HOME CONTACT FENOMENEN BEGRIPPEN VRAGEN MEER...

Bergson (1859-1941) en het begrip "duur"



door Nico Marsman

De filosofie van Bergson wordt beschreven in vier hoofdwerken. Ieder boek bouwt niet systematisch voort op het voorgaande, maar er is wel een zekere samenhang. Het eerste hoofdwerk is ‘Essai sur les données immédiate de la conscience’(in Duitse vertaling: Zeit und Freiheit, ED). Het tweede hoofdwerk is ‘Matière et Mémoire’ ( Materie und Gedächtnis, M&M). Het derde boek ‘L’evolution créatrice’ (Schöpferische Entwicklung, EC) gaf aanleiding Bergson de Nobelprijs voor Literatuur 1927 uit te reiken. Het vierde boek en tegelijkertijd zijn laatste is ‘Les deux sources de la morale et de la religion’ ( Die beiden Quellen der Moral und der Religion, 2SMR)

Het begrip “duur” komt in alle werken terug, steeds in een andere connotatie. “Duur” kan zijn:
  • Bewustzijn (1)
  • Geheugen (2)
  • Leven (3)
  • Geschiedenis (4)


  • De filosofie van Bergson is zoals bij vele filosofen voor hem, onstaan uit wat Ernst Bloch omschrijft als “das fragende Staunen” (Bloch, E., Tübinger Einleitung in die Philosophie, Suhrkamp, Frankfurt am Main, 1970, p.16). Bergson noemt het de ‘oorspronkelijke intuitie’ (intuition originelle). Het is een verwondering, een uniek uitgangspunt dat de filosoof nooit helemaal onder woorden kan brengen en telkens nieuwe vragen en kritiek oproept. De oorspronkelijke intuitie heeft in dit verband betrekking op de “duur”. Allereerst wordt de duur tegenover de ruimte (espace) gezet en moet van de tijd worden onderscheiden. Duur en ruimte zijn tegenovergestelde polen en de tijd is een onzuivere mengvorm van de twee. De tegenstelling duur-ruimte is niet hetzelfde als de tegenstelling tussen eenheid-veelheid.
    Het concept veelheid kent aan het begin van de 20e eeuw in de filosofie twee ingangen: de filosofie van Bergson en die van Husserl (fenomenologie). De directe bewustzijnsgegevens zijn volgens Bergson een veelheid. Het is een kwalitatieve eenheid in tegenstelling tot een kwantitatieve eenheid. B.v. een kudde schapen is kwantitatief en homogeen, omdat we de schapen kunnen tellen en ieder schaap zich als schaap (homogeen) van een ander onderscheidt. Ieder schaap is onderscheidbaar ruimtelijk. Een kwalitatieve veelheid is heterogeen en temporeel. Bergson gebruikt 'het voelen van sympathie voor' als voorbeeld. Hij veronderstelt dat er een overgang is van walging naar angst, van angst naar sympathie en van sympathie naar nederigheid. Deze toestanden volgen niet uit elkaar, ze ontkennen elkaar niet, zij doordringen elkaar en zijn continu, een onomkeerbare stroom, waarvan de toestanden niet tegelijkertijd gegeven zijn. Het is een kwalitatieve veelheid die niet door een symbool is aan te duiden. Er zit een zekere beweeglijkheid in. Die beweeglijkheid duidt of vormt de vrijheid.

    Volgens Bergson zijn duur en ruimte vormen van de veelheid ( multiplicité ):

  • 1. duur is een opeenvolging (zonder oorzaak) en ruimte: een gelijktijdigheid;
  • 2. duur is heterogeniteit en ruimte homogeniteit;
  • 3. duur is continu en ruimte is discontinu.


  • ad. 1
    De elementen van de veelheid zijn nooit tegelijkertijd, maar na elkaar gegeven. Duur is zo verandering ( changement ). In het geval van de ruimte zijn alle elementen op het zelfde tijdpunt gegeven.
    Ad. 2
    De verschillende momenten zijn heterogeen, wanneer ze kwalitatief verschillend zijn. Ieder moment is uniek. Homogeen zijn momenten die alleen kwantitatief van elkaar te onderscheiden zijn.
    Ad. 3
    De momenten van een continuüm lopen in elkaar over: ieder moment weerspiegelt als het ware alle anderen. Ieder ogenblik laat een spoor na in het daarop volgende (denk hierbij aan de noten uit een melodie, het impressionisme van Neurat, Monet). In het geval van de ruimte verhouden de elementen zich extern tot elkaar. Het ene ligt buiten het andere; er is niet sprake van een wederzijdse beïnvloeding. Waar het ene element begint en het andere ophoudt, valt duidelijk te onderscheiden. Ruimte is daarmee discontinu.

    In het boek L’evolution créatrice (De scheppende evolutie, Schöpferische Entwicklung) wijst Bergson op de scheppende kracht van de duur, waarmee hij discontinue aspecten in het duurbegrip opneemt. In ED krijgt de tegenstelling van duur en ruimte de betekenis van de tegenstelling tussen de wereld in mij en de wereld buiten mij. Een door het ik ervaren toestand. Later in de EC zal hij duur ook als een eigenschap van de wereld opvatten. Bergson onderscheidt duur van tijd. Soms beschouwt hij duur als de “ware” tijd en heeft “tijd” een meer ongunstige connotatie. Het begrip duur (Duits: Dauer; Frans: Durée) heeft meer de betekenis van duurzaamheid, iets dat niet geheel onderworpen is aan processen als veranderen, slijten, verwelken, vergaan. Dit vinden we steeds terug bij Bergson. Het verleden is niet volledig verdwenen, ze blijft in het daarop volgende bewaard.
    Daarnaast heeft “duur” ook de betekenis van een tijdspanne, een periode, beperkte looptijd. Volgens Bergson valt deze betekenis eerder onder tijd dan duur. Immers er is hier sprake van een gemeten afstand en heeft dan meer met ruimte te maken (tijdruimte). Ruimte doordringt hier tijd. Bergson analyseerde het tijdsbegrip uit de mechanica en fysica en kwam tot de conclusie dat de wetenschappelijke tijd niet duurde. De taak van de positieve wetenschap bestaat er volgens Bergson, uit de “duur” uit te sluiten. In zijn tijd distantieerde hij zich van Spencer en was het eens met de Amerikaanse filosoof William James .
    Om de weg naar het ervaren van de duur in zuivere vorm te kunnen volgen moeten hartnekkige illusies en pseudoproblemen worden opgeruimd. Deze problemen ontstaan als de duur, die in essentie psychisch is, steeds weer met begrippen wordt gedacht, die eigenlijk ruimtelijk zijn. We laten ons steeds weer verleiden tot het geloof in een homogene tijd. Pas wanneer we aanknopen bij de onmiddelijke gegevenheden van het bewustzijn en consequenties trekken uit de tegenstelling tussen ruimte en tijd, is het mogelijk schijnproblemen te overwinnen.

    Ik werk nu twee betekenissen van het duur begrip uit die me interesseren en maak alleen gebruik van de anderen indien nodig.


    Duur en geheugen
    Het geheugen is geen archief of een ordner. Het is een steeds zich veranderende, levendige, individuele - en geestelijke realiteit. Het geheugen duurt en de duur prent in. Bergson vat duur op als behoudend en cumulatief. Het individuele bewustzijn zet het verleden voort waarmee het in het heden binnendringt; het heden wordt daardoor verrijkt.. Het verleden schrijdt ononderbroken voort en knaagt aan de toekomst. Het verleden groeit voortdurend en behoudt zichzelf. Door dit behoudende kenmerk worden momenten niet uitgewist. Het verleden overleeft niet alleen in het tegenwoordige, omdat zij als herinnering een spoor nalaat, maar ook omdat zij als verleden ontologisch gedacht kan worden. Duur verwijst naar het bestand zijn tegen slijtage en vernietiging. Tijdelijkheid wordt door Bergson minder opgevat als vergankelijkheid maar meer als bestand zijn tegen de tijd ( tand des tijds,duurzaamheid). Het verleden is dus niet op de eerste plaats iets waar we onherroepelijk afscheid van hebben genomen, maar iets wat ons als een schaduw volgt. Duur is het tegendeel van het verdwijnen in het niets. De antipode van de herinnering, het vergeten, (l’oubli) wordt door Bergson tot het materiële randfenomeen van de geest gerekend. Niet alleen het ik duurt, maar ook de materiële werkelijk buiten ons. We vermoeden in de natuur processen die veel sneller zijn dan onze innerlijke processen. De doorstroomcapaciteit (débit) van de dingen buiten mij is anders dan die van mijzelf. Er bestaan dus verschillende ritmen van duren (durées). Die ritmen kunnen ook wisselingen ondergaan binnen een duur. Zo beleef je de tijd anders wanneer je je verveelt of wanneer je het druk hebt. De tijd gaat ook sneller naarmate je ouder wordt. De duur van de materie wordt volgens Bergson door veel snellere ritmes gekenmerkt dan de geest. Tussen ritmen in een duur, innerlijk of uiterlijk, bestaan ook spanningen van grotere of kleine intensiteit (degré de tension), van ongelijke elastiticiteit, of van condensatie of verdunning.

    Duur en geschiedenis
    De verschillende interpretaties die Bergson geeft van het begrip “duur” zijn ook terug te vinden in zijn opvattingen over de geschiedenis. Een zestal kenmerken is daarbij te onderscheiden.
  • Historische processen zijn onomkeerbare veranderingen die minder kwantitatief, maar eerder kwalitatief van aard zijn; historische gebeurtenissen zijn eenmalig en uniek;

  • Er bestaan geen wetmatigheden in de geschiedenis; de toekomst is open en niet voorspelbaar;

  • Het historische proces heeft een richting die over het geheel genomen op vooruitgang wijst, maar de vooruitgang is niet lineair. Stilstand, terugval, omwegen zijn mogelijk hoewel Bergson in de biologie een toenemende divergentie van levenstromen onderscheidt die zich vertakken en naast elkaar bestaan. De tegenstellingen in de geschiedenis uiten zich niet in vertakking, maar blijven in de wereldgeschiedenis ingepast.

  • De geschiedkundige tegenstellingen manifesteren zich na elkaar in een soort pendelbeweging. Is het uiterste punt bereikt dan slaat het gebeuren plotseling om (De kanteling van de tijd).

  • Deze pendelbeweging wordt echter door een andere impuls doorkruist dat uit de herhaalde en voortdurende poging bestaat om van een gesloten naar een open gemeenschap over te gaan. Het initiatief van zo’n “plotselinge sprong”zou volgens Bergson uitgaan van buitengewone individuen (helden en mystici). Nadat een gemeenschap zich gedeeltelijk bij zo’n innovatief initiatief aansluit, komt het in een periode van stagnatie opnieuw tot gesloten gemeenschapsvormen.

  • Vooral dit laatste punt in de geschiedopvatting van Bergson is interessant. Bergson veronderstelt een ontwikkeling in de geschiedenis naar een open samenleving, maar het is geen lineaire ontwikkeling. Het is een pendelbeweging die ook een terugval kan betekenen. Sommige bewegingen worden gevolgd en anderen niet. Waar je in de geschiedenis gaat zoeken, is dus in zekere zin willekeurig. Van gewone mensen bijvoorbeeld, wat ze deden en dachten, weten we bitter weinig. Toch vormden zij de continuïteit, de doorgaande lijn naar het heden. De beweging op de golven waarvan anderen omhoog kwamen. Zij zijn de duur. Archieven vormen de verbinding en de bodem waarin het leven van deze gewone mensen weer zichtbaar gemaakt kunnen worden. Zo laat het verleden zijn sporen na en duurt het voort in het heden.