SONNET

                Ik ben een God in ´t diepst van mijn gedachten
                En zit in ´t binnenst van mijn ziel ten troon
                Over mijzelf en ´t al, naar rijksgeboôn
                Van eigen strijd en zege, uit eigen krachten.

                En als een heir van donkerwilde machten
                Joelt aan mij op en valt terug, gevloôn
                Voor ´t heffen van mijn hand en heldre kroon:
                Ik ben een God in ´t diepst van mijn gedachten. -

                En tóch, zo eind´loos smacht ik soms om rond
                Uw overdierb´re leên den arm te slaan,
                En, luid uitsnikkende, met al mijn gloed

                En trots en kalme glorie te vergaan
                Op uwe lippen in een wilde vloed
                Van kussen, waar ´k niet langer woorden vond.

                Willem Kloos


aanvulling van Coos Neetebeem