem is 't vloeib're olijvengoud, dat d'eeuw'ge lichtglans onderhoudt der zeven kandelaren! 2 Ontzettende geheimenis! Die was, Die wezen zal, Die is, is Een en Drie te gader! God is de Geest, Die niemand zag, geen schepsel immer naad'ren mag. Lof zij d'onzicht'bre Vader! God is in 't vlees geopenbaard, gehoord, gezien, getast op aard. Hosanna onze Heere! God is een God, die 't al behoudt met Geest en leven zevenvoud; de Heil'ge Geest zij de ere! 3 O Geest, geleid ons tot de Zoon! Breng ons, o Heer, voor 's Vaders troon! Schenk ons de Geest, o Vader! Bij deez' verborgen wenteling in Uwe goddelijke kring koom 't hart U immer nader, totdat we, ontheven van dit stof, uitgalmen in Uw hemelhof met al Uw dienaars samen; de zeven Geesten voor de troon zij, met de Vader en de Zoon, lof en aanbidding! Amen!   Terug naar boven     LIED 124: 1-5 1 Gezegende Jezus, Uw leven in 't hart, Uw kracht tot genezing, die zoek ik met smart; verbreek ied're afgod! Al 't oude verdwijn'; O, was mij en witter dan sneeuw zal ik zijn. KOOR: Witter dan sneeuw, ja witter dan sneeuw! O, was mij, en witter dan sneeuw zal ik zijn. 2 Gezegende Jezus, Uw priesterlijk bloed verdrijf elke smet uit mijn zondig gemoed. God ziet slechts het reine, maakt Gij mij dan rein! O was mij en witter dan sneeuw zal ik zijn. KOOR 3 Gezegende Jezus, let op mijn geschrei; vertoef niet, kom schep een nieuw hart ook in mij. Nooit zegt Uw mond neen, of het soms ook zo schijn', O, was mij en witter dan sneeuw zal ik zijn. KOOR 4 Gezegende Jezus, dit smeek ik van U: "Ik wacht aan Uw voeten, o geef het mij nu! 't Geloof ziet Uw bloed als de zegenfontein. O was mij en witter dan sneeuw zal ik zijn." KOOR 5 Nu rust mijn geloof, ik verheug mij in God; volmaakt in de liefde, wat zegenrijk lot! Mijn Jezus verlost mij van twijfel en pijn: Hij wast mij, en witter dan sneeuw zal ik zijn. KOOR: Witter dan sneeuw, ja witter dan sneeuw! Heer Jezus, Uw bloed maakt mij witter dan sneeuw   Terug naar boven     LIED 125: 1-3 1 Heer, Gij zijt mijn eeuwig erfdeel meer dan 't leven zijt Gij mij. Laat mij op mijn pelgrimsreize altijd wand'len aan Uw zij. KOOR: Aan Uw zij, dicht nabij, Aan Uw zij dicht nabij; Alles, alles wil ik lijden, Mag 'k slechts wand'len aan Uw zij. 2 Heer, ik vraag geen aardse schatten, 'k vraag geen eer of heerschappij; wat ik bid, het is genade, om te wand'len aan Uw zij. KOOR 3 Draag mij door de zee des levens, draag mij door het dodendal, tot ik kom in 's hemels zalen, waar 'k U eeuwig loven zal. KOOR   Terug naar boven     LIED 126: 1-3 1 Als ik Hem maar Kenne, Hem de mijne weet, als mijn hart zich Hem gewenne, nimmermeer zijn trouw vergeet, vrees ik niet voor lijden, voel slechts deemoed, liefde en verblijden. 2 Alles laat ik varen, waar Hij mij behoort. Als een pelgrim door gevaren trek ik met mijn Heiland voort. Nu gaan al mijn wensen boven 't licht en bont gewoel der mensen. 3 Waar ik Hem mag leven, is mijn vaderland. Elke gave, mij gegeven, valt als erfdeel in mijn hand. Broeders, lang verloren, vind ik in zijn jongeren herboren.   Terug naar boven     LIED 127: 1-4 1 God gaf zijn Zoon voor mij, liefd' o zo groot! Maakte van schuld mij vrij, liefd' o zo groot! Groot was mijn zondental, onpeilbaar diep mijn val, maar Hij vergaf mij 't al; liefd' o zo groot! 2 Jezus voldeed mijn schuld, liefd' o zo groot! Hij heeft de wet vervuld, liefd' o zo groot! Groot was mijn zondental, onpeilbaar diep mijn val, maar Hij vergaf mij 't al; liefd' o zo groot! 3 Daar aan Gods rechterzij, liefd' o zo groot! Pleit Jezus steeds voor mij, liefd' o zo groot! Hij houdt mijn harte rein, in Hem kan 'k veilig zijn, trots moeite, zorg en pijn, liefd' o zo groot! 4 Hij wou genâ mij bien, liefd' o zo groot! Straks zal 'k Zijn aanschijn zien, liefd' o zo groot! 'k Vind dan mijn dierb'ren weer, die leefden voor de Heer; daar zingen wij Zijn eer! Liefd' o zo groot!   Terug naar boven     LIED 128: 1-4 1 Gij, die treurt, kom met uw smart, Daar is plaats bij 't kruis. Breng uw leed, stort uit uw hart aan de voet van 't kruis. Klaag daar, want uw Heiland hoort: hoe ook 't leed uw ziel doorboort, Jezus troost u door Zijn woord, Daar is plaats bij 't kruis. 2 Kom tot Jezus om genâ, Daar is plaats bij 't kruis; vlied, o vlied tot Golgotha! Daar is plaats bij 't kruis. Wordt uw ziel gekweld door smart, is 't, dat u de zonde tart, Jezus troost u door Zijn woord, Daar is plaats bij 't kruis. 3 Vlied, o zondaar, o vlied nu, Daar is plaats bij 't kruis. Jezus gaf Zich ook voor U, Daar is plaats bij 't kruis. Levensstromen uit Zijn zij vloeien steeds voor u en mij; rijk of arm, komt allen vrij, Daar is plaats bij 't kruis. 4 Heerlijk nieuws voor iedereen, Daar is plaats bij 't kruis. Daar is redding, daar alleen, Daar is plaats bij 't kruis. Stromen van genâ en vreê vloeien uit Gods liefdezee; zondaars, komt, brengt and'ren me‚, Daar is plaats bij 't kruis.   Terug naar boven     LIED 129: 1–3 1 Gij vraagt mij, wat mij doet zingen, Doet jub’len en juichen zo blij. ‘k Heb Jezus, mijn heiland, gevonden, Die Heiland, Hij redde zelfs mij! ’t Is waar, ‘k ben op aard slechts een pelgrim Op doortocht naar ginds’ schone kust. Maar als pelgrim en reizend kan ‘k zingen Van Jezus, mijn Koning en lust KOOR Kom, reis naar de hemel met mij, Kom, reis naar de hemel met mij; De weg naar de hemel is Jezus, Kom, reis naar de hemel met mij! 2 Wilt gij weten, hoe ‘k Hem heb gevonden? ’t Was eigenlijk: Jezus vond mij. En Hij vond mij vermoeid en beladen, En sprak teder: “Kom, moede, tot Mij!” Hij sprak woorden van troost en vergeving, Van een woning, voo rmij daar bereid; En eer ik het wist, was ‘k mijn harte Aan die liefd’rijken Heiland gans kwijt. KOOR 3 Nu strijdend op aard voor mijn Heiland, Breng ‘k de boodschap: “In Zijn bloed is kracht.” En de hel en haar legermacht siddert Voor Zijn overwinnende macht. Ja, Zijn liefd’ is nog immer dezelfde, In Zijn arm is nog kracht als voorheen, En nog nooit zei de vriend’lijke Heiland Tot een enkelen zondaar: “Ga heen!” KOOR   Terug naar boven     LIED 130: 1-4 (wijze lied 129) 1 Een vrouw van Tyrus en Sidon Kwam schreiend tot Jezus gevlucht. Zij riep: “Zone Davids! Ontferm U En hoor mijn gekerm en gezucht. Mijn dochter is deerlijk bezeten, Ach, toon ook aan haar Uwe kracht!” Maar Jezus, Hij zweeg, tot dez’ moeder Haar eigene zonde gedacht. KOOR: O, Jezus, ontferm U ook mij! O, Jezus, ontgerm U ook mij! O, reinig mijn ziele en lichaam; O, Jezus, ontgerm U ook mij! 2 Dan sprak Hij: “Ik kwam slechts voor Israël, En breng zijn verlorenen weer”. Hoe trof haar dit woord in het harte! Van shcul overtuigd knielt zij neer. Is dat niet de Heer aller Heeren, Die haar in het harte kon zien? Hoe dringt het haar Hem nu te eren En hoopvol tot Jezus te vliên. KOOR 3 “Het zou niet betamelijk wezen” Zo ging Jezus ernstig door, “Het brood van de kind’ren te nemen En werpen ’t den hondekens voor”. Waar moet zij, Heidin, nu toch henen? Is al hare hoop nu verstoord? Neen, zie het geloof zich verheffen, En hoor het aangrijpende woord: KOOR 4 “Ja, Heer: doch de hondekens eten Toch ook van der kinderen brood, Dat valt van de tafel huns heeren, Uw liefd’ is toch eindeloos groot”. “Groot is uw geloof”, sprak toen Jezus; “Ga heen, uw gebed is verhoord; De kwaal heeft uw dochter verlaten, Uw harte is rein door Mijn woord”.   Terug naar boven     LIED 131: 1- 6 1 O, niets te zijn, gans niets te zijn, Slechts zittend aan Zijn voet, Wat wordt men daar ontzegg’lijk klein Bij Zijnen liefdegloed! KOOR: Heer, verbreek mij nu! Maak m’ een vat voor U, Opdat ‘k, in volle afhank’lijkheid, Niets dan Uw eer verbreid. 2 O, niets te zijn in daad en woord, Opdat des hemels schat All’ ere krijgt, zoals ’t behoort, In ons verbroken vat! KOOR 3 O, niets te zijn, o, help mij, Heer, Ook als men mij bespot; Verborken ook, als ’t geldt mijn eer! Schenk mij dat zalig lof! KOOR 4 O, niets te zijn, als broeder mij Miskennen, zonder schuld! Verbreek mij dan, maak mij gans vrij! Heer, geef mij Uw geduld. KOOR 5 O, niets te zijn, slechts instrument, Verborken in Uw hand, Niet meer vertrouwend op talent, Op kennis of verstand. KOOR 6 O, niets te zijn, slechts Uwe kracht Word’ in mijn zwakheid, Heer, Tot ’s mensen heil in mij volbracht! Uw naam alleen zij d’eer! KOOR   Terug naar boven     LIED 132: 1-6 1 Heer! Ik hoor van rijke zegen, die Gij uitstort keer op keer; laat ook van die milde regen dropp'len vallen op mij neer; ook op mij, ook op mij, dropp'len vallen ook op mij. 2 Ga mij niet voorbij, o Vader, zie, hoe mij mijn zonde smart; trek mij met Uw koorden nader, stort Uw liefd' ook in mijn hart. Ook in mij, ook in mij, stort Uw liefde ook in mij. 3 Heil'ge Geest, wil niet voorbij gaan: Gij geeft blinden de ogen weer! Wil, o wil nu bij mij stilstaan, werk in mij met kracht, o Heer! Ook in mij, ook in mij, werk ook door Uw kracht in mij! 4 Wil me, o Heiland, niet voorbij gaan. Doe mij leven U nabij; zie mij zuchtend aan Uw zij staan. Roept' Gij and'ren, roep ook mij. Ja, ook mij, ja ook mij; roept Gij and'ren, roep ook mij. 5 Liefde Gods, zo rein, zo krachtig, bloed van Jezus, rijk en vrij, Gods genade, sterk en machtig, O, verheerlijk U in mij. Ook in mij, ook in mij, O, verheerlijk U in mij. 6 Ga mij niet voorbij, o Herder! Maak mij gans van zonden vrij; vloeit de stroom van zegen verder, zegen and'ren, maar ook mij. Ja, ook mij, ja ook mij, zegen and'ren, maar ook mij.   Terug naar boven     LIED 133: 1-5 (Muziek van D.B. Towne) 1 Hij die rustig en stil zich steeds voegt naar Gods wil, Hem in alles vertrouwt en gelooft, die slechts hoort naar Zijn stem, zich geheel geeft aan Hem, smaakt een vreugde die nimmer verdooft. KOOR: Zie slechts op Hem, volg gehoorzaam Zijn stem; blijf maar rustig vertrouwen. Altijd ziende op Hem. 2 Loeit de levensorkaan, komt er zorg op ons aan: 't is Zijn glimlach, die alles verdrijft. Klagen, zuchten, geween, vrees en twijfel gaan heen, als wij rustig vertrouwen in Hem. KOOR 3 Wordt u moeite en strijd door de mensen bereid: zie op Hem; slechts Zijn blik schenkt ons moed! Hij draagt u, ook uw kruis, brengt straks veilig u thuis, zorgt dat alles hier meewerkt ten goed'. KOOR 4 Blijf getrouw tot de dood, zorg in voorspoed of nood, dat toch nimmer het vuur in u doov'! Wat Hij zegt, moet gedaan, waar Hij zendt, moet gij gaan, geen bezwaren; vertrouw en geloof. KOOR 5 O, hoe groot is 't genot, als men wandelt met God, hier door 't leven gaat, eerlijk oprecht, als in droefheid of vreugd, men in Hem zich verheugt, en zijn al op 't altaar heeft gelegd. KOOR   Terug naar boven     LIED 134: 1-6 1 Neem mijn leven, laat het, Heer, toegewijd zijn aan Uw eer. Maak mijn uren en mijn tijd tot Uw lof en dienst bereid. 2 Neem mijn handen, maak ze sterk door Uw liefde tot Uw werk. Maak, dat ik mijn voeten zet op de wegen van Uw wet. 3 Neem mijn stem, opdat mijn lied U, mijn Koning, hulde bied'. Maak, o Heer, mijn lippen rein, dat zij Uw getuigen zijn. 4 Neem mijn zilver en mijn goud, dat ik niets daarvan behoud'. Maak mijn kracht en mijn verstand tot een werktuig in Uw hand. 5 Neem mijn wil en maak hem vrij, dat hij U geheiligd zij. Maak mijn hart tot Uwen troon, dat, o Heer, Uw Geest er woon'. 6 Neem ook mijne liefde, Heer; 'k leg voor U haar schatten neer. Neem mij zelf; en t' allen tijd ben ik aan U toegewijd.   Terug naar boven     LIED 135: 1-3 1 Werk, want de nacht zal komen werk van de morgen aan; laat niet in ijd'le dromen 't ochtenduur vergaan. Tijd weet van slaap noch rusten; zie 't zonlicht op zijn baan, en laat u niets gelusten, voor gij hebt gedaan. 2 Werk, want de nacht zal dalen en eer uw hart 't vermoedt; werk door dan, ook bij 't stralen van de middaggloed. Uit al uw macht gedurig volbracht, wat gij ook doet; een geest, getrouw en vurig, maakt uw arbeid zoet. 3 Werk, want het rustuur nadert: zie, hoe het westen wacht, van gouden glans dooraderd, haast komt nu de nacht. Zo keert ons licht tot duister, wordt macht'loos onze kracht! Maar 't werk houdt eeuwig luister; in de Heer volbracht.   Terug naar boven     LIED 136: 1-4 1 Mijn geest, mijn ziel, mijn lichaam geef 'k, Heiland, gans aan U; gebruik het tot Uw ere, Heer Jezus, doe het nu! KOOR: Mijn al is op het altaar, o, welk gezegend uur! Jezus, Heiland, 'k wacht daar, verteer mij door Uw vuur. 2 Mijn liefste wens is, Heiland, dat Gij door Uwe Geest, mij losser maakt van d' aarde en 'k U bemin het meest. KOOR 3 Geef liefde tot 't verloorne, maak mij van mensen vrij; help mij mijzelf verlooch'nen, stort Uwe Geest in mij. KOOR 4 En daar G' als Hogepriester thans in de hemel zijt, laat, Heer, ook mij daar eenmaal een woning zijn bereid. KOOR   Terug naar boven     LIED 136A: 1-4 1 Mijn geest, mijn ziel, mijn lichaam, Jezus, geef ik aan U; ‘t Zij U gewijd ten offer, ‘k Ben eeuwig d’ Uwe nu. KOOR: Mijn al is op het altaar, En wachtend op het vuur; Wachtend, wachtend, wachtend, Ja, Wachtend op het vuur. 2 O Jezus, sterke Heiland, Die mijn gelofte hoort, Gij zult mij heilig maken Door Uw onfeilbaar Woord. KOOR 3 Uw vuur daal’ neêr in ‘t harte, Dat gans U toebehoort; Gij zult mij zalig maken, ‘k Verlaat mij op Uw woord. KOOR 4 ‘k Ben d’ Uwe, dierb’re Jezus! ‘k Ben d’ Uwe, zalig lot! Dat mij Uw’ Geest verzeeg’le Ten dienst van mijnen God! KOOR   Terug naar boven     LIED 137: 1-3 1 Hoort de hemelzangen! Daar is heden vreugd, want een ziel keert weder tot de troon. Ziet, de Vader drukt hem aan Zijn hart verheugd en begroet Zijn eens verloren zoon. KOOR: Glorie! Glorie! Hoort der eng'len stem! Glorie! Glorie! Hoort, zij loven Hem! De verlosten juichen met der eng'len heir en de weerklank hoort men heind' en ver. 2 Hoort de hemelzangen! Daar is heden vreugd! Vijand wordt er door genâ een vrind; ja, een ziel keert weder op het pad der deugd en de Vader noemt hem weer Zijn kind. KOOR 3 Hoort de hemelzangen! In triomfgeschal prijzen d' eng'len daar der heren Heer, klinkt het heug'lijk feestlied door het gans heelal, want een ziel leeft nu haar God ter eer. KOOR   Terug naar boven     LIED 138: 1-6 1 Maakt, o zondaars, plaats voor Jezus, die aan 't kruishout stierf voor U: Jezus klopt nu aan uw harte, zondaars, biedt Hem ingang nu. KOOR: Plaats voor Jezus, Vredekoning! Haast u, zondaars, hoort Zijn stem! Hij zoekt in uw hart een woning. O, ontsluit dat hart voor Hem! 2 Plaats voor zaken en vermaken, plaats voor wat het vlees bezint; is er dan geen plaats in 't harte voor de Heiland Die u mint? KOOR 3 Hebt gij zelfs geen tijd voor Jezus, Die nu roept en wachtend staat? D' aangename tijd is heden, morgen is 't wellicht te laat! KOOR 4 Jezus biedt u 't eeuwig leven, Zondaars, neemt dit heil nu aan; ziet, Hij klopt steeds aan uw harte, o, laat Hem niet buiten staan. KOOR 5 Vliedt, o vliedt dan nu tot Jezus, maakt nu plaats voor Hem in 't hart. Eer de tijd niet meer zal wezen, dan hebt Gij slechts eeuw 'ge smart. KOOR 6 Geeft uw hart, uw tijd aan Jezus, voor de dood dat hart versteent; weet, het oordeel Gods is nader, nader, zondaars, dan gij meent. KOOR   Terug naar boven     LIED 139: 1-4 1 Mannen, broeders! Ziet het teken, wapp'rend in de lucht: uw versterking komt van boven; weest dan niet beducht. KOOR: "Houdt steeds aan, totdat Ik kome," roept u Jezus na; zendt Hem 't antwoord naar de hemel: "Door genade, ja!" 2 Ziet een vrees'lijk leger naad'ren, satan aan het hoofd; houdt steeds aan, schoon helden vallen, kracht is u beloofd. KOOR 3 Broeders! Hoort de Godsbazuinen, klinkend in de lucht: Jezus komt, Hij drijft de vijand sidd'rend op de vlucht. KOOR 4 Lang en hevig is nu 't strijden, d' ogen hemelswaarts! Haast komt Jezus ons verblijden; moed gevat! Voorwaarts! KOOR   Terug naar boven     LIED 139A: 1-4 (wijze Lied 139) 1 Kameraden, ziet het teken, Wapp’ren in de lucht! Nu versterking op komt dagen, Voor geen macht beducht! KOOR: “Houdt het fort nog, Ik ben naad’rend”, kondigt Jezus aan; Wuift het antwoord naar den hemel: “Nu dan, Heer, wij staan!” 2 Is de macht, die op ons aandringt, Nauw’lijks te weerstaan; Wordt er telkens bres geschoten, Helden vullen z’ aan. KOOR 3 Ziet de roemrijke banieren, Hoort ’t trompetgeschal; Bij het naad’ren van den Veldheer Staan Zijn troepen pal. KOOR 4 Nog een wijl met moed gestreden, Eer de vijand valt; Maar de Veldheer is verschenen, En ‘t “hoera” weerschalt. KOOR   Terug naar boven     LIED 140: 1-4 1 Ik zie een poort wijd open staan, waardoor het licht komt stromen van 't kruis, waar 'k vrijlijk heen mag gaan om vrede te bekomen. KOOR: Genade Gods, zo rijk en vrij! Die poort staat open ook voor mij! Voor mij! Voor mij! Staat open, ook voor mij. 2 Die open poort laat d' ingang vrij, aan wie komt binnen vlieden; aan rijk en arm, aan u en mij komt Jezus vrede bieden. KOOR 3 Die open poort leidt tot Gods troon:   gaat door, laat niets u hind'ren; neemt op uw kruis, aanvaardt de kroon, die God biedt aan Zijn kind'ren KOOR 4 In 't hemelrijk, voor Jezus' troon daar leidt het kruis tot zegen; daar dragen wij voor kruis een kroon door Jezus' bloed verkregen. KOOR   Terug naar boven     LIED 141: 1-4 1 Zie Ik, de Heer, sta aan de deur; kom, open Mij de deur uws harten; merk op, hoezeer Ik u bemin, o laat Mij in, o laat Mij in. KOOR: 'k Heb kloppend reeds zo lang gewacht aan ‘t koude hart bij dag en nacht. Weersta de zucht naar aards gewin, ontsluit M' uw hart en laat Mij in. 2 'k Verliet voor u Mijn heerlijkheid, en werd hier in een stal geboren; die kribbe was mij niet te min, o laat Mij in, o laat Mij in. KOOR 3 Mijn leven gaf Ik aan het Kruis. 'k Heb daar uw zonde en schuld gedragen; Ik deed dit al, omdat 'k u min, o laat Mij in, o laat Mij in. KOOR 4 'k Verwon voor u de dood in 't graf en keerde weder tot de Vader; o vriend, geef Mij uw harten zin, en laat Mij in, en laat Mij in. KOOR   Terug naar boven     LIED 142: 1-3 1 Jezus Christus mint u, dat zegt u Zijn woord, Jezus Christus roept u, hebt gij 't niet gehoord? Blijf niet wederstreven, hoor toch nu Zijn stem; vind in Hem uw leven, kom nu tot Hem. KOOR: Ja de Heiland mint u, hoor toch naar Zijn stem! En Zijn Geest zegt: kom nu, kom nu tot Hem! 2 Jezus Christus helpt u in de zwaarste strijd; Jezus Christus troost u, als g' in droefheid zijt. Blijf niet wederstreven, hoor toch naar Zijn stem; geef uw hart en leven geheel aan Hem. KOOR 3  J ezus Christus leidt u voort tot heiligheid; Jezus Christus brengt u steeds in veiligheid. D' aarde zal straks beven, maar wie hoort Zijn stem, zal met Jezus leven; kom nu tot Hem. KOOR   Terug naar boven     LIED 142A: 1-3 1 Jezus Christus mint u en Hij wacht op u blijf Hem niet verwerpen. Zondaars, Hij roept u: wilt niet langer wachten, komt nu aan Zijn zij! Hij heeft lang op u gewacht, waarop wacht gij? KOOR: Ja, de Heiland mint u, komt nu aan Zijn zij! Hij heeft lang op u gewacht, waarop wacht Gij? 2 Met een stem, zo teder, roept Hij zondaars nu; zijn uw zonden vele? Vrij vergeeft Hij z'u. Wilt in Hem geloven en Hij spreekt u vrij; Hij wacht aan uw hart steeds voort, waarop wacht gij? KOOR 3 Jezus blijft steeds wachten. Zondaars, toeft niet meer! Vliedt nu in Zijn armen, komt nu tot uw Heer! Wilt op Hem vertrouwen, vrede en vreugd geeft Hij. Ziet! Hij wacht geduldig voort, waarop wacht gij? KOOR   Terug naar boven     LIED 143: 1 1 Jezus, dierb're Heiland, ja. Gij hebt mijn hart gans en al gereinigd en verlost van smart! 'k Wil U voortaan dienen, breng' 't mij smaad of eer, tot 'k U mag aanschouwen, aller heren Heer. KOOR: Heel mijn hart zij, Heiland U gewijd voor altijd!   Heel mijn leven geef 'k U, dat ik voor U strijd. 2 Van de schaam'le kribbe volg ik in Uw spoor; 'k volg U door de woestenij, want Gij gaat mij voor. Zelfs tot in Uw kruisdood volg ik gaarn' U na om van U t' ontvangen ene kroon hierna. KOOR 3 In mijn strijd en moeiten blijf ik aan Uw zij; gaarne draag ik tegenspoed, want 't is goed voor mij. Geef mij, dierb're Heiland, Uwe heil'ge moed, dat ik zondeslaven brenge tot Uw bloed. KOOR 4 Zielen gaan verloren! Sterk mij tot de strijd! Help mij brengen 't heerlijk nieuws, dat Gij hun Redder zijt. Feller wordt de worst'ling, tot de satan vall' en w' op aard' U kronen, Koning van 't heelal. KOOR   Terug naar boven     LIED 144: 1-4 (wijze lied 143) 1 Overal met Jeuzs, roept mijn ziel verblijd, ‘k Kan alleen niet leven, ‘k blijf bij Hem altijd. Zonder Jezus val ik, met Hem sta ik vast, Overal met Jezus, Hij draagt dan mijn last. KOOR: Overal met Jezus, Steeds is Hij aan mijn zij: Overal met Jezus, Hij is dicht nabij. 2 Overal met Jezus, thuis en in de kerk, Of ik slaap of wake, doe mijn daag’lijks werk, ‘k Kan Hem alles zeggen, vragen steeds om raad, Overal met Jezus, waar mijn weg ook gaat. KOOR 3 Overal met Jezus, ook in zielestrijd, Sta en strijd, zo zegt Hij, waak en bid altijd. Ben ik soms in ’t duister, ‘k zie op Hem alleen, Overal met Jezus, zelfs door diepte heen. KOOR 4 Overal met Jezus, niet alleen op aard, Want dan was het leven al dien strijd niet waard; Maar als wij verlost zijn van de sterf’lijkheid, Overal met Jezus in Zijn heerlijkheid. KOOR   Terug naar boven     LIED 145: 1-5 (wijze lied 143) 1 Vroeger was ’t de zegen, Nu is het de Heer; Vroeger zien en voelen, Nu geloof, niets meer. Vroeger was ‘t de gave, Nu de Gever ‘t meest, Vroeger de Genezing, Nu HIJ, Die geneest. KOOR: Christus al in alles, Hij alleen, daar wil ‘k heen: Enig alles Jezus, Jezus, Hij alleen. 2 Vroeger was ’t een pogen, Nu een rust in Hem; Vroeger twijf’lend dralen, Nu volg ik Zijn stem. Vroeger hiel ik Jezus, Nu houdt Hij mij vast; Vroeger agnstig zorgen, Nu draagt Hij mijn last. KOOR 3 Vroeger was ’t mijn werken, Nu Zijn werk in mij; Vroeger hàlf gebonden, Nu volkomen vrij. Vroeger eigen plannen, Nu alleen Zijn wil; Vroeger vaak vreesachtig, Nu gerust en stil. KOOR 4 Vroeger anstig vragen, Nu steeds dankbaarheid: Vroeger trots op ere, Nu slechts need’righeid. Vroeger hielp ik Jezus, Nu gebruikt Hij mij; Vroeger vast in vormen, Nu volkomen vrij. KOOR 5 Vroeger op hem hopen, Nu heb ‘k zekerheid; Vroeger was ik slaap’rig, Nu ’s mijn lamp bereid. Vroeger wilde ik sterven, Nu verwacht ‘k Hem dra, Vroeger zuchtend klagen, Nu Halleluja! KOOR   Terug naar boven     LIED 146: 1-4 1 Jezus, roept zondaars, o komt nu tot Hem Nog is het tijd, nog is het tijd: sluit niet uw harte, maar hoort naar Zijn stem, Hij heeft reeds lang u verbeid! KOOR: Jezus roept u, zondaars komt nu; Hij gaf Zijn leven voor allen, dus 't is ook voor u. 2  Jezus roept zondaars:  zet twijf'ling opzij;  o, luistert toch, o luistert toch.  Komt, gij vermoeiden,  komt allen tot Mij.  'k Heb door Mijn bloed u gekocht. 3  Jezus roept zondaars,  Zo riep Hij ook mij.  O blijde stond, o blijde stond.  'k Had lang gezocht,  maar opeens werd ik vrij,  toen 'k in 't gelove Hem vond. 4  Jezus roept ook tot  het afgedwaald kind:  o keer toch weer, o keer toch weer.  Zijt g' ook gevallen,  weet, dat Hij u mint.  Keer toch terug tot uw Heer!   Terug naar boven     LIED 147: 1-4 1 Is Jezus' bloed voor mij gestort? Gaf Hij Zijn bloed voor mij? Ja, 'k ondervond dat in mijn ziel. Hij maakte mij gans vrij. KOOR: Help mij, o Heiland, geef genâ, blijf dicht maar aan mijn zij. En als verzoeking tot mij komt. o Heiland. bid voor mij. 2 Zijn bloed betaald' voor zond' en schuld, bracht vrede door het kruis; en nu Hij alles heeft vervuld, wacht Hij in 't Vaderhuis. KOOR 3 Zijn bloed blijft daag'lijks nog de kracht In ziels- en lichaamsstrijd; daarvoor vliedt satan met zijn macht en overwint g' altijd. KOOR 4 Komt, vrienden, die nog verre zijt, komt, komt toch onder 't bloed; het redt u voor de eeuwigheid en maakt u 't leven zoet. KOOR   Terug naar boven     LIED 147: 1-5 (Wijze Lied 147) 1 Is Jezus' bloed voor mij gestort? Gaf Hij Zijn leven vrij? Gaf Hij voor mij Zijn dierbaar bloed, Zijn levensbloed voor mij? KOOR: Help mij, o Heiland, geef genâ, blijf daag'lijks mij nabij; en nu Gij tot de Vader bidt, o Heer, gedenk aan mij. 2 Heeft Hij om mijne zonde en schuld gezucht, gekermd aan 't hout? O liefde zonder paal en perk, Zijn dood is mijn behoud. KOOR 3 Geen wonder, dat de zonneglans Zich met de nacht omhult, als Godes Zoon aan 't vloekhout sterft voor 's werelds zonde en schuld! KOOR 4   Ook ik dek mijn gelaat van schaamt', als ik Zijn kruis aanschouw; mijn ogen zijn dan gans gevuld met tranen van berouw. KOOR 5 Geen tranen kunnen ooit voldoen mijn zondeschuld voor God; zie, Heer! Ik geef mijzelf aan U, Uw dienst is waar genot. KOOR   Terug naar boven     LIED 148: 1-4 1 Zwart was de nacht en kil de grond, waar Jezus knield' en streed. Mijn Heiland! Dat ik deze stond Uws lijdens nooit vergeet. KOOR: O Heer, wat is Uw liefde groot, oneindig Uw genâ, dat Gij U zelf gaaft in de dood en stierf op Golgotha. 2 "O Vader, is het moog'lijk, laat deez' angst Mij zijn bespaard!" Zo bad Hij, en van Zijn gelaat viel 't bloedig zweet ter aard. KOOR 3 Doch niet Mijn wil, O God, geschied'! Kan het niet anders zijn: spaar, Vader, Mij dan 't lijden niet, "en laat Mij in Mijn pijn." KOOR 4 Zo bad Gij, Heer; o stort ook mij dien Geest des biddens in; en heilig, van elk willen vrij mij tot Uw kinderzin. KOOR   Terug naar boven     LIED 149: 1-2 1 Groot is Uw trouw, o Heer, mijn God en Vader. Er is geen schaduw van omkeer bij U. Ben ik ontrouw, Gij blijft immer dezelfde, die Gij steeds waart. Dat bewijst Gij ook nu. KOOR: Groot is Uw trouw, o Heer; groot is Uw trouw, o Heer, iedere morgen aan mij weer betoond. Al wat ik nodig had, hebt Gij gegeven, groot is Uw trouw, o Heer, aan mij betoond. 2 Gij geeft ons vrede, vergeving van zonden en Uw nabijheid, die sterkt en die leidt, kracht voor vandaag, blijde hoop voor de toekomst, nu geeft Gij 't leven der eeuwigheid. KOOR   Terug naar boven     LIED 150: 1-3 1 Welk een vriend is onze Jezus, die in onze plaats wil staan! Welk een voorrecht, dat ik door Hem, altijd vrij tot God mag gaan. Dikwijls derven wij veel vrede, dikwijls drukt ons zonde neer juist omdat wij 't al niet brengen in 't gebed tot onze Heer. 2 Leidt de weg soms door verzoeking, dat ons hart in 't strijduur beeft, gaan wij dan met al ons strijden tot Hem die verlossing geeft. Kan een vriend ooit trouwer wezen dan Hij, die ons lijden draagt? Jezus biedt ons aan genezing; Hij alleen is 't , die ons schraagt. 3 Zijn wij zwak, belast, beladen en ter neêr gedrukt door zorg. Dierb're Heiland, onze Toevlucht, Gij zijt onze Hulp en Borg! Als soms vrienden ons verlaten, gaan wij biddend tot de Heer; in zijn armen zijn wij veilig, Hij verlaat ons nimmermeer.   Terug naar boven     LIED 151: 1-4 (wijze lied 150) 1 Moet ik gaan met lege handen zo mijn Heiland tegemoet? Zonder één verloste zondaar mee te brengen aan Zijn voet? Moet ik gaan met lege handen, moet ik zo mijn Heiland zien? En als loon voor al Zijn liefde Hem geen dank'bre vruchten bien? 2 Neen, het is geen angst voor 't sterven, Jezus is 't die mij behoudt; maar te gaan met lege handen. Dat is 't, wat mijn ziel benauwt. O, te gaan met lege handen zo mijn Heiland tegemoet! Zonder één verloste zondaar neer te leggen aan Zijn voet! 3 Hoeveel jaren die 'k verspilde, kwamen zij nog eenmaal weer, 'k zou ze wijden aan mijn Heiland, dankbaar leven tot Zijn eer! Maar 'k moet gaan met lege handen, 'k sloeg geen acht op Jezus' stem: 'k kan geen enk'le vrucht Hem tonen, 'k deed nog nimmer iets voor Hem. 4 Wees toch wakker, volk des Heren! Werk, zo lang uw pols hier slaat; win toch zielen voor uw Heiland, eer 't voor eeuwig is te laat. Wilt gij gaan met lege handen zó uw Heiland tegemoet zonder één geredde zondaar, neergelegd aan Jezus' voet?   Terug naar boven     LIED 152: 1-3 1 In den strijd dreigt u de moed ’t ontzinken; Vindt gij ’t pad soms al te ruw en doornig? Zou geen ster meer aan uw hemel blinken, ’t Hindert niet ga voort! Leg uw vrees af, treed den strijd slechts tegen. In God kracht, dan schenkt Hij wis Zijn zegen! Wie u ook tot wijken wou bewegen, ’t Hindert niet ga voort! KOOR: Als wij gaan op ’t ruwe pad, Denken wij daaraan, Dat wij in des Heilands kracht Altijd kunnen staan! Schoon de strijd ons zwaar soms val, Laat ons motto zijn: ga voort, Ga voort, tot zegepraal. 2 Wees getrouw, steeds willig om te volgen, Waar Hij leidt, zij ’t ook door moeite en zorgen; Wordt de strijd ook groter, ied’ren morgen, ’t Hindert niet ga voort! Wees blijmoedig, ’t zal uw last verlichten Een blij hart doet veler zorgen zwichten. Ziet gij lafaards soms den strijd ontvlcutehn, ’t Hindert niet ga voort! KOOR 3 Zijt gij moed’loos, zie dan op tot Jezus, Die voor u Zijn leven heeft gelaten, Zeg, wanneer de wereld u zou haten, ’t Hindert niet ‘k ga voort! Doe uw best om voor uw God te strijden, Moet g’ om Zijnentwil ook smaadheid lijden. Ziet g’ een makker wank’len aan uw zijde, ’t Hindert niet ga voort. KOOR   Terug naar boven     LIED 153: 1-5 1 Lof zij de Heer, de almachtige Koning der ere! Dat aard' en hemel de lof Zijner glorie vermere! Meng in 't geklank, ziel, uw aanbiddende dank: zing al wat ademt de Here! 2 Lof zij de Heer, die de werelden dacht, en zij waren, die al de dropp'len geteld heeft der golvende baren, die met Zijn staf heerst van de weg tot het graf: psalmzing' uw hart met de snaren! 3 Lof zij den Heer, die U bootst' uit vergank'lijke aarde, maar al zijn volheid uw eeuwige geest openbaarde! Hij had u lief, die tot zijn kind u verhief, hoger dan d' eng'len in waarde. 4 Lof zij den Heer, van wiens leiding de sterren gewagen, die ook uw leven op adelaarswiek heeft gedragen: breed en geducht was zijn aanbidd'lijke vlucht, ruisend met machtige slagen! 5 Lof zij den Heer, die uw bevende vrees zal beschamen! Noem Hem uw Vader, de kroon van Zijn heerlijke namen! Dwars door de dood neemt Hij u op in zijn schoot; loof Hem in eeuwigheid! Amen!   Terug naar boven     LIED 154: 1-2 1 Stilte over alle landen in deze nacht. Vouwen wij tezaam de handen voor deze nacht. Welke zonden wij bedreven, wil ze, Here, ons vergeven. God wil goede rust ons geven in deze nacht. 2 Stilte over alle landen in deze nacht. Vouwen wij tezaam de handen voor deze nacht. God zal voor ons allen zorgen tot het dagen van de morgen. Veilig en bij Hem geborgen zijn wij vannacht.   Terug naar boven     LIED 154A: 1-3 1 Een weet alles van ons leven: God onze Heer. Een slechts kan u vrede geven: God onze Heer. Een kent zelfs uw kleinste zorgen, houdt u in Zijn Hand geborgen leidt u naar een eeuw'ge morgen: God onze Heer. 2 Een kan niemand ooit begrijpen: God onze Heer! Daarom moet vertrouwen rijpen in God de Heer. Een kunnen wij biddend vragen pijn en zorgen helpen dragen, sterkt ons als wij zijn verslagen: God onze Heer. 3 Een heeft al uw schuld vergeven: God onze Heer. Als ge in geloof wilt leven: God onze Heer. Een liet Jezus voor u sterven om genade te verwerven, eeuw'ge zaligheid te erven: van God uw Heer.   Terug naar boven     LIED 155: 1- 3 1 Komt dank nu allen God, Met hart en mond en leven;   Hij stuurt en schikt ons lot, Waar wij ons heen begeven. Hij geeft ons arbeidskracht,, Behoedt ons dag en nacht, Geeft kleding, spijs en drank, Brengt Hem daarvoor uw dank. 2 Wil, o Alzegenaar, Een vrolijk hart ons geven, Opdat wij met elkaar, In vrede immer leven. Behoed ons land en volk Voor elke oorlogswolk; Geef steeds een wijs beleid Aan macht en overheid. 3 Den Vader zij al de eer In hemel en op aarde; En Jezus, onze Heer, Verheft Hem naar Zijn waarde. Kom, Heil’ge Geest en leer Uw naam steeds meer en meer Te roemen ’t allen tijd, Tot in der eeuwigheid.   Terug naar boven     LIED 156: 1-3 (wijze Lied 155) 1 Dankt, dankt nu allen God met blijde feestgezangen! Hij stuurt en schikt ons lot, waar wij ons heen begeven. Hij ziet in Christus ons altijd genadig aan, en heeft ons dag aan dag met goedheid overlaân. 2 Hij, d' eeuwig rijke God, wil ons reeds in dit leven Zijn vreed' en heilgenot door hartsvernieuwing geven. Hij zal ons door Zijn Geest vermeerd'ren licht en kracht, en ons uit alle nood verlossen door Zijn macht. 3 Lof, eer en prijs zij God, door aller scheps'len tongen op Zijne hemeltroon aanbiddend toegezongen: de Vader en de Zoon, die met de Heil'ge Geest, Drieënig God, steeds blijft, en immer is geweest!   Terug naar boven     LIED 157: 1 (wijze Lied 155) 1 Komt, laat ons in den Geest Om ’s Heeren goedheid bidden, Dat op dit huw’lijksfeest Hij wone in ons midden Zijn tegenwoordigheid Maakt ons eerst recht verblijd. Hij voeg’ in Jezus’ naam. Hier Bruid en Bruidegom saam. 2 Uw liefde strekt ten borg Van milde zegeningen; Wil met Uw trouwe zorg Hen eeuwiglijk omringen. Uw vriend’lijk aangezicht Bestraal’ hen met Uw licht, Opdat zij veilig gaan Langs ’s levens kronkelpaân. 3 Leer, Hemelbruidegom, Ons, als Uw bruid, verwachten. Dat ‘t “Heere Jezus, kom!” Steeds blijv’ in de gedachten. Leer door dit huw’lijksfeest Ons bidden allermeest: Stort, Heer! Uw Geest nu uit! Bereid ons, Uwe bruid!   Terug naar boven     LIED 158: 1-3 1 Looft, looft de Heer! Verheft nu Zijn eer! Want Zijn genade en goedertierenheid blijft in der eeuwigheid, blijft in der eeuwigheid, blijft in der eeuwigheid. 2 Liefde is de Heer! Hij mint ons zo teer! Zijn grote liefde, Zijn trouw en wijs beleid, blijft in der eeuwigheid. (3x) 3 Dankt, dankt de Heer! Geeft lof Hem en eer! Al 't schepsel prijst Hem en Zijne heerlijkheid, blijft in der eeuwigheid. (3x)   Terug naar boven     LIED 159: 1-4 1 Mij is erbarming wedervaren door Zijn gena in schuld vemeêrd; mijns Heilands gunst deed mij 't ervaren, hoewel mijn hart 't niet had begeerd. Nu ben ik in mijn heil verblijd en roem ik Gods barmhartigheid, en roem ik Gods barmhartigheid, en roem ik Gods barmhartigheid. 2 'k Heb niets verdiend dan vloek te horen; toch wil mij God genadig zijn; met God verzoend en nieuw geboren, maakt Hij door 't bloed Zijns Zoons mij rein. Vanwaar mij dit? Hoe is 't geschied? Erbarming is 't en anders niet. (3x) 3 Zo mag ik mij in God beroemen; 'k spreek daarvan, als een mens 't mij vraagt; ik kan het slechts erbarming noemen, waarvan geheel mijn hart gewaagt; ik buig mij neer en ben verblijd en roem in Gods barmhartigheid. (3x) 4 Dat laat ik mij door niemand roven, daarin beroem ik mij alleen: in Gods erbarming blijf ik geloven, daar pleit ik op in mijn gebeên; opdat erbarmen duld ik nood en daarop hoop ik in de dood. (3x)   Terug naar boven     LIED 160: 1-5 1 Wij gaan naar het land van de reinen van harte: het huis des geluks en der liefde omhoog. O, gij, die daar omdoolt in zonde en smarte. Ei zeg, wilt gij gaan naar het Eden omhoog? KOOR: Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? Wilt gij gaan? Ei zeg, wilt gij gaan naar het Eden omhoog? 2 Daar ginds in dat land is geen kommer of smarte, geen nevel van droefheid bewolkt daar het oog. Gij, wien 's levens last vaak heeft verbrijzeld het harte, ei zeg, wilt gij gaan naar het Eden omhoog? KOOR 3 Geen armoede heeft daar de ziel ooit te vrezen. In God is zij rijk, en Hem ziet daar het oog! Geen ziekte of dood zal daar immermeer wezen; ei zeg, wilt gij gaan naar het Eden omhoog? KOOR 4 Bereid is de plaats voor hen, die geloven, eer dat nog de geest aan de aarde ontvlood; voor u is er plaats in het Vaderhuis boven! Ei zeg, wilt gij gaan naar het Eden omhoog? KOOR 5 Dringt voort, zaal'ge strijders, het land komt reeds nader en spoedig verzadigt zijn schoonheid ons oog. Eerlang zijn wij thuis bij de hemelse Vader en smaken 't geluk van het Eden omhoog! KOOR: Ja, wij gaan (4x) Triomf! Ja, wij gaan naar het Eden omhoog!   Terug naar boven     LIED 161: 1-4 (wijze Lied 160) 1 Wij reizen steeds voort naar het huis van de Vader, het Eden van reinheid, van liefd' en genot. En iedere dagreis brengt hoopvol ons nader de sabbat des vredes, ons wachtend bij God. KOOR Volgt gij mee? Volgt gij mee? Volgt gij mee? Volgt gij mee? Naar 't Eden van liefd' en van eeuwige vreê? 2 In 't land der beloften wist God alle tranen, geen zonde, geen rouwe, geen dood is daar meer; wij volgen het pad, dat Gods Zoon wilde banen en geven, Hem volgend als Leidsman, de eer. KOOR 3 Gewassen in 't bloed, ons vergoten ten leven, gekleed in een priesterlijk sneeuwwit gewaad, zal daar lof en dank Zijn Gemeente Hem geven, de ontelb'ren, verlost naar Gods eeuwige raad. KOOR 4 Gemeente, laat luid hier uw reislied'ren horen, de lied'ren des opgaans naar 't Sion omhoog; haast klinken zij reiner, gemengd in de koren ter eer van de Held, Die 't verderf ons onttoog. KOOR   Terug naar boven     LIED 162: 1-3 1 't Licht straalt van verre, zeeman, hulp is nabij. Zie door de woeste baren, 't land nadert gij. Zwaar was uw lijden, zeeman, ver van het strand. Veilig in de reddingsboot, o roei naar het land. KOOR: Roei naar het land, zeeman, roei naar het land. Vrees voor geen golven, zeeman, roei, rep de hand; Nu in de reddingsboot, o zeeman, wees gerust. Haast u van 't gestrande wrak en roei naar de kust. 2 Hoop op de reddingsboot, wat u ook begeeft Hoe ook de golven rollen, hoe gij ook beeft! Vrees voor geen stormwind meer, hoe fel hij ook loei'. Zie de held're morgenster! o roei, zeeman, roei! KOOR 3 Schoon schijnt de zon nu, zeeman, hef op uw oog! Zie, hoe de wolken vlieden, hoog naar omhoog. Vrij in de reddingsboot, o zing dan met lust: Glorie, glorie, Halleluja! roei naar de kust. KOOR   Terug naar boven     LIED 163: 1- 4 1 Geen versagen, geen versagen, schoon in 't heetst van de strijd! Geen versagen, geen versagen, schoon in 't heetst van de strijd! Als de loeiend' orkaan zich verheft, dan vermeert onze moed. Dan vermeert onze moed Door het kruis, door het kruis! 2 Wij verwinnen, wij verwinnen door het bloed van het Lam! Wij verwinnen, wij verwinnen door het bloed van het Lam! Schoon de dood ons bedreigt, strijden wij. tot de zege is behaald, (bis) Door het kruis! (bis) 3 Ja. wij rijzen! Ja, wij rijzen en de vijanden vliên! Ja. wij rijzen! Ja, wij rijzen en de vijanden vliên! Luid verheffe zich nu 't blijde lied: 'Na de strijd wacht ons 't loon (bis) Door het kruis!" (bis) 4 Als wij sterven , als wij sterven Door Zijn arm onderschraagd. Als wij sterven , als wij sterven Door Zijn arm onderschraagd. Dan draagt ons het geloof naar omhoog, Naar 't paleis onzes Gods, (bis) Door het kruis! (bis)   Terug naar boven     LIED 164: 1-5 1 Zingen wij van Zijn liefde nog eens, van de liefde, die nimmer vergaat, van het bloed van het Lam eens geslacht, tot de heerlijklieidsure ons slaat. KOOR: Ik geloof: Jezus redt!   En Zijn bloed maakt mij witter dan sneeuw! Ik geloof: Jezus redt! En Zijn bloed maakt mij witter dan sneeuw. 2 Er is reiniging voor iedereen, die gelovig zich werpt in die vloed. Er is volle verlossing en heil, die men zeker verkrijg door Zijn bloed. KOOR 3 Reeds nu, van de zonde verlost hebben wij volle vreugde in Hem; doch heerlijker is het omhoog. Daar rijst, Hem ter eer, onze stem. KOOR 4 Dies gaan wij nu voort tot de strijd, in gehoorzaamheid aan Zijn Woord, tot waar Hij tehuis ons ontvangt en het vredelicht immer gloort. KOOR 5 Met wapp'rende vaandels vooruit; Onze leuze is: heiligheid! De kroon blinkt ons toe in 't verschiet bij de Koning der heerlijkheid. KOOR   Terug naar boven     LIED 165: 1-3 (wijze Lied 164) 1 'k Zie het land, waar de zon nimmer daalt En de Eng'len in blinkend gewaad Door Gods liefde en Zijn licht omstraald, Waar het Lam als geslacht voor mij staat. KOOR: Naar dat land, vol van licht, is de weg van Zijn kind'ren gericht. Naar dat land, vol van licht, is de weg van Zijn kind'ren gericht. 2 In dat land is geen zonde of smart, Geen verzoeking of boosheid in 't hart; Onbekend is daar ziekte en pijn, O, wat zal 't overheerlijk daar zijn! KOOR 3 In dat land is geen honger of dorst, Overvloeiend de levensfontein; Zorgen worden daar niet meer getorst, Christus alles in allen zal 't zijn. KOOR   Terug naar boven     LIED 165A: 1-3 (wijze Lied 164) 13 1 'k Zie dat land, waar de zon nimmer daalt, waar de woning des Vaders ons wacht; in 't geloof zien wij 't licht, dat daar straalt. In dat land heerst geen zonde, geen nacht. KOOR: In dat land van Gods heil zullen wij voor Gods troon juichend staan. In dat land van Gods heil zullen wij voor Gods troon juichend staan. 2 In het land zingen wij eeuwig voort 't heerlijk lied van verlossing en vreê; in dat land, waar geen zucht wordt gehoord zijn wij vrij van verdrukking en wee. KOOR 3 Tot de Vader, zo mild en zo goed, rijst ons loflied op dankbare toon; ja, wij prijzen Hem voor Jezus' bloed, voor het heil, ons gewrocht door Gods Zoon. KOOR   Terug naar boven     LIED 166: 1-3 1 Grijp toch de kansen, door God u gegeven! Kort is uw zijn hier, de tijd snelt daarheen. Wat toch blijft over, o zeg, van dit leven? D' arbeid der liefde, gedaan om u heen. KOOR: Niets is hier blijvend, niets is hier blijvend, alles, hoe schoon ook, zal eenmaal vergaan; maar wat gedaan werd uit liefde tot Jezus. dat houdt zijn waard' en zal blijven bestaan. 2 Geef dan uw tijd niet aan ijdele zorgen; help hen, die vielen, breng troost in hun smart! O, laat uw licht schijnen, blij als de morgen; wijs op de Heiland, die rust geeft voor 't hart! KOOR 3 Weet: al uw arbeid, uw lijden voor Jezus, 't wordt door Hemzelve geschat naar zijn waard'. En eens daarboven, daar vinden we weder vruchten van 't zaad, dat wij strooiden op aard. KOOR   Terug naar boven     LIED 167: 1-4 (wijze Lied 166) 1 Vrede in ’t geloven aan ‘t woord van mijn Heiland, O welk een kracht, als wij staan op die rots; Geen macht ter wereld kan ons dat ontwoven, Maak u vertrouwd met de uitspraken Gods. KOOR: Vrede in ’t geloven, niets gaat daar boven, Zalige rust voor het angstig gemoed; Vrede in ’t geloven, geen mens kan ‘t ontroven, Geef Jezus eer, hij gaf daarvoor Zijn bloed. 2 Vrede in ’t geloven, al is het soms duister; Houd ’t oog maar steeds op den Heiland gericht. Straks schijnt de zon weer in al haren lsuiter, Blijf steeds geloven en wandel in ’t licht. KOOR 3 Vrede in ’t geloven als mensen u haten, Hem heeft men ‘t eerder dan u reeds gedaan. Zelfs van Zijn vrienden werd Jezus verlaten, Blijf Hem getrouw, ook als men u laat staan. KOOR 4 Vrede in ’t geloven, in strijd tegen zonde; Komt ook verzoeking met kracht op u aan, Geef nimmer toe, maar zie op naar Zijn wonden, Sta in ’t geloof en de satan zal gaan. KOOR   Terug naar boven     LIED 168: 1-4 1 Jezus, Gij mijn kracht en leven, maak een eeuw'ge scheiding nu tussen mij en deze wereld; 'k Wens te zijn geheel voor U, 'k wens te zijn geheel voor U. KOOR: Jezus, Gij mijn kracht en leven! Jezus, Gij mijn kracht en leven! Jezus, Gij mijn kracht en leven, 'k zal met U verwinnaar zijn. 2 Overstroom geheel mijn harte, Heiland, met Uw liefdevuur! Laat de liefde brandend blijven in mijn ziel van uur tot uur. (bis) KOOR 3 Vaste rots van mijn betrouwen, schuilplaats in de felste strijd, rekenend op Uw beloften, ben 'k verwinnaar t' allen tijd. (bis) KOOR 4 O, aanbidd'lijke Verlosser, 'k wijd mijzelve gans aan U! Gij hebt recht op heel mijn leven, U alleen behoor ik nu! (bis) KOOR   Terug naar boven     LIED 169: 1-4 1 Hoe zalig, verlost te zijn door Jezus' bloed! Ik werp mij nu neˆr in die heilige vloed: van zonde en van oordeel ben ik nu gans vrij. Mijn Jezus geeft vrede, Hij stierf ook voor mij. KOOR: O prijst nu Zijn liefdemacht! Prijst nu Zijn liefdemacht! Prijst nu Zijn liefdemacht, die ons verlost. 2 Hoe zalig, verlost te zijn door Jezus' bloed! Ik vrees nu geen oordeel meer, 'k heb goede moed. Ik ken nu mijn Heer; Hij, Die zondaars geneest. bestraalt ook mijn ziel met het licht van Zijn geest. KOOR 3 Hoe zalig, verlost te zijn door Jezus' bloed.' Hij reinigt mijn ziel, Hij maakt alles weer goed. Bedrukten, vermoeiden geeft Jezus steeds rust; elk leed, elke droefheid wordt door Hem gesust. KOOR 4 O Jezus, gekruist, 'k zing Uw lof t' allen tijd. Mijn dierbare Heiland, Gij maakt mij verblijd! Met U overwin ik de dood en het graf, met U, Die door 't sterven het leven mij gaf. KOOR   Terug naar boven     LIED 170: 1-4 1 Hoe zalig, verlost te zijn door Jezus' bloed, hoe groot is die ruste voor 't need'rig gemoed. Van zonde en slavernij ben ik thans vrij, en juich nu van zaal' ge vreugd: Hij stierf voor mij. KOOR: O, prijst nu zijn liefdemacht! Prijst nu zijn liefdemacht! Prijst steeds zijn liefdemacht, die ons verlost. 2 Hoe zalig, verlost te zijn door Jezus' bloed, ik heb thans geen vreze meer, 'k heb goede moed. Ik was in de duisternis, doch door gena mag 'k wandelen in 't licht voortaan, Halleluja! KOOR 3 Hoe zalig, verlost te zijn door Jezus' bloed, het maakt vrij van zorg en pijn, 't maakt alles goed. 't Gaat soms door de diepte heen, doch: prijst de Heer! Ik lach door mijn tranen heen, Hem zij al d' eer. KOOR 4 Hoe zalig, verlost te zijn door Jezus' bloed! Gij, zondaar, nog ongered, kom aan Zijn voet, 't geeft vrede en blijdschap voortdurend op aard, doch 't schoonste van alles wordt boven bewaard.   Terug naar boven     LIED 171: 1-4 1 Laat m' U minnen! Gij, Heer, vraagt mij al de liefde van mijn hart. 'k Wil U heel mijn leven schenken, volgen U in vreugd en smart; want geen last des levens drukt mij, en geen droefheid ken 'k of pijn, als ik weet, dat Gij 't mij oplegt, als ik slechts Uw kind mag zijn. KOOR: Laat mij, Heer, U minnen, neem mijn hart voor immer! Niets dan Uwe liefde, o Heer, kan mijne ziel voldoen. 2 Laat m' U minnen! Heer, ontdek mij al Uw liefde en genâ! Help mij beter te beseffen, wat Gij leed op Golgotha; hoe Ge uit liefde mijne zonden hebt gedragen aan het kruis, door Uw dood mij vrijgekocht hebt, plaats mij geeft in 't Vaderhuis. KOOR 3 Laat m' U minnen! 'k Ben 't gelukkigst als ik heel mijn hart U geef, en in blijdschap of in droefheid slechts in U is 't, dat ik leef! Maar wanneer ik U moest derven, 't leven had geen waarde meer! Zonder U voor mij geen vreugde, zonder U geen vrede. Heer! KOOR 4 Laat m' U minnen! Liefde is machtig! Geef mij kracht voor woord en daad. Help mij recht voor U te leven, wie mij hier ook tegenstaat. Liefde zal de smart verzachten, maakt de zorg en lasten licht. Helpt me U volgen zonder aarz'len: liefde is 't, waarvoor alles zwicht. KOOR   Terug naar boven     LIED 172: 1-4 1 Hoort het troostwoord, gij, Godskindren, reizend naar de stad omhoog; 't is Gods woord wie zal 't verhind'ren? "'k Zal u leiden met Mijn oog! " KOOR: 'k Zal u leiden, 'k zal u leiden, 'k Zal u leiden met Mijn oog! 't Is Gods Woord, wie zal 't verhind'ren? 'k Zal u leiden niet Mijn oog! 2 In beproeving en in lijden, als de nood klimt hernelhoog; laat Zijn troostwoord u verblijden: "'k Zal u leiden met Mijn oog!" KOOR 3 Is schier al uw hoop verdwenen als een wolk of regenboog? Ziet op Mij, houdt op met wenen. "'k Zal u leiden met mijn oog!" KOOR 4 Wordt het donker om u henen, werpt uw blik dan naar omhoog; is uw stervensuur verschenen, "'k Zal u leiden met Mijn oog!" KOOR   Terug naar boven     LIED 173: 1-4 1 O blijde dag, o zaal'ge stond, toen 'k Jezus als mijn Heiland vond. Om Zijn genade, mij geschied, juicht steeds mijn ziel in dankbaar lied. KOOR: Blijde dag, zaal'ge stond, toen 'k Jezus als mijn Heiland vond,   toen voor mijn slavenboei en kleed, Zijn vrijheid Hij mij kennen deed. Blijde dag, zaal'ge stond, toen 'k Jezus als mijn Heiland vond. 2 'k Weet, dat 'k de Zijne nu mag zijn en eeuwig, eeuwig is Hij mijn; Hem ingeplant en met Hem één, ben 'k eeuwig met Hem lotgemeen. KOOR 3 O zaligheid. waarvan geen tong naar hartelust in volheid zong; zij werd om niet mijn deel, mijn schat, door Hem, die mij heeft liefgehad. KOOR 4 O blijde dag, o zaal'ge stond, als eens ik voor Zijn troon verkond met reiner, heil'ger feestgeklank, dat aan mijn Jezus 't al ik dank. KOOR   Terug naar boven     LIED 174: 1-2 1 Jezus Christus, ik aanbid U, heilig is Uw naam, Jezus Christus, ik aanbid U, heilig is Uw naam. Heilig is Uw naam, heilig is Uw naam. Heilig, heilig, heilig is Uw naam. 2 Jezus Christus, ik verwacht U, vul mij met Uw Geest. Jezus Christus, ik verwacht U, vul mij met Uw Geest. Vul mij met Uw Geest, vul mij met Uw Geest. Vul mij, vul mij, vul mij met Uw Geest.   Terug naar boven     LIED 175: 1-4 1  Op Golgotha, op Golgotha, daar moest de Heiland lijden om 't afgedwaalde mensenkind van zonde te bevrijden. Mijn Jezus stierf daar aan het kruis, ontsloot daardoor mij 't Vaderhuis. Op Golgotha, op Golgotha, daar moest de Heiland lijden. 2 Op Golgotha, op Golgotha stierf Jezus voor mijn zonden; daardoor heb ik, o zielevreugd, gena bij God gevonden. O Jezus door Uw dierbaar bloed hebt Gij mijn schuld bij God geboet! Op Golgotha, op Golgotha stierf Jezus voor mijn zonden. 3 Op Golgotha, op Golgotha heeft Godes Zoon geleden; verbroken werd daar satans kracht, de zwaarste strijd gestreden. O Jezus, uit der zonde macht redt ons Uw woord: "Het is volbracht!" Op Golgotha, op Golgotha heeft Godes Zoon geleden. 4 O Jezus, van Uw Hemeltroon, daal neder in ons midden; vervul ons hart met dankbaarheid, verhoor ons smekend bidden. O, brand' in ons steeds 't liefde vuur, wees bij ons in ons stervensuur, en leid, naar Uw beloftenis, ons eens Uw Hemel binnen.   Terug naar boven     LIED 176: 1-4 1 O, wat schaam ik mij met smarte bij 't herdenken van de tijd, toen mijn trots, weerspannig harte aan de wereld was gewijd. Zij was alles, Jezus niets. Zij was alles, Jezus niets. 2 Maar Zijn liefde wou mij vinden, toonde mij mijn zondig hart; tevens, hoe Hij mij beminde. 'k Kreeg daarover bitt're smart. Ik werd minder, Jezus wies. (bis> 3 Eind'lijk viel ik aan Zijn voeten, 'k gaf mij in 't geloof aan Hem. 'k Kon Hem als Zijn kind begroeten, 'k werd gehoorzaam aan Zijn stem. Steeds werd Jezus meer in mij. (bis> 4 Daag'lijks liet 'k mij door Hem leren, onderrichten door Zijn Woord, 't vlees te doden, Hem te eren, Hem te dienen, zo 't behoort. Halleluja! 'k Ben nu vrij, Jezus leeft nu gans in mij.   Terug naar boven     LIED 177: 1-3 1 Laat mij slapend op wachten, o, dan slaap ik zo gerust; geef mij heilige gedachten en wees in de droom mijn lust. 't Lichaam slaapt, maar 't harte waakt, daar het zich in U vermaakt. Mag ik dicht bij Jezus wezen, o dan slaap ik zonder vrezen. 2 't Zij ik slaap' of wake, Heere, blijve Gij mij steeds ter zij; dan alleen kan niets mij deren, heeft geen zonde vat op mij. 'k Maak, o lieve Heiland, staat op Uw trouw. die nooit vergaat: neen, die zal mij nooit begeven, hier zo min als na dit leven. 3 Lieve Jezus, houd mijn harte dicht bij 't Uw' in elke strijd. Help mij, dat door vreugd en smarte 'k rijpen moog voor d' eeuwigheid. Slaap 'k dan voor het laatst hier in, wordt dit mij tot groot gewin; want dan zal ik altoos waken en mijn heil steeds zien volmaken.   Terug naar boven     LIED 178: 1-3 (wijze lied 177) 1 Lieve Heiland, diep verslagen, Leg ik m’ aan Uw boezem neer, Gij zult in Uw arm mij dragen, Wil mij troosten, dierb’re Heer. Wat mij ooit op aard ontvall’, Wie mij ooit verlaten zal, Wat mij hier ook ooit doe beven, Jezus zal mij nooit begeven. 2 Welk een troost! Als in de smarte Jezus onze Leidsman is; Welk een lafenis voor ’t harte, Welk een licht in duisternis! Ja, Hij is in nood en smart Steeds het rustpunt van ons hart; Welk gevaar ons mogg’ genaken, Hij blijft altijd voor ons waken. 3 Hebt gij , vrienden, in dit leven Ook zo’n Helper aan uw zij? Wilt gij ruste, zoekt gij vreugde? Wilt gij vrij zijn, vrij en blij? Neemt uw toevlucht dan tot Hem, Hoort naar Jezus’ liefdestem. Hij voorziet in al uw woorden, Daar wordt vrede u geboden.   Terug naar boven     LIED 179: 1-2 (wijze lied 177) 1 Dierb' re Heiland, onze zangen Stijgen tot Uw troon omhoog. Wat wij ook op aard ontvangen, waar w' ook staren met het oog, Immer slaakt de geest een zucht, dringende door wolk en lucht, naar die reine hemelzalen, waar Uw bruid met U zal pralen. 2 Daar, aan Uwe zij gezeten, deelt z' eens in een heilgenot, dat hier niet is af te meten, eeuwig met haar Heer en God. Als z' aanbiddend nederzinkt, waar het eeuwig halleluja klinkt. Dierb're Heiland, Heer en Koning, wij verlangen naar die woning.   Terug naar boven     LIED 179A: 1-2 (wijze lied 177) 1 Dierb’re Heiland, ons verlangen, Stijgt tot Uwen troon omhoog; Wat wij ook op aard’ ontvangen, Waar zich richt ons zoekend oog, Immer slaakt de ziel een zucht, Onvoldaan door aards genugt. Tot de hemel reikt haar streven, Dáár slechts vindt zij heil en leven. 2 Dáár wil zij tot Hem genaken, Die eens stierf En zie Hij leeft. Déér zal zij een vreugde smaken, Die de aard niet kent of geeft. Dáár zinkt zij aanbiddend neer Aan de voeten van haar Heer! Dierb’re Heiland! Heer en Koning! Wij verlangen naar die woning.   Terug naar boven     LIED 180: 1-4 1 Jezus, Die mijn ziel bemint 's levens stormen loeien, Heer. O, beveilig mij, Uw kind, leg mij aan Uw boezem neer. Als de golven woedend slaan tegen rotsen op en neer, laat mij aan Uw zij dan staan, tot de storm voorbij is, Heer. 2 And're toevlucht ken ik geen; hulp'loos kom ik tot U vliˆn; laat, o laat mij niet alleen, wil mij steeds Uw hulpe bien! Als de zondelast mij drukt, zend mij Uw verlossing neer; ben ik zwak en neergebukt, schenk mij dan Uw kracht, o Heer! 3 Gij, o Heiland, zijt mijn kracht, Gij mijn hoog vertrek, o Heer; Gij sterkt zwakken door Uw macht, Gij geeft blinden d' ogen weer. Heilig, driemaal heilig, Gij! Zie ontfermend op mij neer; niets dan zwakheid vindt G' in mij, schenk mij Uw genaad', o Heer. 4 Volheid van genade, Heer, woont steeds in Uw priesterhart. Stort de stroom des levens neer in mijn ziel, neem weg mijn smart. Gij zijt 's levens Heilfontein, Gij geeft zondaars zaligheid; was mij, Heer! En houd mij rein, nu en tot in eeuwigheid.   Terug naar boven     LIED 181: 1-4 1 Geprezen zij des Heilands naam, aanbidt Hem, geeft Hem eer! Laat Eng'len, scheps'len al te zaam, Hem kronen, kronen, kronen, kroont Jezus, aller Heer. KOOR: En kroont Hem aller Heer, aanbidt Hem, geeft Hem lof en eer; verbreidt Zijn naam steeds meer en meer, Halleluja! Hem zij al d' eer. 2 Looft alles, wat slechts adem heeft, aanbidt Hem, geeft Hem eer! Laat alles, wat op aarde leeft, Hem kronen, kronen, kronen, kroont Jezus, aller Heer. KOOR 3 Zijt gij nog niet verlost van schuld? Val voor zijn voeten neer. Hij wacht u reeds met ongeduld, dat kroont Hem. kroont Hem, kroont Hem, kroont Jezus, aller Heer. KOOR 4 O, hoe zal 't zijn in d' eeuwigheid, daar in die zaal'ge sfeer, waar 't koor, door harpen begeleid. klinkt: kroont Hem, kroont Hem, kroont Hem, kroont Jezus aller Heer. KOOR   Terug naar boven     LIED 182: 1-2 1 Here der heren, Koning der koningen, U wil ik eren. U wil ik lof zingen. Rots aller eeuwen, U bent mijn vesting, mijn vaste burcht, bij wie ik schuil. Eer aan de Vader, eer aan de Zoon, eer aan de Geest. U heb ik lief, halleluja, halleluja, halleluja, halleluja. 2 Eer aan de Vader, die alle dingen schiep. Eer aan de Zoon, die mij tot leven riep. Eer aan de Geest, U maakt ons samen één, U alleen, U heb ik lief. Eer aan de Vader, eer aan de Zoon, eer aan de Geest. U heb ik lief, halleluja, halleluja, halleluja. halleluja.   Terug naar boven     LIED 183: 1-2 1 God en Vader, hoog verheven, Schepper van het groot heelal, Gij schenkt vreugde in ons leven, zegeningen zonder tal. Maar ook als Gij and're wegen met Uw kinderen wilt gaan, leer ons dan in voor en tegen steeds Uw roepstem te verstaan. 2 Eens hebt Gij Uw Zoon gezonden, die Uw heilsplan heeft vervuld. Door Zijn striemen, door Zijn wonden nam Hij weg de zondeschuld. Wil in ons t geloof bewerken, neem ons in genade aan. Zodat wij in al Uw werken ook Uw tekenen verstaan.   Terug naar boven     LIED 184: 1-3 1 Komt voorwaarts in de heil'ge strijd, komt, broeders, niet versagen: met Jezus kunnen wij altijd de felste worst'ling wagen. Steeds het oog (steeds het oog) op Hem gericht, steeds het oog (steeds het oog) op Hem gericht, dan zullen wij altijd overwinnen. 2 Wij strijden niet met vlees en bloed, maar tegen helse machten. Doch, hoe de strijd ook brandt en woedt, Hij sterkt steeds onze krachten. Houdt steeds aan en wijkt toch niet, wederstaat, opdat hij vliedt. Houdt moed, Jezus' bloed geeft overwinning. 3 Wij strijden tevens in 't geloof voor hen, die nog verloren, voor 't heerlijk evangelie doof, nog niet zijn weergeboren. Komt tot Hem, kiest Jezus nu, door Zijn bloed redt Hij u nu. Hij wil heden u ook zalig maken.   Terug naar boven     LIED 185: 1-4 1 'k Moet de Heiland met mij hebben, want ik kan alleen niet gaan; maar met Hem meer dan verwinnaar durf ik ied're storm weerstaan. KOOR: O, dan vreest mijn ziel geen kwaad, waar mijn weg ook henen gaat! Ik wil volgen zonder vragen, waar mijn Meester gaat of staat. 2 'k Moet de Heiland met mij hebben, dan is ied're last mij licht. 'k Ken geen bange vrees of zorgen, 'k wandel voor Zijn aangezicht. KOOR 3 'k Moet de Heiland met mij hebben, daar, waar in der zonde macht harten breken, slaven zuchten en men op Zijn boodschap wacht. KOOR 4 'k Moet de Heiland met mij hebben, als de vijand mij ontmoet en 'k Hem door het Bloed des kruises als "verwonnene" begroet. KOOR   Terug naar boven     LIED 186: 1-5 (wijze lied 185) 1 Al mijn twijfel geef ik Jezus, want 'k heb uit Zijn woord gehoord: "Kind, Ik heb voor u gebeden", en 'k vertrouw op Jezus' woord. KOOR: Ik vertrouw op Jezus' woord, ik vertrouw op Jezus' woord: "Kind, Ik heb voor u gebeden." Ik vertrouw op Jezus' woord. 2 Al mijn zonden geef ik Jezus. Hij maakt door Zijn bloed mij rein: "k Zal zo wit als sneeuw ze maken, waren ze ook als karmozijn". 3 Al mijn lasten geef ik Jezus, Hij draagt immers heel de aard'. "Ik geef uwe ziele ruste." Waarom dan nog zo bezwaard? 4 Al mijn vreugde geef ik Jezus, wereldvreugd voert af van God; "Dat mijn blijdschap in u blijve". Welk een blijvend, rein genot! 5 Al mijn ik geef ik aan Jezus, lichaam, ziel en geest geheel. "Die zich geeft, zal 't leven vinden". Zaligheid is dan zijn deel.   Terug naar boven     LIED 187: 1-3 1 O God, die mij hebt vrijgekocht en door Uw bloed gered, Die, wat de duivel ook vermocht, mij voorleidt, tred voor tred; Die trouw mij voorgaat op de weg, al is mijn pad ook ruw, o wijs mij steeds de rechte weg, maak mij een beeld van U. KOOR: Maak mij een beeld van U, maak mij een beeld van U, zo vol van ootmoed, liefde en trouw, maak mij een beeld van U. 2 Want vol van zwakheid is mijn ziel, toch ben 'k door U gered; wanneer de strijd soms zwaar mij viel, Gij hoorde mijn gebed. Sterk, o mijn God, mij meer en meer, ja, help en steun mij nu: leid aan Uw hand mij, trouwe Heer, maak mij een beeld van U. 3 Ja, Heer, hervorm mij naar Uw beeld, 't is al wat mij bekoort; gedoog niet, dat de zonde leeft in 't hart, dat U behoort. Blijf met Uw liefde zo nabij, dat ik de zonde schuw'; dat steeds Uw wil de mijne zij, maak mij een beeld van U.   Terug naar boven     LIED 188: 1-3 1 Jezus, zielevriend in nood, Leen mij schuilplaats in Uw schoot. Als op 's levens oceaan dreigend hoog de golven gaan, geef dan aan mijn ziele rust in het bange noodgetij, tot Uw hand behouden mij landen doet aan 's hemels kust. 2 Buiten U, waar zou ik gaan? Hulp'loos hangt mijn ziel U aan; laat mij naar mijn smeekgebeen, machtig Helper, niet alleen. Als de laatste lichtster dooft, 'k neerzink zonder tegenweer, dek dan met Uw vleug'len, Heer, Gij mijn arm en weerloos hoofd. 3 Meer dan alles, Heer, is mij Uw genade en medelij. Gij, Die, in hun angst en nood reddelozen redding bood. Redd'loos ben 'k door eigen schuld, maar Gij, zonder vlek of smet, hebt des Vaders heil'ge wet ook voor mij geheel vervuld.   Terug naar boven     LIED 189: 1-4 1 Heerlijk Evangeliewoord: "Jezus neemt de zondaars aan!" Hoe ver ook verdwaald van God, vrij mag elk tot Jezus gaan. KOOR: Roept dit woord aan allen toe: "Jezus neemt de zondaars aan!" Roept verblijd aan allen toe: "Jezus neemt de zondaars aan!" 2 Komt tot Hem, Hij geeft u rust, blijft niet langer verre staan; dat u niets weerhoud' van Hem, Jezus neemt u, zondaars aan. 3 Ja, ook mij, zoals ik ben, maakt Zijn bloed van zonden vrij; en mijn ziel is gans verblijd, want de Heiland redt ook mij. 4 En als ik Hem eens zal zien en ik voor Zijn troon zal staan, zal mijn lied voor eeuwig zijn: Jezus nam m' als zondaar aan.   Terug naar boven     LIED 190: 1-4 1 Nader tot U, o Heer, nader tot U; drukt mij de zorg ter neer, ik kom bij U. In al mijn pijn en smart wens ik met heel mijn hart dichter bij U te zijn, nader tot U. 2 Is 't wel eens nacht voor mij, weet ik geen raad, wordt 't duister om mij heen, ik vrees geen kwaad. Hoe bang het mij ook zij, Gij zegt: "Vertrouw op mij"; dus ook door tegenspoed: nader tot U. 3 Wordt soms de zondelust wakker in mij, Uw woord: "Ik overwon" brengt m' aan Uw zij. Hoe ook de satan tart, 'k klem m' aan Uw liefdehart, steeds dichter bij U, Heer; nader tot U. 4 Weldra is 't einde daar van d' aardse strijd. Wat ook mijn deel hier zij, voor korte tijd, Gij, Heer, hebt mij bereid eeuwige zaligheid; nader, mijn God tot U ...... eeuwig met U.   Terug naar boven     LIED 190A: 1-5 (wijze lied 190) 1   Nader tot U, o Heer, nader tot U Drukt mij soms kommer neer, ik zeg het U; Toch zal, trots kruis en pijn, dit steeds mijn wachtwoord ijn: Nader, mijn God, tot U, Nader bij U! 2 Komt soms een donk’re nacht over mij heen, Vind ik tot peluw slechts een harden steen; Wakend en slapend, Heer, wens ik toch altijd meer: Nader, mijn God, tot U, Nader tot U! 3 Gaat soms het smalle pad opwaarts wat steil: ’t Voert toch ten hemel op, ’t leidt mij tot heil. Engelen, heerlijk schoon, wenken reeds van Uw troon: Nader, mijn God, tot U, nader tot U. 4 Haast is de nacht voorbij, dan schijnt de zon; Ik wijd mij U opnieuw, o Goedheidsbron. ‘k Bouw U een Bethel, Heer! En smeek daar altijd meer: Nader tot U, o Heer; Nader, o Heer! 5 Is som de weg versperd, eenzaam en rus, Word’ slechts mijn wens vervuld: Nader tot U Eindigt mijn pelgrimsloop, dan wordt vervuld mijn hoop: Nader mijn God, tot U… eeuwig met U.   Terug naar boven     LIED 191: 1-3 1 Was mij, o Lam van God, Zie op mijn eer! Maak mijne kleding wit, Machtige Heer! Heer, schenk uw reinheid mij, Dat die steeds in mij zij, Dat die vervulle mij, Machtige Heer! 2 Was mij, o Lam van God, Zie op mij neer! Reinig van vreze mij, Machtige Heer! Heer, schenk Uw vrede mij, Dat die steeds in mij zij, Dat die vervulle mij, Machtige Heer! 3 Was mij, o Lam van God, Zie op mij neer! Dat ik tot zegen zij, Machtige Heer, Heer, schenk Uw blijdschap mij, Dat die steeds in mij zij, Dat die vervulle mij, machtige Heer!   Terug naar boven     LIED 192: 1-4 1 Ik lees; geen enk'le zondaar, Wie hij ook zij, Wordt door de Heer verworpen. Geldt dat ook mij? KOOR: Is dat voor mij? Ja, dat geldt mij; voor allen is verlossing, dus dat geldt ook mij. 2 Zijn bloed is wonderdadig, Zijn liefd' is vrij. De Heer vergeeft genadig, Geldt dat ook mij? KOOR 3 Ja, Jezus stierf voor ieder Op Golgotha; Zijn kruisdood bracht verlossing Voor elk genâ. KOOR 4 Ik lees, hoe na dit sterven Aan d' overzij, Wij met Hem zullen leven. Geldt dat ook mij? KOOR   Terug naar boven     LIED 193: 1-3 (Wijze lied 447) 1 Ga, vlied met uw smarte, waar niemand haar ziet; Of heeft ieder harte Zijn bitterheid niet? Houd, wat uw moog’ kwellen, Steeds rust in ’t gemoed. Ga, zeg het aan Jezus, Hij maakt alles goed. 2 Ga, zeg het aan Jezus, Hij kent al uw leed; Hij zal u vertroosten, Hij staat al gereed. Ga, let op het goede Dat gij nog bezig; Kracht geeft Hij den moede, Bid, treurende, bid. 3 O, hoevele harten, Nog zwaarder gedrukt, Door bitterder smarten Ter neder gebukt! Toon niemand uw droefheid, Dat niemand ze weet’! Breng and’ren uw vreugde, Breng Jezus uw leed.   Terug naar boven     LIED 194: 1-3 1 Stille nacht, heil'ge nacht! Davids Zoon, lang verwacht. Die miljoenen eens zaligen zal, wordt geboren in Bethlehems stal, Hij der schepselen Heer, Hij der schepselen Heer. 2 Hulp'loos kind, heilig kind, dat zo trouw zondaars mint! Ook voor mij hebt G' U rijkdom ontzegd, werd G' op stro en in doeken gelegd. Leer m' U danken daarvoor. Leer m' U danken daarvoor. 3 Stille nacht, heil'ge nacht! Vreed' en heil wordt gebracht aan een wereld verloren in schuld, Gods belofte wordt heerlijk vervuld. Amen, Gode zij d' eer! Amen, Gode zij d' eer!   Terug naar boven     LIED 195: 1-6 1 Vol van pracht, vol van pracht schijnt een ster in d' oosternacht, wijzen leidt zij met haar gloren, daar, waar Jezus is geboren. Hier is 't heil, door hen verwacht. 2 Bethlehem, Bethlehem, hoort gij daar die eng'lenstem! Vrede op aarde, lof de Here, 's mensen heil is Godes ere, alle heem'len loven Hem. 3 Hulp'loos kind. hulp'loos kind, dat gij in een kribbe vindt. Hij is 't. Die deez' Eng'len prijzen; Hij, gezocht door de Oosterwijzen, wordt Hij ook door u bemind? 4 Hij is 't waard, Hij is 't waard, Die zichzelf niet heeft gespaard, om het eeuwig, zalig leven aan verloornen weer te geven, schoon 't Hem 't bitterst lijden baard'! 5 't Is de Heer, 't is de Heer! Laat ons zingen Hem ter eer. 't Kerstfeest moge ons vrolijk maken, 's Heeren vriend'lijkheid doen smaken; dat Zijn Heil'ge Geest 't ons leer'? 6 Zingt verblijd, zingt verblijd lied'ren aan de Heer gewijd. Laat aanbiddend ons herdenken, wat Hij ons heeft willen schenken, wat Hij schenkt in eeuwigheid!   Terug naar boven     LIED 196: 1-3 (wijze Lied 195) 1 O wanneer, o, wanneer Zal ik zijn bij mijnen Heer? Vrij gekocht door Zijn erbarmen, Wens ik eeuwig Hem te omarmen En te zingen tot Zijn eer. 2 Heerlijk licht, heerlijk licht, Voor welks glans de nevel zwicht! Wanneer zal ik daarheen komen, Waar ik eens met alle vromen, Zie Gods vriend’lijk aangezicht? 3 Hoe zal ’t zijn, hoe zal ’t zijn, Als in Salem ik verschijn’! In die stad met gouden tronen… Heer, mijn God! Bij U te wonen, Wat zal dat een vreugde zijn!   Terug naar boven     LIED 197: 1-4 1 Volle verzeek'ring, Jezus is mijn! Wat schenkt dat rust aan 't volgzaam gemoed. In Hem zal 'k zalig, zalig steeds zijn, wedergeboren door Jezus' bloed. KOOR: Dit is mijn vreugde, altoos te zijn in mijnen Heiland; Jezus is mijn! Dit is mijn vreugde. altoos te zijn in mijnen Heiland; Jezus is mijn! 2 Voll' onderwerping, Zijn eigendom, in Hem te rusten, heerlijk genot! 't Eigen ik doden, Zijn wil alleen; rijk in mijn Heiland, leven voor God. KOOR 3 Volle verlossing, gans vrij te zijn, 'k mag alles leggen in Zijne hand; 't harte naar boven, 't oog hemelwaarts; zo Jezus volgen naar 't Vaderland. KOOR 4 Volle bewustheid; Hij leeft voor mij! Dit geeft mij blijvend, heerlijk genot! 'k mag altijd wand'len aan Jezus' zij, 'k mag nu steeds leven voor mijnen God. KOOR   Terug naar boven     LIED 198: 1-4 1 Onze Vader, die in de Heem'len zijt, U is 't gebed en ons lied gewijd. Heilig is Uwe naam tot in der eeuwigheid. Onze Vader. die in de Heem'len zijt. Amen. 2 Onze Vader, eens komt de grote dag dat dan Uw koninkrijk komen mag. Uw wil geschiede, nu en te allen tijd. Onze Vader. die in de Heem'len zijt. 3 Onze Vader, die ons geeft daag'lijks brood en zelfs voor ons stierf de bitt're dood. Gij scheldt door Uw genƒ steeds onze schulden kwijt. Onze Vader, die in de Heem'len zijt. 4 Onze Vader, geef mij Uw steun en kracht om mij te weren der bozen macht. U is het koninkrijk, kracht en de heerlijkheid. Onze Vader, tot in der eeuwigheid. Amen.   Terug naar boven     LIED 199: 1-4 1 Eens zal op de grote morgen klinken het bazuingeschal, dan zal Jezus wederkomen als de Rechter van 't heelal. KOOR: Wie zal op die grote morgen buigen voor die Majesteit? Wie zal op die grote morgen vluchten voor die heerlijkheid? 2 Eens zal op de grote morgen 't mensdom zwijgen, eind'lijk stil: dan zal Jezus Christus vragen: "Wat deed u om Mijnentwil?" 3 Eens zal op de grote morgen Jezus macht worden erkend: dan zal ieder mens beseffen, dat Gods woord geen leugens kent. 4 Eens zal op de grote morgen blank en bruin worden vereend: kleur of ras is niet belangrijk, maar Gods gunst aan ons verleend   Terug naar boven     LIED 200: 1-4 1 O, welk een macht heeft Uwe liefde, door Jezus mij geopenbaard, die Hij hoe snood men Hem ook griefde, aan haat 'ren zelfs niet heeft gespaard. In plaats van aan mijzelf te denken, wil 'k U geheel mijn leven schenken. 2 Hoe wordt mijn wil door U bewogen! Ja, zo verlangt Uw hart naar mij, dat Gij mij trekt van uit de Hoge, opdat ik gans Uw eigen zij. Wat heerlijk lot is mij beschoren, Uw liefde heeft mij uitverkoren. 3 O Jezus. breng m' Uw naam te binnen, ja, schrijf hem diep in mijne ziel: Uw naam, zo waard om te beminnen, Uw naam, waarvoor ik nederkniel. In woord en werk en gans mijn wezen, Zij, Heiland, slechts Uw naam geprezen. 4 ‘k Moet U ten eigendom verkiezen, want buiten U, Heer, is er geen; 'k wil niet in 't schepsel mij verliezen, bij U is rust, bij U alleen. Bij U is rust, bij U verblijden. Aan U wil ook mijn hart zich wijden.