De Stad

Al 12 jaar wonen mijn voetstappen in de Jordaan, vanuit vijf verschillende voordeuren ben ik mijn vrijage
met de stad aangegaan. Ik heb met een hoed in mijn hand geld opgehaald voor mijn geliefde straatmuzikant,
ik heb liggen schaken op de glazen vloer van een penthouse aan de gracht. Ik ken de armen en de rijken,
middenstand en kunstenaars, kroegen en woonboten, de doden en de kinderen. De dag, de avond en de nacht.
De stad en haar bewoners.

Het liefste loop ik 's ochtends vroeg naar huis, een uur of vijf, half zes in het voorjaar. Wat aan die ochtend
vooraf gegaan is doet er niet toe, achter welke voordeur ik ga slapen is een detail. Het gaat om de gracht,
de brug en het water en de stilte van een stad die wijfelt tussen nacht en dag en donker en licht. Ik ben daar.
Ik hoor de stemmen en voetstappen van eeuwen her en de opkomende zon vertelt mij dat ook mijn stem ooit
verwaaid zal zijn. Als RoX, als Emile, de dode bewoners van de stad. Ik leef onderweg, ondertussen.

Het is vijf uur in de ochtend en mijn hak blijft steken tussen de klinkers. De Canadese zwerfster ligt in een
portiek en als ik gehurkt aan het keldergat van de bakker een warme slappe croissant koop besluit ik voor
haar een kaas-spek broodje in een apart zakje te laten doen en leg het naast haar neer. Ook haar voetstappen
wonen in de Jordaan en in haar spiegel zie ik mezelf. Zij laat me soms de zweren op haar arm zien en ik koop
mijn angst af. Het zijn de zweren op haar arm die mij 's ochtends naar mijn werk drijven, op de ochtenden
dat ik niet naar huis wandel en de stad bemin.

Ik ben nu midden op de brug waar ik vorig jaar gedanst heb met de jazz-muzikant, waar ik vier jaar geleden
heb zitten huilen na een ruzie met M. en waar ik in de winter als het glad is altijd onderuit ga. Ik herinner me
hoe M. me heeft leren varen, die verliefde zomer met een olielampje aan zijn boot. Elke donkere brug boezemde
mij angst in en ik wilde alleen 's nachts varen als er geen rondvaartboten waren. Na twee weken koerste ik als
volleerd scheepsvrouw overdag over 't IJ en zelfs via de Gouwzee om Marken heen.

Maar ik dwaal af, laten we via de Oranjesluizen weer terug gaan naar de stad, naar de grachten, naar die brug
over de Prinsengracht waar mijn lichaam nog staat, starend naar het verleden. Ik vervolg mijn wandeling en
verlaat de grachtengordel voor de scheve straatjes van de Jordaan. Ik herinner mij hoe ik twaalf jaar geleden
mijn toenmalige nieuwe huis niet meer kon vinden, en terug moest naar de Westertoren voor een hernieuwe
poging van over-de-tweede-brug naar links en dan de tweede zijstraat terug.

Inmiddels is dat doolhof van straatjes een verlengde van mijn lichaam geworden, mijn ochtendwandeling als
het bekijken van een foto-album of het lezen van een dagboek. Ik wil mijn liefde voor de stad in woorden
vangen maar zij staat het me niet toe en geeft alleen mijn eigen reflectie terug. Op deze plek werd ik ooit
staande gehouden door een man met armen vol bloemen. Ik leek op zijn verloofde en hij vroeg me of ik het
een mooi boeket vond. Op mijn bevestigende antwoord keek hij me dankbaar aan en liep met meer zelf-
vertrouwen verder, op weg om haar ten huwelijk te vragen. Ik kijk even naar de gevelsteen met ganzenveer.
Ooit woonde daar een schrijver, niet een boekenschrijver maar iemand die voor de analfabete Jordanezen
brieven voorlas en een antwoord kon schrijven. Opland woont daar nu*, mijn vroegere buurman. Ik kijk door
mijn eigen ramen, maar de arts-in-opleiding die er na mij is komen wonen schermt zich voor mij af met luxaflex.

Ik zie mezelf uit het raam hangen en M. vragen of-i alsjeblieft nog even wil blijven. Als M. mij verliet voor
zijn werk was het alsof al het leven uit mij verdween. Ik herinner mij dagen dat ik uren op de grond lag,
vervuld van angst en overtuigd van mijn nabije dood, tot de bel weer ging en M. daar weer was.
Het was een korte liefde, wij waren beide bang voor de intensiteit waarmee wij minden en opgelucht bij de
eerste ontrouw. Alsof we niet konden ademen zonder elkaar. En bij elkaar had hij me zo lief dat het pijn deed,
dat ik een keer het bewustzijn verloor tijdens ons vrijen omdat ik niet wist hoe zoveel liefde te beantwoorden.
Ik vraag mij af of de arts soms wakker ligt van de herinneringen die ik in dat huis heb achtergelaten, maar
de luxaflex is dicht. Ik loop verder, op zoek naar die woorden die mijn gevoel voor de stad op jullie schermen
kunnen brengen maar de stad antwoordt mij niet. Slechts het harde klikken van mijn hakken op de stenen,
versterkt door de stilte om mij heen.

Ik sla een hoek om en loop het hofje in waar onder de boom een bankje staat, en een kat loopt voorzichtig
om mij heen terwijl ik een sigaret opsteek. Ik hoor een douche en realiseer mij dat het tijd wordt om te slapen.
Ik sta op en loop verder zonder om me heen te kijken naar dat mengsel van tweedehands kleding en verse pasta,
dure appartementen en afgebladderde arbeidershuisjes.

Thuisgekomen zie ik de Kapucijner monniken van de Tichelkerk opstaan. Ik drink een laatste glas wijn en
kijk over de daken van de stad. Het torentje van de monnikken wedijvert met de Posthoornkerk, Noorderkerk
en Westertoren. Op die paar vierkante kilometer daartussen liggen de laatste 12 jaar van mijn leven, voetstap
over voetstap. Al eeuwen lopen daar mensen, bouwen en slopen en hebben lief en gaan dood en de stad
zegt niets, zij laat zich loom beminnen. Al te bewust is zij zich van haar schoonheid en zij zwijgt. Ondertussen
leven wij in haar straten, onderweg van deur naar deur kunnen we elkaar niet ontwijken. Alleen in de ochtend is
de stad van mij en zij glimlacht naar me terug. Ze kent mij en de echo van mijn stappen is als een belofte dat zij
zal blijven, dat zij dezelfde zal blijven al verandert ze, dat ik mezelf altijd weer zal kunnen terugvinden in de
spiegel en omarming van haar grachten.

Ook vandaag heb ik de woorden niet kunnen vinden, mijn eigen schaduwen zitten in de weg. Op een dag pak ik
je hand en neem je mee op mijn ochtendwandeling, om je de stad te laten voelen en te laten zien, de stad die niet
slaapt en niet wakker is terwijl wij wandelen en de zwerfster in het portiek ligt, haar zweren verzacht door het ochtendlicht.

Moniiq

 

* wel, inmiddels niet meer. dagdag, ik hoop dat je ergens plezier hebt.


terug