UITZICHT
Gij waart een kind, dat nachten wakker lag,
Een knaap, die ziek ging aan zijn eerste dromen,
Een jongeling, wiens drang het was: elken dag
Gloeien als vuur en als wild water stromen.
En nu? Een man staart zonder woord en zucht
Naar 't hooploos uitzicht van zijn laatre dagen:
Een kersen zon, die smelt - een najaarslucht -
Een middagzee, die in den mist vervagen.
J.C. Bloem