BIJ HET LIJKJE VAN EEN KIND

                't Kruipend rupsje, moe gekropen,
                Afgetobd in de enge cel,
                Brak zijn kluisje fladdrend open,
                Klapwiekte uit zijn dorre schel.
                Zie, daar wiegt het, zie, daar zweeft het,
                Aardse damp en druk ontvlucht;
                Hoger vliegt het, hoger leeft het,
                Zat gespeeld in lager lucht.
                Voedster, droog de natte wangen,
                Tuur niet op de dode pop,
                Blijf niet aan het webje hangen:
                't Vlindertje is niet weer te vangen:
                's Hemels englen vingen 't op.

                Hendrik Tollens Cz. (1808)