Aangepaste versie van een interview van María Esther Vázquez met Manuel Mujica Lainez

Verschenen in: El mundo de Manuel Mujica Lainez, Buenos Aires, 1983. Vertaling: Adri Boon


Wat was je eerste contact met Bomarzo?

Drie of vier jaar voor mijn reis naar Italië, ten tijde van Perón, las ik in een Argentijnse krant een artikel met foto's erbij over Bomarzo, en dat leek me iets geweldigs, zo fantastisch, afwijkend en buitenissig. Maar toen ik eenmaal in Italië was, wist ik de naam van die plek niet meer. Ik vroeg ernaar in mijn macaronische Italiaans, maar niemand begreep me of kon me enige inlichtingen geven, sterker nog, de mensen dachten dat ik gek was. Totdat tijdens een etentje in Rome een jonge architect mijn warrige verhaal hoorde en begreep dat ik Bomarzo bedoelde. In zijn studietijd was hij er samen met enkele medeleerlingen heen gebracht om grondtekeningen van het park te maken.

Je hebt vaak gezegd dat je, toen je er aankwam, het gevoel had er al eens eerder te zijn geweest.

Ja, dat klopt. Miguel Ocampo, destijds cultureel attaché, nam mij en Guillermo Whitelow in zijn auto mee naar Bomarzo. Het was een prachtige tocht. Eerst deden we Viterbo aan en bezochten we de Etruskische graftombes in Tarquinia. Ten slotte kwamen we in Bomarzo en toen we het park binnengingen, had ik de uiterst merkwaardige gewaarwording daar al eens eerder te zijn geweest. Het is de enige keer in mijn leven dat me zoiets, wat men een déjà vu noemt, is overkomen. Die gewaarwording was zo sterk, dat ik als gids optrad: "Daar," zei ik, "achter dat perk, zullen we een stenen olifant aantreffen, en achter in de tuinen, de sirene," en dat was zo. Toen, op dat moment, verzekerde ik mijn reisgezellen dat ik het levensverhaal zou gaan schrijven van die Pier Francesco Orsini, over wie heel weinig bekend is, waarop de anderen reageerden dat het onzinnig was dat een Argentijn zoiets zou doen.

'Bomarzo' stoelt op twee grondideeën: de verklaring van het Heilige Bos en het idee van onsterfelijkheid. Je vatte elke rots in het Heilige Bos op als een symbool. De walvis bijvoorbeeld verbeeldt Ariosto, de verlaten nimf is de courtisane Pantasilea, en de januskop, het dubbele gezicht van Zeus... Hoe kwam je daar zo op?

Ik kocht het enige, of bijna enige, dat destijds bestond over Bomarzo, een brochure van zo'n zestig pagina's, uitgegeven door de Academie voor Bouwkunst te Rome, met plattegronden van architecten en bijdragen van enkele historici die alles hadden opgetekend wat men toen wist van de hertog, hetgeen heel weinig was. Dat was mijn uitgangspunt. Verder kwam de dorpspastoor nog aanzetten met een folder die hij geschreven had. Toen ik daarna naar Buenos Aires terugkeerde, dook ik in de kelders van de Nationale Bibliotheek, en daar ontdekte ik het boek in meerdere banden over Italiaanse aanzienlijke geslachten, en daarin vond ik de stamboom van de familie Orsini. Dat alles leidde ertoe dat bij mij de gedachte ontstond dat de hertog de rotsen in zijn park niet uit een gril tot beelden had laten houwen, maar dat ze zijn levensloop illustreerden. En zo, door ideeën met elkaar te verbinden en te vergelijken, kwam ik tot mijn interpretatie van het park.

Het andere basisidee van 'Bomarzo' is dat van de onsterfelijkheid. De horoscoop die van de hertog van Bomarzo wordt getrokken voorspelt al dat hij onsterfelijk zal zijn. In veel gesprekken heb je geopperd dat je in een vorig leven de hertog van Bomarzo bent geweest. In hoeverre is dat alles spel?

Na de publicatie van mijn boek maakte een Zwitserse mevrouw, die nu dood is, een studie over het personage Pier Francesco Orsini. Dat deed ze met een scholastische ernst die ik niet had gebruikt, aangezien mijn hertog voor zeventig procent het produkt van de fantasie is. Die mevrouw, die toegang had tot de archieven van de familie Orsini, schreef Het mysterie van Bomarzo, dat een heel knap boek is, maar waarin de hertog in niets overeenstemt met de mijne. De horoscoop die ik opvoer was bedoeld om hem onsterfelijk te maken, dat wil zeggen, was zodanig getrokken dat het einde van zijn leven er niet in te lezen was. Een vriendin van mij, die astrologe is, heeft hem gemaakt. Toch geloof ik dat dat alles waar is, veel meer zelfs dan de studie van die Zwitserse mevrouw, en daarom is zij gestorven.

Omdat ze loog?

Natuurlijk. Mijn hertog is blijven leven. Toen ik Bomarzo opnieuw bezocht, na de publicatie van het geleerde en stomvervelende boek (ik heb het gelezen) van die Zwitserse mevrouw, hoorde ik de gids het verhaal van mijn hertog vertellen, niet dat van haar hertog. Ik verzeker je dat ik stomverbaasd was toen ik hem mijn boek hoorde navertellen... De gids sprak over een gebochelde man en zijn broer.

Heeft die Zwitserse mevrouw een bochelaar van hem gemaakt?

Nee, niets daarvan.

Toch is dat een essentieel gegeven in je boek.

Zeker. Ik, in mijn herinnering aan die tijd, zag hem als een gebochelde.

Maar dan is degene die besloot dat de hertog onsterfelijk zou worden Mujica Lainez.

Hij is onsterfelijk. Ik heb twee jaar hard gewerkt om die roman te schrijven. Mijn hertog moest onsterfelijk zijn omdat de hertog ikzelf was, ik die mijn leven uit de zestiende eeuw vertelde terwijl ik toch bleef wie ik was. Enfin, het ligt heel gecompliceerd. Maar wie wil zal het begrijpen.

Een van de ronduit onaangename personages is de vader van de hertog.

Dat heb ik met opzet gedaan. Ik mijn herinnerig zag ik hem zo. De waarheid is dat ik het boek pas kortgeleden herlezen heb, toen ik aan De scarabee begon, want in het achtste hoofdstuk vertel ik een gebeurtenis die in Bomarzo vanuit een ander perspectief wordt belicht. In Bomarzo wordt de episode verteld door de hertog, hij is dan veertien jaar en wordt meegenomen naar het huis van een courtisane om hem in te wijden in de liefde; de arme gebochelde jongen is doodsbang, hij voelt zich zo belachelijk, en het bezoek loopt zo ellendig voor hem af... In Bomarzo is die passage heel aangrijpend en voel je werkelijk iets van medelijden met de hertog. Terwijl in De scarabee de scène wordt verteld door de scarabee van de ring aan de vinger van een page van de courtisane, die zich verstopt heeft en hen bespiedt. De scène wordt daardoor totaal anders.

Terwijl je aan de roman werkte bracht je een tweede bezoek aan Bomarzo en zag je het kasteel van binnen.

Ja, ik ging een tweede keer naar Bomarzo en moest daardoor een aantal dingen die ik had geschreven corrigeren. Ik liet bijvoorbeeld de hertog, het bochelaartje, leunen tegen een sarcofaag die bij de ingang van de kerk staat. Die passage moest ik schrappen: de sarcofaag bevindt zich op vier meter hoogte en je zou dus een reus moeten zijn om ertegen aan te kunnen staan. Ook kreeg ik die tweede keer de gelegenheid het kasteel te bezichtigen. Het gebouw is in de loop van vele eeuwen ontstaan, sommige gedeelten stammen uit de elfde eeuw en de meest recente uit de achttiende eeuw. Daar zag ik het skelet, dat nu in een vitrine ligt, met een kroon van verdorde bloemen op. Niemand weet wie het is. Het lag daar en ik verwerkte het onmiddellijk in mijn boek. Ook zag ik er, bij toeval -en dat leverde me een heel hoofdstuk op-, het vertrek dat tot bruidskamer diende voor de hertog en zijn vrouw. Het is bekleed met majolicategels en een van die tegels verschilt van de andere en vertoont een duivelskop. Die duivelskop kreeg een plaats in de roman. Dat bezoek was erg nuttig voor me en er zit nog een grappige anekdote aan vast. Voordat ik voor de tweede keer naar Bomarzo reisde, ging ik eerst in Rome naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ik zei wie ik was en men bracht mij naar het hoofd van Culturele Betrekkingen. Ik vertelde de man dat ik eerder in Bomarzo was geweest, toen ik hetzelfde ambt bekleedde als hij, en dat ik terug wilde naar Bomarzo om het kasteel te bezichtigen. Hij vond het nogal idioot dat een Argentijn met een dergelijk verzoek aankwam, maar hij pakte de telefoon en belde naar Bomarzo. De burgemeester, aan de andere kant van de lijn, was ook verbaasd, maar zei ten slotte ja en we spraken af wanneer ik kon komen. De keer ervoor had ik me chic laten brengen door onze cultureel attaché en nu ging ik erheen als wat ik ben, een arme schrijver. Ik ging in hotel in Viterbo, omdat de volgende dag, heel vroeg, om half acht, de enige bus ging die, nog een heel eind ervandaan, het dichtst in de buurt van Bomarzo stopte. Ik nam die bus, vol contadini, stapte uit op de aangewezen plek en begon de twee of drie kilometer af te leggen die ik nog voor de boeg had. Het was snikheet. Opeens kwam er een oude auto voorbij die stopte; het was de dokter, op weg naar Bomarzo om een bezoek af te leggen. Toen we aankwamen, begaf ik me, vergezeld door de arts, naar de burgemeester. Ik zal nooit de teleurstelling van die man vergeten, want hij had een grote limousine en een dikke Argentijnse miljonair verwacht, een soort prins. Hoe dan ook, hij was best aardig, want hij deed het kasteel voor me open, waar een school is ondergebracht en schuren zijn en een immense hoeveelheid lege vertrekken en waarvan sommige gedeelten verhuurd worden...