Het magnum opus van een rasverteller

Door Maarten Steenmeijer

Uit Vrij Nederland van 16 september 2000

 


 

Wie zich een beeld wil vormen van de Spaanse geschiedenis van de negentiende eeuw heeft het niet makkelijk. Spanje veranderde in die honderd jaar zo'n veertig keer van regering en zes keer van grondwet. Een duidelijk ijkpunt zoals de Spaanse burgeroorlog dat is voor de twintigste eeuw ontbreekt bovendien. Er vonden drie zeer bloedige burgeroorlogen plaats die in geen enkel geval een winnaar van het kaliber van Franco opleverden. Daarnaast was er een bijna onafzienbare reeks gewelddadige confrontaties tussen een amalgaam van politieke en militaire groeperingen.

Het biedt enig soelaas deze confrontaties te zien binnen het kader van de eeuwenoude strijd tussen de twee Spanjes: aan de ene kant de behoudzuchtigen die vasthielden aan maatschappelijkeverhoudingen en tradities die in de Middeleeuwen waren geworteld (adel,kerk), aan de andere kant de liberalen die streefden naar politieke, sociale en economische modernisering. Maar dat is een zeer versimpelde voorstelling van zaken, al was het alleen maar omdat deze twee groepen ook onderling zeer verdeeld waren over hoe het verder moest met Spanje.

Benito Pérez Galdós (1843-1920) liet zich niet afschrikken door de kluwen van oorlogen, opstanden en wisselingen van de wacht, maar vatte het monsterplan op om de geschiedenis van zijneeuw in romanvorm te vertellen. In tegenstelling tot zijn voorbeeld Balzac,die maar een fractie van de delen van de Comédie humaine schreef die hem voor ogen stonden, slaagde Galdós erin om zijn herculesonderneming bijna geheel af te maken: van de vijftig geplande delen Episodios Nacionales schreef hij er zesenveertig, een in kwantitatieve zin unicum in de wereldliteratuur, voor zover ik weet.

De Episodios Nacionales vonden aanvankelijk gretig aftrek en maakten het Galdós mede mogelijk van zijn pen televen. Maar na zijn dood kwamen zijn historische romans in de schaduw testaan van de romans die hij over zijn eigen tijd schreef. Terecht, want die vormen zonder meer het mooiste en interessantste deel van zijn oeuvre. Het magnum opus hieruit -Fortunata en Jacinta (1886-1887)- is nu voor het eerst in het Nederlands verschenen, en dat mag een gebeurtenis van belang heten. Het boek vormt samen met Don Quichot en La Regenta -waarvan onlangs eveneens vertalingen verschenen- de Grote Drie van de Spaanse romankunst.

Hoewel Cervantes Galdós' grootste voorbeeld was, laat Fortunata en Jacinta zich nog het best vergelijken met La Regenta, Clarins twee jaar eerder verschenen, niet minder omvangrijke roman.Beide werken rusten op twee pijlers. Enerzijds geven ze aan de hand van hetwel en wee van vele tientallen personages een panoramische dwarsdoorsnede van het Spanje van die tijd, terwijl anderzijds het eigenlijke verhaal zich concentreert op de amoureuze perikelen en de mentale huishouding van een klein aantal personages.

Dat verhaal speelt zich af in de woelige jaren na de Septemberrevolutie van1868, toen Spanje een nieuwe, moderne grondwet kreeg, de Bourbons afzette, een koning importeerde uit Italië die het maar twee jaar uithield, vervolgens voor het eerst in zijn geschiedenis een republiek werd en tenslotte in 1874 de Bourbons weer terug op de troonbracht. Daarna begon de zogenaamde 'Restauración’,een relatief rustige periode, wat vooral te danken was aan het politieke handjeklap tussen gematigde conservatieven en liberalen, die van tevoren met elkaar afspraken wie de verkiezingen zou winnen. In economisch opzicht ging het Spanje eveneens voorde wind, al was ook deze stabiliteit tamelijk kunstmatig en kwetsbaar, zoals in de daaropvolgende decennia op pijnlijke wijze duidelijk zou worden, Galdós heeft de belangrijkste politiekegebeurtenissen uit deze turbulente periode verstrengeld met het verhaal van Fortunata en Jacinta, de twee jonge vrouwen tussen wie Juanito Cruz –een charmante lapzwans uit de hogere middenklasse- heen en weer pendelt. Jacinta, van zijn eigen stand, is zijn vrouw, Fortunata, een vrouw uit het volk, zijn minnares.

 

Het spreekt bijna vanzelf dat de hoofdpersonages symbolische betekenis hebben. Juanito Cruz vertegenwoordigt de verweekte bourgeoisie, die zich niet meer in dienst stelt van familie en vaderland, maar de bloemetjes buitenzet en met alle politieke windenmeewaait. Zijn minnares Fortunata staat voor het volk, dat in Galdós' ogen een ongeslepen diamant was: oprecht, openhartig, werklustig, sterk, hartstochtelijk, maar nog niet in beschaving gebracht. Vandaar dat Fortunata –die met haar gepassioneerde temperamenten directe manier van doen sterk doet denken aan Carmen (een Franse creatie nota bene)- dood moet aan het slot van de roman. Zo kan het kind dat zij van Juanito heeft gekregen, worden opgevoed door zijn vrouw Jacinta en aldus het beste van de twee werelden inzich verenigen.

Jacinta en Maximiliano -de echtgenoot die Fortunata krijgt opgedrongen- zijn minder eenvoudig te duiden. Jacinta kan geen kinderen krijgen, maar is te goed van hart en te zuiver van geest om, in het verlengde van haar man, simpelweg de verwording van de bourgeoisie te representeren. De kwakkelende, stumperige apotheker Maximiliano lijkt aanvankelijk nog het meest op een karikaturale toegepaste wetenschapper, maar ontpopt zich met zijn gezwabber tussen fantasie en werkelijkheid uiteindelijk tot zoiets als een negentiende-eeuwse Don Quichot. Uitonvrede met zijn tijd en omstandigheden neemt hij zijn toevlucht tot de verbeelding en legt daarbij soms een luciditeit en wijsheid aan den dag die schitteren door afwezigheid bij de geborneerde, pragmatisch ingestelde mensen om hem heen.

Het lijkt me veelzeggend dat Maximiliano het laatste woord heeft in de roman. En ook dat Jacinta, die na het eerste deel vrijwel geheel uit beeld verdwijnt, tegen het einde ineens weer opvallend sterk aanwezig is. De baby die Fortunata haar heeft toevertrouwd toen zij op sterven lag, vervult haar niet alleen met een immens geluk maar stelt haar ook in staat zich definitief emotioneel onafhankelijk te maken van haar slappe, onoprechte man. Maar minstens zo belangrijk is dat zij, net als Maximiliano, nu de neiging begint te krijgen om met behulp van haar verbeelding de werkelijkheid naar haarhand te zetten en zichzelf zo kan trakteren op herinneringen aan een zwangerschap die ze nooit heeft gehad en aaneen man die nooit de hare is geweest. Op die manier laat Galdós doorschemeren dat in een tijd van positivisme,pragmatisme en materialisme de verbeelding nog steeds aan de macht kan (en moet) zijn. Het is een opvatting die hij deelde met de twee andere grote Spaanse realisten Clarin (La Regenta) en Emilia Pardo Bazán, de schrijfster van Het landgoed Ulloa (eveneens onlangs vertaald). Voor alle drie gold datde materialistische werkelijkheidsopvattingen die vanuit Frankrijk kwamen overwaaien (en die vooral in het naturalisme een literaire gestalte kregen) niet per se het failliet van het bovenzintuiglijke betekenden.

Uit het bovenstaande mag niet de indruk ontstaan dat Fortunata en Jacinta in de eerste plaats een ideeënroman is. De symbolische lading van de hoofdpersonen is onmiskenbaar, maar ze zijn in de eerste plaats onverwisselbare individuen met een complex zielenleven.Vooral Maximiliano en Fortunata zijn onvergetelijke personages, terwijl ook het verhaal waarin ze figureren, staat als een huis. Als er één roman bewijst dat Galdós een rasverteller is, dan is dat Fortunata en Jacinta. De enige reserve die ik heb, is dat het boek te uitgesponnen is. Galdós heeft, zoals wel meer realistische schrijvers uit die tijd, de neiging om ook de personages die er minder toe doen, uitvoerig te introduceren.Daarmee permitteert hij zich een luxe die zijn enigszins vlakke, wijdlopige stijl niet kan dragen. Het verschil met Clarin, van wie zo ongeveer elke zin een zweepslag is, is wat dit laatste betreft hemelsbreed. Dat zal een kwestie zijn van temperament. Hoeveel kritiek Galdós ook had, hij hield ontegenzeglijk van zijn land en zijn landgenoten. In Clarin woekerde daarentegen een rabiate, compromisloze onvrede met het Spanje van zijn tijd, die het hem onmogelijk maakte genegenheid op te vattenvoor zijn personages, een enkele uitzondering als La Regenta uit de gelijknamige roman misschien daargelaten.Hij kon niet anders dan zich ver boven zijn personages opstellen om hen er vandaar uit meedogenloos van langs tegeven met zijn observaties en commentaren. Zo niet Galdós, die de wereld om hen heen met een milde glimlach tegemoet trad en bijna op voet van gelijkheid met zijn personages verkeerde. Liever dan hen te bestoken met bijtende opmerkingen, stelde hij hen ruimschoots in de gelegenheid om voor zichzelf te spreken. Dat was natuurlijk buitengewoon aardig van hem, maar ging wel een beetje ten koste van de spankracht van zijn romans.


Naar de MKW-beginpagina