LOUTER DROEFHEID

                Ik voel mij somber. Ei, wat zal ik doen?
                Een platte geest dronk nu een glaasje.
                Maar ik ben een poëtisch baasje
                en ga mijn weemoed in een versje doen.

                Dat is het voordeel van mijn gave.
                De burger kan zijn ei niet kwijt,
                terwijl ik, rustig, mijn neerslachtigheid
                gelijk een paardje voor mijn kar laat draven.

                Is het volbracht, dan ben ik opgelucht.
                'k Heb schoonheid uit mijn pijn gewrongen.
                Mijn lieve pen heeft mooi gezongen.
                Ik stap in bed. Ik geeuw en zucht.

                En staan mijn versjes later soms te kijk
                in `Gouden aren' of in `Dichterschat',
                dan zegt de leraar bij deez' pennespat:
                `Kijk jongens, hier had hij het moejelijk.'

                Simon Carmiggelt (1913 - 1987)