J O J O J O N A

 

 

Paasviering van het

Van Lingen College '95

Tekst: Marinus van der Werf

Muziek: Hans Breur

 

 

 

0.

 

[Agressieve muziek. MIKKIE is met potje verf op weg naar het standbeeld van de keizer. Hij tekent het teken van de vis, vlucht als hij onraad bepspeurt, door de muziek heen klinken sirenes.]

 

 

1.

 

[In de schuilkelder zitten MOEDER RACHEL en zoon.] 

 

MOEDER RACHEL

Het is een mooie stad waarin we wonen. Tenmin­ste boven de grond. Alles is er te zien, alles te koop, maar wie niet past in het schema van de keizer ver­dwijnt in de bek van de leeuwen.

MOSHE

En Daniel dan?

MOEDER RACHEL

Was het maar zo

MOSHE

Daniel werd gered van de leeuwen. Die leeuwen deden hun bek niet open. En hongerig dat ze waren.

MOEDER RACHEL

Dat waren andere leeuwen, andere tijden, ander verhaal

MOSHE

We zouden Rome in de fik moeten steken, om van die gehate keizer af te komen. Weet je wat Mikkie heeft gedaan. Mikkie heeft de vis getekend op het standbeeld van de keizer....

MOEDER RACHEL

[Geschrokken.]  Wat zeg je!

MOSHE

[Denkt dat ze hem niet gelooft.] Echt waar.

MOEDER RACHEL

[Streng] Doe dat nooit. Doe dat nooit.

MOSHE

Waarom niet? Denk je dat ik bang ben.

MOEDER RACHEL

Weet je wat dat is, het teken van de vis.

MOSHE

Tuurlijk weet ik dat?

MOEDER RACHEL

Het is het teken van Jezus Christus die gekruisigd is en opge­staan. Wil je oms ook gekruisigd worden?

MOSHE

Tuurlijk niet. Maar opstaan wil ik wel. Of wil je hier blijven, als een drol in het riool?

 

[Dan begint de herrie. Eerst ver weg, dan steeds dich­terbij. MIKKIE komt binnenrennen. Er wordt op de wanden ge­bonkt. MOSHE en MIKKIE verschuilen zich bij hun MOE­DER RACHEL. Dan wordt het stil.]

 

MIKKIE

Ze zoeken de straten en huizen af.

MOEDER RACHEL

Waarom?

MIKKIE

Kan mij het schelen wat zij doen. Wat doen wij? Afwach­ten? En maar hopen dat we geluk hebben. Af en toe heeft iemand geluk, okee. Maar wat als je die iemand niet bent?

MOEDER RACHEL

Sst. Als ze je horen. [Het wordt stil.] Kennen jullie het verhaal van de vis die Jona opvrat.

MOSHE

[Verveeld.] Een ezel stoot zich in 't gemeen

niet tweemaal aan de zelfde steen

maar Jona in de zee gegooid

hij leert het nooit

 

[ZWAK LICHT links en rechts op KOOR. LICHT op SCHUILKELDER gaat geleidelijk aan uit.]

 

KOOR

Ik zal zeggen wat het is, het is het teken van de vis

het is de opgedoken vis die de hoop en redding is

van degene die verzuipt in de kouwe duisternis

het is het teken, het teken van de vis.

 

 

2.

 

[Blauw achterdoek licht op. Ober zet eerste stoeltje klaar. JONA arriveert, met paraplu en krantje. Andere 'GASTEN'komen op, vergeleken met JONA, zijn het zichtbaar uiterst moderne mensen:]

 

KOOR VAN MONDAINE MEIDEN:

 

Jojo Jona

Je krabbelt omhoog en dan zak je laag

Je knabbelt en je babbelt en je kietelt je maag

Je bent maar een mens, en je doet wat je kan

Je bent een keurig opgevoede burgerman

Jojojojojo...

 

Jojo Jona

Je peigert je af voor het gas en de huur

Je weigert en je steigert maar geeft toe op den duur

Je ja is hallef ja en je nee is hallef nee

En zelden denk je verder dan een voorgekauwd idee

 

Jojo Jona

Je geeft commentaar op het wel/niet (3x) en het wee

bij borrel en sigaar in je stamcafé

Je weet van alles wat van dit en vandaar

en waar je ook bent je hebt je oordeel klaar

 

Jojojojo...etc

That's the limit. Jona!

 

 

[Dooft sigaar in de koffie] Onzin. Dat kan dus niet. In mijn tijd bestaat er nog geen telefoon. Nee, mensen luis­teren nog gewoon naar elkaar, naar het ruisen van de bomen, het gezang van de nachte­gaal, naar de stemmen die worden meege­dra­gen op de wind...

OBER

[Brengt draagbare telefoon] Voor U.... Hem van boven.

JONA

[Lacht] Hem van boven spreekt in het jagen van de wolken door het zerk, door de ogen van het kind, hij dondert ver­toornd in onweer en bliksem, hij maakt ons wakker in onze dromen,

OBER

[Dringt aan] Neemt u hem nou.

JONA

[Pakt hem aan, bevreemd.] Ja. Hallo met Jona [Luistert, tegen Ober, bedeesd] Het is Hem van Boven. [Luistert. Mompelt ja ja ja, knikt] Waarom spreekt u niet gewoon in het jagen van de wolken door het zerk, in onweer en blik­sem, in het zingen van de nachtegaal, in... [Houdt de hoorn ver van zijn oor, alsof God stevig tegen hem uit­valt] Neemt u mij niet kwalijk. Wat zegt u? Ni­nevé! [Dekt hoorn af.] Shit! Nee! Niveve. [Tegen OBER] Ik moet naar Nine­ve. [In de tele­foon] Ja Heer, goed Heer. [Legt hoorn neer, staat op. Tegen de OBER] Ik moet naar Ninevé, namens Hem van boven. [Zet hoed op. De mondaine meiden staan mee te luisteren.] Ken je Sodom en Gomorra? Die steden gingen tegen de vlak­te, vanwege hun goddeloos­heid. Zoiets staat Ninevé ook te gebeuren. Tenzij de stad zich zal bekeren. En ik moet ze dat gaan zeggen, namens hem

MEIDEN

Haar.

JONA

[Wordt woedend.] Weet je wat Ninevé is voor mij? [Laat de sigaar zien.] Dit. [Simuleert hoestaanval.] Ik ga er van over mijn nek. Weet je wat er mee gebeuren moet? Dit. [Breekt sigaar en loopt drif­tig weg.]

IEMAND

Waar gaan die mooie beentjes naar toe?

IEMAND

Naar Ninevé.

JONA

[Komt terug, pakt z'n paraplu, beent weg.] Ik heb een hekel aan nat te worden.

 

KOOR:

Jojo Jona

Je geeft commentaar op het wel/niet (3x) en het wee

bij borrel en sigaar in je stamcafé

Je weet van alles wat van dit en vandaar

en waar je ook bent je hebt je oordeel klaar

 

Jojojojo...etc

That's the limit. Jona!

 

 

3.

 

[De kade. Zachte zeegeluiden.]

 

JONA

[Terzijde] Ik scheep mij in naar Ninevé. Dat is wat Hij van boven van mij vraagt, en wie ben ik om te weigeren? Maar stelt u het zich voor: De schipper van de boot zegt tegen mij: Deze boot gaat naar Ninevé, maar, en, eenmaal op zee blijkt dat de schip­per mij heeft voorgelogen, of verkeerd begrepen. In plaats van richting Ninevé gaan we de volko­men verkeerde kant op... Pas als de grote godde­loze stad Ninevé door Hem, geprezen zij zijn naam, al lang en breed ver­woest is, pas dan kom ik aan op de plek van bestemming. Heel tragisch... [Roept passerende schip­per] Schip­per! [Tegen publiek] Soms moet je het toeval een handje helpen. Schip­per! [JONA over­handigt de schip­per een brief, de Schip­per leest. JONA houdt hem een stapel bank­biljet­ten­ voor.]

SCHIPPER

[Grist geld weg. Wijst op brief] Weet u dat zeker.

JONA

Wat?

SCHIPPER

[Wijst op brief] Dit?

JONA

Ik weet niet waar u het over hebt.

SCHIPPER

Hier staat: als u mij vraagt waar gaat deze boot naar toe dan moet ik

JONA

[Doet alsof hij de schipper voor het eerst ziet] Ah daar bent u... U bent de schipper van deze boot. Mag ik u wat vra­gen?

SCHIPPER

Tuurlijk

JONA

Schipper mag ik overvaren. Ja of nee.

SCHIPPER

Ja.

JONA

Moet ik dan ook geld betalen?

SCHIPPER

[Kijkt naar bundeltje geld. Schudt nee] Nee.

JONA

En mag ik vragen, schipper, waar gaat deze boot naar toe?

SCHIPPER

[Aarzelt. leest nogmaals het papier] Ninevé.

JONA

Wat zegt u? Weet u dat zeker? Deze boot gaat toch niet toevallig naar Tarsis, hetwelk de volkomen verkeerde kant op is.

SCHIPPER

[Aarzelt opnieuw.] Neenee. Deze boot gaat naar Ninevé.

MATROZEN

Welnee.

JONA

Bemoei je dr niet mee. Schipper? Ja of nee. Gaat deze boot naar Ninevé?

SCHIPPER

Ja.

 

 

4.

 

[Het stormt. Golven slaan hoog op. Schipper en bemanning staan op het schip. Ze schreeuwen om boven de storm uit te komen.]

 

MATROOS

Schipper, het stormt.

SCHIPPER

Dat weet ik.

MATROOS

Normaal stormt het nooit op deze plek, op deze tijd.

SCHIPPER

Dat weet ik.

MATROOS

Er is iets mis met ons. De Goden zijn vertoornd.

SCHIPPER

Dat is een ouderwetse gedachte. Maar op een moment als dit ben ik ouderwetser dan ik dacht.

MATROOS

Iemand van ons is schuldig.

MATROZEN

Ja iemand van ons is verantwoordelijk voor deze onte­rechte storm.

SCHIPPER

Maar wie. We zullen het nooit weten. De zee neemt ons te pakken. Ons, met onze geheimen.

MATROOS

Laat het Lot de schuldige aanwijzen.

MATROZEN

Ja het Lot. Laat de goden spreken door het Lot.

SCHIPPER

Moet dat nu echt.

MATROOS

[Pakt groot spel kaarten.] Okee. We pakken allemaal een kaart. Wie de aas trekt, is voer voor de vissen.

MATROZEN

[Om de beurt] Ik heb geen aas. [Ze kijken naar de SCHIP­PER]

SCHIPPER

Godzijdank. Ik ook niet. Maar wie dan wel.

ALLEN

Jona!

SCHIPPER

Waar is Jona?

MATROOS

Hij ligt te slapen als een kind dat droomt van Disney­land. Wat kan het hem schelen dat wij vergaan.

SCHIPPER

Haal hem hier. [JONA wordt gehaald] Deze Jona is op de vlucht voor zijn God. Deze God moet wel een bijzondere God zijn, dat Hij zijn profeet Jona, die op de vlucht sloeg voor zijn verant­woordelijkheid, hier alsnog in zijn nekvel weet te grijpen.

 

[JONA verschijnt. Hij pakt een kaart: De AAS]

 

MATROOS

Wie de aas trekt, is voer voor de haaien.

JONA

[Huilerig, zeeziek. Tegen bemanning. Tegen God.] Ik beken.

BEMANNING

Een

JONA

 Ik ben schuldig.

BEMANNING

Twee

JONA

Ik ben laf.

BEMANNING

Drie

JONA

Ik zal doen wat U van me vraagt.

BEMANNING

In Godsnaam

 

[Ze gooien JONA overboord]

 

 

5.

 

[Het wordt donker. Diepzee geluiden. In de diepzee duiken visjes op, en grotere vissen. Af en toe zie je het hoofd, of een hand, of de paraplu van JONA. Dan zie je hem helemaal. Hij dobbert met opgestoken paraplu in het water. De geluiden worden dreigender, zompiger, verstikkender. Een grote vis duikt op en slikt hem in. De bek met tanden klapt dicht, en Jona is verdwenen. Als hij weer zichtbaar wordt zit hij in de buik van het monster, klein als een foe­tus, bibbe­rend, bang.]

 

KOOR

Een mens hoort op het droge

een vis hoort in de zee

maar soms bij windkracht negen

sleurt de onderstroom je mee

naar die uitzichtloze plek

waar geen licht en adem is

daar gaat men naar de haaien

en naar de verdommenis

 

Dan komt de grote vis

de vis die vangt een mens

de mens komt in de stilte

van die grote vissepens

drie dagen niets te zien

drie dagen geen geluid

en dan door God gekieteld

spuugt de vis de mens weer uit

 

REFREIN

Ik zal zeggen wat het is

het is het teken van de vis

het is de opgedoken vis

die de hoop en redding is

van degene die verzuipt

in de kouwe duisternis

het is het teken,

het teken van de vis.

 

De mens hoort op het droge

de vis zwemt in de zee

de vis behoedt de mens

tot het behoud van Ninevé

hij spuugt hem op het droge

en met een vloek en met een zucht

wordt de mens geboren

Godzijdank! Weer frisse lucht!

 

[JONA klapt de vissebek open en stapt uit. Knipperend met z'n ogen staat hij in stralend wit daglicht.]

 

6.

 

JONA

[Begint deemoedig] Toen ik in het nauw zat, riep ik tot u, Heer, en u hebt mij antwoord gegeven; uit het doden­rijk riep ik om hulp, en u hebt naar mij geluis­terd. U had mij in het diepst van de zee gegooid, woest sloegen uw golven over mij heen. zeewier hing in slier­ten om mijn hoofd. Toen dacht ik: Ik ben verstoten, u wilt me niet meer zien. Ik zonk naar de bodem van de zee, maar u trok mij levend uit de afgrond, u, Heer, mijn God!

[Steeds zelfgenoegzamer, met de nadruk op 'ik' en 'mijn'] Wie afgoden vereren, goden die niet kunnen helpen, laten u in de steek. Maar ik zal uit dankbaar­heid offers bren­gen; ik zal mijn beloften nakomen, u heer, hebt mij ge­red!

[Pakt zijn paraplu van de grond. Wil stiekum weg van de plek.]

 

[Dan bemoeit God zich met JONA. De 'STEM VAN GOD' be­staat uit twee meiden, die van een hoger gelegen punt toekij­ken. Ze praten samen, soms de een als echo van de ander, soms tegelijkertijd. JONA ziet ze niet. Voor JONA zit GOD ver weg in een hoge hemel, richting zon.]

 

STEM VAN GOD

Zelfgenoegzame eikel, ik ik en nog es ik. Die jongen leert het nooit. Maar we houden vol. Zeven maal zeven maal.... Kom Jona, het wordt tijd.

JONA

[Voelt zich betrapt] Nu al weer. Ik ben nog niets een fat­soen­lijk opgedroogd en aangekleed. Is er niet ergens een strijk­plank, ik bedoel als u een vis kunt sturen om mij te redden, moet het toch eenvoudig zijn om een strijk­plank aan te laten spoelen. Er hoeft maar een schip te ver­gaan...

STEM VAN GOD:

Mond houden Jona.

JONA:

[Mokt] Goed God. Maar luistert u nu eens naar mij. Stelt u zich voor: dan kom ik in Nineve, en dan? Ze lachen ze me uit. Ze maken me af... Hebt u niet gehoord van al die homo's die zomaar door de stra­ten van Ninevé zwerven. Mis­schien ver­krachten ze me! U weet toch nog van Sodom en Gomorra? Nee, ze maken me af, dat doen ze vaker met profe­ten, dat weet u... U vraagt nogal veel van uw perso­neel. Straks lig ik als lijk op de keien. De honden vreten me op, de mensen bespotten mij, daar ligt ie, de profeet van de Aller­hoog­ste, hij wist zo goed hoe wij gered moesten worden, haha, laat hem eerst zich­zelf maar zien te red­den. O, ik wil graag doen wat u zegt, maar hebt u niet zelf gezegd dat je geen parels voor de zwij­nen moet wer­pen? Sodom en Gomorra, weet u nog? Abraham heeft zo z'n best ge­daan te redden wat er te redden was. Maar er viel niets te red­den. Denkt u nu echt dat Ninevé veel beter is. Nee toch. Nineve is een ver­wen­de, deca­den­te, verwe­reldlijkte rots­tad, zoiets als Arnhem, maar dan erger. Ze weten niet eens wat godsdienst is. Ze hebben pilletjes voor dit, drankjes voor dat, muziek en leuke danse­resjes en lichte­kooien voor het vermaak. U bent er niet welkom, ik ben niet wel­kom, ik zou zeggen: laat Ninevé van de aard­bodem ver­dwijnen. U zult er geen spijt van krijgen. Dat de aarde openslijt

GOD:

Als de bek van een grote vis

JONA

Ja, als de bek van een grote vis, en tjakka, weg Nineve. [Gaat verlekkerd de diverse mogelijkheden langs] Of dat er een storm opsteekt, die de huizen van de stad op­tilt, en de mensen, en ze tot ver in de hemel voert, waarna u ze loslaat zodat ze met een razende vaart ter aarde storten, of vuur, ja vuur, vuur en smeltende stenen, als een vul­kaan die losbarst. [Geniet] O het zou ver­schrikke­lijk zijn om te zien, denkt u niet. Of dat een van onze buurlanden de stad komt binnenvallen, met vreselijke wapens die alles in puin leggen. De hele bevolking wordt meege­voerd om als slaaf te dienen ver weg. Dat zou een straf zijn, maar ook een lesje in nederigheid, denkt u niet. Het werkt ook preventief. In alle steden en dorpen rondom zullen ze zeggen: heb je gehoord van Ninevé?

STEM VAN GOD:

Ik krijg bijna spijt dat ik geen haai heb gestuurd om jou op te vangen.

JONA:

Okee, ik ga al... [Tegen publiek:] Moeilijke God, die God van de Hebree­en... Als je denkt dat je weet wat Hij wil, dan wil Hij weer wat anders. Maar ja, om nu boed­hist te worden, of isla­miet...

STEM VAN GOD:

Mond houden Jona

JONA:

U bent een rare man

GOD:

Man?

JONA:

Ja. U wilt toch niet beweren dat u vrouw bent. Mijn hemel.

GOD:

Ik beweer niks. Ik ben die ik ben.

 

7.

 

[Ninevé. De stad licht op: Om te beginnen een groot recla­mebord met een verleide­lijke reclame. Harde moderne stads­muziek. House. Een collage van stads­geluiden. Flarden reclame. Een bord 'Ninevé loves you'. Een AGENT komt op en plaats verkeers­borden. De STRA­TEVE­GER op, berustend, de bezem in de aan­slag. De rotzooi komt er aan. De eerste mensen gaan naar hun werk. Links en rechts staan ze in de metro. Eén hand in de lus, en in de andere een krant. Op eenzelfde moment gooien ze de kranten weg. JONA komt op. Hij zoekt een plek om zijn boodschap te verkondi­gen. Die staat op een groot bord: Bekeert U, het einde is nabij. Passanten sarren hem, jagen hem van z'n plek. Iemand vervangt het bord 'Bekeert U', door het bord 'Ni­nevé loves you'. Jona pakt geirri­teerd z'n eigen bord terug. Geluid van auto's. De metro reiziger lopen bijna mechanisch van A naar B en weer terug. Dat herhalen ze. Dan begint de stad te leven. Overal bewegen mensen zich van de enen plak naar de ander. Ieder op z'n eigen manier.  De AGENT probeert het verkeer te regelen, deelt af en toe een bon uit, maar niemand let op hem. De verkeersborden worden omgedraaid, of weggezet. Niemand let op Jona. Op ANNEWIL na. Met een zakje chips in de hand, bekijkt ze nieuwsgierig Jona. Dan valt het geluid weg. De inwoners vertragen, staan dan stil, kijken naar wat er gebeurt met en bij Jona:]

 

MOT

[Wijs op bord] Heb je niks beters te zeggen. [JONA schudt nee] Dit is zo cliché, zo weinig origineel, zo onpersoon­lijk. Wat bedoel je nu eigenlijk.

JONA

Ik heb gezegd wat ik zeggen wilde, maar niemand luister­de.

MOT

Ik luister. Tenminste als je wat zinnigs te zeggen hebt.

JONA

Waar is hier de verantwoordelijke autoriteit?

MOT

De verantwoordelijke autoriteit? [Kijkt rond, anderen zijn er bij komen staan.] Hare Majesteit, bedoelt u. [Er wordt gegrin­nikt] Hare maje­steit. Die ligt te slapen.

JONA

Wie is hier verantwoordelijk.

MOT

Niemand. Of beter. Ieder voor zich. Ieder is voor zich­zelf verantwoordelijk dat hij niks te kort komt. [Pakt zak chips af van ANNEWIL] En dat lukt prima. [Proeft] Gatver. [Gooit de zak weg.]

JONA

En als er problemen zijn?

MOT

[Spuugt z'n mond leeg] Zoals?

JONA

Vervuiling

MOT

Geen probleem. [Fluit, iemand komt met bezem en veegt de chips weg.]

JONA

Sociale problemen, armoe, mensen in de goot, verslaving, honger, diefstal, corruptie, racisme, eenzaamheid.

MOT

Ga door, lekker ritme. [probeert JONA tot een dansje te verlei­den. Duwt dan JONA van zich af] Gatver. Je stinkt man. Je stinkt als een rottende potvis op het strand van Kat­wijk. Nu begrijp ik die arrogante vissebek van je.

JONA

Jullie stad gaat ten onder aan z'n eigen ongerechtig­heid!

MOT

Jouw ongerechtigheid. [Haalt JONA onderuit.] Wat een lucht. [Fluit de STRATEVEGER. Wijst op JONA] Ruim effe op. [STRATEVEGER sleept JONA weg]. Zie je. Geen vuil op straat, geen mens in de goot.

 

JONA

[Tegen God] Ziet u wel. Parels voor de zwijnen.

ANNEWIL

[Komt op] Waarom ruik je zo naar vis?

JONA

Begin je ook al?

ANNEWIL

Waarom?

JONA

Omdat ik door een vis ben ingeslikt en uitgespuugd, daar­om. Kijk niet zo ernstig. Dit is een belachelijk verhaal.

ANNEWIL

Waarom heeft die vis je ingeslikt?

JONA

Omdat ik verzoop.

ANNEWIL

Waarom

JONA

Net op tijd kwam er een vis om mij te redden.

ANNEWIL

Waarom verzoop je?

JONA

Omdat ik niet kan zwemmen... Ik kom uit een dorp waar de mensen nog respect hebben voor elkaar, voor God, en voor een profeet als ik. En omdat deze stad zo'n geweldadige, decadente, asociale rotstad is moest ik zonodig op reis om te zeggen dat men zich moet bekeren tot de levende God om deze stad te behouden... Daarom verzoop ik. Liever verzui­pen, dan voor paal staan in Ninevé.

ANNEWIL

Ben je daarom in zee gesprongen?

JONA

Nee. Hij, de God van Abraham en Jakob, liet mij over­boord zetten en bracht mij per vis deze kant op. Gepre­zen is zijn naam. Waarom lach je niet?

ANNEWIL

Welke God?

JONA

Nooit van gehoord zeker.... De God die hemel en aarde schiep, de God die de aarde aan het water ontrok zodat mensen er vreedzaam zouden wonen - En nu ben ik het zat. Ik heb gezegd wat ik zeggen wilde. Ik veeg het stof van m'n kleren en ga. Aju.

 

[JONA gaat. Als hij gaat vergeet hij zijn paraplu. Buiten Ninevé gaat hij hoog op een ladder zit­ten, in helder wit zonlicht, en kijkt toe.

 

JONA

En dan nu maar eens zien hoe de boel ten onder gaat. Ik zal verdrietig zijn. Maar niet heus... Hoe lang nog Here?

 

 

8.

 

[Een groot bed met veel kussens en lakens. Daaronder en tussen ligt HARE MAJESTEIT te slapen. ANNEWIL rent de kamer in]

 

ANNEWIL

Mama! Mama!

HARE MAJESTEIT

Wat is er meisje?

ANNEWIL

Word wakker.

HARE MAJESTEIT

Laat me. Ik had net een verrukkelijke droom over die jongen van Thake That - hoe heet die jongen ook alweer - die jongen met die eh

ANNEWIL

Word wakker, mama.

HARE MAJESTEIT

Ik ben wakker liefje. Is er wat? Is er iets met de kat? Of de cavia? Laat me toch. Bel maar een dokter.

ANNEWIL

[Trekt laken af. HARE MAJESTEIT trekt terug.] Dr was een man in de stad, die zei dat een vis hem had ingeslikt en uitgespuugd.

HARE MAJESTEIT

[Luistert niet echt naar haar dochter. Zoekt tussen de lakens.] Leuk. En wat was het? Een tekenfilm?

ANNEWIL

Mensen luisterden naar hem, en sloegen hem. Hij vroeg waar jij was. Onze stad is een gewelddadige, decadente, asocia­le rotstad. Mensen gaan kapot aan een stad als de onze. En als het zo door gaat gaat heel Ni­nevé naar de knop­pen.

HARE MAJESTEIT

Ach, dat valt wel mee, liefje. Oh wat heb ik een hoofd­pijn. [Vindt de fles waar ze naar zocht]

ANNEWIL

[Pakt fles af] Je moet je bed uit mama, je moet kijken wat er aan de hand is. Zal ik je vertellen wat ik gezien heb..

HARE MAJESTEIT

Goed liefje.

ANNEWIL

Ik heb door de stad gezworven.

HARE MAJESTEIT

[Fel] Jij? Ik heb het je verboden. Waar is het kinder­meisje.

ANNEWIL

Dat heb ik ontslagen.

HARE MAJESTEIT

Jij?

ANNEWIL

Ja ik. [Klimt bij haar moeder op bed, staand:] Huizen rotten weg, mensen slapen in kartonnen dozen, in het park komen de kerels aan je vragen of je voor wat centen sex met ze wil, de lucht stinkt, de herrie is hevig, de winkels staan stampvol spul­len, gif onder de huizen, gif in de lucht, de vuil­nisbelt buiten de stad is hoog als de toren van Pisa.

HARE MAJESTEIT

Schei maar uit liefje

ANNEWIL

Je moet je bed uit mama. Kijk wat er gebeurt, en bemoei je er mee.

HARE MAJESTEIT

Okee liefje, mama komt haar bed uit. Geef mij m'n kamer­jas. En m'n pantoffels. [Bedienden komen kamerjas en pantoffels brengen. ANNEWIL duwt ze weg]

ANNEWIL

Schoenen. Je zult de straat op moeten.

HARE MAJESTEIT

Schoenen? Ik heb helemaal geen fatsoenlijke schoenen. Alle schoenen die ik heb heb ik al ns aan gehad.

ANNEWIL

[Laat laarzen zien.] Deze heb ik voor je.

HARE MAJESTEIT

Kan ik niet gewoon even op het achterbalkon. Daar heb ik een prachtig uitzicht over de betere buurten. De rest is zo deprime­rend, liefje...

ANNEWIL

Nee

HARE MAJESTEIT

Laat iemand dan schoenen voor me kopen. En iets van een pakje. Wat wil je toch van me. [ANNEWIL trekt haar moeder de laarzen aan] Uh! Wat een gore dingen. Van wie zijn die? Toch niet van de tuinman, die engerd. Moet ik de straat op? Bel de chauffeur. En de lijf­wacht.

ANNEWIL

Schei uit. En schaam je.

HARE MAJESTEIT

Wat wil je toch van me?

ANNEWIL

Dat is jouw verantwoordelijkheid.

HARE MAJESTEIT

God meid, wat ben je lastig. Wat is er toch met je.

 

 

9.

 

[JONA zit hoog in het felle zonlicht.]

 

JONA

[Moppert.] Als U de aarde in zes dagen kunt maken, dan kunt u een stad als Nineve toch wel in drie dagen ver­nie­tigen. Of geef me in elk geval een wolkje voor de zon. deze hitte is onver­draaglijk.

 

[IEMAND komt naar JONA toeklimmen met zijn paraplu]

 

IEMAND

Is deze paraplu van u?

JONA

[Pakt de paraplu. Kijkt de brenger niet eens aan. Tegen God] Dank u Heer! U bent goed voor mij. [Hij steekt de paraplu op, en geniet van de schaduw.]

 

 

 

10.

 

[Ninevé. Voor het reclamebord staan HARE MAJESTEIT en ANNEWIL. Achter hen verza­melen zich de bewo­ners. Ze verwonderen zich over de aanwezigheid van HARE MAJE­STEIT.]

 

HARE MAJESTEIT

Ik vind het angstig. Maar ook wel prettig. Alsof alles echter wordt. En echter voelt. Alsof ik ontwaakt ben uit de dood. Ik voel hoe... hoe kwets­baar ik ben. Niet langer be­schermd, door muren, deuren, sleutels, sloten. Weet je, er hoeft maar dat te gebeu­ren, en alles wat ik heb is weg. Maar tegelijker­tijd, voelt alles zoveel meer, zoveel intenser... geef mij en zoen, lief­je... [Ze kijkt daar dochter in de ogen, zoent haar, glimlacht, blijft kijken. Dan snuift ze de lucht op, raakt mensen aan] Ik word ge­hoord en gezien. Alles wat ik doe heeft gevol­gen voor alles wat er is. Ik ben niet als het water dat stommeweg het land over­stroomt, geen dooie vis die meedrijft op de stroom, ik ben als een steen in de rivier.

 

INWONERS VAN DE STAD

[Allemaal door elkaar, mompelend, met iets later daar­over heen, verstaanbaar dankzij een microfoon, de STEM VAN MOEDER RA­CHEL:] Toen ik in het nauw zat, riep ik tot u, Heer, en u hebt mij antwoord gege­ven; uit het doden­rijk riep ik om hulp,en u hebt naar mij geluis­terd. Het water kwam tot aan­mijn lippen, ik zonk naar de bodem van de zee, afge­slo­ten van de aarde, voor altijd. Maar u trok mij levend uit de afgrond, u, Heer, mijn God!

 

 

11.

 

[JONA zit in het zonlicht, kijkt.]

 

JONA 

Er gaat niets boven een lekker zonnetje als je zelf in de schaduw zit.

 

[Dan waait onverwacvht zijn paraplu weg,]

 

JONA

[Uiterst geirriteerd] Nee he. Wat is dit voor leven. U geeft maar en u neemt maar... De mens is een worm. Wat kan het u schelen dat ik hier zit. U maakt zich druk­ker over hen dan over mij. Ik dacht dat u mij genadig was, ik die voor U heb geleefd, van jongsaf aan, ik die U hebt gepre­zen, maar hier zit te verdorren in het naakte zon­licht, en die verderfelijke stad bloeit als nooit tevo­ren. Goede God, als ik zo profeet moet zijn, ben ik liever dood.

STEM VAN GOD

[Vanuit Ninevé kijken en spreken ze JONA aan.] Ach Jona, ga naar huis. Je maakt je druk over een klein plekje schaduw dat kwam en dat ging. Wat denk je, als ik jouw je schaduw gun, zou ik dan niet begaan zijn met een stad die uit z'n duisterste schadu­wen tevoor­schijn kruipt om het zonlicht te zien, en wie weet, nieuwe wegen te gaan...

 

 

12.

 

[Terug in de schuilkelder. Het verhaal is vertelt. Maar waarom? En wat betekent het?  MOEDER RACHEL en haar KINDEREN zitten bijeen. Ze lijken te zijn vergeten dat ze worden gezocht.]

 

KOOR

Ik zal zeggen wat het is

het is het teken van de vis

het is de opgedoken vis

die de hoop en redding is

van degene die verzuipt

het is het teken

het teken van de vis

 

MOEDER RACHEL

[Spreekt, over de voortgaande muziek heen, alsof ze herinneringen ophaalt, vrolijke, boze, trieste:]

 

Er was een mens die Jezus heette.

God redt, werd hij genoemd

 

Hij leerde lachen

wie het lachen was verleerd,

hij leerde huilen

wie zelfs niet meer huilen kon,

en wie doodliep op z'n eigen weg

zei hij: keer maar om

ik loop wel met je mee

 

zoveel staat vast

als een huis van beton

de politiek van de bezetter

de godsdienst van het gezag

de hokjesgeest van de

keurig opgevoede burger

die eigenlijk niet onaardig is maar ja

je kunt je niet overal mee bemoeien

 

[MIKKIE tekent ondertussen onder toeziend oog van MOSHE het teken van de vis op de wand.]

 

ze vonden hem lastig, deze Jezus

ze wilden van hem af

en toen de dood op hem afkwam

als een koele grijze haai

met veel te grote tanden

zei hij: als ik er niet meer ben

en je voelt je godverlaten

huil dan, en troost elkaar

en ga door met wat we deden

denk dan aan Jona, of beter

denk aan de vis

die opdook in de diepzee

 

KOOR

Hij deelde brood en wijn

genoeg om onderweg te zijn,

hij deelde brood en vis

die door ons te delen is.

Zo was hij God bij mensen

en kind bij God aan huis -

ze sloegen hem met spijkers

aan een ongenadig kruis

 

Drie dagen godverlaten

en voor de dood gezwicht

dan kietelt God de aarde

en de mens komt aan het licht.

We drinken van de wijn,

we delen brood en vis

Godzijdank, omdat we weten

dat Hij weer met ons is

 

REFREIN

 

[Dan wordt er op de muren ge­bonkt. MOEDER en KINDEREN kruipen ineen, dicht bij elkaar.]

 

STEM VAN DE OFFICIER:

Is daar iemand?

 

[Een SOLDAAT komt binnen, beschijnt de ruimte met zijn zaklamp. Hij beschijnt MOEDER RACHEL, de KINDEREN, het teken van de vis, aar­zelt.]

 

STEM VAN DE OFFICIER

Is daar iemand?

 

SOLDAAT

[Tegen het publiek, aarzelend, zoekend naar moed] Je hebt de keus. Je kunt gewoon je werk doen. Gewoon zeggen: hier zitten ze, pak ze maar, het is de verant­woordelijkheid van de politiek... Of, als je houdt van vroomheid: Als God ze niet redt, waarom zou ik ze dan redden? Ben ik mijn broeders hoeder?

Ik zou kunnen weige­ren: Gewoon zeggen tegen mijn supe­rieu­ren: Rot op met jullie terreur, jullie voor­oordelen en opgefokte woede, jullie machtsspelletjes, jullie wetten en gewoontes en onver­schillig eigen­belang. Val dood!

 

[De OFFICIER verschijnt op een plek waar hij zichtbaar is, maar waar hij de MOEDER met haar KINDEREN niet zien kan.]

 

Dat klinkt zo heldhaftig. Iets voor helden en marte­laars. Ik weet niet of ik zoiets zou durven... Voor wie zal ik kie­zen, als ik kiezen moet voor de een en tegen de ander... Tegen mijzelf misschien...

OFFICIER

Is daar iemand? [Stilte] Is daar iemand?

SOLDAAT

Ja... Ik.