IN MEMORIAM

                Ik droomde dat je naast me lag vannacht.
                Je was al ziek. Je zei: tot in mijn merg
                ben ik van dood. Vind je het erg
                dat je niet in me kunt? Hou me maar zacht

                tegen je aan. Ik zei: je was zo wit
                en moe toen ik je zag - en dan onzicht-
                baar in een kist waar ik het pad afging,
                de regen en het dorp in. Wachtend gras

                lag naast de kuil in zoden opgetast.
                Hoe ben je dan weer hier. Je zei: ik wou
                nog doen wat ik waarom had nagelaten:
                praten met je in bed hoe levens praten.
                Maar wat ik nu ben heeft geen taal bij jou.

                Er was geen lamp. Hoe ik je dan toch zag.
                'k Viel in de droom in slaap. Je hield me vast.
                Koud bleef de kamer tot ver in de dag.

                Willem van Toorn (1935)