Liederen van Hanna Lam

Zes bundels van Hanna Lam en Wim ter Burg

De muziek is te vinden op de pagina van ‘De Lichtboei’

 

Bundel 1:

101   102   103   104   105   106   107   108   109   110   111   112   113   114   115   116   117   118   119   120   121   122   123   124   125   126   127   128   129   130  

Bundel 2:

201   202   203   204   205   206   207   208   209   210   211   212   213   214   215   216   217   218   219   220   221   222   223   224   225   226   227   228   229   230

Bundel 3:

301   302   303   304   305   306   307   308   309   310   311   312   313   314   315   316   317   318   319   320   321   322   323   324   325   326   327   328   329   330

Bundel 4:

401   402   403   404   405   406   407   408   409   410   411   412   413   414   415   416   417   418   419   420   421   422   423   424   425   426   427   428   429   430

Bundel 5:

501   502   503   504   505   506   507   508   509   510   511   512   513   514   515   516   517   518   519   520   521   522   523   524   525   526   527   528   529   530   531   532   533

Bundel 6:

601   602   603   604   605   606   607   608   609   610   611   612   613   614   615

 

 

 

LIED 101: 1-6

1

  In het begin lag de aarde verloren,

  in het begin in de duisternis;

  God sprak zijn woord en het licht werd geboren,

  't licht dat vandaag onze dag nog is.

2

  In het begin zijn de wolken en luchten,

  in het begin is de hemel ontstaan.

  God sprak zijn woord en de wateren vluchtten:

  zo bracht Hij scheiding en ruimte aan.

3

  In het begin is de aarde geboren,

  in het begin uit de diepte der zee.

  In het begin kwam het gras en de bomen,

  bloeiden de bloemen en graasde het vee.

4

  In het begin zijn de sterren gaan branden,

  in het begin kwam de zon en de maan.

  Boven het land en de zee en de stranden

  wijzen zij wegen en tijden aan.

5

  In het begin kwamen vogels gevlogen,

  in het begin werd hun lied al gehoord.

  Vissen in 't water, wat leeft op het droge:

  God schiep de dieren, elk naar hun soort.

6

  In het begin riep God mensen tot leven,

  in het begin was het woord in hun mond.

  Wat was het goed om op aarde te leven,

  wat was God blij dat de wereld bestond.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 102: 1-3

1

  De aarde lag verloren

  in leegte en donkerheid.

  Toen is het licht geboren,

  licht van de eeuwigheid.

  Het duister werd doorbroken,

  de dag kwam en de nacht.

  God heeft zijn woord gesproken

  en alles voortgebracht.

2

  De wolken en de luchten,

  de aarde en de zee,

  de bomen en de vruchten,

  de bloemen en het vee.

  De lichten aan de hemel,

  de vogels in het gras,

  het water vol gewemel;

  God zag hoe goed het was.

3

  Toen kwam de mens tot leven,

  een mens aan God gelijk.

  De macht werd hem gegeven

  over het dierenrijk.

  De taal werd hem tot teken,

  de aarde werd zijn land,

  aan niets zou 't hem ontbreken,

  want God was op zijn hand.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 103: 1-5

1

  Het water steeg wel hoog,

  maar wonder boven wonder

  ging Noach niet ten onder,

  de ark alleen bleef droog,

  de ark alleen bleef droog.

2

  De dieren gingen mee,

  de groten en de kleinen

  met Noach en de zijnen.

  De dieren twee aan twee.

  De dieren twee aan twee.

3

  Zij dreven maanden rond.

  Toen ging het water zakken,

  de duif vond groene takken,

  de ark liep aan de grond.

  De ark liep aan de grond.

4

  De aarde was er weer.

  En mens en dier mocht wonen

  onder de groene bomen,

  in vrede met de Heer.

  In vrede met de Heer.

5

  De regenboog staat hoog,

  als teken voor de volken,

  Gods woorden te vertolken:

  het land, het land blijft droog,

  het land, het land blijft droog.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 104: 1-3

1

  Weet je wat, weet je wat,

  zeiden ze in Babelstad:

  Laten wij een toren maken,

  om elkaar niet kwijt te raken.

  Bouwen gaan we groot en klein,

  tot we in de wolken zijn.

2

  Allemaal, allemaal

  spraken zij dezelfde taal:

  laat de wind ons niet verdrijven,

  laat ons bij de toren blijven.

  Want dat bundelt onze kracht,

  torenhoog wordt onze macht.

3

  Hoor je dat, hoor je dat,

  Babel werd een babbelstad.

  Want de Heer der mensenkind’ren

  kwam dat stoute plan verhind'ren

  Hij verwarde toen hun spraak

  en de torenbouw liep spaak.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 105: 1-7

1

  Jakob is gekomen

  diep in de woestijn,

  om van God te dromen

  en een kind te zijn.

2

  Vluchtend voor zijn vader,

  vluchtend voor het recht,

  zag hij daar die ladder

  loodrecht opgericht

3

  en de hemelboden

  gingen op en neer;

  met gesloten ogen

  zag hij daar de Heer,

4

  met gesloten oren

  hoorde hij zijn naam,

  dat hij was geboren

  om voor God te staan.

5

  Zo is hij verenigd

  met zijn voorgeslacht

  en hij werd gereinigd

  in de zwarte nacht,

6

  toen hij lag te slapen

  aan de hemelpoort,

  God zal niet verlaten

  wie Hem toebehoort

7

  en Hij zal hem geven

  kind aan huis te zijn,

  overvloedig leven

  diep in de woestijn.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 106: 1-5

1

  Jozef zoekt zijn grote broers,

  alle tien zijn ze jaloers,

  op zijn jas en op zijn dromen,

  als ze Jozef aan zien komen,

  wordt zijn mantel afgerukt.

  Diep zit Jozef in de put.

2

  Met een slavenkaravaan

  moet hij naar Egypte gaan.

  Alle dromen zijn vergeten,

  heel veel kwaad wordt hem verweten.

  Jozef die onschuldig is

  komt in de gevangenis.

3

  Lange jaren gaan voorbij,

  maar de Heer is hem nabij.

  Nieuwe dromen worden wakker

  door de schenker en de bakker.

  Maar de schenker, hij vergeet

  al wat Jozef voor hem deed.

4

  Farao hoog op zijn troon

  droomt een wonderlijke droom.

  Daarom laat hij Jozef komen

  en dan worden alle dromen

  van de koe en korenaar

  en de maan en sterren waar.

5

  God heeft alles omgekeerd,

  Jozef wordt als vorst vereerd,

  en het kwade valt in duigen

  en de broers ze moeten buigen:

  zo houdt God door Jozefs hand

  't volk van Israël in stand.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 107: 1-3

1

  Vannacht zal het wonder gebeuren,

  wij hebben het lam reeds geslacht,

  zijn bloed streken wij aan de deuren,

  Egypte zal huis aan huis treuren,

  maar wij gaan op reis deze nacht,

  maar wij gaan op reis deze nacht.

2

  Wij moeten ons brood haastig eten.

  Het is weliswaar niet goed gaar,

  maar wat hindert dat, nu wij weten

  dat de Heer ons niet heeft vergeten,

  met mantels al aan staan wij klaar,

  met mantels al aan staan wij klaar.

3

  Vannacht komen wij weer tot leven,

  en gaan in een lange stoet,

  naar 't land dat de Heer ons zal geven,

  waar geen zweep meer wordt opgeheven,

  waar wij leven in overvloed,

  waar wij leven in overvloed.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 108: 1-3

1

  Met Mozes zijn wij meegegaan,

  omdat de Heer ons riep.

  Wij zijn op weg naar Kanaän

  maar 't water is zo diep.

  En farao in onze rug,

  hij wil zijn slaven weer terug.

  Daar komen de soldaten al,

  wij zitten in de val.

2

  O Mozes, roep toch tot de Heer,

  het water is zo diep.

  Er is voor ons geen uitweg meer,

  het water is zo diep.

  Waar is 't beloofde paradijs?

  Is dit het einde van de reis

  dat wij verdrinken in de zee?

  Waarom nam jij ons mee?

3

  Maar Mozes heft zijn staf omhoog:

  al is het water diep,

  de wind steekt op, de zee wordt droog.

  En Hij, die zelf ons riep,

  Hij brengt ons naar de overkant,

  Hij leidt ons naar 't beloofde land.

  Maar farao met heel zijn stoet

  gaat onder in de vloed.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 109: 1-6

1

  De koning van Egypteland

  trok al zijn legers saam.

  Ons lot was echter in Gods hand.

  Geprezen zij zijn Naam!

  Zingt de Heer, want Hij is hoog verheven,

  het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee.

  Zingt de Heer, want Hij is hoog verheven,

  het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee.

2

  Hun ruiters zaten hoog te paard,

  hun wagens reden snel.

  Maar hoger nog verheven is

  die streed voor Israël.

  Zingt de Heer, want Hij is hoog verheven,

  het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee.

  Zingt de Heer, want Hij is hoog verheven,

  het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee.

3

  De aarde dreunde van geweld,

  de lucht zag zwart van stof,

  Maar met ons was de sterke held.

  Zing, Israël, zijn lof.

  Zingt de Heer, want Hij is hoog verheven,

  het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee.

  Zingt de Heer, want Hij is hoog verheven,

  het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee.

4

  Zijn adem baande ons een pad,

  de wind werd bondgenoot.

  De vijand echter vond zijn graf

  in 't water van de dood.

  Zingt de Heer, want Hij is hoog verheven,

  het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee.

  Zingt de Heer, want Hij is hoog verheven,

  het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee.

5

  Voor altijd worden man en paard

  verzwolgen in de vloed.

  Maar rondom is de naam vermaard

  van Hem die wond'ren doet.

  Zingt de Heer, want Hij is hoog verheven,

  het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee.

  Zingt de Heer, want Hij is hoog verheven,

  het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee.

6

  Looft nu de Heer met snarenspel

  en heft de tamboerijn,

  want Hij verloste Israël.

  Geprezen moet Hij zijn.

  Zingt de Heer, want Hij is hoog verheven,

  het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee.

  Zingt de Heer, want Hij is hoog verheven,

  het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 110: 1-3

1

  Jericho, Jericho,

  is een sterke stad, dat zie je zo!

  Als wij Jericho niet winnen,

  komen wij het land niet binnen,

  en ons volk zal blijven staan,

  aan de poort van Kanaän

  Jericho, Jericho,

  is een sterke stad, dat zie je zo!

2

  Jericho, Jericho,

  is een sterke stad, dat zie je zo!

  God geeft Jozua een teken:

  trek de stad om zonder spreken,

  doe dat zeven dagen lang,

  Ik strijd voor u, wees niet bang.

  Jericho, Jericho,

  is een sterke stad, dat zie je zo!

3

  Jericho, Jericho,

  is een sterke stad, dat zie je zo!

  Maar als de bazuinen schallen,

  gaan wij juichen met zijn allen,

  en de muren, dubbeldik,

  vallen in elkaar van schrik.

  Jericho, Jericho,

  is een sterke stad, dat zie je zo!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 111: 1-4

1

  De grote mensen durven niet,

  heel Israël is bang,

  voor Goliath, de grote reus,

  die sterk is en heel lang.

2

  Daar staat hij midden in het dal,

  hij lacht hen uit en spot:

  Waar blijft de man die vechten zal,

  en waar is jullie God?

3

  Maar David met zijn herdersstok

  gaat helemaal alleen

  de berg af naar die grote reus

  en doodt hem met zijn steen.

4

  Reus Goliath, reus Goliath,

  't is uit met jouw geweld,

  want David heeft op God vertrouwd,

  en David is een held.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 112: 1-5

1

  Jona heeft God wel verstaan,

  maar hij stoort er zich niet aan.

  Jona gaat heel eigenwijs

  met een grote boot op reis.

  Maar de Heer zegt: nee, nee, nee,

  Jona moet naar Ninevé.

  Maar de Heer zegt: nee, nee, nee,

  Jona moet naar Ninevé!

2

  Midden op de oceaan

  komt zijn schip in een orkaan.

  Jona wordt van boord gezet,

  maar een vis heeft hem gered

  Want de Heer zegt: nee, nee, nee,

  Jona moet naar Ninevé!

3

  Na drie dagen duisternis

  komt hij heelhuids uit de vis,

  Jona gaat nu wel op pad,

  naar die goddeloze stad.

  Want de Heer zegt: nee, nee, nee,

  Jona moet naar Ninevé!

4

  Ninevé hoort Jona aan

  en de mensen zijn ontdaan:

  zitten neer in zak en as,

  dagenlang wordt er gevast.

  En de Heer zegt: nee, nee, nee,

  sparen zal ik Ninevé.

5

  Jona uit de grote vis

  ziet dat God vol liefde is.

  O, wat is die Jona kwaad,

  Dat de stad haar straf ontgaat.

  Maar de Heer zegt: nee, nee, nee,

  wees toch blij om Ninevé!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 113: 1-7

1

  De koning der Perzen schreef een gebod:

  vanaf de dag van heden,

  ben ik uw koning en ook uw God:

  tot mij moet worden gebeden.

2

  Maar Daniël trok er zich niets van aan.

  hij bad zoals alle eeuwen

  het volk van Israël had gedaan;

  en zo kwam hij bij de leeuwen.

3

  De leeuwen diep in de leeuwenkuil

  zijn niet op hem afgesprongen,

  zij bogen hun kop en hielden zich schuil;

  en Daniël heeft gezongen.

4

  Hij zong voor God het hoogste lied,

  de leeuwen lagen te gapen.

  Maar koning Darius had verdriet,

  hij kon die nacht niet slapen.

5

  Heel vroeg is hij naar de kuil gegaan,

  hij wilde het zeker weten.

  O Daniël, kun je mij wel verstaan

  of ben je opgegeten?

6

  Nee koning, ik leef in de leeuwenkuil,

  het is of ik sta te dromen.

  Een engel van God sloot de leeuwenmuil

  en niets is mij overkomen!

7

  Toen werden de rollen omgekeerd,

  een nieuw gebod werd gegeven,

  en Israëls God werd hoog geëerd,

  die Daniël deed leven.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 114: 1-3

1

  De hemel heeft een lied doen horen:

  de aarde wordt weer paradijs.

  God heeft zijn hart aan ons verloren,

  het kind in Bethlehem geboren,

  is daarvan eeuwig het bewijs.

2

  Wie zal ons van Gods liefde scheiden?

  Dit kind, dat komt in 's Heren naam,

  wil als een koning voor ons strijden,

  en als een herder ons geleiden,

  als lam voor ons ter slachting gaan.

3

  Nu stroomt het licht de wereld binnen.

  nu zien wij hoe God overwint.

  Het leven gaat opnieuw beginnen

  wanneer wij ons, met ziel en zinnen,

  gewonnen geven aan dit kind.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 115: 1-4

1

  Van alle mensen deze moeder

  gekust heeft Gods gezicht,

  als in de plaats van beestenvoeder

  Hij in de kribbe ligt.

2

  Van alle schepsels deze dieren

  verkoren zijn geweest

  gastvrij te zijn en mee te vieren

  dit uitgebannen feest.

3

  Van alle dingen deze doeken

  zijn leden hielden warm.

  Heer Jezus vond in alle hoeken

  geen enkel huis zo arm.

4

  Het duurste geschenk ligt niet in watten.

  God heeft het zo gewild.

  Een stenen trog mag nu bevatten

  die onze honger stilt.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 116: 1-3

1

  Herders, heb je 't wel verstaan:

  Christus is geboren.

  Herders, laat je schaapjes gaan,

  hoor de eng'lenkoren

  zingen nu het hoogste lied:

  God vergeet de mensen niet.

  Laat je kudde alleen,

  ga naar Bethlehem

  ineen kribbe moet je zoeken

  't kindje in de doeken.

2

  Wijzen, heb je 't wel verstaan:

  Christus is geboren.

  Tussen zon en tussen maan

  is zijn ster gaan gloren.

  Trek nu naar dat verre land,

  met geschenken in je hand.

  Hoe de reis zal gaan

  wijst de ster wel aan.

  In een kribbe moet je zoeken

  't kindje in de doeken.

3

  Mensen, heb je 't wel verstaan:

  Christus is geboren.

  't Lieve leven vangt nu aan

  voor wie hem behoren.

  Want de vrede van de Heer

  daalde op de aarde neer.

  Wij zijn niet alleen,

  ga naar Bethlehem heen.

  In een kribbe moet je zoeken

  't kindje in de doeken.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 117: 1-7

1

  De wijzen, de wijzen,

  die gingen samen reizen,

  vertrouwend op een koningsster,

  zij wisten niet hoe ver.

2

  Zij volgden het teken,

  de dagen werden weken,

  dan klopt een rijke karavaan

  bij de paleispoort aan.

3

  O koning wil ons horen:

  er is een prins geboren,

  in 't Oosten is zijn ster gezien,

  staat hier zijn wieg misschien?

4

  Herodes, hij hoorde

  verschrikt naar deze woorden.

  Een koningszoon bij mij in huis?

  U bent beslist abuis.

5

  De wijzen, de wijzen,

  die moesten verder reizen,

  de ster ging als een lichtend spoor

  naar Bethlehem hen voor.

6

  Zij hebben het gevonden

  het kind door God gezonden,

  Dat koning en dat knecht wil zijn

  van ieder, groot en klein.

7

  De wijzen, die weten

  van sterren en planeten,

  die baden nu in zonnelicht

  en doen hun ogen dicht.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 118: 1-5

1

  Te Kana werd een feest gevierd,

  Maria was erbij.

  Ook Jezus wou ter bruiloft gaan.

  Hij was een mens als wij.

  Geef ons te drinken, Heer.

  Schenk ons uw Geest.

  Breng ons tesamen

  op uw bruiloftsfeest.

2

  En als er goed gedronken is

  komt er gebrek aan wijn.

  Wie zal nu voor zijn vrienden

  de ware wijnstok zijn?

  Geef ons te drinken, Heer.

  Schenk ons uw Geest.

  Breng ons tesamen

  op uw bruiloftsfeest.

3

  Maria sprak: De wijn is op,

  er is geen drinken meer.

  Wat is er tussen u en Mij?

  sprak Jezus onze Heer.

  Geef ons te drinken, Heer.

  Schenk ons uw Geest.

  Breng ons tesamen

  op uw bruiloftsfeest.

4

  Maria sprak de knechten aan

  als had zij 't niet gehoord.

  Doe alles wat hij zeggen zal,

  geloof Hem op zijn woord.

  Geef ons te drinken, Heer.

  Schenk ons uw Geest.

  Breng ons tesamen

  op uw bruiloftsfeest.

5

  En Jezus sprak de knechten aan:

  Vul alle kruiken maar.

  Toen werd voor 't eerst op aarde

  Zijn glorie openbaar.

  Geef ons te drinken, Heer.

  Schenk ons uw Geest.

  Breng ons tesamen

  op uw bruiloftsfeest.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 119: 1-4

1

  Aan de oever van het meer,

  luist'ren velen naar de Heer.

  Maar zij zijn de tijd vergeten,

  en er is haast niets te eten.

  Meester, stuur de mensen vlug,

  allemaal naar huis terug.

2

  Waarom geeft hij hun geen brood?

  Heer, de schare is te groot,

  en wij hebben niets te missen

  dan vijf broden en twee vissen,

  en waar komt het geld vandaan

  als wij eten kopen gaan?

3

  Breng het eten dat er is,

  breng het brood en breng de vis.

  Want al zijn wij hier met velen,

  eerlijk zullen w' alles delen:

  Here zegen deze spijs,

  en bewaar ons straks op reis.

4

  Zo kreeg iedereen zijn deel

  en er was zelfs brood teveel.

  Niemand zat met lege handen,

  't overschot ging in twaalf manden.

  En het was voor allemaal

  't wonderlijkste avondmaal.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 120: 1-2

1

  Laat de kind'ren tot mij komen,

  alle alle kind'ren.

  Laat de kind'ren tot mij komen,

  niemand mag ze hind'ren.

  Want de poorten van mijn rijk

  staan voor kind’ren open,

  laat ze allen groot en klein

  bij mij binnen lopen.

2

  Laat de mensen tot mij komen

  over alle wegen.

  Laat de mensen tot mij komen,

  houdt ze toch niet tegen!

  Want de poorten van mijn rijk

  gaan ook voor hen open,

  als ze aan een kind gelijk

  bij mij binnen lopen.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 121: 1-5

1

  De herder heeft zich niet vergist,

  de schapen zijn geteld.

  Maar een klein schaapje wordt vermist,

  dat dwaalt nog op het veld.

2

  De herder neemt zijn stok en staf

  en zoekt het overal.

  Kwam er een wolf op 't schaapje af,

  of maakte het een val?

3

  Het is al donker en al laat

  als Hij het schaapje vindt.

  Hij streelt het zacht en is niet kwaad,

  maar draagt het als een kind.

4

  Hij draagt het op zijn sterke rug

  ver buiten de woestijn.

  Hij brengt het naar zijn kooi terug,

  daar zal het veilig zijn.

5

  Al is het schaapje eigenwijs

  en gaat het honderd keer

  niet met de kudde mee op reis,

  de herder zoekt het weer.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 122: 1-3

1

  Er was eens een koning,

  die gaf een heel groot feest;

  zijn vrienden zouden komen,

  maar niemand is geweest,

  zij lieten allen weten:

  hoe zeer het ons ook spijt,

  om nu te komen eten

  hebben wij echt geen tijd.

2

  De koning zond zijn boden

  toen weer uit het paleis:

  De rijken die ik noodde,

  stellen op 't feest geen prijs,

  ga daarom naar de wegen,

  haal blinden van de straat

  en stakkers uit de stegen,

  nog is het niet te laat.

3

  geef hun de ereplaatsen,

  nu gaan de armen voor,

  de eersten worden laatsten,

  maar 't feest, het feest gaat door!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 123: 1-4

1

  Meisjes dwaas, meisjes wijs,

  gingen met elkaar op reis,

  want zij hadden 't nieuws vernomen,

  dat de bruidegom zou komen.

  Zingend staan zij aan de kant,

  met een lichtje in hun hand.

2

  Maar waarom, maar waarom,

  komt hij niet de bruidegom?

  En de kleine lampjes kwijnen,

  en de vreugde gaat verdwijnen.

  Heeft dit wachten nog wel zin?

  Alle meisjes slapen in.

3

  Onverwachts, onverwachts,

  komt Hij toch, te middernacht.

  Wakker wordend uit hun dromen,

  hebben vijf hun lamp genomen,

  gaan de naderende stoet,

  vrolijk zingend tegemoet.

4

  Maar helaas, maar helaas,

  zijn die and're meisjes dwaas.

  Want zij hebben moet je weten

  olie voor het licht vergeten.

  Eenzaam staan zij aan de kant,

  met een lampje dat niet brandt.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 124: 1-5

1

  Er is geen plaats, er is geen plaats,

  Zacheüs is te klein.

  Maar haastig klimt hij in een boom,

  om er toch bij te zijn.

2

  Daar zit die kleine tollenaar,

  daar zit hij, hoog en droog.

  De mensen kunnen hem niet zien,

  maar Jezus kijkt omhoog.

3

  Zacheüs, waarom schuil je weg,

  zo angstig als een muis?

  Zacheüs, kom vlug uit je boom

  en breng mij in jouw huis.

4

  Zacheüs gaat met Jezus mee,

  de mensen zijn verrast.

  Zacheüs is een tollenaar,

  en Jezus is zijn gast.

5

  Want Jezus, die de mensen kent,

  Hij roept ze bij hun naam:

  De ware Zoon van Abraham

  laat niemand buiten staan!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 125: 1-4

1

  Klim in de hoogste bomen,

  pluk alle takken kaal;

  de Koning onzer dromen

  zal naar het paasfeest komen,

  begroet Hem allemaal,

  begroet Hem allemaal.

2

  Vertel op alle wegen,

  dat Hij in aantocht is.

  Hij brengt ons heil en zegen,

  geen vijand houdt Hem tegen,

  geen macht die sterker is.

  geen macht die sterker is.

3

  Vlag met de groene twijgen

  en maak voor Hem ruim baan!

  Wij, die naar de vrede hijgen,

  wij kunnen niet meer zwijgen:

  Zijn koninkrijk breekt aan!

  Zijn koninkrijk breekt aan!

4

  Gooi nu maar opgetogen

  de mantels op de grond:

  Hosanna in de hoge!

  Wij maken erebogen:

  Gezegend Hij die komt!

  Gezegend Hij die komt!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 126: 1-3

1

  Nu graf en steen getuigen,

  dat Hij is opgestaan,

  moet elke knie zich buigen

  en alle harten juichen:

  het nieuwe Rijk breekt aan.

2

  Hoor hoe de vogels zingen

  boven het open graf,

  als eens, in den beginne,

  toen God aan alle dingen

  leven en adem gaf.

3

  Nu is de dood gestorven,

  de duisternis gezwicht.

  God houdt zich niet verborgen,

  Hij brengt op deze morgen

  het leven aan het licht.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 127: 1-7

1

  Jezus deed de dood teniet.

  Zing daarom het hoogste lied.

  De Heer is waarlijk opgestaan,

  halleluja!

2

  Vrouwen uit Jeruzalem,

  kwamen vroeg en zochten Hem.

  De Heer is waarlijk opgestaan,

  halleluja!

3

  En hoe groot was hun verdriet,

  want zij vonden Jezus niet.

  De Heer is waarlijk opgestaan,

  halleluja!

4

  Maar een engel sprak hen aan:

  Die gij zoekt is opgestaan.

  De Heer is waarlijk opgestaan,

  halleluja!

5

  Denkt toch aan zijn eigen woord,

  dat gij vroeger hebt gehoord.

  De Heer is waarlijk opgestaan,

  halleluja!

6

  Hij, die grote mensenzoon,

  gaat door 't graf heen naar zijn troon.

  De Heer is waarlijk opgestaan,

  halleluja!

7

  Zoekt Hem bij de doden niet,

  maar zingt mee het hoogste lied.

  De Heer is waarlijk opgestaan,

  halleluja!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 128: 1-4

1

  't Is feest vandaag, 't is pinksterfeest,

  wij staan in vuur en vlam,

  want Hij, die bij ons is geweest,

  werkt verder aan zijn plan.

2

  Wij weten het nu zonneklaar:

  al ging Hij van ons heen,

  wat Hij belooft heeft, maakt Hij waar;

  wij zijn niet meer alleen.

3

  Wij gaan op weg, de wereld rond,

  er is geen houden aan.

  De woorden gaan van mond tot mond,

  voor ieder te verstaan.

4

  De wonderen zijn om ons heen,

  ze waaien op de wind.

  't Is feest vandaag, voor iedereen:

  een nieuwe tijd begint!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 129: 1-3

1

  Komt, laat ons vrolijk zingen

  tot God die alles schiep;

  die bloemen, vissen vogels

  uit niet tot leven riep;

  met nevels als een sluier

  de groene aarde tooit;

  zijn dauw als vreugdeparels

  over de velden strooit.

2

  Die heuvels schiep en dalen

  waar Hij de aard' betrad;

  die zon en maan en sterren

  tot licht gaf op ons pad.

  Looft Hem die ook de mensen

  tot vreugd geschapen heeft,

  en die ons onze schulden

  om Jezus' wil vergeeft.

3

  O God, die ons in Christus

  een machtig Vader zijt,

  verlos ons van het kwade,

  nu en in eeuwigheid.

  Leer ons als kind’ren leven

  en spelen in uw hof

  en met de eng'len zingen

  Uw glorie en Uw lof.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 130: 1-6

1

  Nu gaan de bloemen nog dood,

  nu gaat de zon nog onder.

  En geen mens kan zonder

  water en zonder brood.

  Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw,

  de hemel en de aarde.

  Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw,

  de hemel en de aarde.

2

  Nu ben je soms nog alleen.

  Nu moet je soms nog huilen

  en als je weg wilt schuilen

  kun je haast nergens heen.

  Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw,

  de hemel en de aarde.

  Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw,

  de hemel en de aarde.

3

  Nu heb je nooit genoeg.

  Nu blijf je steeds iets missen

  en in het ongewisse

  of je ooit krijgt wat je vroeg.

  Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw,

  de hemel en de aarde.

  Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw,

  de hemel en de aarde.

4

  Daar is geen zon en geen maan.

  Daar zal God ons verlichten.

  Daar zullen alle gezichten

  vol van zijn heerlijkheid staan.

  Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw,

  de hemel en de aarde.

  Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw,

  de hemel en de aarde.

5

  Daar is geen dorst of verdriet.

  Daar zal God ons omgeven.

  Daar is gelukkig leven

  en het eindigt niet.

  Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw,

  de hemel en de aarde.

  Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw,

  de hemel en de aarde.

6

  Zing voor de eeuwige dag.

  Zing voor zijn komst en zeg Amen.

  Zing voor de Heer die ons samen

  daar al van eeuwigheid zag.

  Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw,

  de hemel en de aarde.

  Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw,

  de hemel en de aarde.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 201: 1-3

1

  Wanneer ik naar Uw hemel kijk,

  wat voel mij dan klein!

  Wanneer de gouden maan daar prijkt,

  overal waar sterren zijn,

  dan weet ik Heer, zij allen gaan

  de door U aangewezen baan.

  De hemel, Heer, prijst wijd en zijd

  Uw naam en majesteit.

2

  Wanneer ik naar Uw hemel kijk,

  wat voel ik mij dan klein!

  Maar U zegt dat ik op U lijk,

  mijn vader wilt U zijn.

  O Heer, wat is een mensenkind,

  dat U hem zo geweldig vindt,

  en dat U steeds weer naar Hem vraagt,

  en hem op handen draagt!

3

  Wanneer ik naar Uw hemel kijk,

  wat voel ik mij dan klein!

  Maar heel de aarde is mijn rijk,

  hier mag ik koning zijn,

  over de vogels en het vee,

  en alle vissen in de zee.

  De aarde, Heer, prijst wijd en zijd

  Uw naam en majesteit.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 202: 1-3

1

  Zet nu de deur maar open:

  de aarde is weer droog.

  Zet nu de deur maar open

  en laat de dieren lopen

  onder de regenboog.

2

  Zing voor de Heer der Heren:

  wij staan op vaste grond.

  Zing voor de Heer der Heren

  die 't water wist te keren;

  Hij sluit een nieuw verbond.

3

  Zolang de mensen leven,

  de aarde zal bestaan.

  Zolang de mensen leven

  zal regen zegen geven;

  geprezen zij Zijn naam.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 203: 1-3

1

  Abraham, Abraham,

  verlaat je land, verlaat je stam!

  Abraham, je moet gaan wonen

  in het land dat Ik zal tonen.

  Tel de sterren in de nacht,

  zo groot wordt jouw nageslacht.

2

  Abraham, Abraham,

  verlaat je land, verlaat je stam!

  Ik zal jou Mijn zegen geven,

  je geleiden allerwegen,

  en de volkeren tezaam

  vinden zegen in jouw naam.

3

  Abraham, Abraham,

  verlaat zijn land, verlaat zijn stam!

  Met een woord gaat hij het wagen.

  Zonder verder iets te vragen

  staat hij op en gaat op reis,

  langs de weg die God hem wijst.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 204: 1-4

1

  Een ladder naar de sterren,

  een toren naar het licht,

  ziet Jakob in zijn dromen

  hemelhoog opgericht.

2

  De engelen, zij lopen,

  zij lopen af en aan;

  de grenzen zijn doorbroken,

  God noemt hem bij zijn naam:

3

  Ik zal je niet verlaten,

  al vlucht je voor 't gevaar.

  Aan jou en aan jouw kinderen,

  maak ik mijn woorden waar.

4

  Dit land zal ik je geven,

  waarop je dromend ligt.

  Wees zeker van Mijn zegen,

  de hemel is niet dicht.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 205: 1-4

1

  Klein, klein kindje,

  je leven loopt gevaar.

  Ik maak een biezen mandje

  en morgen is het klaar

2

  Klein, klein kindje,

  dit mandje wordt een boot.

  Daarmee moet jij gaan varen

  op leven of op dood.

3

  Klein, klein kindje,

  ik zet je tussen het riet.

  Wie weet gebeurt het wonder

  dat de prinses je ziet.

4

  Klein, klein kindje,

  als de prinses jou vindt,

  dan gaat je boot niet onder;

  jij bent een koningskind.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 206: 1-3

1

  Zomaar te gaan met een stok in je hand,

  zonder te weten

  wat je zult eten.

  Zomaar te gaan met een stok in je hand;

  eindeloos ver is 't beloofde land.

2

  Zomaar te gaan, wordt het leven of dood?

  Altijd maar banger,

  duurt het nog langer?

  Zomaar te gaan, wordt het leven of dood?

  In de woestijn worden kinderen groot.

3

  Zomaar te gaan, met Zijn woord als bewijs,

  altijd maar lopen,

  altijd maar hopen.

  Zomaar te gaan met Zijn woord als bewijs;

  straks wonen wij in een paradijs.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 207: 1-5

1

  Simson, Simson,

  alle Filistijnen

  verdwijnen, verdwijnen

  als jij komt!

  als jij komt!

  Simson met je lange haren,

  niemand kan jou evenaren,

  Simson wat is jouw geheim?

  Niemand krijgt je klein!

2

  Toen een leeuw kwam aangeslopen,

  ben je niet hard weggelopen.

  Zonder zwaard en zonder speer

  sloeg jij hem terneer.

3

  Bij de vijand opgesloten,

  brak je alle poorten open,

  en je nam ze op je rug:

  haal ze maar terug!

4

  Niemand durft jou uit te dagen,

  duizend man heb jij verslagen,

  duizend mannen sloeg jij raak,

  met een ezelskaak.

5

  Simson met je lange haren,

  niemand kan jou evenaren.

  Als je waakt bij jouw geheim,

  krijgt geen mens je klein.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 208: 1-3

1

  Samuël hoort 's nachts een stem,

  hoort een stem, die roept om hem.

  Eli heeft hem zeker nodig,

  maar zijn komst is overbodig.

  Eli, die al bijna sliep,

  Eli was het niet die riep.

2

  Samuël hoort 's nachts een stem,

  hoort een stem, die roept om hem.

  Eli, die hem weer hoort komen,

  Eli weet, dit zijn geen dromen.

  't Is de God van Israël,

  en Hij roept om Samuël!

3

  Samuël hoort 's nachts een stem,

  hoort een stem, die roept om hem.

  Samuël loopt door de tempel,

  Samuël knielt op de drempel.

  En daar wacht hij op Gods woord:

  Spreek Heer, want Uw dienstknecht hoort!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 209: 1-5

1

  In Israël, dat God vergeet,

  weerklinkt de stem van de profeet:

  omdat dit volk God niet meer eert,

  maar zich tot Baal heeft gekeerd;

  geen dauw, geen regen valt er,

  tot heel Israël zegt: de Heer is God!

2

  In Israël, dat God vergeet,

  weerklinkt de stem van de profeet:

  besef dan toch, o volk in nood,

  dat baal stenen geeft voor brood.

  Er komt een eind aan Gods geduld,

  kies heden, wie gij dienen zult!

3

  In Israël, dat God vergeet,

  weerklinkt de stem van God vergeet:

  wij richten op de Karmeltop

  van hout en steen een altaar op.

  Hij, die met vuur antwoorden zal,

  Hij is de God van Israël!

4

  De baalpriesters in een kring

  roepen tot aan de schemering:

  o baal, god van de natuur,

  o baal, antwoord ons met vuur!

  Elia drijft met hen de spot:

  de Heer is God, de Heer is God!

5

  In Israël, dat God vergeet,

  weerklinkt de stem van de profeet:

  Elia bidt tot God, de Heer,

  het vuur daalt van de hemel neer.

  In Israël weet iedereen:

  de Heer is God, De Heer alleen!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 210: 1-5

1

  De mensen die gaan in het duister,

  die wonen in 't land van de dood,

  zij zullen een licht zien stralen;

  het hemelse morgenrood.

2

  Zij zullen weer zingen van vreugde,

  de angst en de nood zijn voorbij,

  geen vijand marcheert door de straten,

  de kinderen spelen weer vrij.

3

  De stok die hen sloeg is gebroken,

  geen mens wordt vertrapt of verdrukt.

  Zij krijgen weer tijd van leven,

  er is een begin van geluk!

4

  Want er is een prins geboren,

  met prachtige namen gekroond.

  En hij is de vorst van de vrede,

  de God die bij de mensen woont.

5

  Hij brengt het leven op aarde

  terecht in zijn koninkrijk.

  De mensen die gaan in het duister,

  die worden de koning te rijk.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 211: 1-5

1

  Daar komt de man uit Anathot,

  hij deelt de woorden uit van God:

  HOOR HET WOORD DES HEREN,

  WIJ MOETEN ONS BEKEREN.

  Maar niemand luistert naar zijn stem,

  in heel Jeruzalem.

2

  Het volk is doof, het volk is blind,

  het slaat de woorden in de wind:

  HOOR HET WOORD DES HEREN:

  WIJ MOETEN ONS BEKEREN!

  Voor vreemde goden knielt het neer;

  vergeten is de Heer.

3

  Waarom, o volk van Israël,

  waarom is God niet meer in tel?

  HOOR HET WOORD DES HEREN:

  WIJ MOETEN ONS BEKEREN!

  Hij die ons riep in de woestijn,

  wil onze Vader zijn!

4

  De kruik breekt stuk, de kruik breekt stuk,

  de scherven brengen geen geluk:

  HOOR HET WOORD DES HEREN:

  WIJ MOETEN ONS BEKEREN!

  Jeruzalem zal ondergaan.

  Er is geen redden aan.

5

  Daar komt de man uit Anathot,

  hij deelt de woorden uit van God:

  HOOR HET WOORD DES HEREN:

  WIJ MOETEN ONS BEKEREN.

  Maar niemand luistert naar zijn stem,

  in heel Jeruzalem.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 212: 1-4

1

  Toen Jona in de walvis zat,

  diep in de zee beneden.

  Toen Jonas in de walvis zat,

  heeft hij tot God gebeden.

2

  Hij schreeuwde boven het water uit,

  zijn roep klonk door de golven:

  o God, de zee heeft mij tot buit,

  ik ben al haast bedolven.

3

  Ik zit gevangen in een vis,

  ik tast hier in het duister.

  Er is geen hoop voor mij, hier is

  geen mens die naar mij luistert!

4

  Toen Jona in de walvis zat,

  zo hopeloos verlaten.

  Toen Jona in de walvis bad,

  trok God hem uit het water.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 213: 1-3

1

  Eer zij God in onze dagen,

  eer zij God in deze tijd.

  Mensen van het welbehagen,

  roept op aarde vrede uit.

  Gloria in excelsis Deo.

2

  Eer zij God die onze Vader

  en die onze Koning is.

  Eer zij God die op de aarde

  naar ons toegekomen is.

  Gloria in excelsis Deo.

3

  Lam van God, Gij hebt gedragen

  alle schuld tot elke prijs,

  geef in onze levensdagen

  peis en vree, kyriëleis.

  Gloria in excelsis Deo

 

Terug naar boven

 

 

LIED 214: 1-3

1

  Er roept een man in de woestijn,

  wie zou dat zijn, wie zou dat zijn?

  Die man in vreemde kleren

  is de profeet des Heren!

  De mensen, overal vandaan,

  doopt hij in de Jordaan.

2

  Een stem roept in de wildernis:

  dat 't rijk van God in aantocht is!

  breek daarom met het kwade,

  God let op onze daden.

  Maak voor Hem uit een rechte baan,

  een weg die Hij kan gaan.

3

  Ook Jezus komt naar de Jordaan,

  tussen de mensen gaat Hij staan,

  en als Hij zich laat dopen,

  zet God de hemel open:

  een duif daalt uit de hoge neer

  op Jezus onze Heer.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 215: 1-4

1

  Wij hebben op de fluit gespeeld

  en dansten hand in hand.

  Wij hebben op de fluit gespeeld

  en zongen een lied van lief en leed,

  maar jij stond aan de kant,

  maar jij stond aan de kant.

2

  Wij blazen weer de fluiten aan;

  er is een nieuw begin!

  Wij blazen weer de fluiten aan,

  kom haastig van je plaats vandaan;

  kom binnen in de kring!

3

  Wij zingen nu een nieuwe wijs

  en dansen hand in hand.

  Wij zingen nu een nieuwe wijs:

  ga met ons mee, wij zijn op reis

  naar het beloofde land!

4

  Het lied van ons verlangen gaat

  de hele wereld rond.

  Het lied van ons verlangen gaat

  door elke stad, door elke straat,

  tot de Messias komt!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 216: 1-5

1

  De gasten wachten binnen,

  wat moeten wij beginnen?

  Er is geen wijn meer in de kan!

  Maria hoort ervan.

2

  Maria zegt tot Jezus

  die met haar op het feest is:

  hoe kan er nu een bruiloft zijn,

  een bruiloft zonder wijn?

3

  Maar Jezus zegt: haal water

  en vul daarmee de vaten

  en schep de wijn met vreugde uit;

  wij drinken op de bruid.

4

  En alle gasten drinken,

  de gloria’s weerklinken;

  in Kana gaat de bruiloft door,

  daar zorgde Jezus voor.

5

  Want Jezus openbaarde

  Zijn heerlijkheid op aarde;

  Hij doet geen water bij de wijn

  maar maakt van water wijn.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 217: 1-3

1

  De golven, wild en groot,

  zij stormden op ons aan,

  ons scheepje was in nood.

  maar wij zijn niet vergaan.

2

  Want Jezus was aan boord,

  de storm werd overstemd

  door zijn betreffend woord,

  dat wind en water temt.

3

  De ze erkend' haar Heer,

  in al Zijn heerlijkheid.

  De golven knielden neer

  voor zoveel majesteit.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 218: 1-2

1

  Kleine dochter van Jaïrus

  ben je van het spelen moe?

  Kleine dochter van Jaïrus

  zijn voor goed je ogen toe?

  Hoor, je vader roept een man,

  die je wakker maken kan.

2

  Kleine dochter van Jaïrus,

  Jezus staat al voor de poort.

  Kleine dochter van Jaïrus:

  Jezus heeft het laatste woord.

  Hoor..., Hij roept je bij je naam!

  Het is tijd om op te staan

 

Terug naar boven

 

 

LIED 219: 1-4

1

  Ik moet de eerste wezen,

  als 't water golven gaat.

  Ik wil zo graag genezen,

  maar ik kom steeds te laat

2

  Ik slijt hier al mijn dagen,

  geen mens kijkt naar mij om,

  en niemand wil mij dragen,

  mij dopen in de bron.

3

  Heer Jezus, kom naar voren,

  zeg dat ik op mag staan,

  en laat mij nieuwgeboren

  het leven binnengaan.

4

  Dan is het leed geleden,

  dan zing ik in de zon.

  O Jezus, hoor mijn bede,

  o Jezus, wees mijn bron.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 220: 1-3

1

  Een vader had twee zonen;

  de een ging ver van huis,

  ging in de vreemde wonen,

  hij bleef niet langer thuis.

  En al het geld dat hij bezat,

  verbraste hij daar in de stad.

  Toen kwam er hongersnood

  en hij zat bij de varkens neer

  en had geen stukje brood.

2

  Een zoon ging naar zijn vader:

  een arme bedelaar.

  Berouwvol klam hij nader,

  de vader stond al klaar.

  Hij liep hem haastig tegemoet,

  en heeft hem weer als zoon begroet.

  Al was hij alles kwijt,

  de vader richtte een feestmaal aan,

  en maakte hem geen verwijt.

3

  Een vader had twee zonen;

  de een bleef buiten staan,

  hij wou niet binnenkomen,

  niet naar het feestmaal gaan.

  Hij vond zijn jongste broer te slecht,

  toen wees zijn vader hem terecht:

  Jij bent altijd bij mij,

  maar deze zoon die dood was, leeft!

  Kom binnen, wees toch blij.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 221: 1-3

1

  Jezus die ons is voorgegaan,

  barmhartige Samaritaan.

  U heeft het zelf tot ons gezegd:

  de naaste ligt op onze weg.

  Maar wij gaan aan de overzij,

  vaak achteloos aan hem voorbij.

2

  Jezus die ons is voorgegaan,

  barmhartige Samaritaan.

  wij zien de anderen soms niet.

  Al zijn wij kind’ren van het licht,

  wij hebben de ogen vaak dicht.

3

  Jezus die ons is voorgegaan,

  barmhartige Samaritaan.

  Wij moeten langs de wegen gaan,

  de mensen bijstaan in Gods naam

  Wij moeten doen zoals U deed,

  en helpen in lief en leed.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 222: 1-2

1

  Er zit een blinde bij de poort,

  de poort van Jericho.

  Hij heeft van Jezus' komst gehoord,

  en daarom roept hij zo:

  Zoon van David, kijk naar mij:

  Kyriëleis!

  Jezus, loop mij niet voorbij:

  Kyriëleis!

2

  En Jezus heeft die roep verstaan,

  Hij zegt niet: zwijg maar stil!

  Hij roept hem van zijn plaats vandaan,

  en geeft hem wat hij wil.

  Zoon van David, kijk naar mij:

  Kyriëleis!

  Jezus, loop mij niet voorbij:

  Kyriëleis!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 223: 1-4

1

  Nu moet gij allen vrolijk zijn,

  de bomen zingen in de tuin,

  het lege graf verzwijgt het niet,

  de mond geopend voor een lied;

  Halleluja! Halleluja! Halleluja!

2

  De boze woorden zijn verstomd,

  de wereld die op adem komt,

  juicht met de vogels in de lucht,

  dat nu de nacht is weggevlucht;

  Halleluja!

3

  Geen vlammend zwaard verspert de weg,

  de engel die het voerde, zegt

  dat alle leed geleden is,

  en dat de Heer verrezen is;

  Halleluja!

4

  O goede engel bij het graf,

  de lente lost de winter af,

  bewaak het jonge groen en wijs

  de ingang van het paradijs:

  Halleluja!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 224: 1-4

1

  De vissers op het meer,

  zij visten tevergeefs;

  de dag kwam al in zicht,

  de netten bleven leeg.

2

  De dag kwam al in zicht,

  maar iemand op het strand riep:

  Gooi de netten uit,

  vis aan de rechterkant!

3

  De vissers op het meer,

  gehoorzaamden die stem.

  De netten stroomden vol,

  en zij herkenden hem.

4

  De netten stroomden vol,

  net als die and'ren keer.

  Johannes riep het uit:

  't Is Jezus! 't is de Heer.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 225: 1-4

1

  Gods adem die van boven kwam zet

  hart en ziel in vuur en vlam en

  opent ons de oren dat wij zijn

  tongval horen.

2

  De tongen zijn van wind en vuur,

  het Woord is brandend van natuur,

  het loopt door alle landen

  en opent mond en handen.

3

  Het Woord wordt wijd en zijd verstaan.

  het trekt zich alle dingen aan.

  het doet ons ademhalen

  en maakt ons wel ter tale.

4

  Luister, dat ademend geluid.

  God zaait de wind des Geestes uit

  om straks een storm te oogsten,

  de lof des allerhoogsten.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 226: 1-3

1

  Een schare die niemand kan tellen,

  uit ieder volk en elke stam;

  een schare die niemand kan tellen,

  zag ik voor de troon zich stellen,

  voor de troon van God en het lam.

2

  Men heeft hen bespot en verraden,

  zij zijn vervolgd en onderdrukt.

  Nu dragen zij witte gewaden,

  God heeft hen verlost van het kwade.

  Zij zingen het uit van geluk.

3

  Zij zullen geen honger meer lijden,

  de zon brandt niet meer op hun hoofd.

  Het lam zal zijn schapen zelf weiden,

  naar de bron van het leven leiden,

  en hun tranen worden gedroogd!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 227: 1-3

1

  O lieve Heer, ik ben zo blij,

  de duisternis verdween,

  de donkere nacht is weer voorbij.

  Uw licht staat om mij heen.

2

  Dank, dat ik voor Uw aangezicht,

  de lieve lange dag,

  met alle kind’ren van het licht

  spelen en zingen mag.

3

  O lieve Heer, ik ben zo blij

  dat U mij steeds omringt.

  U bent niet ver, U bent dichtbij,

  dichtbij elk mensenkind.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 228: 1-2

1

  Kijk eens om je heen,

  kijk eens om je heen,

  geef elkaar een hand,

  je bent niet alleen.

  Want wij moeten samen delen,

  samen zingen, samen spelen.

  Ook al zijn wij nog maar klein:

  Samen spelen is pas fijn!

2

  Kijk eens om je heen,

  kijk eens om je heen,

  wij zijn in de wereld niet alleen.

  God kent ieder kind bij name,

  zeg maar ja en zeg maar amen.

  Ook al zijn we nog maar klein,

  God wil onze Vader zijn.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 229: 1-3

1

  De vogels in de bomen,

  zij zingen hun lied.

  De vogels in de bomen

  verzwijgen U niet.

  Zij stijgen de hemel

  een eind tegemoet

  en brengen in beurtzang

  hun Schepper een groet.

2

  De engelen daarboven,

  zij zingen steeds door.

  De engelen daarboven,

  zij zingen ons voor.

  Zij loven de Heer

  en wij zingen hen na:

  Het ere zij God

  in de gloria.

3

  De mensen op de aarde,

  zij krijgen pas stem

  wanneer zij weer gaan zingen

  ter ere van Hem,

  die steeds met Zijn liefde

  het leven bekroont,

  en die op het lied

  van zijn kinderen woont.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 230: 1-3

1

  De dag gaat nu bij ons vandaan,

  hij vlucht achter de bomen;

  De avondster is opgegaan:

  de nacht zal spoedig komen.

2

  Ook als de wereld donker ziet:

  De Heer is in ons midden!

  de duisternis verbergt Hem niet;

  Hij hoort de kind’ren bidden.

3

  Hij houdt het kwaad van ons vandaan,

  bij hem zijn wij geborgen.

  Wij kunnen rustig slapen gaan,

  en wachten op de morgen.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 301: 1-3

1

  Mijn knecht, ga er op uit,

  zoek voor mijn zoon een bruid.

  vertrek naar mijn geboorteland

  met goud en zilver in je hand

  blijf niet te lang op reis,

  want ik ben oud en grijs.

2

  Het wordt een lange tocht,

  maar hij vindt wat hij zocht,

  een meisje, stralend als de zon

  zij put het water uit de bron

  en deelt met liefde uit:

  Rebekka wordt de bruid.

3

  Rebekka wil wel gaan

  naar 't land van Kanaän.

  Zij gaat op reis naar het geluk

  en Izaäk wacht bij de put.

  Als hij Rebekka ziet,

  vergeet hij zijn verdriet.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 302: 1-4

1

  Jacob gaat terug naar huis,

  nog een dag, dan is hij thuis.

  Hou zou Ezau hem ontvangen?

  Met het uur wordt Jacob banger.

  Als de zon ten onder gaat,

  krijgt hij het gewoon te kwaad.

2

  Jacob worstelt in de nacht

  met een vreemde sterke macht.

  Hij laat zich niet overwinnen

  ook al is hij bang van binnen.

  Hij vecht tot het morgenlicht

  en dan is zijn heup ontwricht.

3

  als de vreemde hem verlaat

  in de vroege dageraad,

  houdt hij hem manmoedig tegen

  en hij vraagt hem om een zegen.

  Naar de vreemde kijkt hem aan

  en vraagt Jacob naar zijn naam.

4

  Jacob is je oude naam,

  jij heet Israël voortaan.

  Want met God heb je gestreden,

  overwonnen en gebeden.

  's Heren zegen rust op jou.

  Stralend rijst de zon in 't blauw.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 303: 1-5

1

  Die de vijand heeft verslagen

  zonder paard en zonder wagen,

  zonder leger sterk en groot maar

  met God als bondgenoot.

  Dit is het lied van de man die overwon,

  Dit is het lied van Gideon.

  Gideon.

2

  Met bazuinen en met kannen

  wapent Gideon zijn mannen,

  hij deelt fakkels uit en waakt

  tot de sterke vijand slaapt.

  Dit is het lied van de man die overwon,

  dit is het lied van Gideon.

  Gideon.

3

  Middernacht geeft hij een teken,

  fakkels branden, kruiken breken,

  de bazuinen klinken luid

  en de vijand schreeuwt het uit.

  Dit is het lied van de man die overwon,

  Dit is het lied van Gideon.

  Gideon.

4

  De soldaten van het leger

  moeten lopen voor hun leven.

  Israël juicht opgelucht

  nu de sterke vijand vlucht.

  Dit is het lied van de man die overwon,

  Dit is het lied van Gideon.

  Gideon.

5

  Zo wordt Midian verslagen,

  zonder paard en zonder wagen,

  zonder leger sterk en groot,

  maar met God als bondgenoot.

  Dit is het lied van de man die overwon,

  Dit is het lied van Gideon.

  Gideon.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 304: 1-4

1

  David werd gekozen

  boven alles uit,

  Hij de kleine jongen

  met de herdersfluit.

2

  Hij kwam als de kleinste

  helemaal vooraan;

  hij mocht koning worden,

  koning in Gods naam

3

  David heeft gezongen,

  David speelde harp

  en hij heeft gesprongen

  vrolijk voor de ark.

4

  David gaf de toon aan;

  David zong ons voor

  en die oude woorden

  zingen nog steeds door.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 305: 1-5

1

  Uit onze stad zijn wij verdreven,

  in ballingschap moeten wij leven,

  maar hier van binnen klaagt een

  stem van heimwee naar Jeruzalem.

  Als de Heer ons thuisbrengt

  zal het zijn alsof wij dromen.

  Als de Heer ons thuisbrengt

  zal het zijn alsof wij dromen.

2

  Geen vijand zal ons kunnen dwingen

  om Sions liederen te zingen

  Hoe komt er ooit op vreemde grond

  een tempellied uit onze mond?

  Als de Heer ons thuisbrengt

  zal het zijn alsof wij dromen.

  Als de Heer ons thuisbrengt

  zal het zijn alsof wij dromen.

3

  De harpen hangen in de bomen

  totdat er goede tijden komen.

  Wie weet, wie weet, zien wij elkaar

  wel in Jeruzalem 't volgend jaar.

  Als de Heer ons thuisbrengt

  zal het zijn alsof wij dromen.

  Als de Heer ons thuisbrengt

  zal het zijn alsof wij dromen.

4

  Wie zou Jeruzalem vergeten,

  de naam van Sion niet meer weten?

  Jeruzalem o stad van goud,

  waar ik met heel mijn hart van houd.

  Als de Heer ons thuisbrengt

  zal het zijn alsof wij dromen.

  Als de Heer ons thuisbrengt

  zal het zijn alsof wij dromen.

5

  Wij zitten hier aan Babels stromen

  en blijven van de vrede dromen.

  Want God, de Heer, die wonderen doet,

  Hij brengt ons eenmaal thuis voorgoed.

  Als de Heer ons thuisbrengt

  zal het zijn alsof wij dromen.

  Als de Heer ons thuisbrengt

  zal het zijn alsof wij dromen.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 306: 1-5

1

  Mijn volk, mijn volk, ik klaag je aan,

  het is voorgoed met jou gedaan,

  je schiet te kort als volk van God,

  omdat je met zijn wetten spot.

  Laat het recht,

  het recht als water stromen,

  dan pas,

  dan pas zal er vrede komen.

2

  Want God de Heer Hij weet, Hij weet,

  Hoe je het recht met voeten treedt,

  de armen uitbuit en verdrukt

  en stuk maakt ieder klein geluk.

  Laat het recht,

  het recht als water stromen,

  dan pas,

  dan pas zal er vrede komen.

3

  Hij weet, hoe je met valse maat

  het koren uitweegt op de straat

  en hoe je voor een schoen, een slof

  je arme broeders hebt verkocht.

  Laat het recht,

  het recht als water stromen,

  dan pas,

  dan pas zal er vrede komen.

4

  Al zing je alle dagen lang,

  God luistert niet naar jou gezang,

  Hij haat de offers die je geeft,

  omdat je zonder liefde leeft.

  Laat het recht,

  het recht als water stromen,

  dan pas,

  dan pas zal er vrede komen.

5

  Er is geen hoop, alleen verdriet,

  je hoort Gods woord, maar doet het niet!

  en 't leven komt pas tot zijn recht

  wanneer je doet wat God je zegt.

  Laat het recht,

  het recht als water stromen,

  dan pas,

  dan pas zal er vrede komen.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 307: 1-5

1

  Jezus, diep in de woestijn,

  eenzaam en vol vragen,

  voerde daar een zware strijd

  veertig lange dagen.

2

  Stenen nam hij niet voor brood,

  Hij is niet bezweken,

  ook al was de honger groot,

  voor zijn tegenspreker.

3

  Alle rijkdom, alle macht

  lagen in zijn handen,

  als Hij maar een knieval bracht

  voor zijn tegenstander.

5

  Jezus zei: Ik kniel niet neer,

  want er staat geschreven:

  Bidt alleen tot God de Heer,

  dien hem heel je leven.

5

  Jezus, diep in de woestijn,

  veertig lange dagen,

  bleef het in de zware strijd

  met Gods woorden wagen.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 308: 1-5

1

  Johannes weet het ook niet meer

  en hij laat vragen aan de Heer

  of Jezus de Messias is,

  of heeft hij zich vergist?

2

  Maar Jezus antwoordt op zijn vraag:

  Kijk naar de tekenen van vandaag,

  de kreupelen lopen door de straat,

  de man die stom was, praat!

3

  De blinden, tastend langs de wand,

  zij zien de zon, het groene land,

  en de melaatsen, ver van huis,

  komen genezen thuis.

4

  De hongerigen gaf Ik brood

  en armen uitzicht in hun nood,

  de doden slapen niet voorgoed,

  zij hebben God ontmoet.

5

  Johannes, rietpluim in de wind,

  het nieuwe Koninkrijk begint!

  Er is een klein begin, meer niet;

  geloof in wat je ziet!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 309: 1-3

1

  Wil je wel geloven

  dat het groeien gaat,

  klein en ongelooflijk

  als een mosterdzaad,

  dat je had verborgen

  in de zwarte grond,

  en waaruit een grote

  boom ontstond.

2

  Wil je wel geloven

  het begin is klein,

  maar het zal een wonder

  boven wonder zijn

  als je het gaat wagen

  met Gods woord alleen;

  dan gebeuren wonderen

  om je heen.

3

 

  Wil je wel geloven

  dat je vrede wint,

  als je vol vertrouwen

  leeft, zoals een kind.

  Als je een geloof hebt

  als een mosterdzaad,

  groeit de liefde uit

  boven de haat.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 310: 1-4

1

  Nicodemus, Nicodemus

  die bij Jezus kwam

  Nicodemus, Nicodemus

  was een zeer geleerde man.

  De Thora en de Profeten

  kende hij haast uit zijn hoofd,

  maar van Jezus wil hij weten:

  Komt het rijk dat is beloofd?

  komt het rijk dat is beloofd?

2

  Nicodemus, Nicodemus

  die bij Jezus kwam

  Nicodemus, Nicodemus

  was een zeer geleerde man.

  Hij wil weten of de dromen

  spoedig in vervulling gaan.

  Waartoe Jezus is gekomen,

  zoveel tekenen heeft gedaan?

  Zoveel tekenen heeft gedaan?

3

  Nicodemus, Nicodemus

  die bij Jezus kwam

  Nicodemus, Nicodemus

  was een zeer geleerde man.

  Maar hij krijgt die nacht te horen:

  Waarom kom je met een vraag?

  ziet het Rijk van God vandaag!

  Ziet het Rijk van God vandaag!

4

  Nicodemus, Nicodemus

  die bij Jezus kwam

  Nicodemus, Nicodemus

  werd die nacht een wijze man.

  toen de aarde lag te dromen

  is hij uit de duisternis

  naar de mensenzoon gekomen

  die het licht der wereld is.

  Die het licht der wereld is.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 311: 1-3

1

  Wij wijzen met een vinger aan

  wie onder ons heeft kwaad gedaan.

  en onze woorden, hard als steen,

  verwonden mensen om ons heen

2

  Maar Jezus wees een andere weg:

  Zondig niet meer, heeft Hij gezegd!

  Hij nam geen stenen in zijn hand

  maar knielde neer en schreef in 't zand.

3

  Bij Jezus is een nieuw begin!

  Hij zet zich voor ons allen in.

  Hij brengt het kwaad niet aan het licht,

  Maar hij vergeeft wat achter ligt.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 312: 1-3

1

  De schapen luisteren naar een stem:

  De stem van de herder.

  Zij kennen hem uit duizenden,

  de stem van de herder,

  een stem die roept,

  een woord dat leidt,

  wie luistert raakt de weg niet kwijt.

  De schapen luist'ren naar een stem:

  De stem van de herder.

2

  De mensen leven van het woord,

  het woord van de herder.

  't Is een kompas, het leidt hen voort,

  het woord van de herder.

  En wie dat woord voorgoed verstaat,

  weet dat het niet verloren gaat.

  De mensen leven van een woord,

  het woord van de herder.

3

  Het woord wordt uitgedeeld als brood,

  het woord van de herder.

  Het gaat door liefde heen en nood,

  het woord van de herder.

  Het woord draagt een geheimenis

  dat God de goede herder is!

  Het woord wordt uitgedeeld als brood,

  het woord van de herder.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 313: 1-4

1

  Voorbij gaan wij aan het geluk

  want wij zijn alle dagen druk.

  Wij luisteren niet blij verrast,

  al zijn wij in Uw huis te gast.

  Een ding is nodig, de rest is overbodig,

  een ding is nodig, de rest is overbodig.

2

  Maria koos het goede deel

  maar wij, wij haasten ons te veel.

  Zij kwam op adem door Uw woord.

  Maar Martha heeft het niet gehoord.

  Een ding is nodig, de rest is overbodig,

  een ding is nodig, de rest is overbodig.

3

  Zij had voor U geen open oor,

  daar was zij veel te bezig voor.

  Achter haar zorgen liep zij aan

  en had geen tijd om stil te staan.

  Een ding is nodig, de rest is overbodig,

  een ding is nodig, de rest is overbodig.

4

  Wij komen niet op ons verhaal

  wanneer wij doof zijn voor Uw taal.

  al zijn wij alle dagen druk;

  Uw woord alleen brengt ons geluk.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 314: 1-5

1

  Er was er eens een rijke man,

  ja luister maar eens goed,

  die had veel koren op zijn land,

  koren in overvloed.

2

  En toen de tijd van oogsten kwam,

  toen wist hij zich geen raad

  zijn schuren waren veel te klein.

  de oogst lag op de straat

3

  Ik breek mijn schuren af en bouw

  de nieuwe dubbelgroot,

  daarin berg ik mijn koren op;

  voor jaren heb ik brood.

4

  Maar God sprak: Man, je ben een dwaas,

  al heb je veel vergaard,

  vannacht eis Ik je leven op,

  jouw rijkdom is niets waard.

5

  Al zijn je schuren boordevol,

  je hart is leeg, helaas.

  Want God is niet bij jou in tel,

  je ben een rijke dwaas.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 315: 1-3

1

  De bomen in de vijgenhof,

  zij worden groot en groen

  maar een boom geeft geen vruchten meer;

  wat moet de Landman doen?

  Nergens vruchten, niet hier en niet daar!

  De Landman blijft hopen op volgend jaar.

  Nergens vruchten, niet hier en niet daar!

  De Landman blijft hopen op volgend jaar.

2

  De heer en meester van de hof

  roept uit: Dit heeft geen zin!

  die boom is drie jaar vruchteloos

  zet er de bijl in.

  Nergens vruchten, niet hier en niet daar!

  De Landman blijft hopen op volgend jaar.

  Nergens vruchten, niet hier en niet daar!

  De Landman blijft hopen op volgend jaar.

3

  De Landman smeekt om meer geduld:

  Laat hem nog een jaar staan!

  Wie weet, komen er volgend jaar

  wel nieuwe vruchten aan.

  Nergens vruchten, niet hier en niet daar!

  De Landman blijft hopen op volgend jaar.

  Nergens vruchten, niet hier en niet daar!

  De Landman blijft hopen op volgend jaar.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 316: 1-3

1

  De laatsten zullen de eerste zijn

  in het Koninkrijk van God.

  De onderdrukten worden vrij,

  god zet hen op de eerste rij,

  geringen gaan voorop.

  Geringen gaan voorop.

2

  En wie zichzelf verhoogt, die wordt

  het allerlaatst gezien.

  Maar wie zich houdt aan Zijn gebod

  die zal de grootste zijn voor God

  die telt, die telt voor tien.

3

  De eersten komen het allerlaatst,

  God keert de rollen om.

  Want Hij meet met een andere maat

  en zet ons op de goede plaats

  wanneer Hij weder komt.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 317: 1-3

1

  Lazarus ligt op de stoep,

  niemand luistert als hij roept,

  niemand geeft hem iets te eten,

  uitgehongerd en vergeten

  wacht hij op wat kruimels brood;

  en hij sterft in de hongerdood

2

  Binnen is de rijke man

  en hij neemt het er goed van.

  Er is brood voor nu en morgen,

  vrolijk feest hij zonder zorgen;

  tot de dood een einde maakt

  aan geluk en leef maar raak.

3

  Lazarus wordt in die nacht

  door Gods engelen thuisgebracht.

  Maar de rijkaard met zijn weelde

  die het daag'lijks brood niet deelde,

  vind geen plaats bij God,

  hij is buiten in de duisternis.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 318: 1-3

1

  De vossen hebben holen, de vogel

  heeft een nest.

  Maar zij leven verscholen,

  verstoten door de rest.

  En nergens is voor hen een plaats,

  want alle tien zijn ze melaats.

  Maar Jezus komt voorbij:

  O Heer heb medelij.

2

  Als Jezus hen hoort smeken,

  dan komt Hij dichterbij.

  Hij heeft hen niet ontweken,

  maar toont zijn medelij:

  Ga naar de stad, ga alle tien

  en laat je aan de priester zien.

  Geloof wat Ik je zeg

  dan gaat je ziekte weg.

3

  Tien mensen zijn genezen,

  een keert er zingend weer.

  Waar zijn de andere negen,

  vergeten zij de Heer?

  Wie weg is wordt niet meer gezien,

  behalve een, een van de tien.

  Het was een vreemdeling

  van wie Hij dank ontving.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 319: 1-4

1

  Als je geen liefde hebt voor elkaar,

  vallen de dromen in duigen.

  Dromen van vrede worden niet waar,

  kwaad is niet om te buigen.

  Als je geen liefde hebt voor elkaar

  leef je buiten Gods gloria.

  Gloria.

2

  Als je geen antwoord geeft op verdriet,

  zullen de tranen niet drogen.

  Als je het leed in de wereld niet ziet,

  worden Gods woorden verbogen.

  Als je geen liefde hebt voor elkaar

  leef je buiten Gods gloria.

  Gloria.

3

  Als je geen oog hebt voor gemis,

  als je geen brood weet te delen,

  denk dan aan Jezus die brood en die vis

  uit liefde deelde met velen.

  Als je geen liefde hebt voor elkaar

  leef je buiten Gods gloria.

  Gloria.

4

  Als je geen liefde hebt voor elkaar,

  is er geen hoop meer op zegen.

  Kinderen, maak de liefde toch waar;

  schrijf het op alle wegen:

  Als je geen liefde hebt voor elkaar

  leef je buiten Gods gloria.

  Gloria.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 320: 1-3

1

  Vertel aan wie het horen wil

  het Rijk van Vrede komt!

  Het is nabij, zwijg niet meer stil,

  bazuin, bazuin het rond.

  Het eerste woord zal vrede zijn

  waar jij ook binnen gaat.

  Sjaloom voor jou, Sjaloom voor mij:

  Maak van het woord een daad!

2

  En als jouw groet geen goed ontmoet

  je woord geen weerklank vindt,

  schud dan het stof af van je voet,

  't waait wel op de wind.

  Het eerste woord zal vrede zijn

  waar jij ook binnen gaat.

  Sjaloom voor jou, Sjaloom voor mij:

  Maak van het woord een daad!

3

  Wanneer je gaat in vredesnaam

  op weg door stad en land,

  dan mag je blij zijn, want jouw naam,

  staat woordelijk in Gods hand.

  Het eerste woord zal vrede zijn

  waar jij ook binnen gaat.

  Sjaloom voor jou, Sjaloom voor mij:

  Maak van het woord een daad!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 321: 1-5

1

  Ik ben een ezel die wat staat te dromen,

  een lastdier, zoals alle ezels zijn.

  Aan zware vrachten kan ik niet ontkomen,

  ik draag ze in de felle zonneschijn.

2

  Ik word gedreven over smalle paden,

  een zweepslag, zegt mij links of rechts te gaan.

  Mijn kleine lijf is altijd overladen

  en in mijn huid staan striemen van 't slaan.

3

  Ik ben de minste onder alle dieren,

  ik ben een ezel, ik tel niet zo mee.

  Behalve een keer toen men feest ging vieren,

  toen liep ik vooraan in de optocht mee.

4

  Ik droeg een Koning op mijn grauwe haren,

  een Koning zonder scepter, zonder kroon.

  Ik zie de palmen nog na al die jaren

  en nu nog hoor ik: Leve Davids zoon.

5

  Ik ben een ezel die wat staat te dromen,

  mijn oren houden stil de wacht.

  Misschien zal Hij vandaag of morgen toch weer komen

  en ik ben de eerste die Hem dan zal zien.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 322: 1-4

1

  Judas heeft het niet begrepen

  ook al volgde hij de Heer,

  hij bleef halverwege steken

  en zijn leven nam een keer.

  Waarom, waarom kon je niet geloven

  in het Messiaanse rijk?

  Waarom, waarom kon je niet geloven,

  raakte jij de liefde kwijt?

2

  Judas droomde van een koning

  die met macht en met geweld

  in de hoofdstad aan zou komen,

  maar hij wordt teleurgesteld.

  Waarom, waarom kon je niet geloven

  in het Messiaanse rijk?

  Waarom, waarom kon je niet geloven

  raakte jij de liefde kwijt?

3

  Judas ziet geen overwinning

  Jezus zit niet hoog te paard,

  maar rijdt op een ezel binnen

  zonder leger, zonder zwaard.

  Waarom, waarom kon je niet geloven

  in het Messiaanse rijk?

  waarom, waarom kon je niet geloven

  raakte jij de liefde kwijt?

4

  Judas heeft de Heer verraden,

  want hij ziet geen toekomst meer

  in de woorden en de daden

  en het leven van de Heer.

  Waarom, waarom kon je niet geloven

  in het Messiaanse rijk?

  Waarom, waarom kon je niet geloven

  raakte jij de liefde kwijt?

 

Terug naar boven

 

 

LIED 323: 1-4

1

  Petrus viste op het meer

  maar hij legde zijn netten neer.

  Jezus roept hem om te komen,

  hij ziet Messiaanse dromen

  en laat alles in de steek

  voor het woord dat Jezus spreekt.

2

  Petrus gaat waar Jezus gaat

  door elk dorp en elke straat.

  Overal wil hij Hem volgen,

  zelfs al is het op de golven.

  Al gaan alle anderen heen

  hij laat Jezus niet alleen.

3

  Maar als Jezus wordt verhoord,

  houdt ook Petrus niet zijn woord.

  Grote woorden , kleine daden,

  Petrus heeft zijn Heer verraden.

  En daarbuiten kraait de haan,

  huilend is hij weggegaan.

4

  Petrus vist weer op het meer,

  Jezus roept hem nog een keer:

  Haal je netten uit het water,

  heb Mij lief, en hoed Mijn schapen.

  Ga op weg en zegt het voort:

  Liefde is het sleutelwoord.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 324: 1-3

1

  Twee mannen zijn op weg gegaan

  naar Emmaüs hier ver vandaan.

  Het leed is niet te dragen,

  hun hart is vol met vragen.

  Vervolgen is hun laatste hoop

  nu Jezus is gedood.

2

  Een vreemde komt hen tegemoet

  hun trage harten vatten moed,

  want hij doet uit de doeken

  de woorden uit de boeken:

  Dat Jezus deze weg moest gaan,

  wordt nu door hen verstaan.

3

  Blijf bij ons, en wees onze gast?

  Blijf bij ons, zeggen zij verrast.

  De vreemde laat zich node.

  Bij 't breken van de broden

  is 't of hun ogen opengaan:

  De Heer is opgestaan!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 325: 1-4

1

  Thomas heeft Jezus niet gezien,

  hij was die avond weg.

  En ongelovig roept hij uit:

  Ik geloof niet wat je zegt,

  ik geloof niet wat je zegt.

2

  Wanneer mijn ogen zelf niet zien

  de tekenen van het slaan,

  geloof ik niet dat Jezus leeft,

  dat Hij is opgestaan!

  dat Hij is opgestaan!

3

  Maar Jezus komt en laat hem zien

  Zijn handen en Zijn zij,

  en Thomas stamelt: Heer,

  de twijfel is voorbij.

  de twijfel is voorbij.

4

  Nu jij Mij ziet, geloof je wel

  dat Ik ben opgestaan.

  Maar zalig zij, die zonder zien

  geloven in Mijn naam.

  geloven in Mijn naam.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 326: 1-3

1

  Er is een woord, waarvan ik zing,

  het hangt als een herinnering,

  als een belofte in de straat:

  dat Hij ons niet voorgoed verlaat.

2

  Hij geeft aan ons Zijn liefde mee.

  Het is een baken in de zee,

  een schuilhut tegen felle kou,

  een onderdak voor mij en jou.

3

  Zijn vrede spant zich als een boog,

  als een vertroosting van omhoog

  over de mensenkinderen heen.

  Zo laat de Heer ons niet alleen.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 327: 1-2

1

  De Heer is opgetogen.

  Hij steeg boven ons uit.

  Wij staan met onze ogen

  voor een beslagen ruit.

  Daarom heeft Hij geschreven:

  Ik laat je niet alleen.

  Een glimlach van Zijn vrede

  valt door die woorden heen.

2

  De Heer is in de wolken,

  onttrokken aan ons oog.

  Maar Hij heeft alle volken

  Zijn Koninkrijk beloofd.

  Al blijft Hij nu verborgen

  in teken en in taal,

  straks, op de nieuwe morgen,

  zien wij Hem allemaal.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 328: 1-4

1

  Wanneer U komt, o lieve Heer,

  al is het middernacht,

  het lichtje van verlangen brandt,

  U komt niet onverwacht.

2

  Wij gaan U haastig tegemoet,

  de deur staat op een kier.

  Wij brengen U de vredegroet

  en zingen van plezier.

3

  Wij zingen van Uw Koninkrijk,

  wij zingen als een kind.

  De koning zijn wij dan te rijk,

  omdat het feest begint.

4

  Het lichtje van verlangen brandt,

  een droom die niet verteert.

  Het lichtje van verlangen brandt,

  totdat U wederkeert.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 329: 1-5

1

  Jouw leven staat aan het begin,

  het heeft nog geen herinnering,

  het is zo weerloos en zo klein,

  je weet nog niet hoe het zal zijn.

  O Heer bevestig ons bestaan,

  noem ons bij onze naam.

2

  Jij weet nog niet wat leven is,

  wat liefde is en wat gemis.

  Jij weet nog niet van nee en ja

  van ondergang en gloria.

  O Heer bevestig ons bestaan,

  noem ons bij onze naam.

3

  Je huilt nog van verwondering,

  maar jij hoort hier, in onze kring.

  Het water wacht, die diepe zee

  geeft jou een taal, een teken mee.

  O Heer bevestig ons bestaan,

  noem ons bij onze naam.

4

  Dat teken is een heilgeheim:

  God wil met jou verbonden zijn.

  Hij is nabij waar jij ook bent,

  omdat Hij je bij name kent.

  O Heer bevestig ons bestaan,

  noem ons bij onze naam.

5

  Zo komt jouw leven aan het licht

  Zo krijgt het zin, zo krijgt het zicht.

  Gods adem heeft je aangeraakt

  en jou tot bondgenoot gemaakt!

  O Heer bevestig ons bestaan,

  noem ons bij onze naam.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 330: 1-4

1

  Waar zou de stad van vrede zijn,

  kun je er komen al ben je klein?

  Is het ver weg over land, over zee

  is het er ja of is het er nee?

2

  Hoe komen wij op het goede spoor,

  is het linksaf, of is het rechtdoor?

  Is het niet hier en is het niet daar,

  is het er nee, of is het er ja?

3

  Zijn alle dromen dan toch bedrog,

  hebben wij hier tevergeefs gezocht?

  Is het een sprookje en is het niet waar,

  is het er nee, of is het er ja?

4

  Wij willen weten, wij willen zien

  wij willen weten, wij tellen tot tien.

  Geef ons een teken van vrede mee!

  Is het er ja, of is het er nee?

 

Terug naar boven

 

 

LIED 401: 1-5

1

  Izaäk, bejaard en blind

  vraagt zijn zoon, zijn oudste kind:

  maak, voordat ik sterven ga,

  nog eens lekker eten klaar.

  Dan krijg jij de zegen mee

  als de oudste, als de oudste,

  dan krijg jij de zegen mee,

  als de oudste van de twee.

2

  Ezau gaat direct op jacht,

  maar Rebekka fluistert zacht:

  Jakob, neem je kansen waar...

  Ezaus kleren liggen klaar!

  Dan krijg jij de zegen mee

  als de jongste, als de jongste,

  dan krijg jij de zegen mee

  als de jongste van de twee.

3

  Jakob gaat in Ezaus plaats,

  Izaäk twijfelt tot het laatste:

  Ezaus handen, Jacobs stem,

  maar ik voel dat jij het bent!

  Dan krijg jij de zegen mee

  als de oudste, als de oudste,

  dan krijg jij de zegen mee

  als de oudste van de twee.

4

  Kom mijn zoon, de morgendauw

  van de hemel rust op jou,

  volken dienen je als heer,

  mensen buigen voor je neer!

  Dan krijg jij de zegen mee,

  als de oudste, als de oudste,

  dan krijg jij de zegen mee,

  als de oudste van de twee.

5

  Jakob gaat, 't bedrog komt uit,

  Ezau huilt en schreeuwt heel luid:

  Zegen mij ook, vader, mij

  maar de zegen is voorbij!

  Jakob kreeg de zegen mee,

  als de jongste van de twee.

  Jakob kreeg de zegen mee,

  als de jongste van de twee.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 402: 1-3

1

  Niet verder gaan, niet verder gaan,

  alleen maar op een berg te staan

  en 't land zien van je dromen.

  Daar ligt het over de Jordaan

  't beloofde land, het Kanaän,

  waar Mozes nooit zal komen.

2

  Na veertig jaar in de woestijn

  zal hij niet bij de intocht zijn,

  er is voor hem geen morgen.

  Het volk trekt langs, van groot tot klein,

  en Jozua zal herder zijn.

  God zal voor Mozes zorgen.

3

  Hij wees het volk het goede spoor,

  Nu gaan ze met Gods woorden door,

  geschreven in twee stenen.

  Hoor Israël, hoor Israël, hoor Israël,

  voor Mozes gaan de dromen door,

  hij is bij God verschenen!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 403: 1-5

1

  Waarom staan die stenen daar

  zomaar in het land,

  twaalf stenen bij elkaar

  aan de waterkant?

  Is het soms een spelletje?

  Nee, 't is een verhaal.

  Luister, ik vertel het je allemaal.

2

  Twaalf stenen in een kring,

  hier bleef het water staan

  en het volk van Israël ging

  droog door de Jordaan.

  Nee, het is geen spelletje,

  het is een verhaal.

  Luister, ik vertel het je allemaal.

3

  Twaalf stammen op een rij

  in een lange stoet,

  liepen aan de ark voorbij

  Kanaän tegemoet.

  Is het soms een spelletje?

  Nee, 't is een verhaal.

  Luister, ik vertel het je allemaal.

4

  Veertig jaren in de woestijn,

  dromen van dit land,

  en dan eind'lijk thuis te zijn,

  dansend hand in hand.

  Nee, het is geen spelletje,

  het is een verhaal.

  Luister, ik vertel het je allemaal.

5

  Twaalf stenen, meer is 't niet,

  hier bij de Jordaan,

  daarom, als een kind het ziet,

  blijf dan stille staan!

  Is het soms een spelletje?

  Nee, 't is een verhaal.

  Luister, ik vertel het je allemaal.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 404: 1-5

1

  De bomen zijn op weg gegaan,

  zij spraken de olijfboom aan:

  word jij de koning van het woud

  die van de bomen houdt?

  Ik zorg voor olie in de kruik,

  mijn vet wordt dagelijks gebruikt,

  ik word geen koning met veel macht

  die leeft van praal en pracht.

2

  De bomen vroegen aan de vijg:

  jij stond al in het paradijs,

  word jij de koning van het woud

  die van de bomen houdt?

  Ik breng de mensen zoveel zoet,

  geëerd word ik voor al dit goed,

  ik word geen koning met veel macht

  die leeft met praal en pracht.

3

  De bomen zeiden toen: welaan,

  wij zullen naar de wijnstok gaan:

  word jij de koning van het woud

  die van de bomen houdt?

  Ik moet toch zorgen voor de wijn,

  hoe kan er anders bruiloft zijn?

  Ik word geen koning met veel macht

  die leeft met praal en pracht.

4

  De bomen gingen weer op reis:

  al is de doornstruik eigenwijs,

  word jij de koning van het woud

  die van de bomen houdt?

  Ik word wel koning recht of slecht,

  en wie niet luistert, brand ik weg!

  Ik ben een koning met veel macht

  die leeft met praal en pracht.

5

  De bomen hadden zich vergist!

  Een doornstruik steekt,

  een doornstruik is

  geen goede koning van het woud

  laag-bij-de-gronds en koud.

  De bomen kozen, maar verkeerd

  want wie alleen met macht regeert

  die gaat ten onder aan het kwaad,

  ten onder vroeg of laat.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 405: 1-4

1

  Ruth, die eens uit Moab kwam,

  zonder kind en zonder man,

  wil in Israël gaan wonen,

  Israëls God haar eer betonen.

  Ik ga mee, zo klinkt haar stem,

  ik ga mee naar Bethlehem!

2

  Bethlehem wordt nu haar huis

  maar er is geen brood in huis.

  Daarom gaat Ruth aren lezen

  want er moet toch eten wezen.

  Achter Boaz' maaiers aan

  zoekt zij het verloren graan.

3

  Boaz wordt verliefd op haar

  en ze trouwen met elkaar.

  Dan wordt er een zoon geboren,

  Ruth, die zoveel had verloren

  noemt hem Obed, en zij prijst

  God de Heer, die gunst bewijst.

4

  Ruth, die eens uit Moab kwam,

  zonder kind of zonder man,

  treedt aan 't licht, haar zonnen komen

  later zelfs op Israëls tronen.

  En haar naam wordt nog genoemd

  wanneer David wordt geroemd!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 406: 1-6

1

  De zoon van Kis uit Benjamin

  die eens op zoek naar ezels ging,

  hij word gezalfd door Samuël

  tot koning, tot koning

  van 't volk van Israël.

2

  Maar toen het hele volk het wist

  zat Saul verstopt achter een kist,

  hij was verlegen en was bang

  de koning, de koning

  die sterk was en heel lang.

3

  Saul bouwde aan zijn eigen rijk

  en hij vergat Gods Koninkrijk.

  Er komt daarom, zei de profeet,

  een koning, een koning

  die nooit meer God vergeet!

4

  Saul was niet blij en vrolijk meer,

  triest zat hij op zijn troon terneer,

  en al zong David nog zo fijn,

  de koning, de koning

  was boos en vol venijn.

5

  Zo vluchtte David als een hert

  voor Saul, die als maar bozer werd.

  De koning zocht door heel het land

  maar David, maar David

  was veilig in Gods hand.

6

  Toen Saul de strijd verloren had

  zong David met gebroken hart:

  de helden vielen: zo bemind,

  de koning, de koning

  en Jonathan, mijn vrind.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 407: 1-3

1

  David, David, speel nog eens voor mij,

  dan gaat al mijn angst voorbij.

  Overstem mijn boze dromen,

  dat ze niet meer kunnen komen.

  speel op de fluit 't liedje van verlangen.

  Tokkel op je harp, speel op je fluit

  't liedje van verlangen, zing het uit.

2

  David, David, kom in mijn paleis,

  zing mijn wanhoop van de wijs.

  Want mijn dagen, David, luister,

  zijn zo droevig en zo duister.

  Tokkel op je harp, speel op je fluit

  't liedje van verlangen, zing het uit.

3

  David, David, vlucht niet weg voor mij,

  neem je harp en zing mij blij.

  Laat je lied van vrede horen

  van de allerhoogste toren.

  Tokkel op je harp, speel op je fluit

  't liedje van verlangen, zing het uit.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 408: 1-7

1

  De koningin van Scheba

  ging heel koninklijk aan boord,

  zo reisde zij naar Salomo

  waarvan zij had gehoord.

2

  In Scheba was haar al verteld:

  die koning is zo wij,

  al wat je vraagt, hij lost het op

  daarom ging zij op reis.

3

  Zo was zij in Jeruzalem

  bij Salomo te gast,

  en wat zij hoorde en daar zag

  maakte haar blij verrast.

4

  O koning Salomo, u weet

  nog veel meer dan ik dacht,

  de helft is mij niet aangezegd

  van al uw praal en pracht.

5

  De koningin van Scheba gaf

  veel goud aan Salomo,

  en Salomo gaf op zijn beurt

  veel moois aan haar kado.

6

  Het was een wonderlijk bezoek,

  van vragen word je wijs,

  de koningin van Scheba ging

  veel wijzer weer op reis.

7

  Het hooglied van de koning klonk

  tot ver over de zee,

  de koningin nam dit geheim

  voorgoed naar Scheba mee!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 409: 1-5

1

  De koning richt een feestmaal aan

  voor al zijn rijksgenoten,

  maar Vasthi weigert om te gaan:

  daarom wordt zij verstoten.

  Dan neemt de koning een besluit:

  Ik kies een nieuwe bruid!

  Esther wordt koningin!

  Esther wordt koningin!

2

  De mooiste meisjes van het rijk

  verschijnen ten paleizen,

  de koning keurt, de koning kijkt,

  wie zal hij aan gaan wijzen?

  Hij vindt het meisje naar zijn zin:

  Esther wordt koningin!

  Esther wordt koningin!

3

  De oom van Esther in de poort,

  hij weigert om te knielen,

  daarom zint Haman om een moord

  hij zal dat volk vernielen!

  Dat joodse volk, dat zich verzet

  en leef naar eigen wet,

  en leef naar eigen wet.

4

  Ook Esther hoorde van haar volk

  en Mordechai liet vragen

  wees onze koningin en tolk,

  wij vasten hier drie dagen.

  Verzwijg toch niet als koningin:

  Ook ik ben een jodin,

  ook ik ben een jodin.

5

  Als Esther naar de koning gaat

  wil hij haar alles geven,

  zij komt niet om, de koning laat

  het joodse volk weer leven!

  Het poer, dat keert zich van hen af

  en Haman krijgt zijn straf,

  en Haman krijgt zijn straf.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 410: 1-5

1

  Job, zoals het verhaal vertelt,

  was een man met heel veel geld.

  Hij probeerde goed te leven,

  alle eer aan God te geven.

  Job die steeds het kwaad ontweek,

  liet zijn God niet in de steek.

2

  Op een dag viel alles stuk

  niets bleef over van 't geluk.

  Schapen, runderen en zonen,

  alles werd Job afgenomen.

  diep in rouw zat Job nu neer

  maar hij noemde God zijn Heer.

3

  Arm als Job als hij nu was

  zat hij daar in zak en as.

  Het verdriet was niet te keren

  en er kwamen boze zweren.

  Zelfs Jobs vrouw zei: Zie je wel,

  zeg je God nu maar vaarwel!

4

  Ook Jobs vrienden, stuk voor stuk,

  delen in zijn ongeluk.

  En zij komen Job beklagen

  en zij praten velen dagen.

  Ieder denkt dat hij wel weet

  wat het antwoord is op leed.

5

  Woorden gaan van man tot man

  ieder zegt er 't zijne van.

  Maar na al dat redeneren

  hoort Job naar het woord des Heren.

  En hij wordt getroost door God

  dan komt alles goed voor Job.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 411: 1-4

1

  De Heer zal als een herder voor mij zorgen,

  Hij schiet in liefde niet te kort.

  De Heer zal als een herder voor mij zorgen,

  bij Hem ben ik geborgen.

2

  De Heer zal als een herder mij omgeven,

  Hij leidt mij op het rechte pad.

  De Heer zal als een herder mij omgeven,

  Hij waakt over mijn leven.

3

  De Heer zal als een herder voor mij strijden,

  zelfs in de schaduw van de dood.

  De Heer zal als een herder voor mij strijden,

  Hij wijkt niet van mijn zijde.

4

  De heer zal als een herder voor mij zorgen,

  Het zet Zijn leven voor mij in.

  De Heer zal als een herder voor mij zorgen,

  ik ben niet bang voor morgen.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 412: 1-3

1

  Eens zal er vrede zijn,

  eens droogt God elke traan

  en nergens wordt meer kwaad gedaan,

  op alles staat Zijn heilige naam.

  Geen oorlog wordt geleerd

  wanneer de Heer regeert.

2

  Eens zal er vrede zijn,

  eens komt Gods Kanaän

  de wolf ligt rustig naast het lam

  de leeuw en beer zijn lief en tam.

  De angsten zijn voorbij

  de kinderen spelen vrij.

3

  Eens zal er vrede zijn,

  eens wordt Gods naam gehoord.

  Hij spreekt voorgoed het laatste woord

  en opent zelf de gouden poort.

  Dan staan wij in het licht

  dat straalt van Gods gezicht.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 413: 1-3

1

  Advent is dromen dat Jezus zal komen,

  dromen van vrede voor mensen van heden.

  Advent is dromen dat Jezus zal komen.

  En weer in geuren en kleuren verhalen

  wat wij al weten uit oude verhalen:

  Herders en sterren, een stal en een kind,

  omdat het kerstfeest weer begint.

2

  Advent is dromen dat Jezus zal komen,

  Dromen als 't moet dat Hij komt voorgoed!

  Advent is dromen dat Jezus zal komen.

  omdat het bijna kerstfeest is.

  wat wij al weten uit oude verhalen:

  herders en sterren, een stal en een kind,

  omdat het kerstfeest weer begint.

3

  Advent is dromen dat Jezus zal komen,

  dromen van vrede voor mensen van heden.

  Advent is dromen dat Jezus zal komen.

  Niet als een kind en niet in een kribbe

  maar als een vredevorst hier in ons midden,

  dan is er nergens verdriet meer of pijn,

  dan zal het altijd kerstfeest zijn.

  Advent is dromen dat Jezus zal komen,

  dromen van vrede voor mensen van heden.

  Advent is dromen dat Jezus zal komen.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 414: 1-4

1

  Als Bethlehem gaan plaats meer heeft

  voor 't kind dat wordt geboren,

  alleen een grot nog ruimte geeft

  laat zich de hemel horen:

  Gloria, Gloria, Gloria,

  in excelsis Deo!

  In excelsis Deo!

2

  als engelen zingen in de nacht:

  Er is een kind gekomen,

  dan zien de herders op hun wacht

  de sterren aan de bomen!

  Gloria, Gloria, Gloria,

  in excelsis Deo!

  In excelsis Deo!

3

  Als herders durven op te staan,

  niet lachen maar geloven,

  en naar het kind zijn toegegaan

  dan zingt de hemel boven:

  Gloria, Gloria, Gloria,

  in excelsis Deo!

  In excelsis Deo!

4

  Als de wijzen reizen en de ster

  de weg weet zonder vragen,

  dan is de vrede niet meer ver

  dan komt Gods welbehagen!

  Gloria, Gloria, Gloria,

  in excelsis Deo!

  In excelsis Deo!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 415: 1-4

1

  In Jeruzalem staat een huis,

  staat een huis, staat een huis.

  In Jeruzalem staat een huis,

  in Jeruzalem staat een huis.

  Dat huis dat is een heiligdom,

  en ieder kind weet wel waarom.

  In Jeruzalem staat een huis,

  daar heeft de Heer zijn thuis.

2

  In dat huis daar komt een kind,

  komt een kind, komt een kind.

  In dat huis daar komt een kind,

  in dat huis daar komt een kind.

  De wijze mannen staan versteld

  omdat het zoveel vragen stelt.

  In dat huis daar komt een kind

  dat woord voor woord begint.

3

  Maar dat kind denkt niet aan tijd,

  niet aan tijd, niet aan tijd.

  Maar dat kind denkt niet aan tijd,

  maar dat kind denkt niet aan tijd.

  Hij is twaalf jaar en zoon der wet,

  hij moet naar huis, naar Nazareth.

  Maar dat kind denkt niet aan tijd.

  Maria is hem kwijt!

4

  In Jeruzalem ben ik thuis,

  ben ik thuis, ben ik thuis.

  In Jeruzalem ben ik thuis,

  in Jeruzalem ben ik thuis.

  Maria kijkt hem vragend aan:

  Wat heb je ons toch aangedaan?

  In Jeruzalem ben ik thuis,

  hier ben ik kind aan huis!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 416: 1-4

1

  Vier mannen en een zieke vriend,

  die niet kan staan of lopen.

  Vier mannen en een zieke vriend,

  die op een wonder hopen.

  Zij zoeken Jezus, maar helaas,

  het huis is vol, er is geen plaats.

2

  Vier mannen en een zieke vriend,

  zij blijven toch geloven.

  Vier mannen en een zieke vriend

  sjouwen het bed naar boven.

  Het dak moet open, zonder meer

  zakt zo hun vriend voor Jezus neer.

3

  Vier mannen en een zieke vriend,

  zij wachten op de woorden.

  Vier mannen en een zieke vriend

  en weet je wat ze hoorden?

  Sta op en wandel, draag je bed!

  Zo wordt hun zieke vriend gered.

4

  Vier mannen en een zieke vriend

  die weer kan staan en lopen.

  Vier mannen en een zieke vriend

  zingen de hemel open!

  Door ieder die bij Jezus staat

  wordt God geprezen op de straat!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 417: 1-3

1

  Kijk eens naar de vogels,

  de vogels, mijn kind,

  ze zaaien niet, ze maaien niet,

  zij leven van de wind.

  Geen vogel denkt aan morgen,

  zij leven zonder zorgen

  en vliegen hoog boven het land,

  zij eten uit Gods hand.

2

  Let eens op de bloemen

  de leliën zo schoon,

  ze werken niet, ze spinnen niet

  wie draagt zo'n mooie kroon?

  Geen koning en geen keizer

  zo zorgeloos, zo wijzer,

  zij staan te pronken op het land

  en leven uit Gods hand.

3

  Maak je toch geen zorgen

  geloof niet zo klein

  het eten en het drinken zal

  er morgen ook wel zijn!

  Begin vandaag te leven

  God zal je alles geven

  en morgen zie je dan wel weer.

  Vertrouw op God de Heer!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 418: 1-3

1

  Waar lijkt het op, waar lijkt het op,

  het Koninkrijk van God?

  Waar lijkt het op, waar lijkt het op,

  het Koninkrijk van God.

  Soms lijkt dat Koninkrijk op zaad,

  op zaad dat in de aarde gaat

  en uit dat zaad daar groeit een boom,

  een goddelijke droom.

2

  Waar lijkt het op, waar lijkt het op

  het Koninkrijk van God?

  waar lijkt het op, waar lijkt het op

  het Koninkrijk van God?

  Het is een heel groot bruiloftsfeest

  voor wie aan God zijn trouw geweest,

  zij komen overal vandaan

  de kinderen gaan vooraan.

3

  Waar lijkt het op, waar lijkt het op

  het Koninkrijk van God?

  Waar lijkt het op, waar lijkt het op

  het Koninkrijk van God?

  Het is een stad waar vrede woont

  en waar God in het midden troont,

  Gods goedheid is er zonneklaar

  zijn liefde openbaar.

  Daar lijkt het op, daar lijkt het op

  het Koninkrijk van God!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 419: 1-5

1

  Luister goed, luister goed, luister goed,

  weet je wat de zaaier doet?

  Hij zaait uit met volle handen,

  werpt het breed uit op de landen.

  Komt het zaad wel goed terecht?

  Luister wat de zaaier zegt!

2

  Van het zaad, van het zaad, van het zaad

  viel een deel gewoon op straat.

  En de vogels zijn gekomen

  uit de takken van de bomen

  en zij pikten alles weg,

  van dat zaad kwam niets terecht!

3

  Nog een deel, nog een deel, nog een deel

  kwam wel op, maar 't was niet veel.

  Want de grond zat vol met stenen

  teveel aarde was verdwenen,

  't groeide, maar 't verdorde snel.

  want de zon scheen veel te fel!

4

  Zaaien moet, zaaien moet, zaaien moet

  maar soms valt het zaad niet goed.

  Er viel zaad tussen de dorens

  dorens groeien hoog als torens

  en zo was er op het laatst

  voor het zaad gewoon geen plaats!

5

  En de rest, en de rest, en de rest,

  daarmee ging het opperbest.

  't Zaad viel in de akkergronden

  het kwam op, het was een wonder

  en het groeide uit tot graan.

  Wie wil horen zal 't verstaan!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 420: 1-4

1

  Daar zit een man, hij kan niet zien,

  hij zit maar aan de kant.

  Hij roept tot men uit medelij

  wat geld geeft in zijn hand.

2

  Hij hoort wel stemmen om zich heen

  maar hij ziet geen gezicht.

  Hij heeft nog nooit de zon gezien,

  nog nooit een streepje licht.

3

  Er komt een man die stil blijft staan,

  hij heeft geen geld, geen goud,

  maar strijkt zijn ogen in met slijk

  en dat wordt zijn behoud!

4

  Ik zie het licht, ik zie het licht,

  mijn leven is gered!

  En wil je weten wie dat deed?

  De man van Nazareth!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 421: 1-6

1

  Er was er eens een jongeman,

  heel rijk en heel voornaam.

  En op een dag is hij gewoon

  naar Jezus toegegaan.

2

  Ach goede meester, zeg mij toch

  hoe ik leven moet?

  Ik heb al wat mijn hart begeert

  maar leef ik zo wel goed?

3

  Waarom noem je mij goed, je weet

  alleen maar God is goed.

  Houd zijn geboden alle tien,

  dan leef je zoals het moet.

4

  Dat doe ik, wat ontbreekt mij nog?

  Je bent gewoon te rijk!

  geef alles weg, ga met mij mee

  op weg naar het koninkrijk.

5

  Ik kan het niet, ik kan het niet,

  u vraagt teveel van mij.

  Hij keert zich om en gaat naar huis,

  wel rijk maar toch niet blij.

6

  Is er geen hoop geen uitzicht meer

  dat hij behouden wordt?

  Misschien is ons geloof te klein.

  maar alles kan bij God!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 422: 1-3

1

  Een vader vroeg zijn oudste zoon:

  Werk jij vandaag voor mij?

  De zoon zei: "Ja", maar deed het niet,

  hij nam een dagje vrij.

  Wie heeft gehoord, wie heeft verstaan

  wie heeft de wil van zijn vader gedaan?

  Wie heeft gehoord, wie heeft verstaan,

  wie heeft de wil van zijn vader gedaan?

2

  Een vader vroeg zijn jongste zoon:

  ga jij de wijngaard in?

  De zoon zei: "Nee, dat wil ik niet

  ik heb vandaag geen zin!"

  Wie heeft gehoord, wie heeft verstaan

  wie heeft de wil van zijn vader gedaan?

  Wie heeft gehoord, wie heeft verstaan

  wie heeft de wil van zijn vader gedaan?

3

  Maar even later kreeg hij spijt

  hij is naar huis gegaan

  en heeft de hele dag gewerkt

  zijn vaders wil gedaan!

  Wie heeft gehoord, wie heeft verstaan

  wie heeft de wil van zijn vader gedaan?

  Wie heeft gehoord, wie heeft verstaan

  wie heeft de wil van zijn vader gedaan?

 

Terug naar boven

 

 

LIED 423: 1-4

1

  Als een wijngaard is de aarde

  met een toren en een muur.

  Wij bepalen zelf de waarde

  en betalen nooit de huur.

  Wij vergeten telkens weer:

  de aarde is van de Heer.

  Wij vergeten telkens weer:

  de aarde is van de Heer.

2

  Wachters boven op de toren

  met geweren in hun hand,

  willen van geen pachtgeld horen

  blijven baas in eigen land.

  Wij vergeten telkens weer:

  de aarde is van de Heer.

  Wij vergeten telkens weer:

  de aarde is van de Heer.

3

  Als de zoon wordt uitgezonden

  wordt hun hart met vrees gevuld,

  en hun angst slaat diepe wonden

  want zijn komst wordt niet geduld.

  Wij vergeten telkens weer:

  de aarde is van de Heer.

  Wij vergeten telkens weer:

  de aarde is van de Heer.

4

  Eens wanneer de Heer zal komen

  aan de einde van de tijd,

  wordt het land dan afgenomen,

  schenkt het ons de schulden kwijt?

  Wij vergeten telkens weer:

  de aarde is van de Heer.

  Wij vergeten telkens weer:

  de aarde is van de Heer.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 424: 1-3

1

  De machtigen op aarde

  zijn nog niet uitgeteld;

  hun munten hebben waarde,

  hun beeld staat op het geld.

  Geef daarom aan de keizer,

  aan de keizer waarom hij vraagt.

  Maar geeft aan God, aan God de Heer,

  de hoogste eer vandaag!

2

  De munten van de keizer

  ze brengen geen geluk,

  want rijkdom maakt niet wijzer

  en geld breekt zoveel stuk.

  Geef daarom aan de keizer,

  aan de keizer waarom hij vraagt.

  Maar geeft aan God, aan God de Heer,

  de hoogste eer vandaag!

3

  God slaat aan gouden munten

  geen geld uit ons bestaan,

  maar neemt alleen de liefde

  van alle mensen aan.

  Geef daarom aan de keizer,

  aan de keizer waarom hij vraagt.

  Maar geeft aan God, aan God de Heer.

  de hoogste eer vandaag!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 425: 1-3

1

  Kijk naar de mussen, ze worden niet groot,

  ze eten de kruimels van 't dagelijks brood.

  Kijk naar de mussen, ze leven maar kort,

  maar niet een wordt vergeten,

  vergeten door God.

2

  Kijk naar de mussen, ze zingen zo blij,

  ze fluiten hun liedje voor jou en voor mij.

  Kijk naar de mussen, maar zonder de Heer

  valt niet een op de aarde,

  de aarde neer.

3

  Kijk naar de mussen bij jou in de straat,

  maar ben je niet meer dan een musje waard?

  Kijk naar de mussen, ze vliegen niet hoog,

  maar de Heer houdt ze allen,

  allen in 't oog.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 426: 1-3

1

  Liefde is blij zijn,

  een arm om je heen.

  Liefde is lachen,

  is nooit meer alleen.

  Liefde is luist’ren,

  de woorden gaan door

  liefde is fluist'ren,

  heel zacht in je oor.

2

  Liefde is lopen,

  mijn hand in jouw hand.

  Liefde is hopen,

  is gaan langs het strand.

  Liefde is amen,

  is wolken, is wind.

  Liefde is samen,

  is spelen als kind.

3

  Liefde is zingen

  is wit en is groen.

  Liefde is zacht

  is een kus in 't plantsoen.

  Liefde is leven,

  je ademt weer op.

  Liefde is geven,

  is leven met God.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 427: 1-5

1

  Er kraait geen haan, er kraait geen haan

  als Petrus bij het vuur gaat staan.

  Er kraait geen haan en Petrus wacht

  bij 't huis waar Jezus is gebracht.

2

  Jij hoort bij Hem, jij hoort bij Hem,

  zo roept opeens een vrouwenstem.

  Jij hoort bij Jezus, waar of niet?

  Maar Petrus zegt: Ik ken Hem niet!

3

  Te dicht bij 't vuur, te dicht bij 't vuur,

  waar moet hij schuilen op dit uur?

  Te dicht bij 't vuur, en weer die vraag:

  zag ik jou die bij Hem vandaag?

4

  De derde maal, de derde maal,

  zegt iemand: ik hoor aan je taal

  dat jij er een van Jezus bent.

  Maar Petrus vloekt en hij ontkent.

5

  Er kraait een haan, er kraait een haan,

  en hij is huilend weggegaan.

  Er kraait een haan en Petrus weet:

  ik liet mijn meester in de steek.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 428: 1-4

1

  Bomen groeien in de hof,

  in de hof van Eden.

  Bomen fluisteren Gods lof

  in de tuin van heden.

  's Winters kaal en 's zomers groen

  ademen zij elk seizoen.

  Wanneer komt de tijd

  door de Heer bereid,

  wanneer zal Gods lente komen?

  Wanneer komt de tijd

  door de Heer bereid,

  waarvan wij nog dromen?

2

  Bomen maken intocht mee

  en de mensen juichten.

  Bomen in Gethsémane

  zwijgende getuigen

  van het leed dat Jezus wacht

  in de laatste bange nacht.

  Wanneer....

3

  Bomen staan op Golgotha,

  bomen zonder leven.

  Waar is nu de gloria

  van de Heer gebleven?

  Vruchteloos hangt Hij aan 't kruis,

  een gevelde boom in 't woud.

  Wanneer....

4

  Bomen groeien rond een graf

  en de vogels zingen.

  Jezus legt zijn doodskleed af

  nieuw gaat Hij beginnen,

  als een goddelijk gedicht

  komt Zijn leven aan het licht.

  Nu begint de tijd

  door de Heer bereid,

  want de vrede is gekomen.

  Nu begint de tijd

  door de Heer bereid,

  waarvan wij nog dromen.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 429: 1-5

1

  Saul van Tarsus gaat op reis,

  klein van stuk en eigenwijs.

  Hij tracht mensen op te sporen

  die bij de beweging horen.

  Wie een vriend van Jezus is,

  komt in de gevangenis.

2

  Saul van Tarsus jaagt maar door

  als een vos volgt hij elk spoor.

  Wie kan vluchten voor zijn handen

  zoekt zijn heil in vreemde landen.

  Saul van Tarsus wordt niet moe

  hij gaat naar Damascus toe.

3

  Saul van Tarsus is op pad,

  hij is niet ver van de stad,

  als een vuur, een licht van boven,

  al Sauls plannen komen doven.

  En een stem klinkt van dichtbij:

  Waarom Saul, vervolg je mij?

4

  Saul van Tarsus is verblind

  en men leidt hem als een kind.

  De vervolger is verslagen

  hulpeloos is hij drie dagen.

  Totdat Ananias komt;

  hij maakt Saulus weer gezond.

5

  Saul die dreiging sloeg en moord,

  wordt gedoopt, van nu aan hoort

  Saul bij Jezus' volgelingen,

  omgekeerd zijn alle dingen!

  Saul, al heeft hij zich vergist,

  weet voorgoed wie Jezus is!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 430: 1-4

1

  Dromen op een eiland,

  dat de zee er niet meer is.

  Dromen op een eiland,

  geen gevaar meer en geen vis.

  Geen water, geen verdrinken,

  geen storm, geen boot kan zinken

  en zelfs de tranen van verdriet

  zijn weg, ze zijn er niet.

2

  Dromen op een eiland,

  Schrijf maar op, zo sprak een stem.

  Dromen op een eiland

  van het nieuwe Jeruzalem.

  Met poorten en briljanten

  een stad naar alle kanten,

  naar Oost en West, naar Noord en Zuid,

  een stad versierd als bruid.

3

  Dromen op een eiland,

  mensenmaat is engelenmaat.

  Dromen op een eiland,

  glanzend goud is daar de straat.

  Geen tempel om te bidden

  want God is in haar midden,

  geen zon, geen maan, geen sterrenlicht,

  God zelf is daar het licht.

4

  Dromen op een eiland,

  poorten die wijd openstaan.

  Dromen op een eiland

  en geen macht zal meer bestaan.

  Heel dicht bij God te wonen

  onder de groene bomen,

  dat droom ik met Johannes mee

  op Patmos in de zee.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 501: 1-5

1

  De intocht zal een optocht zijn

  een eindeloze stoet.

  Wij gaan na veertig jaar woestijn

  de vrijheid tegemoet.

2

  De oude droom van Mozes wordt

  vandaag gelukkig waar,

  en melk met honing drinken wij

  in vrede met elkaar.

3

  Wij dragen woorden met ons mee

  en ieder kind hier weet,

  dat het niet goed met ons zal gaan

  wanneer je die vergeet.

4

  Zo lopen wij door de Jordaan

  naar het beloofde land,

  en zetten als herinnering

  twaalf stenen aan de kant.

5

  De palmen wuiven in de wind

  zij wensen ons: sjaloom,

  en lachend huilend van geluk

  zien wij de mooiste droom.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 502: 1-3

1

  Wanneer je niet meer horen wilt

  hoe alles is geweest,

  van Mozes in Egypteland

  en het bevrijdingsfeest.

 

  Refrein:

  Dan hebben wij een droom gehad,

  wat overblijft is tranenstad.

2

  Wanneer je niet meer samen deelt

  de woorden niet meer leert,

  wanneer je eigen wegen kiest

  dan gaat het goed verkeerd.

  Refrein

3

  Wanneer jouw ja geen ja meer is,

  wanneer je God vergeet,

  dan is het eens beloofde land

  voorbij voor je het weet.

  Refrein

 

Terug naar boven

 

 

LIED 503: 1-3

1

  Weet je wel wie Debora is?

  Een vrouw in de geschiedenis,

  die van verzet en opstand wist

  van macht door God gegeven.

  Een moeder in Israël

  zo waakt zij samen met Jaël

  de machten staan buitenspel

  de toekomst staat op leven.

2

  Maar Ruben was zo bang, zo bleek,

  hij liet Debora in de steek,

  bleef bij zijn schapen aan de beek,

  is niet te hulp geschoten.

  Ver weg aan de wijde zee

  zat Asjer en deed ook niet mee

  en Gilead bleef bij zijn vee

  en Dan keek naar de boten.

3

  Maar jij, Debora, nam het woord

  jij hebt de mensen aangespoord:

  Zet alle angsten overboord

  het Licht is niet te doven.

  De machten, de schone schijn

  zij zullen hier geen koning zijn,

  sta op, denk toch niet te klein,

  ga in je God geloven!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 504: 1-5

1

  Het is niet veilig in het land,

  de dagen worden grijs,

  de dromen schuiven naar de rand,

  vergeten is de reis.

2

  De vijand valt de mensen aan,

  soms zomaar in de stad,

  zij stelen geld, zij stelen graan

  en branden alles plat.

3

  'Geef ons een koning die regeert

  die voor ons vechten kan,

  want anders gaat het hier verkeerd:

  Geef ons een sterke man!'

4

  'Waarom, waarom', zegt Samuël,

  'een koning die je ziet:

  De koning van heel Israël

  is God en anders niet! :

5

  Er komt een koning in het land,

  wel sterk maar niet zo wijs.

  Het mooie melk- en honingland

  wordt toch geen paradijs.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 505: 1-4

1

  Jesaja van Jeruzalem

  hij roept in elke straat:

  vergeet de wapens, het geweld,

  de bondgenoten willen geld

  zij zetten aan tot haat.

2

  Jesaja van Jeruzalem

  weet dat het anders moet:

  zet je voor recht en leven in

  dan is er weer een nieuw begin

  een toekomst die je groet.

3

  Jesaja van Jeruzalem

  droomt dat er op een dag

  een stad zal zijn waar vrede is

  een stad waar 't veilig wonen is

  waar jij ook komen mag.

4

  Jesaja van Jeruzalem

  de woordenman van God

  hij zwijgt niet stil hij roept maar door

  wie kent zijn stem, wie geeft gehoor

  zodat het vrede wordt?

 

Terug naar boven

 

 

LIED 506: 1-4

1

  Waarom heb je God vergeten,

  doen je handen zoveel kwaad,

  wil je niets meer van Hem weten

  maar het is nog niet te laat.

 

  Refrein:

  Want een sprietje groen gaat groeien

  vanuit een dorre stronk.

  Overal zal vrede bloeien;

  het recht op aarde komt!

2

  Oorlog zal er niet meer wezen,

  kind'ren spelen met een slang,

  nergens is er kwaad te vrezen,

  voor een leeuw is niemand bang.

  Refrein

3

  Voor de mensen die verdwalen

  in een land vol donkerheid

  zal een helder licht gaan stralen

  want God zelf heeft ons bevrijd.

  Refrein

4

  De geweren zijn gebroken

  en een kind brengt vrede aan.

  Overal wordt recht gesproken,

  Gods sjaloom zal verder gaan.

  Refrein

 

Terug naar boven

 

 

LIED 507: 1-3

1

  Ik weet van een stad die komen zal,

  een stad op een berg hoog boven het dal,

  met muren en poorten en lichten

  en mensen met blijde gezichten.

  Ik weet van een stad die toekomst heeft,

  Jeruzalem, dat wordt een feest.

2

  Ik weet van een stad die 't einde is,

  een stad met een gouden geschiedenis

  een stad van leven met woorden

  zoals je ze nergens nog hoorde.

  Ik weet van een stad, een nieuw begin,

  Jeruzalem, dat ik bemin.

3

  Ik weet van een stad op Sions top,

  een stad van de vrede dicht bij God,

  waar ander recht wordt gesproken,

  het kwaad wordt gehaat en gebroken.

  Ik weet van een stad waar je schuilen mag,

  Jeruzalem, eens op een dag.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 508: 1-4

1

  Een dichtertje uit Moresjet

  komt in verzet, komt in verzet,

  tegen de dikke rijken,

  die pronken en die prijken,

  ze dromen zelfs nog in de nacht

  van geld en nog meer macht.

  Van geld en nog meer macht.

2

  Het zal niet goed met jullie gaan,

  je trekt je van Gods woord niets aan.

  Je steelt maar van de armen,

  wie denkt er aan erbarmen?

  Je neemt hun akkers in beslag

  en weet dat dit niet mag

  En weet dat dit niet mag.

3

  Er komt een dag, wie weet hoe ver,

  dan straalt de Sion als een ster

  en maken wij van zwaarden

  weer ploegen voor de aarde.

  De oorlog wordt niet meer geleerd

  omdat de Heer regeert.

  Omdat de Heer regeert.

4

  En Bethlehem in Efrata,

  jij wordt een stad vol gloria.

  En iedereen zal weten:

  God heeft ons niet vergeten.

  Het Kind dat daar geboren wordt

  brengt ons terug bij God.

  Brengt ons terug bij God.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 509: 1-5

1

  Met hart en ziel zing ik het hoogste lied

  voor God die van mij houdt en die mij ziet.

  Wat een geluk dat Hij mij heeft bevrijd,

  ik hoor erbij - de koning haast te rijk.

2

  Van nu af aan noemt iedereen mijn naam

  om alles wat God voor mij heeft gedaan.

  Ik krijg een kind, wie had dat ooit gedacht,

  een kind waarop de hele wereld wacht.

3

  Voor armen en geringen komt mijn zoon,

  de machtigen die vallen van hun troon

  en als je luistert en de liefde leert

  dan wordt de hele wereld omgekeerd.

4

  Dan krijgen armen brood in overvloed,

  de rijken met hun geld en met hun goed

  die komen op een plaatsje achteraan,

  daar zullen zij met lege handen staan.

5

  Dan is het uit met macht en met geweld

  en wint de liefde eens voorgoed het veld.

  God zal het doen zoals Hij heeft gezegd:

  Er komt een land van vrede en van recht.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 510: 1-3

1

  Johannes roept in de woestijn:

  zorg dat er rechte paden zijn

  en wegen om te komen

  in 't land waarvan wij dromen.

  Graaf weg de bergen van het kwaad,

  ga lopen langs de rechte straat

  van God en goed en zegen

  en een gelukkig leven

2

  Johannes' stem verkondigt luid

  en heel Jeruzalem loopt uit

  voor de profeet des Heren,

  die man in vreemde kleren.

  Hij praat maar van een koninkrijk

  voor arm en rijk precies gelijk.

  Een rijk, door God gegeven,

  om samen vrij te leven.

3

  Johannes, zeg ons hoe dat moet!

  Hoe wordt ons leven gaaf en goed?

  Wanneer jij je laat dopen

  en weer op God gaat hopen.

  Verdeel het brood, verdeel het geld,

  en stop met ruzie en geweld.

  Dan zal jouw God je geven

  een nieuw, gelukkig leven.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 511: 1-5

1

  Paulus is op reis gegaan

  met verhalen en een naam,

  nieuwe woorden nam, hij mee

  naar de steden overzee:

  naar Athene, Rome, Tessalonika,

  Korinte, Eféze, Tyatira.

2

  Overal vertelde hij:

  Jezus maakt de mensen vrij,

  vrouwen, mannen, arm of rijk,

  wij zijn allemaal gelijk:

  in: Athene, Rome, Tessalonika,

  Korinte, Eféze, Tyatira.

3

  Maar wie and'ren onderdrukt

  maakt het goede leven stuk,

  weet niet meer van het begin

  gaat de toekomst angstig in:

  in: Athene, Rome, Tessalonika,

  Korinte, Eféze, Tyatira.

4

  Deze aarde is ons huis,

  maak het samen tot een thuis,

  in geloof en hoop, maar 't meest

  door de liefde die geneest:

  in: Athene, Rome, Tessalonika,

  Korinte, Eféze, Tyatira.

5

  Paulus is op reis gegaan

  met verhalen en een naam

  en hij opende een poort

  voor het oude - nieuwe Woord:

  in: Athene, Rome, Tessalonika,

  Korinte, Eféze, Tyatira,

  en in Amsterdam en in Doetinchem,

  ook in den Haag en in Ede,

  in: Athene, Rome, Tessalonika,

  Korinte, Eféze, Tyatira.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 512: 1-4

1

  Wij die hier als vorsten leven

  in dit rijke werelddeel

  zitten op de eerste plaatsen

  en wij hebben veel te veel.

 

  Refrein:

  Maar waarom in vredesnaam

  staan de armen achteraan?

2

  Waarom zien zij op de aarde

  wel de rijken met hun macht

  met hun wapens - niet te tellen -

  worden zij zeer hoog geacht.

  Refrein

3

  Aan de mensen in het donker,

  uitgebuit en onderdrukt

  gunnen wij geen licht, geen leven,

  onze welvaart maakt hen stuk.

  Refrein

4

  Als we kiezen voor de rijken

  maken wij een onderscheid,

  maar voor God zijn alle mensen,

  arm of rijk, precies gelijk.

  Refrein

 

Terug naar boven

 

 

LIED 513: 1-2

1

  Hoor de klokken luiden blij:

  bim bam bom voor jou en mij.

  Kom je zingen kom je bidden

  kind'ren horen in het midden.

  Blijf daarom niet buiten staan:

  bim bam bom, de kerk gaat aan!

2

  Hier is iedereen in tel,

  bim bam bom, dat weet je wel.

  Niemand meer en niemand minder

  wij zijn allemaal toch Gods kinderen.

  Blijf daarom niet buiten staan:

  bim bam bom, de kerk gaat aan!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 514: 1-3

1

  Wij komen hier ter ere van uw naam

  rond de verhalen die geschreven staan,

  wij schuilen weg als vogels in het riet

  zoekend naar warmte, naar een ander lied.

2

  Ontferm u God, kyrie-eleison,

  wees ons nabij, kijk speurend naar ons om,

  kom met uw vrede, uw barmhartigheid,

  zonder u raken wij de liefde kwijt.

3

  Wij zingen samen van uw gloria,

  dank voor het leven, dank u voor elkaar,

  geef ons uw geestdrift, vuur ons leven aan,

  leg zo uw glimlach over ons bestaan.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 515: 1-3

1

  Wij zijn bij U gekomen

  om kind aan huis te zijn,

  wij op(e)nen onze harten,

  Heer, voor uw groot geheim.

2

  0 lieve God, wij vragen,

  kom heel dicht bij ons staan,

  wij leven door uw liefde

  wij leven door uw Naam.

3

  Wij zijn bij U gekomen

  want Jezus ging ons voor.

  Zijn Messiaanse liefde

  wees ons het goede spoor.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 516: 1-2

1

  Schenk ons uw liefde, Heer, schenk ons uw licht,

  vergeef ons toch en doe de deur niet dicht.

  Wij komen met veel vragen bij U aan.

  O lieve Heer, U zult ons wel verstaan.

2

  Wij wachten in de stilte op Uw Woord.

  Uw goedheid is zo groot, zo ongehoord,

  het is een warme mantel om ons heen,

  0, lieve Heer, zo zijn wij niet alleen.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 517: 1-4

1

  Kind, wij dragen je op handen

  naar het water van de bron.

  Want jouw leven mag niet stranden,

  niet vergaan in het waarom.

 

  Refrein:

  Door het water vroeg of later

  kom je dicht bij het geheim.

  In de hoge hemel staat er

  dat je kind van 't licht mag zijn.

2

  Als jouw naam wordt uitgesproken

  over duister water heen,

  is jouw eenzaamheid doorbroken,

  ben je hier niet meer alleen.

  Refrein

3

  Water, water, laat het stromen,

  teken en herinnering,

  van een eeuwig heimwee dromen,

  van een altijd nieuw begin.

  Refrein

4

  Opgenomen en verbonden

  met de Naam die vrede is,

  gaat jouw leven niet ten onder

  en het wordt niet uitgewist.

  Refrein

 

Terug naar boven

 

 

LIED 518: 1-4

1

  De tafel van samen, de tafel is gedekt.

  Wij mogen komen eten en niemand wordt vergeten.

  De tafel van samen, de tafel is gedekt.

  't Geheim van het leven wordt zo maar verstrekt.

2

  Wij delen, wij delen gewoon het daag'lijks brood.

  Dit brood houdt ons in leven door God is het gegeven.

  Wij delen, wij delen gewoon het daag'lijks brood.

  en denken aan Jezus, zijn lijden, zijn dood.

3

  De tafel van samen, de tafel van het goed,

  daar wordt de wijn geschonken en mondjesmaat gedronken.

  De tafel van samen, de tafel van het goed,

  daar vinden wij vrede, in overvloed.

4

  Wij vieren de maaltijd, wij vieren samen feest.

  Hier durven wij te dromen dat alles goed zal komen.

  Wij vieren de maaltijd, wij vieren samen feest

  in naam van de Vader, de Zoon en de Geest.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 519: 1-3

1

  De mensen van voorbij

  wij noemen ze hier samen.

  De mensen van voorbij

  wij noemen ze bij namen.

  Zo vlinderen zij binnen

  in woorden en in zinnen

  en zijn wij even bij elkaar

  aan 't einde van het jaar.

2

  De mensen van voorbij

  zij blijven met ons leven.

  De mensen van voorbij

  ze zijn met ons verweven

  in liefde, in verhalen,

  die wij zo graag herhalen,

  in bloemengeuren, in een lied

  dat opklinkt uit verdriet.

3

  De mensen van voorbij

  zij worden niet vergeten.

  De mensen van voorbij

  zijn in een ander weten.

  Bij God mogen ze wonen,

  daar waar geen pijn kan komen.

  De mensen van voorbij

  zijn in het licht, zijn vrij.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 520: 1-10

1

  Kijk eens aan, kijk eens aan,

  steek het eerste kaarsje aan,

  want wij wachten en wij dromen

  dat het Kerstfeest weer zal komen

  en de liefde overwint

  door het wonder van het Kind.

2

  Liefde maakt het leven licht

  tovert de zon op je gezicht.

  Schrijf de liefde in je handen

  geef die handen aan een ander.

  Als de liefde groter wordt

  groei je met elkaar naar God.

3

  Kijk eens aan, kijk eens aan,

  steek het tweede kaarsje aan,

  want wij wachten en wij dromen

  dat het kerstfeest weer zal komen.

  Samen bidden wij tot God

  of de wereld lichter wordt.

4

  Bidden is heel even maar

  stil zijn, denken aan elkaar.

  Bidden is een beetje schuilen

  tegen bang zijn, tegen huilen.

  Hopen dat er op een dag

  ergens vrede op ons wacht.

5

  Kijk eens aan, kijk eens aan,

  steek het derde kaarsje aan,

  want wij wachten en wij dromen

  dat het kerstfeest weer zal komen,

  kleine vlammetjes van hoop

  wijzen naar het morgenrood.

6

  Blijf geloven dat Hij komt

  dat de liefde niet verstomt.

  Ga op zoek naar nieuwe wegen,

  Wie God liefheeft komt Hem tegen.

  Zing tegen het donker in

  van het licht, een nieuw begin.

7

  Kijk eens aan, kijk eens aan,

  steek het vierde kaarsje aan,

  want wij wachten en wij dromen

  dat het kerstfeest weer zal komen.

  Langs de zon en langs de maan

  is de ster al scheep gegaan.

8

  Weet je wat God van ons vraagt?

  Dat je eerlijk bent vandaag.

  Durf te geven, durf te hopen,

  durf te leven recht en open.

  Maak de bergen van het kwaad

  tot een plein,een vlakke straat.

9

  Kijk eens aan, kijk eens aan,

  steek maar alle kaarsjes aan,

  hang de sterren in de bomen

  want het Kerstfeest is gekomen.

  God is goed voor ons geweest,

  vier vandaag het mooiste feest.

10

  Alzo lief heeft God gedacht

  dat een Kind de vrede bracht.

  Eng'len zongen in de hoge

  herders durfden te geloven

  dat de liefde overwint

  door het wonder van dit Kind.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 521: 1-8

1

  Ga je met ons mee naar de overkant?

  Ga je met ons mee nar 't beloofde land?

  Jozua zal ons wel wijzen

  hoe we verder moeten reizen,

  Jozua gaat nu vooraan

  naar het land van Kanaän.

2

  Ga je met ons mee naar de overkant?

  Ga je met ons mee naar 't beloofde land?

  Je zult zien wij zijn er spoedig

  wees maar sterk en wees maar moedig,

  zing het lied met het refrein:

  God zal altijd bij ons zijn.

3

  Ga je met ons mee naar de overkant?

  Ga je met ons mee naar 't beloofde land?

  Weet je nog wel van de zegen

  die wij eens van Mozes kregen.

  En de dromen die hij zag

  zul jij zien op intochtsdag.

4

  Ga je met ons mee naar de overkant?

  Ga je met ons mee naar 't beloofde land?

  Tel de wonderen, de woorden

  die je van je moeder hoorde,

  die je van je vader weet;

  zorg dat jij ze niet vergeet.

5

  Ga je met ons mee naar de overkant?

  Ga je met ons mee naar 't beloofde land?

  De belofte een gegeven

  trekt een rode draad door 't leven,

  geeft vandaag de toon al aan

  van een samen verder gaan.

6

  Ga je met ons mee naar de overkant?

  Ga je met ons mee naar 't beloofde land?

  Hoor, de intocht gaat beginnen

  en jij mag Hosanna zingen,

  pluk de takken van de boom

  het is waar, het is geen droom.

7

  Ga je met ons mee naar de overkant?

  Ga je met ons mee naar 't beloofde land?

  Jij mag vragen, jij mag weten:

  Waarom wordt er brood gegeten,

  waarom drinken wij de wijn?

  Waarom is dit feest zo fijn?

8

  Ga je met ons mee naar de overkant?

  Ga je met ons mee naar 't beloofde land?

  Vier het Paasfeest als een wonder

  want wij kunnen niet meer zonder

  God heeft ons bevrijd voorgoed

  en dat geeft ons nieuwe moed.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 522: 1-3

1

  Weet je hoe de wind op Pinksteren waaide,

  alle deuren vlogen uit het slot.

  Weet je hoe zij nieuwe dromen zaaide,

  dromen van de vrede dicht bij God.

  Dromen van de vrede dicht bij God.

2

  Weet je hoe de harten opensprongen

  zomaar op die vlag- en wimpeldag.

  Hoe in alle talen werd gezongen

  alles in beweging werd gebracht.

  Alles in beweging werd gebracht.

3

  Weet je dat je vurig mag geloven

  dat die wind de weg weet en het spoor.

  Vreugdevuren zullen niet meer doven

  want wat God begon, zet Hij ook door.

  Want wat God begon, zet Hij ook door.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 523: 1-6

1

  Kinderen:

  Waarom is het Pinksterfeest,

  wie vertelt ons dat?

  Waarom kwam de Heilige Geest?

  Zeg ons hoe of wat.

2

  Ouder:

  't Is het feest mijn lieve kind,

  van herinnering,

  hoe door 't waaien van de wind

  alles anders ging.

3

  Allen:

  Hoe Gods liefde bij ons kwam,

  vrede en geluk,

  alle droefheid van ons nam,

  zelfs de dood viel stuk.

4

  Kinderen:

  Is wat toen eens is gezien

  ook vandaag nog waar?

  Kunnen wij het zien misschien

  zo maar aan elkaar?

5

  Ouderen:

  Soms zie je het hier en daar

  - door een dichte mist -

  als je lief bent voor elkaar

  dat het er nog is.

6

  Allen:

  Daarom is het Pinksterfeest,

  het gaat nooit voorbij,

  want wat toen begonnen is

  maakt ons nu nog blij.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 524: 1-4

1

  Ik zal er zijn voor jou

  zo heeft de Heer gezegd.

  Ik zal er zijn voor jou,

  met vrede en met recht.

2

  Ik zal er zijn voor jou

  met wijn, een stukje brood.

  Ik zal er zijn voor jou

  mijn liefde is zo groot.

3

  Ik zal er zijn voor jou

  een schaduw aan je zij.

  Ik zal er zijn voor jou

  Ik ben er altijd bij.

4

  Ik zal er zijn voor jou

  ik laat je niet alleen.

  Ik zal er zijn voor jou

  mijn licht straalt om je heen.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 525: 1-3

1

  Op de goede aarde

  zingen wij ter eer

  samen met de vogels

  liedjes voor de Heer

  en de madelieven

  wiegen het refrein

  honingbijen zoemen:

  God zal bij ons zijn.

2

  Op de goede aarde

  - was het maar eens waar -

  alles samen delen

  delen met elkaar,

  Niemand meer of minder

  melk in overvloed

  brood voor alle kind'ren

  heel het leven goed.

3

  Op de goede aarde,

  zoals God ons vraagt,

  samen vrede maken

  vrede ook vandaag,

  en je mag geloven

  ook al ben je klein

  dat het dan op aarde

  een groot feest zal zijn.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 526: 1-4

1

  Liefde is weer durven dromen

  van de warme zonneschijn,

  in een huis van samen wonen

  veilig en gelukkig zijn.

  Als je trouw bent aan elkaar,

  leef je in de gloria.

2

  Blijven gaan met nieuwe ogen

  zien wat niemand anders ziet,

  tranen huilen, tranen drogen

  en weer verder met een lied.

  Als je trouw bent aan elkaar,

  leef je in de gloria.

3

  Telkens weer elkaar ontmoeten

  niet verdwalen in de nacht,

  handen die je warm begroeten

  woorden waarop wordt gewacht

  Als je trouw bent aan elkaar,

  leef je in de gloria.

4

  Samen om een zegen vragen

  om een teken van omhoog,

  dat de liefde alle dagen

  ons zal dragen in geloof.

  Als je trouw bent aan elkaar,

  leef je in de gloria.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 527: 1-3

1

  Ergens in een land

  verdwijnen zo maar kind'ren,

  ergens in een land

  waar mannenmacht regeert.

  Is er dan geen wet

  die zoiets kan verhind'ren?

  Is er dan geen mens

  die zegt: 'Dat is verkeerd'?

2

  Ergens in een land

  waar moeders protesteren

  ergens is een land

  waar zij de straat opgaan.

  In een stille tocht

  tegen de 'hoge heren'

  vragen zij: waar is

  mijn kind in vredesnaam.

3

  Ergens in een land

  waar 'dwaze moeders' wonen,

  ergens is een land

  met vrouwen op een plein.

  Tegen het geweld in

  komen zij met dromen.

  Ergens is een land

  waar moeders wijzer zijn.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 528: 1-4

1

  Jij hebt een naam, jij hebt een naam,

  daar kom je zelf in voor,

  een naam die met jou mee zal gaan

  je hele leven door.

2

  Jij hebt een naam waarin je woont,

  waarin je veilig bent,

  een naam die heel jouw leven kroont

  op jou is afgestemd.

3

  Jij bent een naam voor iedereen

  die dicht bij jou wil staan,

  en samen ben je niet alleen

  zo kun je verder gaan.

4

  Jij hebt een naam met een verhaal

  dat uitgeschreven wordt

  al gaandeweg in mensentaal

  dicht bij de naam van God.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 529: 1-3

1

  Dromen op een schommel

  met mijn ogen dicht

  voel ik mij een vogel

  als de lucht zo licht.

  Even wil ik zweven

  helemaal alleen

  niemand antwoord geven

  stilte om mij heen.

2

  Even wil ik dromen

  en verloren zijn

  weg van harde woorden

  want die doen mij pijn.

  Sterren in mijn ogen

  vlinders in mijn buik

  zweef ik alsmaar hoger

  boven alles uit.

3

  Hoger dan de bomen

  wieg ik heen en weer

  tussen hemel, aarde

  en ik weet niet meer,

  of ik weg wil drijven

  waaiend op de wind

  of toch maar zal blijven

  heel gewoon een kind.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 530: 1-3

1

  Tussen schaduw, tussen licht,

  is een woord verborgen,

  toekomstdromen zijn in zicht,

  ergens wacht een morgen.

  Rakelings is God nabij

  als een schaduw aan je zij

  en je mag geloven

  tranen zullen drogen.

2

  Samen horen, samen doen,

  de sjaloom uitdragen,

  zoeken naar een goed fatsoen

  hier in onze dagen.

  Door het brood en door de wijn

  weet je dat je er mag zijn,

  nauw met God verbonden

  in dit zichtbaar wonder.

3

  Wolken dragen dromen aan

  dromen vol verlangen,

  dat het donker weg zal gaan

  ons niet houdt gevangen.

  Kyrie-eleison,

  God ontferm U, keer U om,

  laat Uw vrede komen

  altijd bij ons wonen.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 531: 1-4

1

  Altijd vluchten voor je leven

  naar een plekje veiligheid,

  van je huis, je dorp verdreven,

  alles anders, alles kwijt.

2

  Voor de vrijheid voor de vrede

  nergens welkom, nergens thuis,

  honger die er wordt geleden

  angst die altijd in je huist.

3

  Als een ster die niet mag schijnen

  langzaam uitdooft in de nacht,

  in het niemandsland verdwijnen

  niet meer worden thuis verwacht.

4

  Altijd vluchten in een wereld

  zonder warme zonneschijn.

  Altijd vluchten is niet eerlijk,

  want het kan zo anders zijn.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 532: 1-4

1

  Van de vrede blijf je dromen,

  van een wereld in het groen,

  waar verdriet niet meer kan komen,

  waar geen mens je kwaad zal doen.

  Niemand bang meer en alleen,

  zon en warmte om je heen.

  Niemand bang meer en alleen,

  zon en warmte om je heen.

2

  Samen zullen wij weer leren

  van de vrede, hoe dat moet,

  hoe je onrecht om kunt keren

  tot iets heels en tot iets goeds.

  Zodat alles anders wordt,

  dichterbij de droom van God.

  Zodat alles anders wordt,

  dichterbij de droom van God.

3

  Van raketten en van zwaarden

  maken wij gewoon een ploeg

  en wij zaaien op de aarde

  graan voor allen, brood genoeg.

  Liefde huist in elke straat,

  niemand wordt er meer soldaat.

  Liefde huist in elke straat,

  niemand wordt er meer soldaat.

4

  Van de vrede blijf je dromen,

  jij zult zien, soms, hier en daar,

  hoe er steeds meer mensen komen

  die niet vechten met elkaar.

  Die de wegen gaan van God,

  tot de aarde hemel wordt.

  Die de wegen gaan van God,

  tot de aarde hemel wordt.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 533: 1-4

1

  Wij danken U, o lieve God,

  met alle mensen samen

  dat 't eindelijk weer lente wordt,

  de zon schijnt door de ramen.

2

  De bloemen bloeien in de tuin

  de knoppen staan op springen,

  de wilgen krijgen weer een kruin

  en alle merels zingen.

3

  De wereld die zo donker zag

  wordt licht, begint te kleuren.

  Zoals eens op de eerste dag

  gaat alles nieuw gebeuren.

4

  Wij danken U, o lieve God,

  dat U het leven spaarde

  en dat Uw liefde zichtbaar wordt

  op deze mooie aarde.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 601: 1-14

1

  De aarde was in het begin

  nog woest en leeg en diep,

  het donker dekte alles toe

  totdat Gods adem riep:

  Licht! Licht! En er was Licht!

  De aarde stond in gloed,

  het scheen over de chaos heen,

  God vond het licht heel goed.

2

  Het licht dat noemde God de dag,

  de duisternis werd nacht,

  toen 't avond en weer ochtend werd

  was dat de eerste dag.

  God maakte ook het hemeldak

  hoog boven in de lucht,

  de wolken waaiden op de wind

  en kwamen niet terug.

3

  Het water stroomde naar de zee,

  zo kwam het droge land.

  God zag het, en Hij vond het goed,

  toen werd het groen geplant.

  Het gras dat groeide overal

  en waar je ook maar zag,

  bloeiden de bomen in het groen

  daar op die derde dag.

4

  Nu moeten er nog lampen zijn,

  de zon voor overdag,

  het licht geeft tijd en ruimte aan,

  de maan verlicht de nacht.

  Hij schoof de sterren in hun baan,

  de nacht kreeg een gezicht.

  God zag het en Hij vond het goed,

  dat hemeldak vol licht.

5

  De zee, de zee is leeg en stil;

  er moeten vissen zijn,

  want in het water is het huis

  voor vissen groot en klein.

  De walvis en de krokodil,

  de haaien met hun vin,

  de rob en de dolfijnen gaan

  de wilde golven in.

6

  De wonderlijkste vissen zijn

  daar in de zee zo diep,

  de krab, het zeepaartje, de kreeft,

  de vissen die God schiep.

  De haring en de kikkervis,

  de goudvissen van goud,

  ze zijn hier in hun element

  want water laat hen koud.

7

  Er kwamen vogels in de lucht,

  zij vlogen hoog en droog,

  hun vleugels klapten in de wind

  zij vlogen hemelhoog.

  De reiger en de ooievaar,

  de eendjes bij de plas,

  God schiep de zwaluw en de mus

  en zag hoe goed het was.

8

  Er zijn nu vissen in de zee

  en vogels naar hun soort.

  Maar op het land is nog geen dier;

  ze kwamen op Zijn woord.

  De vlinder die ontpopte zich,

  de slak kwam uit zijn huis,

  de kever kroop, en ook de mier

  was op de aarde thuis.

9

  De grote dieren kwamen aan,

  zij liepen door het land.

  De chimpansee klom in de boom;

  er was een olifant.

  Het stekelvarken kwam erbij,

  de kangoeroe sprong rond,

  de vos haalde geen streken uit,

  de beer zat op de grond.

10

  God vond het goed, God schiep de mens

  die op de aarde vrij

  de dieren bij hun namen noemt,

  die mens die lijkt op Mij.

  De dieren leefden twee aan twee,

  ze speelden om hem heen,

  de schildpad en de blauwe vis,

  de mens was nog alleen.

11

  God schiep de man, God schiep de vrouw,

  ze hielden van elkaar,

  ze leefden in het groene land,

  nu was de aarde klaar.

  Verwonderd liepen zij daar rond,

  het was een paradijs,

  de leeuw lag rustig in het gras,

  de vogel zong een wijs.

12

  De vrede lag over het veld,

  de bomen gaven vrucht,

  de mensen leefden voor elkaar,

  er was geen kwaad gerucht.

  De slang sloop op een dag voorbij:

  'Ik heb een boom zien staan

  die weet van goed, die weet van kwaad,

  of kom je daar nooit aan?'

13

  De vrouw zei: 'nee', maar zag de boom,

  zij zag de boom steeds weer,

  zij aten samen, maar opeens

  zagen hun ogen meer!

  Toen schaamden zij zich voor elkaar,

  zij schuilden in het groen

  en maakten van een vijgenblad

  kleren voor goed fatsoen.

14

  De avond viel over de hof,

  God riep de mens bij naam.

  'Waar ben je toch? Waar ben je toch?

  Of heb je kwaad gedaan?'

  De mensen moesten uit de hof

  de wijde wereld in.

  Samen met God en met elkaar

  werd het een nieuw begin!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 602: 1-5

1

  De mensen doen alleen maar kwaad.

  God kan er niet meer tegen.

  Nu komt er dus een grote vloed,

  en vele maanden regen.

  Een man roept: 'Wat? Het is toch droog?

  't komt allemaal best in orde!'

  En stiekem wijst hij naar zijn hoofd:

  Noach is gek geworden.

2

  Maar Noach en zijn vrouw gaan scheep,

  ze nemen hun kinderen mee.

  En dan komen van overal

  de dieren, twee aan twee.

  De olifant, de poes, de hond,

  de zebra en parkiet.

  Ja alle dieren gaan aan boord,

  alleen de vissen niet.

 

  Als Noach ze allemaal heeft geteld,

  doet hij de luiken dicht.

  Daar komen zwarte wolken aan

  en weg is nu het licht.

  In stromen valt de regen neer,

  geen plekje blijft meer droog.

  Het water stijgt, het water stijgt,

  de ark stijgt mee omhoog.

3

  Ze dobberen angstig op en neer

  wel zeven maanden lang.

  Een haantje kraait, een poes miauwt,

  wat zijn die dieren bang!

  Maar Noach zorgt voor ieder dier;

  hij loopt langs elke kooi.

  De paarden geeft hij haver

  en de schapen krijgen hooi.

4

  Dan gaat de zon weer schijnen

  en Noach kijkt in 't rond.

  Het water zakt, het water zakt,

  de ark raakt weer de grond.

  En Noach laat een duif uitgaan

  die vliegt over het land.

  En als die terugkomt, legt hij hem

  een blaadje in zijn hand.

5

  Nu is het goed, roept Noach blij:

  Wij gaan de reis besluiten.

  En ieder mens en ieder dier

  kan nu weer vrij naar buiten.

  Ook God is blij en zegt: 'Nooit meer

  komt het water zo omhoog.

  Je hoeft daarvoor niet bang te zijn.

  Kijk naar de regenboog.'

 

Terug naar boven

 

 

LIED 603: 1-6

1

  Wordt hier misschien een huis gebouwd?

  Laten we eens gaan horen.

  Nee, 't wordt een groot en hoog gebouw,

  een hemelhoge toren.

  Daar staat een man, hij schreeuwt en roept.

  Dat zal de baas wel wezen.

  En daar de onderbaas, die zit

  een groot papier te lezen.

2

  Daar hoog, daar zingt een timmerman,

  omdat het daar zo koud is.

  Hij zingt: 'Dit is de hoogste toren die

  op aarde ooit gebouwd is.

  En waar je op de wereld bent,

  je ziet hem altijd staan.

  Wat zijn we goed, wat zijn we sterk,

  nee, niemand kan ons aan.'

3

  Een meisje draagt een grote steen.

  Zij huilt, want zij is moe.

  Maar niemand is er die haar ziet

  en niemand lacht haar toe.

  Pas op, daar valt een zware balk.

  Daar wordt een man geraakt.

  Is er dan niemand die hem helpt?

  Dat is een vreemde zaak.

4

  De toren wordt steeds hoger nu,

  steeds hoger opgericht.

  De baas schreeuwt: 'Ha, het schiet al op,

  de wolken zijn in zicht!'

  Maar God die deze mensen ziet,

  die kan het niet meer horen.

  Ze kijken niet meer naar elkaar,

  maar enkel naar de toren.

5

  God zegt: 'Ik wil die toren niet

  en ook geen stoer gepraat.

  Ik maak het zo, dat de een voortaan

  de ander niet verstaat.'

  Nu roept de baas tegen zijn knecht:

  'Geef mij die stenen, vent!'

  De knecht begrijpt niet wat hij zegt

  en brengt een zak cement.

6

  De metselaars gaan babbelen.

  De timmerman wordt kwaad.

  De onderbaas leest zijn papier,

  maar weet niet wat er staat.

  De mensen moeten uit elkaar.

  Het bouwwerk ligt nu plat.

  Van nu af aan heet deze plaats

  dus Babel: Babbelstad.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 604: 1-6

1

  Zij zingt heel zachtjes: 'Suja lief,

  wees stil, want de soldaten

  die zoeken overal naar jou,

  omdat ze Israël haten'.

  'De farao, de koningbaas,

  heeft in een wet geschreven:

  Geen baby'tje van Israël

  mag voortaan blijven leven.'

2

  Ze hoort soldaten in de straat;

  het kind kan niet meer blijven.

  ze maakt een kistje, klein maar sterk,

  een kistje dat kan drijven.

  Dan vlucht ze snel naar de rivier,

  daar moet ze 't achterlaten.

  Ze legt het kind in 't kistje en

  nu drijft het op het water.

3

  Is er nog iemand die hem ziet:

  Zal iemand voor hem zorgen?

  Ja, Mirjam heeft zich aan de kant

  tussen het riet verborgen.

  Het kind is Mirjams kleine broer.

  ze wil goed op hem passen.

  Maar kijk: daar komen vrouwen aan,

  die gaan zich zeker wassen.

4

  Daarbij loopt ook, heel mooi gekleed,

  met de anderen tezamen,

  de dochter van de farao,

  een zeer voorname dame.

  Zij neemt een bad en ziet opeens.

  een biezen kistje drijven.

  Ze pakt het jongetje en zegt:

  'Jij, kind, mag bij mij blijven.'

5

  'Dat ik jou in het water vond

  zal ik nooit meer vergeten.

  Daarom zal jij, mijn kleine prins,

  van nu af 'Mozes' heten.

  Ik zoek voor jou een voedstervrouw.

  Ik wil haar goed betalen.'

  Dat hoorde Mirjam, en zij vraagt:

  'Zal ik iemand gaan halen:'

6

  Ze roept haar moeder en die mag

  dan Mozes drinken geven.

  De kleine Mozes woont weer thuis,

  hij mag toch verder leven.

  Dat Mozes werd gered, dat is

  't begin van goede tijden.

  Hij zal uit naam van Israëls God

  zijn arme volk bevrijden.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 605: 1-6

1

  En Mozes loopt voorop, hij is

  de leider van het volk.

  Hij weet de weg, want voor hen uit

  gaat in de lucht een wolk.

  Dan zien ze plotseling de zee,

  de zee, zo woest en groot.

  Hoe komen ze daar overheen?

  Ach, was er maar een boot.

2

  Maar wat is dat? Ik hoor geschreeuw,

  geschetter en getrom.

  Wie komt daar aan? De mensen zien

  heel angstig achterom.

  De farao, met man en macht

  en luid trompetgeschal!

  Och Mozes, zeg ons toch, wat nu?

  We zitten in de val.

3

  'Wees maar niet bang,'roept Mozes uit,

  en luister, iedereen:

  God, die ons in Egypte vond,

  laat ons niet meer alleen.'

  Vlak voor de zee gaat Mozes staan.

  Hij heft zijn rechterhand.

  En - wie gelooft zijn ogen nog: -

  de zee gaat aan de kant.

4

  De zee gaat aan de kant, er komt

  een weg om langs te gaan.

  'Kom mee', zegt Mozes, 'overzee!

  Blijf daar niet langer staan.'

  Daar lopen ze, het vrije volk,

  op 't nieuwe brede pad

  waar eerst alleen maar water was.

  Nu wordt er niemand nat.

5

  Wanneer ze allen, hoog en droog,

  op de wal zijn aangekomen,

  dan zien ze dat zee alweer

  het pad gaat overstromen.

  Maar o, maar o, die farao,

  die koningbaas, die snoever,

  haalt met zijn hele legermacht

  nooit meer de andere oever.

6

  Hoor, Mozes zingt nu en het volk

  zingt vrolijk met hem mee:

  'De God van Israël maakt vrij,

  Hij hielp ons door de zee.'

  Ook Mirjam, Mozes' zuster, danst

  en zingt met tamboerijn:

  'God redde ons van farao;

  nu zal het vrede zijn.'

 

Terug naar boven

 

 

LIED 606: 1-8

1

  Ik ga niet naar die grote stad,

  ik spreek daar niet Gods woord.

  Die slechte mensen gooien toch

  Gods woorden overboord!

  Waarom moet ik, als Gods profeet,

  naar Ninevé toegaan?

  Zo vluchtte Jona weg voor God,

  de zee zou hij opgaan.

2

  De haven kwam al in het zicht,

  een schip lag aan de ree.

  En Jona gaf de schipper geld,

  hij vluchtte overzee.

  En eenmaal veilig op de boot,

  vielen zijn ogen dicht;

  vluchten voor God maakt soms zo moe.

  Het anker werd gelicht.

3

  Maar midden op de wijde zee

  ontstak er een orkaan,

  de golven werden huizenhoog;

  het schip zou haast vergaan!

  Maar Jona sliep en hoorde niets,

  de kapitein riep:'Heee...,

  waarom bid jij niet tot je God,

  want wij vergaan in zee!'

4

  'Of heb je soms iets kwaads gedaan?

  Vertel me wie je bent?'

  'Mijn naam is Jona, de profeet,

  ik word door God gekend.

  Ik ben gevlucht voor Ninevé,

  ik heb Gods woord gehoord,

  maar ben mijn eigen weg gegaan;

  Zet mij maar overboord!'

5

  Ze gooiden Jona in de zee,

  er kwam een grote vis;

  die slokte Jona op, hij kwam

  in diepe duisternis.

  Hij zat gevangen in een vis,

  verscholen in een schulp,

  en Jona in zijn grote nood

  riep tot zijn God om hulp.

6

  God zag de rouw van Nineve

  Hij heeft de stad gespaard

  met alle mensen en het vee

  en de kind'ren op de straat.

  Maar Jona zat onder zijn boom

  heel boos en heel ontdaan,

  dat Ninevé, die grote stad,

  haar straf toch was ontgaan.

7

  De grote vis zwom naar het strand,

  hij spuwde Jona uit.

  Daar lag hij in het droge zand;

  nu was het vluchten uit!

  Weer kwam de stem van God, die sprak:

  'Je moet naar Ninevé,

  vertel de mensen daar mijn woord!'

  En Jona zei geen nee!

8

  In Ninevé die grote stad,

  is Jona rondgegaan:

  'Denk toch aan God, want anders zal

  heel Ninevé vergaan!'

  De mensen keerden zich tot God,

  ja elke man en vrouw,

  zat treurig neer in zak en as;

  de stad was in de rouw!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 607: 1-14

1

  Je weet wel wie Maria is,

  daar loopt ze in de zon,

  zij draagt een kruik hoog op haar hoofd,

  haalt water uit de bron.

2

  Maar er gebeurt iets wonderlijks,

  Maria krijgt bezoek.

  Een engel uit de hemel zegt:

  'Maria, wees gegroet!

  Ik breng een boodschap van de Heer,

  je hoeft niet bang te zijn,

  je krijgt een zoon, een koningskind,

  het is een groot geheim!'

3

  Maria neemt de woorden mee

  en zij gaat onverwachts

  op reis naar nicht Elisabeth,

  die ook een kind verwacht.

  'Gelukkig dat je bij me komt,

  ik voelde jouw geheim.

  Jij bent de moeder van de Heer,

  gezegend zul je zijn!'

4

  Maria zingt van puur geluk:

  'O God, wat bent u goed.

  De arme mensen tellen mee,

  U geeft ons nieuwe moed!

  Want God heeft mij gezien,

  wie noemt er niet mijn naam.

  Wij leven vol verwachting,

  de vrede komt eraan!'

5

  En in diezelfde dagen geeft

  de keizer een bevel:

  'Tel alle mensen, al het vee,

  tel heel de wereld. Tel!

  Stuur ieder naar zijn eigen stad,

  schrijf daar de namen in.'

  En zo gaat iedereen op reis,

  want weigeren heeft geen zin.

6

  Ook Jozef en Maria gaan

  naar Bethlehem, hun stad.

  Maria die haar kind verwacht,

  is dagenlang op pad.

  Maar Bethlehem is overvol

  de herberg heeft 'geen plaats'.

  Ze vinden enkel nog een stal

  zo op het allerlaatst.

7

  Daar wordt geboren in de nacht

  het kind dat Jezus heet.

  In doeken ligt het in een krib

  en niemand die het weet.

  Het slaapt en sluimert in een stal

  en Jozef is zo blij.

  De os en ook de ezel staan

  er wat verlegen bij.

8

  En herders, buiten in het veld,

  zij houden trouw de wacht.

  De schapen slapen welgeteld,

  de sterren flonk'ren zacht.

  Opeens is er een hemels licht,

  er klinkt een engelenstem:

  'Geboren is het Christuskind,

  daarginds in Bethlehem!'

9

  'Dit geef ik als een teken mee:

  je vindt het in een stal,

  een wikkelkindje in een krib

  dat koning wezen zal!'

  De engelen zingen in het licht:

  'Ere zij God de Heer!'

  De vrede uit de hemel daalt

  zomaar op aarde neer.

10

  De herders zijn op zoek gegaan

  naar 't kind, door God beloofd;

  het ligt te slapen in een krib,

  ze buigen stil het hoofd.

  Het is geen droom, maar het is waar

  wat de engel heeft verteld.

  De herders zingen zacht een lied

  en gaan terug naar 't veld.

11

  En wijzen in het Oosten zien

  een koninklijke ster.

  Ze volgen wekenlang het spoor,

  maar weten niet hoe ver.

  De ster wijst naar Jeruzalem,

  zij vragen bij 't paleis:

  'Waar is het nieuwe koningskind?

  zijn ster riep ons op reis!'

12

  Koning Herodes schrikt ervan

  en heel Jeruzalem.

  'De Christus, zo staat in de Schrift,

  die komt uit Bethlehem!

  Zoek daar het kind en als je 't vindt,

  kom dan bij mij terug.

  Ik breng graag hulde aan dat kind,

  bericht het mij dus vlug!'

13

  Zo gaan de wijzen weer op reis,

  de ster wijst hen de weg.

  Zij hebben voor het koningskind

  geschenken neergelegd.

  De wijzen dromen in die nacht:

  'Kom niet in het paleis!

  Herodes wil alleen maar kwaad.

  Ga in 't geheim op reis!'

14

  En Jozef droomt een andere droom:

  'Ga weg, er dreigt gevaar!

  Vlucht met Maria en het kind.'

  Zij maken alles klaar.

  Ze vluchten als het donker is,

  daar gaan ze, in de nacht,

  met 't kind dat ons de vrede brengt.

  Had jij dat ooit gedacht?

 

Terug naar boven

 

 

LIED 608: 1-9

1

  Weten jullie de verhalen

  die door Jezus zijn verteld,

  toen de mensen bij hem kwamen

  in de stad of op het veld?

  Hij vertelde van een vader

  met twee zonen, flink en groot,

  samen zaaiden zij het koren,

  samen aten zij het brood.

2

  Tot de jongste zoon zei: 'Vader,

  ik heb in dit werk geen zin;

  geef mij geld, ik wil gaan reizen,

  ik trek de wijde wereld in.'

  En wanneer zij afscheid nemen,

  zwaaien zij lang met hun hand.

  'Wees voorzichtig,'roept de vader,

  'in dat onbekende land!'

3

  In de nieuwe, vreemde wereld

  viert hij alle dagen feest.

  Overal vindt hij wel vrienden,

  nooit is hij zo blij geweest.

  Hij geeft geld aan wie maar vragen,

  daardoor is hij zeer in tel;

  maar aan alles komt een einde,

  ook aan geld, dat snap je wel!

4

  Al zijn zogenaamde vrienden

  laten hem nu in de steek,

  niemand geeft hem wat te eten,

  hij is arm binnen een week.

  Hij verkoopt zijn mooie kleren

  en hij bedelt om wat brood,

  totdat er een van zijn vrienden

  wel wil helpen in zijn nood.

5

  Hij moet op de varkens passen

  ergens buiten, bij een boer.

  Door de honger denkt hij dikwijls:

  'Had ik maar wat varkensvoer!'

  Dan denkt hij weer aan zijn vader:

  'Daar is brood in overvloed,

  daar komt niemand om van honger,

  daar heeft zelfs een knecht het goed!'

6

  'Ik zal teruggaan naar mijn vader,

  niet als zoon, maar als een knecht,

  want ik kan geen zoon meer wezen,

  ik verspeelde al mijn recht.'

  En zo gaat hij terug naar vader.

  Vader komt hem tegemoet,

  hij staat klaar met open armen;

  als een zoon wordt hij begroet.

7

  'Vader, ik kom om te werken,

  ik kom werken als een knecht.'

  Maar de vader is gelukkig,

  weet je wat hij heeft gezegd?

  'Jij hoort bij mij, breng de bloemen,

  breng de wijn, versier het huis,

  want mijn zoon die zolang weg was,

  is weer kind bij vader thuis.

8

  Vader geeft hem nieuwe kleren,

  alle tafels staan gedekt;

  er zijn appels, er zijn peren,

  er is aan geen ding gebrek.

  Iedereen wordt uitgenodigd,

  urenlang wordt er gedanst,

  want de zoon, die bijna dood was,

  krijgt vandaag een nieuwe kans.

9

  Maar de oudste zoon is woedend:

  'Nooit werd er voor mij gefeest.

  Waarom dan wel voor die zwerver

  die zolang is weggeweest?'

  Dan komt vader weer naar buiten:

  'Zoon, waarom ben jij niet blij?

  Want jouw broer die was verloren,

  is weer thuis bij jou en mij!'

 

Terug naar boven

 

 

LIED 609: 1-10

1

  Daar gaat een man, hij gaat op reis

  op reis naar Jericho.

  De weg is eenzaam en is lang,

  en kronkelt ook nog zo...

  Jeruzalem ligt achter hem.

  Nog even kijkt hij om.

  Dan is hij in de eenzaamheid

  en in de warme zon.

2

  En halverwege springen er

  twee rovers uit een struik,

  zij slaan en zij beroven hem

  en maken alles buit,

  Daar gaat zijn geld, daar gaat zijn jas,

  al schreeuwt hij ach en wee,

  de rovers zonder medelij

  nemen toch alles mee.

3

  Hier ligt hij in de warme zon,

  beroofd en zwaar gewond;

  is er dan niemand die hem helpt,

  geen mens die bij hem komt?

  Moet hij hier sterven langs de weg,

  zo ver van huis vandaan:

  Hij roept zo hard hij roepen kan,

  maar er komt niemand aan.

4

  Komen er voeten dichterbij:

  Heeft hij gedroomd misschien :

  Er loopt een priester op de weg,

  die zal hem zeker zien!

  Hij roept om hulp, de priester gaat

  gewoon aan hem voorbij.

  Hij kijkt niet op, hij kijkt niet om

  en heeft geen medelij!

5

  Weer is het stil, de krekels staan

  te zoemen in de zon,

  maar ginds komt er weer iemand aan:

  als die eens helpen kon...!

  Het is een man, een priesterhulp,

  die naar de tempel gaat.

  Hij maakt zijn handen ook niet vuil

  aan iemand op de straat.

6

  Na uren wachten langs de weg

  hoort hij weer voeten gaan.

  Het is geen vriend van Israël,

  't is een Samaritaan!

  Als de gewonde man dat ziet,

  draait hij zijn hoofd opzij.

  Natuurlijk gaat die vreemdeling

  zonder te zien voorbij.

7

  Maar nee, de vreemdeling staat stil.

  Hij knielt al bij hem neer

  en hij verzorgt zijn wonden goed,

  hij vraagt:'Doet het nog zeer:'

  Hij is vol medelij en zorg,

  hij helpt hem waar hij kan.

  Hij geeft hem water en hij zegt:

  'Ik heb een heel goed plan.

8

  Ik zet je neer op mijn kameel,

  die draagt je op zijn rug

  voorzichtig naar de herberg toe,

  al gaat het niet zo vlug!'

  Zo gaan ze met elkaar op reis,

  ze lopen in de maat.

  Maar de gewonde man die valt

  van moeheid weer in slaap.

9

  Ze vinden eindelijk een huis,

  een herberg, veiligheid,

  de vriendelijke Samaritaan

  is vol barmhartigheid.

  Hij brengt hem water voor de dorst,

  er is een bed en brood.

  Hij zorgt voor alles en hij is

  een redder in de nood.

10

  De vreemdeling moet verder gaan,

  de waard krijgt geld, het is

  voor hulp aan de gewonde man

  totdat hij beter is.

  Zo wordt de vreemdeling een vriend

  op weg naar Jericho,

  want hij heeft enkel goed gedaan:

  doe jij dat evenzo!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 610: 1-7

1

  Er wordt een bruiloftsfeest gevierd,

  de bruid die staat al klaar.

  Maar waar blijft toch de bruidegom?

  Ze zucht: Och kwam hij maar.

  De bruid stuurt nu tien meisjes uit

  op weg naar de bruidegom.

  Vijf meisjes zijn verstandig

  maar de and're vijf zijn dom.

2

  Het is al laat, de avond valt.

  De zon gaat nu verdwijnen.

  De meisjes dragen lampen,

  om vooruit te kunnen schijnen.

  De wijze meisjes hebben ook

  hun oliekruiken vast.

  De domme niet, die vinden dat

  een veel te zware last.

3

  Maar waar blijft toch de bruidegom:

  De meisjes worden moe.

  'We gaan maar even liggen hier

  en doen de ogen toe.'

  Ze liggen weldra stilletjes

  te slapen, alle tien.

  De lampen gaan heel langzaam uit.

  Dat kunnen zij niet zien.

4

  Opeens roept iemand in de nacht:

  'Wordt wakker nu met spoed.

  De bruidegom is daar, sta op

  en ga hem tegemoet!'

  De wijze meisjes lachen nu

  en pakken blij hun spullen.

  Zij kunnen met hun oliekruik

  hun lampen snel weer vullen.

5

  De meisjes zonder olie zien

  het licht en het geflonker.

  Ze zeggen:'Geef ons ook eens wat

  want wij staan in het donker.'

  Maar olie is er niet genoeg.

  Dus gaan ze die maar kopen.

  En in het donker moeten zij

  hard naar de winkel lopen.

6

  Maar kijk, daar komt, zoals beloofd,

  de bruidegom al aan.

  Vijf meisjes zie je met hem mee

  de feestzaal binnengaan.

  De andere meisjes komen ook,

  maar die zijn veel te laat.

  Zodat voor hen tot hun verdriet

  de deur niet opengaat.

7

  Zo gingen eens tien meisjes uit

  op weg naar de bruidegom.

  Vijf waren heel verstandig en

  vijf waren oliedom.

  De bruiloft is begonnen,

  een blij en vrolijk feest.

  Och waren die vijf meisjes

  maar niet zo dom geweest.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 611: 1-7

1

  Daar heeft een man zijn huis versierd.

  De lampionnen blinken.

  Hij geeft een vrolijk feestje met

  veel eten en veel drinken.

  Hij roept een knecht en zegt tot hem:

  het feest kan nu beginnen.

  Haal dus de gasten hier naar toe,

  mijn vrienden en vriendinnen.

2

  De knecht gaat naar die gasten toe

  en zegt:'Het feest is klaar.

  Kom trek je mooie kleren aan

  En kam ook maar je haar.'

  Maar de eerste zegt:'Helaas, helaas,

  ik kom niet op het feest.

  Ik kocht zojuist een akkerland,

  maar 'k ben er nog niet geweest.

3

  De tweede zegt: 'Helaas, helaas,

  ik zeg dit tot mijn spijt:

  Tien ossen heb ik juist gekocht,

  die kosten mij veel tijd.

  De derde zegt: 'Helaas, helaas,

  ik ben zojuist getrouwd.

  Nu kan ik dus niet naar het feest,

  hetgeen mij zeer berouwt.

4

  Nu gaat de knecht maar weer terug

  en zegt tegen zijn heer:

  'Ik heb het elke gast gevraagd,

  maar niemand wilde meer.'

  De heer die zo graag feesten wou,

  die wordt nu heel erg boos.

  Een feestje zonder gasten, zeg,

  dat is toch waardeloos:

5

  Het feest moet doorgaan, vindt de heer;

  ja, d t staat voor hem vast.

  En daarom vraagt hij anderen

  voor 't feest bij hem te gast.

  Hij stuurt daarvoor zijn knecht op pad

  om die voor hem te vinden.

  Die zoekt naar arme bedelaars,

  naar verlamden en naar blinden.

6

  De knecht loopt alle straten door

  en roept:'Wie komt er eten:'

  En wie hem horen, zeggen:',Ja,

  we komen, zeker weten!'

  Daar komen zij, ja, dat is snel,

  ze staan al op de stoep,

  de lammen, blinden, bedelaars.

  Het is een grote groep.

7

  Het huis is vol, het feest begint.

  De gasten zijn erg blij.

  Ze eten en ze drinken en ze

  dansen in een rij.

  De gastheer zegt: Zo is het goed,

  nu d'r zoveel zijn gekomen.

  Het feestje is veel leuker dan

  ik ooit had durven dromen.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 612: 1-7

1

  Een herder die veel schapen had,

  wel honderd, goed geteld,

  ging met zijn kudde elke dag

  al door het wijde veld.

2

  Zo telde hij ze een voor een.

  Heeft hij zich soms vergist?

  Een schaap ontbreekt nog in de kooi,

  er wordt een schaap gemist!

  De herder zoekt aan alle kant,

  hij roept het schaap bij naam.

  Hij zoekt zelfs achter elke boom

  of hij zijn schaap ziet staan.

3

  Maar 't schaap dat hoort zijn herder niet,

  het ging zijn eigen gang,

  het ging op zoek naar groener gras,

  maar nu wordt het toch bang!

  Het loopt tussen de bomen door,

  maar nergens is een schaap.

  Het blaat tegen de eenzaamheid;

  vermoeid valt het in slaap.

4

  De herder zoekt het overal.

  Waar zou het schaap toch zijn:

  Misschien zit het wel ergens vast,

  misschien heeft het wel pijn?

  Zo zoekt de herder urenlang

  tot hij het schaap weer vindt.

  Hij draagt het vlug naar huis terug,

  hij draagt het als een kind.

5

  De herdersvrouw kijkt naar hen uit.

  Wat is ze blij, ze zegt:

  'Gelukkig dat je het weer vond,

  nu is ons schaap terecht!

  Hier is wat melk, hier is wat voer

  voor 't schaapje eigenwijs:

  dwaal nooit meer bij de kudde weg,

  ga nooit alleen op reis!'

6

  De buren delen in de vreugd.

  Ze vieren samen feest

  om 't schaap dat eerst verloren was,

  zo ver is weggeweest.

  Al is de kudde nog zo groot,

  als er een schaap niet is,

  dan zoekt de herder net zo lang

  tot hij geen schaap meer mist!

7

  En wat betekent dit verhaal

  voor jou in deze tijd?

  Dat Jezus ook jou zoeken wil

  zonder enig onderscheid.

  Noch huidskleur, noch een klederdracht,

  noch arm, noch rijk, noch stand

  telt bij hem mee. Hij reikt ook jou

  heel graag zijn vriendenhand.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 613: 1-6

1

  Er was eens een jonge man,

  heel rijk en heel voornaam.

  Hij woonde in een prachtig huis,

  daar zie je het al staan.

  Hij zorgde voor de bloementuin,

  en wandelde wat rond,

  hij keek eens naar de blauwe lucht

  of streelde zacht de hond.

2

  Maar erg gelukkig was hij niet.

  Soms zat hij uren stil.

  Dan zuchtte hij weer diep en zei:

  'Ik weet niet wat ik wil.

  Ik heb al wat mijn hart begeert,

  ik leef in overvloed,

  maar toch, gelukkig ben ik niet,

  misschien leef ik niet goed?'

3

  En als hij weer eens somber was

  dan zei zijn dienaar:'Kom,

  waarom gaat u niet wandelen,

  niet wandelen in de zon:'

  Ze liepen samen door de stad,

  er was een vrouw, die zei:

  'Heb je gehoord dat Jezus komt:

  De hele stad is blij!'

4

  Van Jezus had hij wel gehoord!

  Dat was toch die profeet

  die mensen toesprak en die ook

  veel wond're dingen deed ?

  Daar ging dus iedereen naar toe,

  daarom was het zo druk.

  Die mensen gingen luisteren

  en hoopten op geluk.

5

  En plotseling weet de rijke man:

  'Ik zal naar Jezus gaan.

  Misschien dat hij het antwoord weet,

  de zin van mijn bestaan!'

  Het paard komt voor de kar te staan,

  het loopt zo snel het kan.

  Zo komt hij dan bij Jezus aan,

  die rijke jonge man.

6

  'Ach, goede meester, zeg mij toch

  hoe of ik leven moet:'

  Maar Jezus kijkt hem vragend aan:

  'Waarom noem je mij goed:

  Niemand is goed dan God alleen!

  Houd je aan zijn gebod!'

  'Dat doe ik,'zegt de rijke man,

  'waarin schiet ik tekort?'

 

Terug naar boven

 

 

LIED 614: 1-8

1

  Daar staat Zacheüs bij de poort,

  de poort van Jericho.

  De tollenaar vraagt om zijn tol,

  hij geeft geen cent kado.

  Zacheüs vraagt zelfs veel te veel,

  hij denkt alleen aan geld,

  de mensen daar in Jericho

  zijn niet op hem gesteld.

2

  Maar op een warme zomerdag

  denkt niemand meer aan tol.

  De mensen hollen uit hun huis,

  de weg is overvol.

  Want Jezus komt naar Jericho

  en wie wil hem niet zien?

  De grote Rabbi zal ook hier

  wel wonderen doen misschien.

3

  Zacheüs hoort dat Jezus komt,

  vergeten is zijn geld.

  Ook hij wil Jezus wel eens zien,

  waar veel van wordt verteld!

  Hij gaat de stille straten door,

  de kippen hollen weg;

  zo komt Zacheüs ongemerkt

  bij de anderen terecht.

4

  De mensen wachten langs de kant

  de kinderen staan vooraan,

  want iedereen van groot tot klein

  wil dicht bij Jezus staan.

  Maar voor Zacheüs is geen plaats,

  hij is te klein, hij ziet,

  al gaat hij op zijn tenen staan,

  van hieraf Jezus niet.

5

  En daarom klimt hij in een boom,

  een eindje verderop.

  De takken zijn zo groot, zo sterk,

  hij klimt tot in de top.

  Zoals een vogel in een boom,

  zo schuilt Zacheüs weg.

  De mensen kijken niet omhoog;

  ze vinden hem toch slecht!

6

  De stoet komt langzaam dichterbij,

  de mensen drommen saam,

  ze drommen voor de vijgenboom,

  Zacheüs hoort zijn naam!

  Want Jezus roept de tollenaar

  vanuit zijn hoge boom:

  'Zacheüs, breng mij in jouw huis!'

  Het lijkt een vreemde droom.

7

  Nu loopt Zacheüs wel vooraan,

  de mensen gaan opzij,

  ze weten niet wat Jezus wil,

  de blijdschap is voorbij!

  'Wat doet hij bij een tollenaar

  die rijk is van ons geld ?

  Zijn wij niet goed genoeg voor hem?

  Men moppert en men scheldt!

8

  Maar Jezus is Zacheüs' huis

  ziet alle rijkdom staan.

  Hij zegt geen woord, Zacheüs kijkt

  hem dan vol schaamte aan.

  'Ik geef de helft van mijn bezit

  aan de armen', zegt hij vlug,

  'en wat ik onrechtvaardig nam

  geef ik vierdubbel terug!'

8

  Zacheüs loopt door Jericho,

  hij geeft aan ieder wat.

  Hij geeft zijn geld terug, dit is

  een wonder in de stad.

  'Wat een geluk', zegt Jezus zacht,

  'voor jou en voor dit huis.

  Zacheüs, zoon van Abraham,

  vandaag ben je weer thuis'.

 

Terug naar boven

 

 

LIED 615: 1-7

1

  In deze kamer staat een bed

  en daarop ligt een man.

  Hij ligt daar dag en nacht omdat

  hij niet meer lopen kan.

  Hij is verlamd, hij ligt daar maar.

  Hij zou zo graag eens weten

  waarom hij zo lang lijden moet.

  Zou God hem zijn vergeten?

2

  Opeens krijgt hij bezoek, er staan

  vier vrienden rond zijn bed.

  Ze zeggen:'Hoor eens, Jezus komt!

  die man uit Nazareth!'

  'Kom mee, we gaan naar Jezus toe.'

  En voor hij iets kan vragen,

  wordt de verlamde opgetild:

  zijn vrienden gaan hem dragen.

3

  Ze dragen hem met bed en al

  de lange straten door,

  tot aan het huis waar Jezus is;

  er staan veel mensen voor.

  Wat is het druk, daar voor de deur.

  Ze roepen: 'Laat ons binnen!'

  Maar niemand gaat voor hen opzij.

  Wat moeten ze beginnen ?

4

  Opeens heeft iemand een idee.

  Ze dragen met gemak

  het bed met de verlamde man

  naar boven, naar het dak.

  Daar staan ze, boven op het huis;

  het dak maken ze open.

  En door het gat daalt nu de man,

  de man die niet kan lopen.

5

  Als Jezus hem gezien heeft, hoeft

  de man hem niets te vragen:

  'Zoals jouw vrienden deden, zal

  ook God je altijd dragen.'

  Geleerde mannen staan erbij.

  Ze vinden het niet goed.

  Ze roepen: 'Jezus, hoe weet jij

  wat God met mensen doet?'

6

  Maar Jezus zegt: 'Ook deze man

  mag altijd op God hopen.

  Ik zal het jullie laten zien.

  Hij zal weer kunnen lopen!'

  En dan spreekt Jezus tot de man:

  "t Is tijd om op te staan.

  Sta op, en neem je bed maar mee.

  Je kunt naar huis toe gaan.'

7

  De man staat op en pakt zijn bed.

  Hij staat op eigen benen.

  Verlegen vraagt hij aan een vriend:

  'Mag ik jouw schoenen lenen?'

  Dan loopt hij. Ja, hij loopt en lacht;

  de mensen zijn ook blij.

  Ze klappen in de handen en

  ze roepen: 'God maakt vrij.'

 

Terug naar boven