ADIEU

                Droom dan tenminste dat wij nimmer scheidden,
                Wij droomden het zoo vaak, kind, naast elkaar.
                Nu kuste ik, toen je sliep, voor 't laatst den zijden
                Geurenden overvloed van je wild haar.

                Ik nam mijn vedel, liet me 't raam uitglijden,
                Sloop door den boomgaard, telkens omziend naar
                Het venster, open in den klimtop, waar
                Jij met een glimlach droomt dat wij nooit scheiden.

                Droom dan, als in het sprookje, honderd jaar:
                Droom dat je met mij zwierf en met me bij de
                Herbergen speelde en dansen begeleidde -

                Adieu. Wellicht maakt ginds een toovenaar
                Een blonden prins van dezen vedelaar
                Wiens kus je wekt, en zijn wij nooit gescheiden.

                M. Nijhoff (1894-1953)