I
Het jaar is langzaam aan ´t verdwijnen
Je voelt de afstand steeds verkleinen
tot het nieuwjaar. Maar tot die tijd
zal ´t oude jaar nog kwijnen.
II
Soms weet je het, maar niet altijd
Je stelt dit vast met zekerheid
Langzaam hef je de linkerhand
En zwaait naar de vergetelheid
III
Mijn spiegel is in vreemde handen
En weet daar ´t zelfde in te branden:
Mijn spiegelbeeld. Nou ja, bijna;
Alleen wat wazig aan de randen
IV
Met een welgekozen woord
Heb je de stilte snel doorboord,
Daarvoor, o grote vriend, had ik
Dat woord nog niet gehoord
V
Geef mij oren voor dit nieuwe lied
Sluit mijn ogen, dan lees ik niet
Wat niet voor lezen is bestemd
Zodat ik dan intens geniet
VI
Ik schrijf je met een rode pen
Hoe ik vandaag zo eenzaam ben
Dit woord reist als een rode draad
Naar jou, die ik helaas niet ken
VII
Zonder het te weten schreef ik een gedicht
Eenvoudige woorden plots met groot gewicht
Daaronder - vreemd - mijn eigen naam
Het blijft een wonderlijk gezicht
VIII
Het kwatrijn ligt klaar om te proberen
Een poging tot communiceren
Met aandacht voor de schoonheid van de taal
Ja, om de schoonheid van de taal te eren
IX
Aan de ene kant een strenge man
Een vrouw daartegenover kan
Precies het juiste midden vinden
Erotisch haast, dit poëtisch span
X
Speurtocht naar de zekerheden!
Men praat en wisselt wetenswaardigheden
Vormt zo een beeld van morgen
Maar dit beeld is nog niet onomstreden...
XI
Wat is nu eigenlijk de reden:
Weg, ver weg van het verleden
Of trek in wat nog komen gaat?
Die beslissing valt in ´t heden
XII
Hoort! Hoort! De dichter is weer in het land
En op bevel van hogerhand
Heeft hij wat hij geschreven heeft
Na ´t lezen openlijk verbrand
Niet dat hij er maar iets om geeft
Zijn taak was dat hij heeft geleefd
En dat in dichterlijk verband
Zijn geest onhoorbaar verder zweeft
XIII
O, gruwelijke maand, december
Als ik weer wordt verplicht
Te werken aan een Sinterklaasgedicht
En dat ná de maand november!
XIV
Wie heeft er nu meer tijd
Dan degeen die neergevleid
Op bed of bank ligt uit te rusten
Met een boek tegen de ledigheid?
XV
Het is al laat. De tijd gaat snel
En ´s morgens.. ach, dat weet je wel
´s Morgens geen tijd voor mooie dingen
De wekker klinkt toch al te schel
XVI
Afscheid
Tot wij elkaar weer zullen zien
Is dit het laatste woord misschien
Wees niet bevreesd en slaap gerust
Dan droom ik van je bovendien.
ML (24-10-98)
XVII
In de ban van de ring
Dit is het boek van afscheid
Van leven en van dood
Van veraf en dichtbij,
van klein en van zo groot
Het is het boek van eeuwigheid
XVIII
Woordenschat
Ik woon in woorden diep van binnen
Alleen in woorden kan ik echt beminnen
Wat dierbaar is. Ik zou niet weten wat
ik zonder woorden moest beginnen
ML (15-10-98)
XIX
Mooie momenten
De tijd lijkt om te zijn gevlogen
In gezelschap doorgebracht
Welgevuld met woordenpracht
En een twink'ling in de ogen
ML (2-9-1996)