Web Storm, Day I

Vandaag had de eerste haar huis binnen weten te komen. Ze at net een kers toen ze de harige
poten zag op een keukenkastje. De pit ontweek ternauwernood haar luchtpijp. Ze besloot
dat dit het begin van de oorlog was en grijnzend bekeek ze even later de vochtige plek op het
kastje, waar één van de poten nog wat in bewoog.

Haar eerste zomer in het huis waar ze in januari met een gevoel van gelukzaligheid was inge-
trokken. Nieuwgebouwd aan de gracht met een prachtig uitzicht en nog betaalbaar ook. Geen
schimmen van vorige bewoners (in haar vorige huis was een jongeman in zijn bed overleden
aan een hoestbui, soms voelde ze hem naast haar als ze sliep), geen opgevulde gaten in de
muur, geen directe overburen, geen bovenburen, fantastische isolatie.

Soms, op een rustige avond, waande ze zich alleen met de maan. De daken en kerktorens
waren restanten van een verdwenen beschaving. Monumenten die waren overgebleven om haar
te herinneren aan haar band met de aarde, aan haar sterfelijkheid. Zonder die kerktorens zou
ze uit het raam wandelen om van dichterbij naar de sterren te kijken.

En toen kwam de zomer en begon de passie te bloeien op haar zilveren balkon. Op een van
die eerste zwoele dagen, na een uit de hand gelopen nacht met een mooie man (toen ze nog 20
was en hem op tv zag was ze verliefd geweest, maar dat had ze hem gelukkig niet verteld), viel
ze in slaap in de zon. Ze droomde van bloemetjes en bijtjes en sloeg haar ogen open met het
gezoem nog in haar achterhoofd. Ze glimlachte naar de zon.

*Au*. Het beest vloog weg en op de zwarte stang van het balkon streek het neer en wreef
genoegzaam de voorpootjes tegen elkaar. Een mug. Ze verbaasde zich dat een mug zo hoog
kon vliegen dat zij, bijna op 5 hoog, er het slachtoffer van werd. Die verbazing kwam de
komende paar dagen regelmatig terug. Niet alleen muggen, ook bijen, wespen, hommels en
zelfs een enkele mier wisten haar huis te vinden. Nu hield ze wel van zwijgende levens-
vormen. 's Avonds liet ze binnen het licht uit en de balkondeur open en zo leefden ze in
harmonie met elkaar, zij en de beestjes.

Een paar weken later zag ze een spinnetje in de hoek van het keukenraam. Ze bekeek het
zwoegen met het draadje, na een uur was het een miniatuur-web met draadjes die meeveerden
met de wind. 'Wat is de wereld toch wonderlijk mooi'. En met die plezierige gedachte deed ze
het licht uit, zei "dag spinnetje" en ging slapen.

De volgende ochtend zat er een half opgegeten groen vliegje in het web. Zelf at ze zo min
mogelijk vlees maar ze begreep dat ze dat van het spinnetje niet kon verwachten, dus besloot
ze het web heel te laten. Een paar dagen later zag ze er nog een, buiten een van de ramen van de
woonkamer, boven de gracht. Het zou het water wel zijn, vermoedde ze, dat al die insecten en
dergelijke aantrok.

Maar elke dag zag ze er meer, ze gleden langs haar ramen, omhoog en omlaag langs hun draden.
En ze leken steeds groter te worden. En niet van die leuke hooiwagens, nee, echte spinnen, met
haar en een vet lijf. Zo groot dat ze zich verbaasde dat hun draadjes niet braken als ze eraan hingen
te schommelen. Nadat ze van de eerste schrik bekomen was begon ze het wel leuk te vinden. Ze
had nog nooit eerder zo goed kunnen observeren hoe een spin eruit zag, hoe hij (of zij) een web
maakte en insecten ving en opat. Tenslotte hingen ze veilig buiten de dubbele ramen en de kierstand
van de ramen liet ze net niet genoeg ruimte om binnen te komen.

Het begon haar wel op te vallen dat er meer vliegen en muggen haar huis in kwamen. Binnen was
het veiliger dan buiten bij al die spinnen natuurlijk. Maar de natuur moest toch heus haar gang gaan,
en zonder mededogen joeg ze ze weer naar buiten.

En nu kwamen ze binnen, de spinnen. Ze wist wel waarom. De vliegjes en muggen waren niet groot
genoeg om de honger te stillen van die steeds grotere vette beesten. Ze wilden de katten in hun slaap
aan de stoel vastbinden met hun sterke draden, en als de katten op waren zouden ze voor haar komen
terwijl ze droomde over de minnaar in haar grote bed.

Ze had geen enkele zin om wakker te worden met afgekloven vingers terwijl ze zich vaster en vaster
woelde in kleverige touwen uit vieze bruinbehaarde poten. En gewapend met afwasborstel en krant
(en glassex bij wijze van verdovingsmiddel) trok ze ten strijde.


Moniiq

terug