Passage uit Het laatste geheim van Bomarzo door Michiel Koolbergen

In Hoofdstuk 8 van zijn boek Het laatste geheim van Bomarzo gaat Michiel Koolbergen in op de verschillende kunstenaars die zich door het park van Bomarzo hebben laten inspireren. Carel Willink, Hella S. Haasse, Gerti Bierenbroodspot, Salvador Dalí en Niki de Saint Phalle zijn enkele van de namen die de revue passeren.
Manuel Mujica Lainez, de auteur van de grote roman over Bomarzo, komt uiteraard ook aan bod. Hieronder volgt de passage over zijn roman Bomarzo.


Ook de vooraanstaande Argentijnse schrijver Manuel Mujica Lainez (1910-1984) bracht in de jaren vijftig een bezoek aan het beeldenpark. Zijn komst naar Bomarzo leverde andermaal een boeiende publicatie op. In 1962 verscheen zijn lijvige roman Bomarzo, waarin het karakter van een historische roman en dat van een griezelroman op knappe wijze met elkaar vermengd zijn. Het is een boek geworden waarin Lainez de gebochelde en seksueel gefrustreerde hoofdpersoon Vicino Orsini zijn levensverhaal laat vertellen, dat gekruid is met intriges en moord. Er is sprake van een ingenieuze menging van fantasie (Vicino's persoonlijke belevenissen) en een ontzagwekkende hoeveelheid aan historische feiten.

Lainez raakte naar eigen zeggen in 1955 op de hoogte van het bestaan van 'Bomarzo', toen hij daarover in Argentinië een geïllustreerd kranteartikel las. Vooral de foto's van de beeldentuin bleven hem lang bij. Hij bracht vervolgens in het jaar 1958 met de Argentijnse schilder Miguel Ocampo -destijds cultureel medewerker aan de Argentijnse ambassade in Italië- en de bevriende dichter Guillermo Whitelow zijn eerste bezoek aan Bomarzo. Het werd een nogal curieus bezoek, Lainez bezwoer zijn begeleiders dat hij er al eerder geweest was, hij kon zijn begeleiders zonder dralen naar het beeld van de Olifant leiden. Hij verzekerde hen de levensgeschiedenis van Vicino Orsini te zullen schrijven en het boek aan zijn metgezellen op te zullen dragen. De schrijver keerde terug naar Buenos Aires en deed zijn belofte gestand. Bij het schrijven van zijn roman, hetgeen drie jaar duurde, heeft Lainez onder meer gebruik gemaakt van de publicatie over het eerste onderzoek in het beeldenpark van Bomarzo, dat in 1954 verricht werd door het architectuur-instituut van de universiteit van Rome, en van biografische gegevens over de familie Orsini. Overigens bracht Lainez in 1960, tijdens de schepping van zijn roman, nog een tweede bezoek aan Bomarzo. In een van de interviews die hem werden afgenomen door María Esther Vázquez en die in 1983 in gebundelde vorm verschenen, vertelde Lainez daarover een vermakelijke anekdote. Eerst bezocht hij in Rome het ministerie van buitenlandse betrekkingen, waar hij de chef culturele zaken ontmoette. Lainez legde hem uit dat hij voor de tweede keer naar Bomarzo ging, nu voor een bezoek aan het palazzo, dat toen al in eigendom van de gemeente was. Vicino Orsini had er geleefd, dus Lainez wilde het in verband met zijn roman natuurlijk uitgebreid bezichtigen. De hoge ambtenaar, die hem welwillend had aangehoord, belde direct de burgemeester in Bomarzo. Deze liet met nadruk weten dat Lainez daar met alle egards ontvangen zou worden. De schrijver reisde vervolgens per trein naar Viterbo en overnachtte er in een hotel. De volgende ochtend nam hij een autobus richting Bomarzo en legde de laatste twee à drie kilometer naar het dorp lopend af, in de hitte. Halverwege kreeg hij een lift van een dokter die in Bomarzo een ziekenbezoek moest afleggen en deze bracht hem naar de burgemeester. 'Ik zal nooit de grote desillusie van deze man vergeten', aldus Lainez, 'hij had een grote slee en een belangrijke Argentijnse miljonair verwacht, een soort prins.'

Op 4 oktober 1962 vond in Buenos Aires de presentatie van Lainez' roman Bomarzo plaats. In een tafelrede verklaarde de auteur dat hij tijdens zijn drie jaar durende arbeid aan het manuscript gezelschap had gehad van één metgezel: Vicino Orsini. Lainez' vereenzelviging met Vicino Orsini nam zelfs zulke extreme vormen aan, dat hij zichzelf een reïncarnatie van de 16de eeuwse edelman noemde. Vlak voor zijn dood zei hij het in 1973 verschenen boek van de Zwitserse Jacqueline Theurillat over de stichter en zijn beeldentuin als concurrentie-vervalsing te beschouwen. Het verkeerd weergeven van de feiten betreffende het leven van Vicino Orsini had zij vermoedelijk met de dood moeten bekopen, aldus Lainez, zij had zelfs verzuimd in haar boek het cruciale feit te vermelden dat Vicino een gebocheld persoon was! De vraag is natuurlijk in hoeverre Lainez een artistiek spel speelde, of hij werkelijk in zijn eigen reïncarnatie-theorie geloofde. Enerzijds onderging Lainez tijdens het schrijven het logische proces van vereenzelviging met de hoofdpersoon van zijn roman, anderzijds was er voor hem alle ruimte om zijn eigen karakter en gevoelens in de persoon van Vicino Orsini te projecteren. Diens levensloop werd door kunsthistorici immers pas vanaf het begin van de jaren zestig met enig succes gereconstrueerd. In de tijd dat Lainez zijn roman schreef, waren er nog maar weinig biografische gegevens over de 16de eeuwse heer van Bomarzo bekend. De Vicino Orsini in Lainez' roman is dan ook meer de persoon Lainez zelf (met al zijn fantasieën, zieleroerselen, hoop en vrees), dan de historische persoon Vicino Orsini.

De roman van Lainez kende in Argentinië een grote populariteit, hij verscheen in 1972 zelfs als stripverhaal in het blad Intervalo uit Buenos Aires. Twee beeldende kunstenaars vereeuwigden bovendien de in de roman voorkomende personages: Norberto Villarreal maakte 22 surrealistische tekeningen en de Sevilliaanse schilder Justo Girón maakte fantasie-portretten van de historische figuren Maerbale Orsini -de broer van Vicino- en Pier Luigi Farnese, de vader van Alessandro Farnese. Zelf had Lainez in zijn roman reeds een bestaand Renaissance-portret aangewezen dat de hoofdpersoon Vicino Orsini zou voorstellen. Het gaat om het schilderij Jongeman in zijn studeerkamer van Lorenzo Lotto, dat zich in de Accademia in Venetië bevindt. Op het schilderij zien we een jongeman die zojuist een bladzijde gelezen heeft van een groot boek dat opengeslagen op tafel ligt. Hij kijkt de toeschouwer aan met een melancholische blik in de ogen. Op tafel liggen ook een paar dichtgevouwen brieven en rozeblaadjes.

De roman Bomarzo moet specifiek beschouwd worden als een onderdeel van een groter geheel in het oeuvre van Lainez: de zogeheten 'Europa-trilogie'. De Argentijnse schrijver pleegde een literaire verkenning van het door hem geliefde en bereisde werelddeel Europa door middel van drie historische romans. In Bomarzo (1962) riep hij de Italiaanse Renaissance tot leven, in El unicornio (1965) de Franse Middeleeuwen, en in El laberinto (1974) de Spaanse Barokperiode. Bij dit drieluik is het etiket 'historische romans' eigenlijk een te povere aanduiding. In literair-historisch perspectief gezien is Bomarzo als literaire creatie 'modern' te noemen, omdat daarin een lichamelijk en psychologisch verminkt personage, een 'mislukkeling' dus, 'de held van de roman' kon worden. Bovendien was er sprake van een ontmythologisering van een tijdperk -de Italiaanse Renaissance- waaraan lange tijd termen als culturele harmonie, evenwichtigheid en vervulling van schoonheidsidealen kleefden. Lainez laat zijn hoofdpersoon die door een levenselixer onsterfelijk is geworden en zijn 16de eeuwse levensverhaal terugblikkend vanuit de twintigste eeuw noteert, een eeuw die hij dus óók kent, bij wijze van spreken door een nieuwe bril naar het verleden kijken. Het schoonheidsideaal van de Renaissance, als een latere uitvinding van de 19de eeuwse, Zwitserse historicus Burckhardt, hoeft niet meer in stand gehouden te worden. De twintigste eeuw met zijn veelheid aan psychologische angsten en aberraties blijkt meer overeenkomsten met de Renaissance-periode te hebben dan ooit werd toegegeven. Dit is de centrale 'boodschap' van Lainez' roman. Het contrast en de spanning tussen het geïdealiseerde beeld van de Italiaanse Renaissance en de door Lainez gepropageerde, geenszins van smetten gevrijwaarde 'werkelijkheid' van die periode, liet de schrijver kristalliseren in zijn beschrijving van het schilderij van Lorenzo Lotto dat de edelman Vicino Orsini zou voorstellen. In zijn bedrieglijke, tweedimensionale schoonheid laat het portret volgens Lainez' perceptie níet de andere zijde -en letterlijk ook niet de rugzijde- van de persoon Vicino zien: namelijk de verminkte persoonlijkheidsstructuur, veroorzaakt door een lichamelijke handicap (de bochel). Uiterlijke schijn en innerlijke werkelijkheid, het is een belangrijk thema in het boek van Lainez; het schilderij van Lorenzo Lotto is een van de sleutels tot de roman. Wie Bomarzo gelezen heeft kijkt voortaan anders naar de vele Renaissance-portretten die, bijvoorbeeld, Titiaan vervaardigde. Hoeveel van de door hem zo fraai vereeuwigde historische personen waren in wezen misschien lichamelijk of geestelijk 'gebochelde' figuren?

Het is overigens interessant te zien hoe Lainez er toe kwam om het schilderij van Lorenzo Lotto aan te wijzen als het portret van Vicino Orsini, want het geeft enige opheldering over de wijze waarop de auteur fictie vermengde met historische feiten. Het schilderij, dat in bezit was van de familie della Rovere te Treviso, werd pas in 1923 door de kunsthistoricus Luigi Coletti als een werk van Lotto herkend, en vervolgens door de Italiaanse staat aangekocht voor de Accademia in Venetië. Coletti bestempelde het als een van de beste werken van de Venetiaanse schilder en in zijn boek over Lotto (1953) kreeg het de titel Il giovane in pena d'amore (jongeman met liefdessmart). Vervolgens prees ook de bekende Amerikaanse kunsthistoricus Bernard Berenson in zijn boek over Lotto (1956) het schilderij als een van de gevoeligste portretten van de Renaissance-meester aan en noemde het bij zijn nieuwe naam: 'Jongeman in zijn studeerkamer'. Berenson maakte tevens melding van het feit dat het schilderij van Lotto eertijds in bezit was van de familie della Rovere te Treviso. Lainez wist dankzij de publicatie van het architectuur-instituut in Rome dat deze familie in 1645 het palazzo van Bomarzo van de erfgenamen van Vicino Orsini hadden gekocht en het in de 19de eeuw weer doorverkochten aan de familie Borghese. Hij kon in zijn roman dus fantaseren dat het schilderij van Lotto tijdens het leven van Vicino Orsini in het palazzo van Bomarzo gehangen had, zonder de historie al te veel geweld aan te doen. Theoretisch gezien is het mogelijk dat de familie della Rovere een portret uit Bomarzo meenam naar Treviso. Lainez kende de publicatie van de in 1959 gestorven Berenson en laat in zijn roman de onsterfelijke Vicino Orsini dan ook opmerken dat hij de kunsthistoricus bij diens herrijzenis uit het graf zal voorhouden dat het bij het schilderij van Lotto om een portret van hém, Vicino Orsini, gaat. Deze passage is overigens een mooi voorbeeld van de wijze waarop Lainez dankzij de trouvaille van het laten terugblikken van een in onze tijd terechtgekomen historische-romanfiguur, het heden, verleden en een nog verder verleden met elkaar kon vermengen. Maar waarom Lainez in zijn fantasie juist het schilderij van Lotto als portret van Vicino aanwees, blijft een raadsel. Aangezien hij onder meer dankzij lezing van de publicatie van het architectuur-instituut in Rome wist dat Madruzzo en de Farnese (allen aanwezig in de roman) door Titiaan vereeuwigd werden, had hij beter het portret van Vicino bij deze Renaissance-schilder kunnen zoeken. Curieus genoeg maakte Titiaan zelfs een schilderij (Jongeman met muts en handschoenen) waarop we een historisch persoon zien uitgebeeld, die nogal lijkt op de door Lotto geportretteerde figuur: beide mannen hebben hetzelfde kastanjebruine haar, de smalle neus en lippen, beiden dragen een donker gewaad met daaronder een wit hemd en alle twee hebben ze een wat dromerige blik in de ogen. Alleen ziet de man die door Titiaan werd geschilderd er iets ouder uit. Zou Titiaan, die niet alleen Alessandro Farnese portretteerde -van hém kreeg Vicino het kasteel van Bomarzo toegewezen- maar ook Vicino's goede vriend kardinaal Madruzzo -aan hém droeg Vicino het Scheve Huis in zijn park op-, soms ook Vicino Orsini zelf geschilderd hebben? Hebben én Lotto én Titiaan -de laatste iets later- Vicino Orsini vereeuwigd? Is het slechts een coïncidentie dat Lainez het schilderij van Lorenzo Lotto aanwees als een portret van Vicino Orsini? Merkwaardigerwijze verzuimde hij in zijn roman op te merken (gemiste kans!) dat de rozeblaadjes die in Lotto's voorstelling op tafel liggen, wel eens een verwijzing naar het anagram Orsini-Rosini zouden kunnen zijn... Maar laten we hier constateren dat voornamelijk de fantasie aan de macht is bij een verlokkelijke speurtocht naar portretten van Vicino Orsini.

Een tweede voorbeeld van de wijze waarop Lainez historische feiten met fictie mengde toont de passage in de roman waarin hij refereert aan de geschiedenis van de olifant Hanno, die begin 16de eeuw door koning Emanuel van Portugal als geschenk voor de Medici-paus Leo X naar Rome werd verscheept. De vele anekdotes over Hanno's curieuze bestaan, die al tijdens zijn leven werden opgetekend en tot in deze eeuw gememoreerd werden in historische studies, moeten Lainez zeer aangesproken hebben. Lainez vermeldde niet alleen Hanno's glorieuze intocht in Rome, maar wist bovendien op fantasievolle wijze een van de anekdotes in zijn roman te verwerken. Het verhaal wilde dat Hanno zich in Lissabon niet in wilde laten schepen voor de reis naar Italië. Koning Emanuel kon niemand vinden die er in slaagde om de olifant het schip op te krijgen. Na enige tijd kwam hem ter ore dat de drijver -de kornak- van Hanno, die enkele jaren eerder samen met de olifant per schip naar Portugal was gevoerd, de oorzaak was van Hanno's onwil om de zeereis naar Italië te maken. Deze was namelijk verliefd geworden op een Portugees meisje en had Hanno het verre Rome beschreven als een oord dat niet veel beter was dan de hel. Dus weigerde Hanno iedere stap op de loopplank. Koning Emanuel liet nu de kornak bij zich roepen en verzekerde hem dat zijn kop zou rollen als hij niet samen met Hanno het schip zou betreden. De doodsbenauwde kornak vertelde de olifant daarop dat diens toekomst in Rome rooskleurig zou zijn, dat de halve wereld zich voor zijn toekomstige eigenaar (paus Leo X) in het stof boog en dat de goden de overtocht per schip zouden beschermen. Vervolgens stapte Hanno vrijwillig het schip op en maakte met zijn kornak de zeereis naar Italië, waar beiden de Medici-paus Leo x zouden toebehoren. Deze anekdote, die in Rome na de aankomst van Hanno (1514) de ronde deed, verhulde waarschijnlijk op luchtige wijze Hanno's watervrees die hij had opgelopen tijdens zijn eerste zeereis. Lainez gebruikte de naar Rome gekomen kornak als personage in zijn roman. In Florence, aan het hof van de de' Medici, laat hij Vicino Orsini de kornak ontmoeten, Abul genaamd. De intocht van Hanno in Rome is dan een gebeurtenis uit het verleden die alleen nog gememoreerd kan worden, Abul wordt als slaaf van de de' Medici aan de heer van Bomarzo cadeau gedaan en in diens moordcomplotten betrokken. Later zal Vicino Orsini in zijn park zowel Hanno als Abul vereeuwigen in het beeld van de Olifant, want in de visie van Lainez is het beeldenpark van Bomarzo een autobiografisch 'boek van steen', een weerspiegeling van het groteske en getormenteerde leven van de heer van Bomarzo.

Het portret van Lorenzo Lotto, de geschiedenis van Hanno, het zijn natuurlijk niet de enige historische zaken waaraan Lainez in zijn roman een fantasievolle draai geeft. Het zou toe te juichen zijn als er eens een geannoteerde editie van Lainez' roman verschijnt, zodat de lezer ziet hoe grondig de auteur zich in de Italiaanse Renaissance verdiepte. Op zichzelf was de roman goed genoeg voor meerdere literaire prijzen. Een jaar na verschijning van Bomarzo ontving Lainez in eigen land de 'Premio Nacional de Literatura' voor de tweejarige periode 1960-1962. Nog een jaar later, in 1964, werd zijn roman opnieuw bekroond met de 'Premio John F. Kennedy' van het Argentijnse ministerie van educatie. Lainez deelde deze belangrijke prijs met Julio Cortázar, die evenveel succes oogstte met zijn roman Rayuela. Cortázar schreef naar aanleiding van de gedeelde eer een geestig briefje aan Lainez, waarin hij hem voorstelde om beide romans gecombineerd in één editie uit te brengen, onder één titel: Ramarzo of Boyuela. Vrij snel volgden vertalingen van de roman Bomarzo. In 1965 verscheen in Milaan de Italiaanstalige editie, die de Italiaanse regering bekroonde met de 'Medaglia d'Oro'. Daarna kwamen in 1969 de Engelse, en in 1971 de Duitse vertaling uit. Dit jaar verscheen eindelijk de Nederlandse vertaling met een voorwoord van Hella Haasse, een goede keuze, want zij schreef in de jaren zestig een essay over het beeldenpark van Bomarzo. De roman Bomarzo was Lainez' meest succesvolle roman, in Argentinië verscheen in 1970 reeds de achtste druk.