Roerige tijden in Madrid

Door Peter Venmans

Uit de Volkskrant van 29 september 2000


 

Wat Balzac is voor Frankrijk, is Benito Pérez Galdós (1843-1920) voor Spanje: de grootste verteller uit de school van het realisme. Net als zijn voorbeeld Balzac ging Galdós de concurrentie aan met het archief van de burgerlijke stand. Hij streefde naar volledigheid en precisie in het beschrijven van de wereld van zijn tijd. Beroemd is Galdós' project van de Nationale Episoden: een romancyclus van in totaal 46 delen waarin de geschiedenis van Spanje de revue passeert, beginnend bij de ondergang van de Spaanse vloot bij Trafalgar in 1805 en eindigend in de actualiteit van toen, omstreeks 1875.

En het moest allemaal kloppen, want dat is nu eenmaal de wet van het realisme. Galdós sprak regelmatig met informanten of stuurde hun gedetailleerde vragenlijsten. Op welke dag begint in een Andalusisch dorp de olijvenoogst? Hoe warm is het er op 23 mei om half zes in de middag? Loopt er dan veel volk over straat? In welke wijk van Sevilla moet een personage wonen en welke kleren draagt hij als we weten hoeveel zijn jaarinkomen bedraagt?

Daarnaast was Galdós een van Spanjes eerste broodschrijvers. Hij kwam uit de journalistiek, schreef voor het theater, maar probeerde van de romankunst te leven. Er was dus vaak haast mee. In zijn contract met de uitgeverij stond dat hij om de vier maanden een manuscript diende in te leveren. Galdós werkte gedisciplineerd en bleef vrijgezel. Het 'realisme' is blijkbaar ook een goede methode om snel te schrijven. Het volstaat als het ware om goed naar de werkelijkheid te kijken. De straat zorgt vanzelf voor pakken inspiratie. Al dient alles gecontroleerd en gedoublecheckt.

Is Galdós de Balzac van Spanje, dan is het ook waar dat Galdós in tijd en geest na Balzac komt. Meer dan veertig jaar verschil zit er tussen beiden; in de literatuur zijn dat ettelijke generaties. Galdós las zijn Balzac grondig en maakte tussen de bedrijven door ook nog vertalingen van werk van Dickens. Is hij daarom een epigoon? Kwade tongen beweren dat je Galdós niet hoeft te lezen als je het origineel kent. Galdós mag leuk zijn voor de Spanjaarden, hij heeft hun geschiedenis vormgegeven en een paar blijvende mythen gecreëerd (Fortunata, Tristana, Nazarin, overigens met dank aan Buńuel), maar gelezen wordt hij buiten Spanje nauwelijks. Het verdwijnen van de peseta kost hem straks ook nog eens zijn kop. Een paar miljoen Spanjaarden krijgt zijn beeltenis dan niet meer dagelijks onder ogen. Een symbolische dood?

Dit soort opmerkingen is niet erg bemoedigend voor de potentiële lezers van 1200 bladzijden Fortunata en Jacinta in het Nederlands. Maar genoeg gezeurd. Honderd redenen, geen excuus.

We verplaatsen ons naar het Madrid van de jaren zeventig van de vorige eeuw. Het zijn roerige tijden. Koningin Isabella II van Bourbon stapt in 1868 moegetergd op de trein naar Parijs. Na lang zoeken vindt men een vervanger in de persoon van Amadeo van Savoye, zoon van de Italiaanse koning, maar ook die houdt het al vlug voor gezien. De Eerste Spaanse Republiek die daarop volgt, duurt geen jaar en verslijt vier presidenten van verschillende politieke signatuur. Pas in 1875 zal de restauratie van de Bourbon-dynastie enige kalmte in het land brengen.

De handeling van Fortunata en Jacinta valt midden in die jaren van onrust. Maar hoe ingewikkeld ook de politieke geschiedenis, vol machtswisselingen en samenzweringen, bij het lezen vormt ze geen beletsel. De politiek blijft in deze roman op de achtergrond. Galdós gaat het louter om de geschiedenis van kleine lui en burgers. Om hun obsessies en verlangens. De Geschiedenis met kapitale G heeft daar meestal slechts zijdelings invloed op. De roman biedt het schouwspel van een paar tientallen personages die zich door Madrid bewegen om hun privé-zaakjes te behartigen. Handelaars slijten hun waar, dames uit de burgerij ontdekken het plezier van het winkelen, makelaars en speculanten spoeden zich naar de Beurs, het journaille, de schrijvers en de anarchisten verzamelen zich in de literaire cafés.

Fortunata en Jacinta heeft een hoog gehalte aan couleur locale en al is het een stadsroman, Madrid blijft slechts het decor van de menselijke passies. Centraal staat de menselijke psyche, motor van het verhaal. Vandaar ook dat heel wat scčnes binnenskamers gesitueerd zijn. In familiekring ontstaan de conflicten die personages de straat opjagen.

Het verhaal vangt aan in de familie Santa Cruz,behorend tot de Madrileense gegoede middenklasse. Galdós beschrijft het enigszins anders: in deze ene familie vinden we volgens hem een perfecte doorsnee van de Spaanse maatschappij van die tijd. Leden uit alle sociale groepen komen bij de familie Santa Cruz aan huis: verarmde adel zowel als nieuwe rijken, kapitalisten naast werkende klasse. Galdós is geen marxist, dus de klassenstrijd interesseert hem niet. Wat hem als romancier zo fascineert, is die democratische mix, die smeltkroes van alles wat een maatschappij te bieden heeft, de contrastrijke vermenging van passies en belangen.

De oudste zoon van de familie, Juanito, trouwt met Jacinta. Aan haar is ongeveer een vierde van de roman gewijd. Nochtans kun je Jacinta niet echt een opwindende vrouw noemen. Zij is de fatsoenlijke echtgenote die haar plaats kent en aan de zijde van haar man waakt over de goede orde.

Toch bevat ook haar leven een vertellenswaardig verhaal. Het echtpaar kan geen kinderen krijgen en wat later ontdekt ze Juanito's overspel. Volgens Jacinta hebben die twee problemen met elkaar te maken. Om de liefde van haar man terug te winnen en haar huwelijk te redden Wil ze een kind adopteren. Dat is, gezien de omstandigheden, een buitensporig verlangen, maar ineens blijkt Jacinta in staat tot de meest waanzinnige dingen, als ze maar haar doel bereikt. Passie maakt van haar een romanpersonage.

Vanaf deel twee, na een goede 300 bladzijden, verschuift de aandacht naar die andere vrouw uit de titel: Fortunata, verreweg de belangrijkste figuur van het boek. Zij is de minnares van Juanito, die haar drie keer verleidt en drie keer weer verlaat, en van wie ze een kind krijgt. Komt Jacinta uit de burgerij, dan behoort Fortunata tot de 'vierde stand'. Galdós bezoekt met ohs de woonkazernes van het Madrileense proletariaat.

Hij doet dat aan de hand van dońa Guillermina, weldoenster van de wezen en ijzeren maagd van de liefdadigheid.

Zij is een van de sterkste figuren van de roman, Galdós lijkt ook haar opvattingen over het armoede-vraagstuk te delen. Die zijn erg dubbel. Voorop staat het idee dat de armen in een toestand van verdorvenheid verkeren,waaruit ze alleen door liefdadigheid gered kunnen worden. Het gewone volk kent geen waardigheid. Het kan zichzelf niet behelpen, omdat het zich laat leiden door emoties.

Ook Fortunata is de speelbal van haar gevoelens. Ze houdt waanzinnig veel van Juanito, maar eigenlijk blijkt ze vooral verliefd op de liefde. Alleen het klooster of een goed huwelijk kan haar uit haar slavernij redden. Maar in de loop van de roman zullen we keer op keer merken hoe de heropvoeding van Fortunata faalt en hoe zij in haar oude zonden vervalt. Dat is ook de rode draad door de roman: het heen en weer geslingerd worden van Fortunata tussen onmogelijke passie en onbereikbare eerzaamheid.

Galdós wijst echter niet alleen met het vingertje, hij zingt ook de lof van het volk. Dat volk vertegenwoordigt voor hem de blijde natuurtoestand, de voedingsbodem van al het goede, het leven zelf. 'Het volk! Dat is de essentie van de mensheid, het basismateriaal, want als de beschaving de grote gevoelens, de grondideeën laat ontglippen, dan moeten die weer gezocht worden in de steengroeve van het volk.' Deze opvatting getuigt ongetwijfeld van Galdós' liefde voor de gewone mens, maar zoals het hier geformuleerd staat, klinkt het potsierlijk. Niet alleen het taalgebruik doet gedateerd aan, ook de onderliggende paternalistische ideologie vindt in onze ogen allang geen genade meer.

Daarbij komt nog dat Galdós met zeer simplistische psychologische modellen werkt. Personages leven onder de doem van hun obsessie. Ze zijn eenkennig, willen maar één ding en offeren daar alles aan op. Hun gedrag wordt daardoor wel erg voorspelbaar.

Achterhaald moralisme, een deterministische kijk op het menselijke gedrag; een politieke situatie die ons allang niet meer interesseert - en toch maakt Fortunata en Jacinta nog altijd indruk. Galdós beklijft omdat hij een virtuoze schrijver is, een vakman die spitsvondigheid aan de dag legt en voortdurend experimenteert met nieuwe vormen. Hoe schrijf je een geloofwaardige dialoog? Hoe breng je spreektaal in een literaire tekst. zonder dat het vloekt? Wat is een spanningsboog? Wanneer schakel je het best over naar een hogere snelheid?

Galdós heeft het zichzelf allemaal aangeleerd, gewoon door het te doen. Dat hij daarbij de hulp van Balzac en Dickens inriep, pleit alleen voor zijn vakmanschap. En gelukkig is Fortunata en Jacinta geen volmaakte roman geworden. De charme zit hem precies in de onbevangenheid waarmee Galdós fabuleert. Alles in dienst van het vertellen. Tot lering en vermaak.

 


Naar de MKW-beginpagina