Terug naar hoofdpagina Inburgering

Noord-Afrikaanse
soldaten WO II

24 april 2004

Marc Marc is reisleider voor een groep Amsterdamse Marokkanen die een reis naar Zeeland ondernemen voor een bezoek aan de begraafplaats in Kapelle. Op deze pagina het historische verhaal van de noord-Afrikaanse soldaten in Franse geallieerde dienst voor de bevrijding van Europa in Wo II.

 

Begraafplaats Kapelle - Marokkaanse WO II slachtoffers

La Horgne Chastres - Kapelle
Rondom de Noord-franse stad Sedan speelde zich in mei 1940 een cruciale en beroemde episode af in de opmars van de Duitse pantserlegers door Noord-Frankrijk. De tanks van Heinz Guderian maakten hier hun Maasovergang en brachten de genadeklap toe aan het Franse leger. Het gebied met zijn verstilde boerendorpen en glooiende groene heuvels verbergt voor de hedendaagse bezoeker een weinig erkend element uit de Tweede Wereldoorlog: in een piepklein dorpje zo'n kilometer of twintig ten zuidwesten van Sedan bevindt zich een islamitische begraafplaats. Het is een merkwaardig gezicht, die islamitische symbolen tussen de Franse boerderijen. Het is de erebegraafplaats van de Spahis, de Marokkaanse cavalerie van het Franse leger, die in La Horgne op 15 mei 1940 zijn laatste strijd tegen de oprukkende Duitse pantserlegers streed.

De historicus Claude Gounelle stelt dat de Fransen van alle confrontaties van 1940 juist deze gevechten van Marokkanen en Algerijnen als meest heroïsch beschouwen. Achter barricades en vanuit loopgraven hielden de Spahis van 9 uur in de ochtend tot 5 uur in de middag de Duitse tanks tegen en vertraagden daarmee de opmars van Guderians Pantserkorps naar de Franse kust. Die hardnekkige strijd kostte de helft van de Spahis het leven.

Dit was zeker niet de eerste, noch de enige keer dat Marokkaanse troepen in de meidagen van 1940 in zware gevechten verwikkeld waren. Noord-Afrika leverde een substantieel deel van het Franse leger. Dat wil zeggen, de troepen kwamen uit Marokko, Algerije of Tunesi, de officieren waren Frans. Op deze wijze kon het Franse leger een omvang hebben die niet geheel gedragen behoefde te worden door de eigen Franse bevolking, en dat was politiek geen ongewenste situatie. Spahis, tirailleurs Marocains of Algeriens, Zouaves en chasseurs DaFrique, het waren vertrouwde onderdelen van de Franse krijgsmacht.

Twee Marokkaanse eenheden schreven in die hectische dagen van mei 1940 geschiedenis. In de eerste plaats de genoemde Spahis. Terecht worden ze tot op de dag van vandaag in La Horgne geerd. Maar er was wel iets aan vooraf gegaan. De eigenlijke taak van deze eenheid was verkenningen uit te voeren in de Belgische Ardennen. Op het moment dat de Duitse aanval op 10 mei 1940 van start ging, trok de Franse cavalerie massaal de Ardennen in om de vijandelijke opmars af te tasten en het noordwaarts, naar de Maas oprukkende Franse leger enige tijd te geven zich daar ter verdediging in te richten. Aan de Maas, zowel in Frankrijk, maar vooral in België zou de Duitse opmars gestuit moeten worden. Tijdens die cavalerie-opmars in de Ardennen ging het wat de Spahis betrof, behoorlijk mis. De eenheid, bestaande uit een regiment Marokkanen en een regiment Algerijnen, beide te paard, raakte in de chaos van de onverwacht sterke Duitse opmars de samenhang met de buureenheden kwijt. Aan de rivier de Semois in de zuidelijke Belgische Ardennen viel, toen de Spahis iets te snel terugtrokken, tijdens duisternis en de chaos van de terugtocht op 11 mei een gat in de linies. De Duitsers maakten van deze gelegenheid handig gebruik, staken de Semois bij het stadje Bouillon over en bedreigden de Franse cavalerie-eenheden in de rug. Dit versnelde de Duitse opmars naar Sedan. De Spahis zagen te laat wat er gebeurde en waren de volgende dagen gebrand op eerherstel van hun naam. Die kans kregen ze. Vanaf 13 mei werden de Noord-afrikanen ingezet aan de westelijke zijde van wat inmiddels het Duitse bruggenhoofd over de Maas bij Sedan was geworden. Vanuit dit bruggenhoofd wilden de Duitsers met hun pantserleger in westelijke richting zo snel mogelijk door Noord-Frankrijk oprukken naar de kust van Het Kanaal. Het was tijdens die opmars dat Spahis en tanks elkaar bij La Horgne ontmoetten.

Op die dag, 15 mei 1940, was het Franse legerleiding duidelijk geworden dat de Duitse inval volgens een geheel ander scenario was verlopen dan zij zich had voorgesteld. De Fransen hadden verwacht dat het zwaartepunt van de Duitse invasie in België zou liggen, ongeveer tussen Brussel en Namen, omdat het glooiende terrein daar veel geschikter was voor optreden van gemechaniseerde eenheden dan de Ardennen. Daarom stuurde de Fransen hun beste eenheden Belgi in om in de lijn Antwerpen Brussel Namen de verdediging te voeren. Het meest gevaarlijk deel van deze linie was het zogenaamde gat van Gembloux, ruim dertig kilometer breed, zonder enige natuurlijke hindernissen en zeer geschikt voor inzet van tanks. De Duitse legerleiding wist dat de Fransen daar de Duitse hoofdaanval verwachtten, en daarom kreeg het pantserkorps van Erich Hoepner de opdracht de Fransen bij Gembloux aan te vallen. Zo lang mogelijk moesten de Franse in hun eigen illusies blijven geloven. Hier treffen we ook Marokkanen aan. De 1e Marokkaanse divisie onder generaal Mellier, die zelf lange tijd in Marokko had gediend, was ingedeeld in het 1e Leger dat tussen Leuven en Namen opgesteld stond. Op 14 en 15 mei 1940 vielen de Duitse pantsers, gesteund door vliegtuigen, van Heeresgruppe B opgerukt via Maastricht, de Fransen aan. De Fransen, minder modern bewapend dan de Duitsers, deden hun uiterste best. In hun ogen was dit de Duitse hoofdaanval en werd hier het lot van Frankrijk beslist. Twee dagen lang duurde de strijd, de Marokkaanse tirailleur-regimenten verloren 20 tot zelfs 50% van hun manschappen. Zonder te weten deden ze precies wat de Duitsers wilden: wegblijven uit de Ardennen en Noord-Frankrijk, om Guderians hoofdaanval ruim baan te geven. Evenals in La Horgne resteren tot op de dag van vandaag de islamitische graven in de heuvels van Wallonië. De gesneuvelde Marokkanen zijn begraven in Chastres bij Gembloux.

Op 26 mei begon de evacuatie van de geallieerden vanuit het bruggenhoofd van Duinkerken naar Engeland. Hierbij waren verschillende Marokkaanse eenheden betrokken. Velen wisten het vege lijf te redden, maar een aantal moest de vluchtpoging met de dood bekopen. Hun stoffelijke resten spoelden in de weken nadien aan op de kust van België en Nederland. In het Zeeuwse Kapelle, op begraafplaats voor Franse militairen die in Nederland zijn gesneuveld, vonden zij hun laatste rustplaats. Van de 23 gedentificeerde Franse militairen van Arabische afkomst is van een viertal zeker dat het Marokkanen waren.

Springplank Noord-Afrika 1942-1943
De snelle ineenstorting van het Franse leger in mei-juni 1940 was door niemand verwacht. Vanzelfsprekend niet door de Fransen zelf, maar ook niet door de Duitsers, die hun gevreesde vijand in enkele weken op de knien hadden gedwongen. Het Franse leger was ontredderd en verscheurd. Charles de Gaulle riep vanuit Londen op zich achter hem te scharen; de oorlogsheld van de Eerste Wereldoorlog, de grijze maarschalk Philippe Petain, zette in Vichy een nieuwe Franse regering op, die ook het grootste deel van het koloniale rijk beheerde. Waar lag de loyaliteit van de Franse troepen? Bij De Gaulle die op eigen houtje in Londen was begonnen of bij Vichy, de wettige regering, maar aan Duitse leiband? Het duurde tot eind 1942 tot dat er weer enig licht in de duisternis kwam. In november 1942 voerden de geallieerden de operatie Torch uit. De landing in Noord-Afrika. De Franse bevelhebbers in Marokko en Algerije, aanvankelijk trouw aan Vichy, besloten zich niet tegen de geallieerden te verzetten maar samen met hen te strijden tegen de Duitsers die zich nog in Tunesi en verder oostelijk daarvan bevonden.

Met de invasie in Noord-Afrika begon een nieuwe fase in de geschiedenis van de Marokkaanse eenheden in Europa. Noord-Afrika werd in 1943 de bakermat voor het nieuwe Franse leger dat zou deelnemen aan drie invasies op het Europese continent, geplaatst onder bevelhebbers die vaak erg vertrouwd waren met de Magreb en zijn troepen en die bovendien gebrand waren op een prominente rol voor Franse troepen in de bevrijding van Europa, en in het bijzonder natuurlijk van Frankrijk zelf. De schandvlek van de chaotische ineenstorting van mei 1940 moest zo snel mogelijk uitgewist worden. Dat in dit nieuwe Franse leger ruim plaats was voor koloniale troepen stond buiten elke discussie. Frankrijk had ze nodig en kende hun militaire kwaliteiten.

De drie commandanten die de eerder genoemde drie invasies met de daarop volgende opmars leidden waren Alphonse Juin, die het Franse leger in Itali commandeerde, Jean de Lattre de Tassigny wiens eenheden via Zuid-Frankrijk en het Rh?nedal noordwaarts naar de Vogezen oprukten en tenslotte Jean Leclerc die de Franse 2e pantserdivisie vanaf het strand van Normandi dwars door Frankrijk commandeerde tot Straatsburg. (Afbeelding 1) In alle drie deze strijdmachten waren Marokkaanse eenheden vertegenwoordigd. De nadruk lag op het leger van Juin in Itali. In de onherbergzame berggebieden van Midden- Itali speelden de Marokkanen hun hoofdrol van de Tweede Wereldoorlog.

Vanaf begin 1943 vingen de Amerikanen in Marokko aan met de formatie en bewapening van Franse eenheden. De eerste grote eenheid die ontstond was het Corps Expiditionnaire Francais onder Juin. Hierin namen twee Marokkaanse divisies een prominente plaats in: de 2e Marokkaanse divisie en de 4e Marokkaanse bergdivisie. Zij zouden de harde kern van het Franse leger in Itali gaan vormen. Maar er was nog een eenheid onder Juins commando, die reputatie van de Marokkanen in Europa nadrukkelijk zou bepalen en dat waren de zogenaamde Goums. Zij verdienen enige nadere toelichting.

Goums
Vanaf de negentiende eeuw gebruikten de Fransen de stammen van het Atlasgebergte voor politie- en verkenningstaken. Vanaf 1908 werden zij door generaal d'Amade formeel in pelotons infanterie en cavalerie georganiseerd en staan ze bekend als Goums (afgeleid van Arabische woord Qum dat groep of eenheid betekent). Franse officieren die Arabisch spraken en de clantradities kenden trainden deze eenheden om met irreguliere strijdwijzen de orde te handhaven tussen verschillende bergstammen. De Goums waren dus volledig getraind in guerrilla-achtig optreden in berggebieden in kleine groepen. Zij onderscheidden zich van de tirailleurs, die zich het reguliere infanteriegevecht bekwaamden.

Goums, grotendeels afkomstig uit het Chaouia gebied, onderscheidden zich, naast hun extreme uithoudingsvermogen, schietvaardigheid, terreinkennis en trouw aan Frankrijk, ook door hun authentieke gestreepte wollen uniform, de Djebella, hun tulband (Rezza), sandalen en mes (koumia). Juin wilde juist deze troepen inzetten in de bergachtige frontlijn van Itali. Naast hun muilezels werden de Goums uitgerust met jeeps, mortieren, radio's en vervingen stalen helmen met een halve maan embleem de Rezza.

Een Goum was een compagnie van ongeveer tweehonderd man. Drie Goums samen vormden een Tabor, een bataljon. Daarom worden deze eenheden ook wel aangeduid als Tabors. Drie Tabors vormden op hun beurt een groupement de Tabors marocains (GTM) onder een Franse kolonel. De vier GTM stonden, als onderdeel van het Franse Expeditionaire leger, onder bevel van generaal Augustin Leon Guillaume, afkomstig uit de Franse Alpen, een zeer ervaren koloniaal officier met vele functies in het Franse leger in Marokko. Aan zijn krijgsgevangenschap in de Eerste Wereldoorlog had hij bovendien weinig positieve gevoelens tegenover Duitsers overgehouden. Guillaumes strijdmacht omvatte aanvankelijk 7880 man, waaronder 700 Fransen. Waarschijnlijk zijn gedurende de oorlog tussen tien en twaalf duizend Marokkaanse Goums ingezet. Dat juist de inzet van deze troepen in de bergachtige streken van Zuid-Europa een gelukkige keuze was, is duidelijk, maar er zat ook een keerzijde aan, zoals later zal blijken.

Sicili
Zaterdag 10 juli 1943 was het zover. Na het Afrikakorps van Erwin Rommel verslagen te hebben konden de geallieerden eindelijk de sprong naar Europa wagen. Met operatie Husky, de omvangrijke sea- en airborne operatie onder de twee vooraanstaande generaals Bernard Montgomery en George Patton betraden de Britten en Amerikanen Europa. Vier dagen later, op woensdag 14 juli een mooie datum voor Fransen betraden de eerste Marokkaanse militairen Europa. Het waren de Goums, het enige Marokkaanse legeronderdeel dat in 1940 niet in Frankrijk had gevochten, die deze eer te beurt viel. 58 Fransen en 678 Berbers samen met 117 paarden en 126 muilezels betraden het Middellandse Zee-eiland om ingedeeld te worden bij de Amerikanen onder Patton die Palermo en Messina als prijzen voor ogen hield. Het bergachtige, droge terrein zal hen zeker aan Noord-Afrika hebben doen denken, maar de moderne bewapening van de Duitse tegenstander was hen heel wat vreemder. In de eerste berggevechten verstevigden de Marokkanen meteen hun reputatie. Om het belang van Franse troepen op Europese bodem nog te versterken bezocht de Franse opperbevelhebber Henri Giraud, zelf zeer thuis in Marokko, de Goums op 19 augustus, twee dagen nadat een einde was gekomen aan de gevechten op Sicili. Op 4 september vertrokken de Goums vanuit Palermo terug naar Marokko voor een welverdiende periode van recuperatie. De Marokkanen hadden hun visitekaartje afgegeven. Nu was het aan generaal Juin een zo sterk mogelijke Franse inbreng in het verdere verloop van de strijd in het Middellandse Zeegebied te bewerkstelligen.

De situatie was gecompliceerd. Eigenlijk wilden de Amerikanen zo snel mogelijk naar het hart van Duitsland doorstoten en daarvoor was een operatie aan de Franse westkust noodzakelijk. Maar zo'n omvangrijke en zeer risicovolle operatie wilden de Britten nog even uitstellen. Zij geloofden eerder in een binden en uitputten van Duitse troepen in Itali en wensten een invasie in Normandi naar een later tijdstip te verschuiven wanneer de kans op succes groter zou zijn. De Britten waren de gruwelijkheden van de Eerste Wereldoorlog in Frankrijk nog niet vergeten en waren niet van plan opnieuw een generatie te verliezen op slagvelden in Noord-Frankrijk. Bovendien had voortzetting van de strijd in Itali het voordeel dat een bondgenoot van Duitsland verslagen kon worden, dat vanuit Italiaanse vliegvelden Zuid-Duitsland gebombardeerd kon worden en dat een stevige westerse presentie in het Middellandse Zeegebied voor de toekomst verzekerd was. Vanouds immers was dit gebied onderdeel van de Britse maritieme invloedssfeer. Britse garnizoenen lagen vanouds in Gibraltar, op Malta en Cyprus en bij het Suezkanaal. Dit nam niet weg dat in dezelfde periode van de gevechten op Sicili de geallieerden als plandatum voor de operatie Overlord de invasie in Normandi 1 mei 1944 vastlegden. Hiermee ook tegemoetkomend aan Russische kritiek dat het westen het wel prima vond dat Stalin alleen de kastanjes uit het vuur haalde. De oorlog aan het oostfront woedde immers in alle hevigheid.

Aangezien voorlopig de middelen voor een invasie in Normandi nog ontbraken, besloot de geallieerde legerleiding de strijd in het Middellandse Zeegebied voort te zetten. Inmiddels was de politieke en militaire situatie in Itali danig aan verandering onderhevig. Mussolini had de invasie van Sicili in politieke zin niet overleefd. Hij had het veld moeten ruimen voor een nieuwe regering die bereid was met de geallieerden te onderhandelen. Na enige tijd, op 8 september, leidde dit tot de Italiaanse capitulatie. Voor de Duitsers was dit het signaal de verdediging van Itali over te nemen, vijf dagen nadat de geallieerden aan de uiterste zuidelijke hiel van de Italiaanse laars, Calabrie, waren geland (operatie Baytown). Terwijl de Duitsers met een planmatige efficiency alle strategische punten in Itali bezetten, landde de geallieerde vloot bij Salerno (Napels) om een Brits-Amerikaans strijdmacht aan land te zetten (operatie Avalanche, 9 september).

Corsica
Het was niet Itali waar de Marokkanen het strijdtoneel weer konden betreden. Eerst was een stukje Frankrijk aan de beurt: Corsica. Vanaf 11 september gingen Franse troepen in Algiers scheep naar dit eiland, dermate strategisch gelegen in verband met de verdere operaties in het westelijke Middellandse Zeegebied, zowel in Itali als bij de reeds geplande invasie in Zuid-Frankrijk, dat de geallieerde legerleiding besloten had dit eiland als eerste van het Franse grondgebied te bevrijden. Ook hier waren onder de lijfspreuk wie het laatst lacht het best - de Goums (2e groep), maar een andere groep dan degenen die op Sicili (4e groep) vochten, weer present. Ditmaal vochten reguliere Marokkaanse eenheden aan hun zijde. Corsica, waar de gevechten doorgingen tot 1 oktober, werd de vuurdoop voor de 4e Marokkaanse bergdivisie en de nieuwe eskadrons Spahis, uitgerust met modern gemechaniseerd verkenningsmaterieel. Op 4 oktober 1943 kon deze operatie feestelijk afgerond worden met de intocht in Bastia. De Goums bleven nog enige tijd om de pacificatietaak te voltooien.

De opmars naar Casino
Vanwege de bevrijding van Corsica had Juin nog slechts twee andere divisies in de aanbieding om met de Britten en Amerikanen in Itali mee te vechten en dat waren de 2e Marokkaanse en 3e Algerijnse divisie en Juin lobbyde om zo snel mogelijk deze divisies in Itali aan land te krijgen. De Amerikaanse bevelhebber in Itali, Mark Clark, wist hoe goed deze eenheden in bergachtig terrein konden optreden en steunde Juin in diens pogingen scheepsruimte ter beschikking te krijgen om de eenheden vanuit Algerije te verschepen. Pas eind november was het zover. De gevechten in Itali waren toen al zo'n tien weken aan de gang en dat waren geen gemakkelijke weken geweest. Eerst was het geallieerde bruggenhoofd bij Salerno bijna door de Duitsers terug de zee in gedreven, pas op 1 oktober konden de geallieerden Napels bevrijden, en de opmars naar Rome stuitte in de bergen achter Napels direct op omvangrijke, goed uitgebouwde Duitse verdedigingslinies. De Duitsers hadden precies voldoende tijd gehad zich op alle tactisch belangrijke punten te nestelen en met de wintermaanden in aantocht was dat voor de geallieerden geen gunstig vooruitzicht. Kleine riviertjes die door het Italiaanse berglandschap stroomden werden schier onoverkomelijke hindernissen door mijnenvelden, bunkers, opstellingen van mitrailleursnesten, en overstromingen vanwege de overvloedige regenval. Namen als Volturno, Sangro, Rapido en Garigliano kregen een onheilspellende klank. De slagen om deze riviertjes te overwinnen vanaf oktober 1943 behoren tot de zwaarste en meest dramatische van de oorlog. Na het overwinnen van de Volturno (12-19 oktober), toen de geallieerden hun tanden in de verdediging van de Sangro zetten (19-24 november), verschenen de Noord-afrikanen ten tonele. Op 19 november kwamen de verzorgingseenheden voor de Marokkanen en Algerijnen in Napels aan, de volgende dag, uiteindelijk ver voor op schema, de troepen zelf. De 2e Marokkaanse divisie onder generaal Andre Dody beet het spits af. Vijf dagen later volgde Juins hoofdkwartier. Het Franse Expeditionaire Korps kon zich in de gelederen van het Vijfde Amerikaanse leger voegen, een onafhankelijk commando naast de Amerikanen, wat Juin wel gewild had, zat er niet in. De Marokkanen werden direct na hun ontscheping geplaatst in het 6e Amerikaanse legerkorps van generaal Lucas en gelegerd in het berggebied ten oosten van Monte Casino. Daar beleefden zij, in het onherbergzame terrein zo'n tien kilometer voor de sterke Gustavlinie in koude en natte decemberdagen, de week voor kerstmis, nabij de Monte Pantamo en in het Mainarde massief hun vuurdoop. Ondanks dat aan de training van vooral de lagere niveaus nog wel een en ander ontbrak, maakten de Marokkanen indruk op het Amerikaanse oppercommando. Vanaf het begin vielen zij in positieve zin op wat betreft kunnen doorstaan van ontberingen en optreden in gebieden die voor gemechaniseerde legers zo goed als onbegaanbaar waren.

In januari 1944 kwam de oorlog in Itali in een cruciale fase. De geallieerden stonden voor de zwaar versterkte Duitse Gustavlinie die dwars door Itali liep. Iedere opmars in noordelijke richting moest zich door Duitse bunkerstellingen, mijnenvelden en artillerieopstellingen heenslaan. Met name de opmars route naar Rome, door het dal van het riviertje de Liri, werd zwaar verdedigd. De bergen, waarin zich het imposante kloostercomplex van Monte Casino bevond, domineerden het terrein en in die bergen was praktisch ieder militair optreden uitgesloten, op moeizaam en kleinschalig infanterieoptreden na, dat uitermate zwaar was en veel slachtoffers voor minimale terreinwinst zou kosten.

Het was de Britse premier Winston Churchill die voorstelde een amfibische landing op de Italiaanse kust ten noorden van de Gustavlinie uit te voeren om zodoende de Duitsers in de tang te nemen en een beslissing in Itali te forceren, zeker nu de planning voor de invasie in Normandi begon te dringen en middelen uit het Middellandse Zeegebied naar West-Europa verplaatst zouden moeten worden. Churchills voorstel werd door de geallieerde leiding overgenomen en op 22 januari 1944 verscheen een invasievloot voor de kust van Anzio, een vissersdorp zo'n veertig kilometer ten zuiden van Rome. Daarvandaan moesten de Britten en Amerikanen in zuidelijke richting de Gustavlinie in de rug aanvallen terwijl tezelfdertijd een offensief de linie frontaal aanpakte. Een mooi plan, maar het pakte slecht uit.

De invasie bij Anzio kwam voor de Duitsers als een volslagen verrassing. Zonder enige tegenstand konden de geallieerden het Italiaanse strand betreden. Maar, in plaats van snel door te stoten waaraan zeker enig risico was verbonden besloot de commandant eerst een grote macht op het strand te verzamelen en dan pas verder landinwaarts te gaan. Dit gaf de Duitsers juist voldoende tijd een legermacht naar Anzio te sturen en de invasietroepen te omsingelen. Met de rug naar de zee moesten Britten en Amerikanen Duitser pogingen hen terug de zee in te drijven weerstaan, in plaats van op te rukken naar de Gustavlinie. Anzio werd een ramp. Meer dan drie maanden zaten enkele divisies opgesloten in een bruggenhoofd onder voortdurende Duitse beschietingen. De doorbraak van de Gustavlinie bij Monte Casino zou volledig op de troepen die toch al voor de linie stonden neerkomen. Op steun vanuit Anzio behoeften ze niet meer rekenen.

Monte Casino
In de ijselijke omstandigheden van januari 1944 begon, parallel aan de invasie bij Anzio, de grote aanval op de Gustavlinie. Op 20 januari openende de Amerikanen de gevechten bij het plaatsje Casino. Het zou uitlopen op een catastrofe, een van de meest dramatische nederlagen van de Amerikanen in Europa. Een klein riviertje als de Rapido bleek door de Duitsers tot zo'n krachtige hindernis te zijn uitgebouwd dat de Amerikanen er op stuk liepen ten koste van grote verliezen aan personeel en materieel. Op de rechterflank, in het noordelijker gelegen berggebied, lag het terrein waarin Juins divisies moesten optreden. Daar lage hoge, ongenaakbare bergtoppen, steile dalen die op alle punten om der Duitse observatie en vuur lagen, daar waren geen wegen, er was nauwelijks dekking in het terrein; logistieke aan- en afvoer was een bovenmenselijke krachtsinspanning. Dit gebied moest in geallieerde handen komen. Het domineerde de opmars route naar Rome. Al op 12 januari waren de Marokkanen, Algerijnen en Tunesirs begonnen, met Amerikaanse luchtsteun, zich gunstige uitgangsposities voor het grote offensief te bevechten. (Afbeelding 2) Bergtoppen als de Costa San Pietro en Monte San Croce en bergdorpjes als San Biaggio werden aanvalsdoelen voor de 2e Marokkaanse divisie, maar ook de Goums kwamen hier goed tot hun recht.

Het waren bijzonder felle gevechten. De Duitsers gaven nauwelijks terrein prijs. Handgranaten en bajonetten waren hier de wapens, zo dichtbij was de vijand. In vier dagen kon de Gustavlinie zes kilometer dichter benaderd worden, maar in de linie zelf zaten de Marokkanen toen nog niet. De druk op de Duitse stellingen was hevig. Stap voor stap, bergtop voor bergtop weken de Duitse eenheden totdat inderdaad de Noord-afrikanen voor het riviertje de Rapido stonden, de kern van de Gustavlinie. De opdracht was succesvol uitgevoerd. Nog voordat de invasie van Anzio plaatsvond en voor de grote geplande doorbraak bij Monte Casino stond Juin voor de Rapido. De uitgangsstellingen waren betrokken. De noordelijke flank beveiliging voor de Amerikanen leek verzekerd.

24 januari was het zo ver. De Franse aanval als onderdeel van het grote offensief ging van start. Juin kreeg van generaal Clark de opdracht de Rapido over te steken, de Gustavlinie te doorbreken en door te stoten noordelijk van de Amerikaanse hoofdaanval die door de Liri-vallei naar Rome zou moeten gaan. Juin kreeg een grotere frontsector in bijzonder zwaar terrein en moest noordelijk van het klooster van Monte Casino Duitse aanvallen op de Amerikaanse opmars blokkeren.

Zoals gezegd, de Amerikaanse aanval liep uit op een fiasco. De enige die daadwerkelijk door de Gustavlinie heen braken waren de Fransen. Zij bevochten de bergen aan de overzijde van de Rapido. Belmonte, Belvedere, mooie namen voor verschrikkelijke oorden. (Afbeelding 3) De enige plaats waar het geallieerde front daadwerkelijk een uitstulping in Duits gebied maakte was de noordelijke, Franse sector. Gelukkig voor Juin kon hij juist in deze fase beschikken over versterkingen van eenheden die voordien op Corsica gevochten hadden. Zo kwam, behalve Goums van generaal Guillaume, ook de 4e Marokkaanse bergdivisie voor de strijd in Itali beschikbaar.

Tot de eerste week van februari woedden de gevechten voort. De Gustavlinie had onder extreme druk gestaan, was op enkele plaatsen doorbroken, maar de geallieerde eenheden waren uitgeput. De aanval moest gestaakt worden. Voor de Duitsers was duidelijk dat deze linie, juist met het oog op de landing bij Anzio, tot het uiterste verdedigd moest worden. Beide zijden reorganiseerden en voerden nieuwe, verse eenheden aan. Aan geallieerde zijde werd de fakkel van de hoofdaanval overgedragen aan divisies uit Nieuw-Zeeland en India. Zij moesten bij Monte Casino de doorbraak gaan bevechten. Juins troepen bleven in het noordelijk berggebied zitten.

De bekendste episode uit de slag speelde zich af zonder Noord-Afrikaanse rol. Om de doorbraak nu wel te laten slagen besloot de geallieerde legerleiding, na een lange discussie onder de bevelvoerende generaals, een bombardement uit te voeren op het historische kloostercomplex van Monte Casino. Niet alleen zouden hierdoor Duitse stellingen in een essentieel gebied vernietigd worden de kloosterheuvel domineerde immers de opmarsroute door het Liri-dal ook zou er een positieve werking op het moreel van de geallieerde troepen vanuit gaan. Na zo'n spectaculair bombardement zou de Duitse tegenstand zozeer zijn verschrompeld dat de kans op succes aanmerkelijk vergroot werd. Op 15 februari verschenen de vliegtuigen. In een donderend bombardement werd het klooster van de aardbodem weggevaagd. Het sein voor de aanval was gegeven. Maar ook nu was het wondermiddel niet gevonden. Opnieuw liepen de geallieerden stuk op heftige Duitse tegenstand. Er was terreinwinst, maar het was te meten in honderden meters en de Duitsers bouwden de kloosterrune om tot een sterke stelling van waaruit zij de verdediging krachtiger dan ooit konden voeren. Tien dagen van zware gevechten konden geen doorbraak bewerkstelligen. Op nieuw trad er een gevechtspauze in, eenheden werden ververst en de generaals bogen zich over de kaarten om hun plannen te herzien.

De volgende fase van de gevechten bij Monte Casino werd luid en duidelijk ingeluid op 15 maart toen om half negen in de ochtend vijfhonderd vliegtuigen een gebied van slechts 1400 bij 400 meter in gapende kraters en runes veranderden. Het dorp Casino, aan de voet van de berg, bestond niet meer. Dit bombardement, een van de hevigste uit de hele oorlog op zo'n klein gebied direct voor de eigen troepen, moest de weg banen voor de Nieuw-Zeelanders en de Indirs om de Liri-vallei binnen te kunnen gaan. Tien dagen lang veranderden de heuvel van het klooster en de restanten van het dorp in een klein Stalingrad. Tien dagen lang van de meest intense en gruwelijke gevechten en weer geen beslissing.

In de weken van de gevechten op het klooster en het dorp Casino was het in de noordelijke Franse sector betrekkelijk rustig. De troepen konden recupereren. Juins tweede belangrijke rol in de gevechten om Monte Casino liet niet lang op zich wachten, de Noord-afrikanen kregen een nieuwe, zuidelijker gelegen frontsector aangewezen. Dit was het gevolg van ingrijpende veranderingen in de aanpak van de slag, die na de mislukkingen van de weken voordien, ook wel gewenst waren. De geallieerde legerleiding begon aan de planning van operatie Diadeem, die eindelijk het zo lang gewenste succes moest brengen. Er werden meer troepen dan ooit verzameld tegenover de Gustavlinie en de aanval zou zich massaler over een breder front dan ooit tevoren gaan afspelen. Naast Britten, Amerikanen, Canadezen, Nieuw-Zeelanders verschenen nu ook Polen, die de stellingen in de bergen van de Fransen overnamen. Juin kreeg een nieuwe sector ten zuiden van het Liri-dal, weer in de bergen met de opdracht de zuidelijke flank van de Amerikaanse hoofdaanval te beschermen, Duitse legers van elkaar te scheiden en snel door te stoten in moeilijk begaanbaar terrein. Dat de Marokkanen en Algerijnen dat laatste konden, hadden ze wel bewezen. De 2e Marokkaanse divisie en de 4e Marokkaanse bergdivisie kregen, samen met de Spahis en de Goums, in deze opmars een centrale rol toebedeeld.

Op 11 mei 1944 ging de aanval van start. Juin zelf was bij zijn troepen in de startlijn aanwezig. (Afbeelding 4) Tweeduizend stukken geschut openden het vuur op de Duitse linies en toen die zwegen, vielen de Marokkanen in nachtelijke duisternis de Duitse linies aan. Ondanks de inleidende artilleriebeschietingen was de Duitse tegenstand zeker niet gebroken. Zij richtten vlammenwerpers, mortieren, mitrailleurs op de aanvallende Franse divisies. De 2e divisie kreeg zelfs zulke klappen dat generaal Dody beval terug te vallen op de startlijn en de aanval opnieuw in te zetten. Op het eerste belangrijke aanvalsdoel, de dominante Monte Maio, wapperde op 13 mei de Franse tricolore. Na enkele dagen van zware gevechten kwam eindelijk de zo lang verwachte uitbraak tot stand en hierin speelde Juins divisies een belangrijke rol. Het kostte de 2e divisie 1120 man, daarbij had ze 2800 krijgsgevangenen gemaakt en was ze gesteund geweest door 68.000 granaten van de artillerie. Het lukte in een verbazingwekkend tempo door het Aurunci bergmassief te komen, Duitse eenheden in de tang te nemen en de zuidelijke flank van de hoofdaanval door het Liri-dal te beveiligen. Er zijn weinig voorbeelden van zulke geforceerde opmarsen door berggebied onder voortdurende vijandelijke dreiging en aanvallen. De weg naar Rome was eindelijk open. Met eenheden die uit het bruggenhoofd van Anzio utbraken konden de Amerikanen onder Mark Clark op 4 juni 1944, twee dagen voor de invasie in Normandi, de Eeuwige Stad binnenrijden. De volgende dag speelde het muziekkorps van het 5e regiment tirailleurs Marocains de Marseillaise op de binnenplaats van het Palazzo Farnese, de Franse ambassade in Rome. 13 juni defileerde de 2e Marokkaanse divisie op de Piazza Venezia als eerbetoon voor het als eerste doorbreken van de Duitse linie achter het riviertjes de Garigliano waarmee de weg naar Rome open kwam. Later constateerde Juin in zijn memoires:

"Il avait appris que, du Garigliano au Tibre, lirr?sistible assaut de CEF avait ?t? le facteur d?terminant de la victoire.

Na de bevrijding van Rome trok Juins troepenmacht verder noordwaarts Itali in. Op 3 juli bevrijdden de Marokkanen Siena, de historische stad veertig kilometer ten zuiden van Florence. Op 22 juli 1944 kwam er aan de Franse deelname aan de strijd in Itali een einde. (Afbeelding 6)

De bijdrage aan de strijd in Itali is zonder meer de belangrijkste van de Marokkaanse troepen aan de bevrijding van Europa. De geallieerde bevelhebbers waren lovend over hun optreden. De Marokkanen bleken dan ook uitstekend geschikt voor berggevechten en hun kunde daarin compenseerde de onmogelijkheid daar gemechaniseerd op te treden. Met name het uitvoeren van patrouilles, verkenningen, verrassingsaanvallen, overvallen en hinderlagen in berggebieden waren Marokkaanse specialiteiten. De Britten spraken over Gouming it als een overval of andere kleine snelle actie bedoelden. Clark spreekt in zijn memoires over "the famous French Moroccan fighters". En reeds in mei 1944 schreef de Duitse bevelhebber in Itali, Albert Kesselring:

"de vaardigheid door het terrein te verplaatsen is opmerkelijk bij Fransen en Marokkanen. Zij overwinnen snel terrein dat geacht wordt onbegaanbaar te zijn met gebruik van muilezels om zware wapens te verplaatsen en ze hebben vaak geprobeerd achter onze opstellingen te komen, soms door wijde omtrekkende bewegingen, om ze van achter open te breken."

In zijn memoires herhaalde de Duitse veldmaarschalk die lof en stelde hij dat het verrassend optreden en uitbuiten van mogelijkheden door Marokkaanse eenheden op tactisch niveau gunstig afstak tegenover het methodische en daardoor voorspelbare optreden van Britten en Amerikanen. Ook Juin prees zijn Marokkanen in zijn memoires.

Een sprekend voorbeeld van Marokkaans bergoptreden biedt de actie van luitenant De Kerautem van de Goums op 16 mei in het Aurunci gebergte. Met zijn peloton Goums wist hij ongezien door de Duitse linie heen te sluipen en vanaf een berghelling achter de vijandelijke linies verzorgde hij vuurleiding voor de Franse artillerie. Bovendien sloeg hij een Duitse aanval op zijn positie af en nam hij, tijdens zijn terugtocht naar eigen linies, drie officieren en veertien manschappen van het Duitse pantserbataljon gevangen dat juist een aanval op zijn positie voorbereidde.

Maar er waren ook keerzijden. Vaak aarzelden eenheden als er geen duidelijke orders waren en stopten acties als de officieren uitgeschakeld waren. Bovendien bleken de Noord-afrikanen tegen moderne, zware wapens en vaste stellingen niet altijd opgewassen. Het grootste probleem voor Juin echter was de reputatie van de Goums. Nog gedurende de gevechten in Itali begonnen geruchten te circuleren over diefstallen, verkrachtingen en moorden die door deze eenheden gepleegd zouden worden. Juin reageerde snel want deze smet op het Franse blazoen kon hij niet gebruiken. Vijftien soldaten werden na een veroordeling gexecuteerd en 54 gevangen gezet. Bovendien nam hij een voor de Tweede Wereldoorlog unieke maatregel. Om ontsporingen in de toekomst te voorkomen liet hij de vrouwen van de Goums per schip uit Marokko overbrengen naar Itali. En dat hielp. Maar de kwestie achtervolgde de Fransen legerleiding en troepen. Het ging zelf zo ver dat de paus opriep de Goums terug te sturen naar Marokko en de Amerikanen de Fransen verzochten af te zien van inzet bij de invasie van Zuid-Frankrijk ze maakten zelfs bezwaar tegen het vervuilende transport van muilezels op de invasieschepen. Hiertoe waren de Fransen zeker niet bereid en ze weigerden aan het Amerikaanse verzoek te voldoen. De Lattre de Tassigny, die de Franse troepen commandeerde die in Frankrijk zelf zouden opereren, had gezien hoe effectief de Goums in berggebied waren en bergen waren er in Frankrijk genoeg - en drong dus aan op hun deelname. Uiteindelijk kreeg hij toestemming voor 1000 man, als hij ze maar niet in de grote steden van Frankrijk inzette, moest hij op advies van De Gaulle beloven. Uiteindelijk zette Lattre er toch 7000 in.

De bevrijding van Frankrijk
De operatie Anvil, de invasie van Zuid-Frankrijk, vond plaats op dinsdag 15 augustus 1944. De bedoeling was Duitse troepen weg te lokken van de Normandische stranden. De Lattre kreeg de beschikking over de Goums en de twee Marokkaanse divisies die in Itali hun sporen meer dan hadden verdiend.

Op 17 augustus betraden de eerste Marokkaanse eenheden het vaste land van Frankrijk. Via de invasiestranden Hallali, Bled en Minaret participeerden de Goums en Spahis in de bevrijding van de belangrijke havensteden Toulon en Marseille. Beide steden waren op 28 augustus in Franse handen. In september verbleven de Marokkanen aan het Frans-Italiaanse Alpenfront om nadien ingezet te worden in de Vogezen. De Marokkaanse eenheden speelden in oktober een rol in de opmars door het moeilijk begaanbare berggebied van de Vogezen naar Belfort. Deze vestingstad, net ten noorden van de Zwitserse grens, was voor de Fransen de sleutel voor de opmars naar de Rijn. Westelijk van de Rijn ligt de Elzas. Dit gebied heeft voor de Fransen een speciale betekenis. In 1870 hun ontnomen door de Duitsers hadden de Fransen het na de Eerste Wereldoorlog weer teruggekregen. Met de Duitse bezetting van de Tweede Wereldoorlog was de Elzas opnieuw door Duitsland geannexeerd. De symbolische betekenis van de bevrijding van het eerste dorp in de Elzas, Seppois, was dan ook groot en dit wapenfeit konden de Marokkanen op 18 november 1944 aan hun lijst toevoegen. De volgende dag bereikten de eerste Franse eenheden net ten noorden van Basel de Rijn, nog zo'n symbolisch moment. (Afbeelding 7)

November-december 1944 waren moeilijke maanden. In sneeuw, extreme koude, bergachtig terrein en met bevoorradingsproblemen trachtte het Franse leger de Duitsers rondom de steden Belfort en Colmar achter de Rijn de duwen. Voor de Marokkaanse divisies waren de omstandigheden zo mogelijk nog moeilijker dan in Itali. De voortdurende koude en sneeuw en de kracht van de tegenstander tastte het moreel aan. Maar dat gold in deze maanden ook voor andere nationaliteiten. De oorlog leek ten einde, maar de tegenstand scheen maar niet te verzwakken. Ondanks grote inspanningen stonden bij de jaarwisseling 1944-1945 de Duitsers bij Colmar nog steeds op Frans grondgebied. Pas op 9 februari 1945 viel Colmar en kon de laatste fase van strijd op Frans grondgebied, ten zuiden van Straatsburg, plaatsvinden. Alle Marokkaanse eenheden droegen in die koude weken hieraan hun steentje bij.

Op Duitse grond
In de nacht van 30 op 31 maart 1945 overschreden de eerste Marokkaanse eenheden de Rijn bij Germersheim tussen Mannheim en Karslruhe. Het was de 2e divisie, de 4e bergdivisie maakte de Rijn oversteek zuidelijker, bij Straatsburg. Door het Zwarte Woud, Baden en Wurttemberg droegen de Marokkanen in april 1945 bij aan de bezetting van Karlsruhe, Stuttgart, Freudenstadt en Ulm. Uiteindelijk bereikten zij, op het moment van de Duitse capitulatie op 7 mei Tirol (St. Anton). Op 22 juni konden de Marokkaanse eenheden echt feestvieren. In Duitsland werden ze bezocht door de sultan zelf die een zeer enthousiast onthaal kreeg. Het was de sultan geweest die in 1939 zijn onderdanen had opgeroepen met volle overtuiging de kant van Frankrijk te kiezen en zo bij te dragen aan de strijd tegen het nationaal-socialisme.

Van Normandi naar Straatsburg
Tot slot nog enkele woorden over de invasie in Normandi, immers de geallieerde hoofdaanval op Duitsland. Hierin vertegenwoordigde het Franse pantserleger (division blindee) onder generaal Leclerc een oud commandant van Goums - het Franse element. Deze eenheid was in 1943 in Noord-Afrika samengesteld. Leclerc had als een van zijn gemotoriseerde verkenningseenheden het 1e regiment de marche des Spahis Marocain onder luitenant-kolonel Remy. In april 1944 werd de divisie naar Engeland verscheept om 1 augustus op Utah beach aan land te gaan. Leclercs eenheid nam deel aan de bevrijding van Parijs op 25 augustus en nadien als onderdeel van Pattons leger aan de oostwaartse opmars naar de Moesel om uiteindelijk Straatsburg te bevrijden. Toen was het inmiddels 22 november. Ook deze troepen stootten door op Duits grondgebied en bereikten zelfs Berchtesgaden, een van de verblijfplaatsen van Hitler.

De balans opgemaakt
De twee Marokkaanse divisies, de 2e division Dinfanterie Marocaine en de 4e division Marocaine de Montagne hebben zowel in Itali als in Frankrijk meer dan hun plicht gedaan in veelal extreem moeilijke omstandigheden. Verder waren er natuurlijk de Goums en Spahis met ieder hun specialistische optreden. Naar schatting had het Franse leger in Itali een omvang van 65.000 man, zeker 40.000 hiervan was afkomstig uit Marokko. In de gevechten in Europa in 1944-1945 sneuvelden ruim 8.000 Marokkanen.

In totaal heeft Noord-Afrika het Franse leger 233.000 man geleverd. In feite de kern van die strijdmacht gedurende de hele oorlog. Uit Marokko kwamen er daarvan in 1942 ruim 77.000 op een bevolking van zes miljoen. Lange tijd is de geschiedschrijving van enerzijds de oorlog in Europa nadrukkelijk bepaald door Europeanen en Amerikanen terwijl anderzijds de geschiedschrijving van Marokko in het teken stond van de onafhankelijkheidsstrijd. De inzet van de Marokkanen in Europa viel zodoende tussen wal en schip. Juist heden ten dage, nu de band tussen Europa en Noord-Afrika op allerlei manieren hechter is dan ooit en onze samenlevingen meer vervlochten raken, is het zaak aan dit militair optreden van Marokkanen, Algerijnen en Tunesirs in Europa aandacht te geven. Zij hebben bijgedragen aan onze vrijheid, dat mogen we niet vergeten. In het museum van de Franse infanterie in Montpellier is hun optreden verbeeld.

Bron
Naschrift Marc Marc: Waar deze geschiedschrijving precies vandaan komt moet ik nog even schuldig blijven want ik heb hem uit derde hand verkregen. In context tot de Noord-Afrikaanse soldaten die op de Franse militaire begraafplaats in Kapelle liggen klinkt het aannemelijk zoals de situaties word geschetst. In ieder geval aannemelijker dan dat er in Kapelle soldaten zouden liggen die gesneuveld zouden zijn tijdens de inval van de Duitsers in Nederland zoals door de media recentelijk is gesuggereerd (TV programma: 'Twee Vandaag' en Marokkanen in dat programma op 4 mei 2004). Immers, Als er Franse militaire in Zeeland zouden hebben gevochten ten tijde van de inval van de Duitsers in Nederland zou dit betekenen dat er een vreemde mogendheid (Frankrijk) ons land zou zijn binnengetrokken. Dit zou enkel hebben kunnen plaats vinden op verzoek van de Nederlandse regering toentertijd en dat zou nu groot nieuws zijn als dat waar blijkt te zijn. Tevens, hebben Franse soldaten geen aandeel gehad in de bevrijding van Nederland bij mijn weten. Dus, ook kunnen de begraven soldaten in Kapelle hier niet aangemerkt worden als zodanig.

 

 

Voor reactie: Contact

Zie ook de pagina op bevrijdingintercultureel over extra bijzonderheden van de Militaire begraafplaats en achtergrond informatie.