R U T H

 

 

 

Kerstviering van het

Van lingen college, 1994

Tekst: Marinus van der Werf

Muziek: Eugene Ceulemans

 

 

 

[PODIUM, DECOR: Midden achter op het podium is een verhoging / poort waarop gestaan kan worden. Links hangt een plaatsnaambord 'Bethlehem', rechts een bord met pijl richting 'Moab'.]

 

 

 

0.

 

[Voor op het podium is een meisje aan het touwtje­springen. Ze zingt een aftelversje.]

 

SPRINGTOUWMEISJE

Koren is koren - Kaf is kaf

Wie niet wint die heeft verloren

Jij. Bent. Af.

 

[Als ze voor de tweede maal het aftelversje zingt duiken andere kinderen op. Ze kijken min­ach­tend toe. Enkelen van hen hebben een basketbal in de handen. Bij 'Af'. Stuiteren ze de bal gelijktijdig op de grond. Het meisje kijkt op, wacht even, voelt de intimida­tie, maar gaat door. Bij de vogende keer 'Af', zijn de anderen dichterbij komen staan, ze schreeuwen met z'n allen 'Af', en tegelijk stuiteren de ballen weer. Weer kijkt het meisje op, en gaat toch ver­der. Een van de anderen grist haar het touw uit handen. De groep anderen rent lachend en stuite­rend met de ballen weg. Het meisje kijkt ze na. Draait zich dan om, en hin­kelt af. ze zingt opnieuw hetzelfde liedje...]

 

 

 

1.

[Plaatsnaambord: BETHLEHEM. Onder­schrift 'HUIS VAN BROOD']

RUTH:

[Vertelt] In de tijd dat de rechters regeerden in Isra­ël, was er eens een hongers­nood in het land. Daar­om ging een man met zijn vrouw en zijn kin­deren naar een ander land, naar Mo­ab.

 

H U I S   V A N   B R O O D

 

NAOMI\ELIMELEK\KOOR

Dit huis van brood

door de sprinkhaan kaalgevreten

in het ongenadig hete

zonlicht uitgedroogd

de laatste oogst verpest

het laatste brood gegeten

de goede God mag weten

wat mij rest

 

Dit huis van brood

Wat volop werd gegeten

is door armoe voor de meesten

nergens meer te koop

Geef ons ons daaglijks brood

word dagelijks gebeden

de goede God mag weten

waarvoor

 

KOOR VAN WELGESTELDEN

Ik zie ze wel, vel over been

Ze kijken wel, maar zien niet meer

De ogen glas, de huid van leer

Ze lopen wel maar nergens heen

Ze leven niet, ze zijn niet dood

De goede God mag weten

waarom hij ons laat bidden:

Geef ons ons dagelijkse brood

 

NAOMI\ELIMELEK\KOOR

Dit huis van brood

aan de honger prijsgegeven

aan stom geweld bezweken

van zekerheid beroofd

loop ik uitgeput en moe

de godvergeten wegen

de goede God mag weten

waar naar toe

 

Ik zie ze wel, etc.

NAOMI\ELIMELEK\KOOR

Laat hij mij helpen voortgaan naar

Laat hij me helpen opstaan als

Laat hij me welkom heten

God mag weten waar

 

[NAOMI, ELI­ME­LEK, en hun zonen MA­CHLON en KILJON, zijn onder­weg. Ze be­rei­ken de grens. Grens­wach­ters be­han­de­len hen als onge­wenste asiel­zoe­kers.]

 

2.a.

[Jaren later. MOAB. NAOMI's man is inmid­dels dood. NAOMI staat bij het graf van Elimelek. Achter liggen haar zonen op sterven. Hun vrouwen, ORPA en RUTH, verzor­gen hen. Op eni­ge afstand van Naomi staat de dood­graver. Hij luistert mee.]

 

NAOMI

Vier jaar woon ik hier, maar nog altijd ben ik een vreemde. Een vrouw uit Bethlehem in een land als Moab. Ik ver­sta de taal, maar het wordt nooit de mijne. De mensen zijn aar­dig, als het ze uit­komt. Maar meestal zien ze me niet. Elime­lek is dood. Elime­lek, 'God is ko­ning' be­tekent zijn naam. Mooie ko­ning. Bit­terheid is koning.

We gingen weg uit Bethlehem, om niet te sterven van de honger. We moeten wel, zei hij. En we waren nog niet hier of hij...

DOODGRAVER

Niet alles gaat zoals verwacht

NAOMI

Mijn zonen zijn getrouwd met vrou­wen van hier. Elime­lek zou zeggen: Heidense vrou­wen. Vermeng je niet met vreemde­lin­gen, zou hij zeg­gen, met mensen van een ander land, een andere god. Eli­melek wist altijd zo goed wat goed was en wat god was. Ik weet het niet. Ik was niet gewend om zelf te beslissen. Ik ging waar hij ging. Totdat hij doodging. Ik voel me ver­der van huis dan ooit.

DOODGRAVER

Het valt niet mee om vreemdeling te zijn.

NAOMI

Mijn naam is Naomi, dat betekent 'de gelukki­ge'. Mijn enige geluk tot nu toe zijn mijn schoondochters, Orpa en Ruth, vrouwen uit Moab. Ze zijn sterk, ze zijn jong. Maar wat heb ik ze te bie­den. Mijn zonen zijn zwak, van jongsaf aan. Ik gaf ze mooie na­men, maar ze wor­den genoemd Ma­chlon, de zieke, en Kiljon, de zwak­ke. Al­tijd ziek en misselijk. Orpa en Ruth zijn goed voor de jon­gens. En voor mij, maar kinderen zullen ze niet krij­gen. De stamboom verdort, de takken vallen af, de boom gaat naar de knop­pen. We leven niet, en we zijn niet dood.

 

 

2.b

[Vanachter de schutting geeft het KOOR VAN WELGESTEL­DEN commen­taar.]

 

Z W A K   &   M I S S E L I J K

 

De ene die is ziek,

en de ander die is misselijk

een lekker duo, zeg dat wel,

een bijna onbetaalbaar stel

voor deze maatschappij

- Sta me bij

die types teren op ons geld

maar als je ze je eisen stelt

dan wordt er stante pee

een slappe smoes geplaatst

nee nee nee, vandaag ben ik melaats

 

De ene die is ziek,

en de ander die is misselijk

natuurlijk wij begrijpen wel:

er zijn er met een zwak gestel

maar dat ligt niet aan ons

- Zie­ken­fonds

Ze krijgen graag hun geld kado

bijvoorbeeld van de wao

dus zeggen ze gekweld

en onverantwoord vlug

nee nee nee, ik heb een open rug

 

De ene die is ziek

en de ander die is misselijk

overspannen als de hel

maar met vakantie gaan ze wel,

op kosten van het rijk

- Schande-lijk

Het is wel zielig, maar ik zeg

daar waar een wil is is een weg

maar nee, ze zeggen snel

sneller dan je lief is

nee nee nee, vandaag heb ik de ty­fus

REFREIN

het is zo zielig zo zielig

zo zielig allemaal (allemaal)

dit is mijn gironummer

ik ben zielig dus betaal

voor het snuiten van mijn neus

voor het snotje in mijn bloed

dit is mijn gironummer

maar contant is evengoed

 

De ene die is ziek

en de ander die is misselijk

en zit je niet goed in je vel

dan even snel het GAK gebeld:

voor financiele steun

- Weer een beun

Dit land gaat naar de bliksem toe,

wij zijn het zat, dit slap gedoe

de dagelijkse lust

tot werken is nihil

nee nee nee, vandaag ben ik debiel

 

REFREIN:

het is zo zielig enz.

 

De ene die is ziek

en de ander die is misselijk

ze blijven dolgraag buitenspel

dit bijna onbetaalbaar stel

voor de ekonomie (potverdrie)

wij zijn het zat, dit slap gedoe

ons land gaat naar de bliksem toe

dus vraagt men ons om geld

ter bestrijding van de nood:

nee nee nee wij zien ze liever

 

POLITICUS

[Op verhoging, voor bosje micro­foons, onderbroken door keurig ap­plaus van nette medepolitici] ... en daarom, juist vanwege al die kansar­men en hen die licha­melijk te zwak zijn om deel te nemen aan het ar­beids­pro­ces, juist vanwege hen die afhankelijk zijn van de sociale voorzieningen, juist vanwege hen willen wij, sterker nog: dùrven wij, want in een land van politieke slap­te geloven wij in een kordate over­heid die snijd waar gesneden moet worden, juist vanwege de minder draag­krach­tige vinden wij dat een economie die ons aller vader, zeg maar moeder is, gered moet worden van de zuigende onder­gang, en dat kost offers... en daarom is senti­ment, hoe begrijpelijk ook, een zwakke raadsman. Poli­tieke moed, politieke standvastigheid, daar staan wij voor. Daar gaan wij voor. Stem lijst 11! Stem voor jezelf!

 

2.c

[MACHLON en KILJON sterven. Ze wor­den wegge­dragen. OR­PA, RUTH, en NAO­MI staan dicht bijeen. Ze rouwen.]

 

 

3.

[NAOMI pakt koffers in.]

 

ORPA

Naomi. [Harder] Naomi.

NAOMI

Ik ga terug, Orpa.

ORPA

Er is geen terug.

NAOMI

Ik had hier nooit moeten komen.

ORPA

Dit huis is van u.

NAOMI

Niets is van mij. Ik woon hier al­leen.

ORPA

Blijf bij ons.

NAOMI

Ik heb jullie alleen maar ellende gebracht. De goede God geeft hoop, en pakt die af als het Hem uitkomt.

ORPA

Praat niet zo bitter over God

NAOMI

Bitter... Jullie god is niet de mij­ne, jullie god is een godin, een vrouw met vele borsten. Een god voor kinderen en kleinkinde­ren. Een god die geeft, in over­vloed. De mijne is zuinig, en duister. Waar ik vandaan kwam werd minach­tend gesproken over de god van Moab die vrouw is. En de mijne... is Hij soms een man? Wat heeft een man mij nog te bieden... Mijn kinde­ren zijn uit de ge­schie­denis ver­dwe­nen. Dat moet de 'Almachtige wel even goed weten.'

ORPA

Blijf

NAOMI

Nee

ORPA

Als je gaat, Naomi, ga ik mee

RUTH

En ik.

 

4.

[NAOMI, ORPA en RUTH gaan de weg terug]

 

NAÖMI

Nu moeten jullie terug­gaan. Ga terug naar het huis van je eigen moeder. Zoek een man, krijg kinderen. Begin opnieuw. Ik hoop dat de Heer goed voor jul­lie zal zijn. Zoals jullie goed zijn geweest voor mij, en mijn zo­nen. Laat ik jullie niet lan­ger tot last zijn.

 

[Ze kust haar schoondochters.]

 

ORPA

Nee. We blijven bij u [kijkt naar RUTH, die knikt]. We gaan mee naar uw volk.

NAOMI:

Jullie zijn lief voor mij, maar ga terug! Waarom zou­den jullie met me meegaan? Om alsnog te trouwen met twee zonen van mij? Ik heb geen zo­nen meer. Al mijn mannen zijn op. Al zou ik van­nacht nog slapen met een ke­rel.... ik ben te oud. Mijn man is dood, mijn zonen zijn dood, ik zal sterven en onze namen worden verge­ten. Kaf op de wind. En jullie zul­len alleen zijn, tussen vreemden. Wie weet willen ze geen vreem­den... Ik kan tegen mezelf zeggen dat er nog hoop is...  er is geen hoop. Het is erg, voor jullie, en voor mij, maar voor mij het meest. Want de Heer, onze God, is tegen mij.'

RUTH

[Kust Naomi] Nee. Zeg dat niet.

ORPA

Weet u het zeker, dat u zichzelf alleen zult redden, als u

NAOMI

Ga nu maar

 

[ORPA kijkt richting BETHLEHEM alsof ze zich voorstelt wat haar te wach­ten staat. ORPA Keert zich om. Kust haar schoon­moe­der en neemt af­scheid.]

 

ORPA

U bent altijd welkom... Ruth!... Ruth!... Ruth! Kom je.

 

[RUTH slaat haar armen om NAOMI heen.]

 

NAOMI

Je schoonzuster gaat terug. Ga met haar mee!'

RUTH

Vraag mij niet steeds om terug te gaan! Waar u heen gaat, daar ga ik heen. Waar u woont, daar wil ik wo­nen. Ik zal een van de uwe zijn, terwille van u. Uw God wil ik ken­nen, en voor zover ik kan, wil ik hem die­nen. Waar u zult sterven, wil ik sterven.

NAOMI

Je weet niet wat je zegt

RUTH

Alleen de dood kan ons scheiden. En God mag me straf­fen, als ik deze be­lofte niet houd. Dus zwijg nu, voor­dat ik mezelf tot leu­genaar maak, en terug ga.

 

[Ze gaan links van het podium af.]

 

5.

[BETHLEHEM. Bij het plaatsnaambord staan wat vrouwen. JONKY zoekt in de verte.]

JONKY

Hee. Daar zijn ze.

LEA

[Weet van niets] Wie?

WUBBE

Naomi.

LEA

Welke Naomi?

JAKKEMUS

Arme Naomi. Ze heeft geen man meer, geen ­kinderen, geen klein­kinde­ren, alleen die vreem­de vrouw, uit Moab.

NISSE

De heer straft wie zich inlaat met vreemden. Volk bij volk, zo heeft hij het gewild.

WUBBE

Die man van haar wist altijd zo goed wat goed was en wat god was. Maar een mens moet niet vluchten voor z'n lot, de dood weet je toch wel te vin­den.

JAKKEMUS

Die zonen van haar zijn getrouwd met van die Moabiti­sche types.

LEA

Ben ik blij dat de mijne gewoon re­latie heeft aan een meis­je van hier

NISSE

Stel je voor dat er kinderen van komen. Wat zijn dat dan? Joden? Moa­bieten. Waar horen ze thuis. Wat voor God hebben ze.

JONKY

Weet je wat voor God ze hebben, die Moabieten? [Er wordt gegrin­nikt. JONKY gebaart.] Een vrouw, met acht bor­sten. Dat lijkt wel een varken. Je zou mijn man moeten horen.

LEA

Mijn man zou van godsdienst verande­ren om zoiets te kunnen zien.

 

[NAOMI en RUTH komen op van rechts. GUST en LARS passe­ren met iets zwaars.]

 

JAKKEMUS

Ben jij het Naömi?'

 

[Dit is het lied, de enscenering staat hieronder]

 

W O R K S O N G

 

Werken voor m'n brood - ik moet

werken voor m'n brood

werken voor m'n brood - ik moet

van de vroege morgen

tot het roze avondrood

ik moet

werken werken werken werken

werken voor m'n brood

 

Van hier tot op z'n verst

staan de velden vol gerst

ik moet werken

het laatste beetje zweet

wordt uit m'n moeie lijf geperst

werken voor m'n brood

 

De zon klimt hoog

de zon zakt laag

wat heb je gedaan

ik heb gewerkt vandaag

 

werken voor de kost - ik moet

werken voor de kost

werken voor de kost - ik moet

totdat het vallen van de avond

mij van mijn gezwoeg verlost

ik moet

werken werken werken werken

werken voor de kost

 

het zweet druipt traag

langs m'n hals en m'n kraag

ik moet werken

langzaam langs m'n lange lijf

langzaamaan omlaag

ik moet

werken voor de kost

 

Diep door de knieen hee ho

maai de tarwe bindt de schoven

werk werk werk

 

Werken op het land - ik moet

werken op het land

Werken op het land - ik moet

tot mijn lichaam roodgebrand

zich savonds thuis

bij bier en krant

het bad gevuld tot aan de rand

eindelijk ontspant

ik moet

werken werken werken werken

werken op het land

 

[Iemand schreeuwt:]

 Schaften,

[Het werk wordt neergelegd: pauze!]

 

Er is een tijd van werken

en er is een tijd van rust

er is een tijd van tranen

en een tijd waarin je kust

een tijd van lasten,

een tijd van lust

en nu ik rust van mijn gezwoeg

drink ik en eet ik en proost

we werken om te leven

van de volheid van de oogst (2x)

 

 

7a.

 

PLOEG 1

'Hee ho, hee ho'.

 

RUTH

In die tijd woonde er in Bethlehem een zekere Boaz. Hij was een man op wie je rekenen kon. Boaz was nog familie van Naomi, maar dat wist ik niet. Ik had het ge­luk dat ik terecht kwam op een akker die van Boaz was.

 

'Hee ho'

 

LARS en GUST

Joho, joho'

 

LIANNE

Yogho Yogho'

 

PLOEG 2

[Als de dwergen in Dysney's 'Sneeuwitje'] Joho Joho, joho joho joho...

 

ELSKE

Werken voor m'n brood - ik moet

werken voor m'n brood

werken voor m'n brood - ik moet

ALLEN

van de vroege morgen

tot het roze avondrood

ELSKE

ik moet werken werken werken werken

werken voor m'n brood

 

ALLEN

Van hier tot op z'n verst

staan de velden vol gerst

ik moet werken

het laatste beetje zweet

wordt uit m'n moeie lijf geperst

werken voor m'n brood 

 

LARS

De zon klimt hoog

De zon zakt laag

Wat heb je gedaan

LISELOTTE

Ik heb gewerkt vandaag

 

ELSKE

werken voor de kost - ik moet

ALLEN

werken voor de kost

ELSKE

werken voor de kost - ik moet

 

[JONAS komt op]

 

ALLEN

totdat het vallen van de avond

mij van mijn gezwoeg verlost

ik moet werken

werken werken werken

werken voor de kost

 

JONAS

[Schreeuwt:] Werken.

 

ALLEN

Hee ho, hee ho, etc.

JONAS

Diep door de knieen. Hee. Ho.

Maai de tarwe. Bind de schoven.

Werk, werk, werk.

 

[JONAS gaat af]

 

FROUKJE & MARGRIET

het zweet druipt traag

langs m'n hals en m'n kraag

ik moet werken

langzaam langs m'n lange lijf

langzaamaan omlaag

ik moet werken

 

PLOEG 1 en 2:

Werken op het land - ik moet

ALLE SPELERS

werken op het land

PLOEG 1 en 2

Werken op het land - ik moet

ALLE SPELERS

tot mijn lichaam roodgebrand

zich savonds thuis

bij bier en krant

PLOEG 1 en 2

het bad gevuld tot aan de rand

ALLE SPELERS 

eindelijk ontspant

PLOEG 1 & 2

ik moet

[JONAS komt op]

 

ALLEN

Hee ho hee ho etc.

 

JONAS

[Komt op.  Kijkt]

Diep door de knie­en. Hee ho.

  Maai de tarwe. Bind de schoven.

Werk, werk, werk, werk

 

JAKKEMUS

[Komt op met grote kannen]

Schaften!

 

[MUZIEK zet in. SPELERS hangen re­laxed onderuit.]

 

Er is een tijd van werken

en er is een tijd van rust

er is een tijd van tranen

en een tijd waarin je kust

een tijd van lasten,

een tijd van lust

en nu ik rust van mijn gezwoeg

drink ik en eet ik en proost

(proost proost)

we werken om te leven

van de volheid van de oogst (2x)

 

 

 

 

 

7b.

[RUTH raapt nog steeds aren. De AR­BEI­DERS kijken toe.]

 

JANSSEN

Hee wijvie...

JONAS

[Giechelend] Hoe staat het met de andijvie

JANSSEN

Vrouwtje. Hee vrouwtje

JONAS

Trek effe aan me touw­tje

JANSSEN

Hee schat. Ooit een èchte vent ge­had?

JONAS

[Wijst vlak voor zich] Hee, hier ligt ook nog wat. Kom dan. Kom dan op je knietjes bij het baasje.

 

[BOAZ komt op. JANSSEN stoot JONAS aan, ze stop­pen onder­danig. BOAZ kijkt naar het gedane werk, ont­dekt RUTH.]

 

BOAZ

Wie is die jonge vrouw daar?

JONAS

Dat is die eh die met Naömi uit Moab is meegeko­men.

JANSSEN

Ze heeft ons gevraagd of ze achter de maai­ers aren mocht zoeken. We konden moeilijk nee zeggen. Van­och­tend vroeg is ze begonnen, en ze blijft maar doorgaan. Tot nu toe heeft ze nauwe­lijks gerust.

JONAS

Straks gaat ze met meer naar huis dan wij. Kijk uit met die types.

 

BOAZ

[Gaat naar RUTH] Goedemiddag. Versta je mij... Ik ben Boaz. Het is goed dat je hier bent. Blijf maar op de­ze akker. Ik zal spre­ken met mijn knech­ten. Ze zullen niet verve­lend tegen je doen. Als je dorst krijgt, drink dan.

 

[Wenkt JANSSEN, die komt met brood en thermoskan]

 

RUTH

[Valt op haar knieen] Waarom doet u dit? Ik heb u niets te bieden en u

BOAZ

Ik heb gehoord wat je na de dood van je man voor je schoon­moeder hebt gedaan. Je hebt je vader en je moe­der verlaten. Je bent gegaan naar een volk dat je niet kende. Ik hoop dat de God van Israël je zal belonen voor wat je gedaan hebt. Want onder zijn vleugels heb je be­scher­ming gezocht, zoals wij zeggen.

RUTH

Ik ben minder dan één van uw arbeid­sters en u spreekt zo vrien­de­lijk te­gen mij! Waarom?

BOAZ

[Geeft eten en drinken] Hoe heet je?

RUTH

Ruth

BOAZ

Kom bij ons zitten, Ruth, en eet met ons mee.

 

[Hij neemt haar mee naar de ARBEIDERS. RUTH houdt af­stand. BOAZ komt bij haar zitten. Er wordt gegeten.]

 

BOAZ

[Tegen RUTH] Neem nog wat. Eet zo­veel je lust.

RUTH

[Volle mond. gebaart dat ze vol zit.] Ik heb meer dan ge­noeg. Ik zal wat ik over heb verdelen onder de ar­men. [Ste­ekt onder elke arm een stuk brood, loopt weg om te werken.]

BOAZ

[Kijkt haar na. Tegen de knechten] Houdt een beetje rekening met haar. Van mij mag ze aren rapen waar ze wil, en jullie zeggen daar niets van. Laat hier en daar wat extra achter voor haar. En nog­maals: geen gesnauw en geen getreiter!

 

JANSSEN

[Als BOAZ weg is.] Wat heeft zo'n meisje, wat ik niet heb.

 

 

8.

[RUTH komt binnen bij NAOMI.]

RUTH

Dertig kilo!

NAOMI

Dertig kilo. God zegene de man bij wie je hebt ge­werkt.

RUTH

[Moe, maar vrolijk] De man bij wie ik gewerkt heb was een aardige man. Hij heette Baas... Baza... Bi­zon... Bo­zo... Mijn kop is als een zak vol gerst, tot meel gema­len. Ik ben hondsmoe, maar voldaan

NAOMI

Boaz!

RUTH

Ja Boaz

NAOMI

De Heer zal hem zegenen, de Heer die trouw blijft aan leven­den en doden! Je moet weten dat die man familie is van Elimelek. Volgens de wet moet hij ons helpen.

RUTH

Volgens de wet... U weet nog niet alles. Die man doet meer dan de wet. Hij zag me niet als schooier. Hij zag mij als iemand die recht heeft op eten.

NAOMI

Dat ìs de wet

RUTH

Weet je wat ie zei? Blijf dicht ach­ter mijn knech­ten, de hele oogst lang.

NAOMI

Doe dat. Op de akker van een ander kon je wel eens last krijgen!

 

 

9.a.

[JONKY, JAKKEMUS, JON­AS, en JANS­SEN, doen gezamenlijk gezel­lige dingen.   DINGES komt langs.]

 

JONAS

Hee! [Bekijkt hem uitvoerig.] Dat ziet er heel anders uit dan de vori­ge keer dat ik je zag. Het gaat je voor de wind, zo te zien. Kom dr bij, en vertel.

DINGES

Sorry. Graag. Maar eh... Druk.

JONAS

Nu nog? Nòg niet klaar met de oogst? Wij wel.

JANSSEN

Nu ik je zie... jij bent toch fa­mi­lie van Naomie.

DINGES

Ik?... Familie van Naomie?... Beet­je.

JANSSEN

Neeneenee. Meer dan een beetje.

DINGES

Okee. Naomi is familie van mij. Maar jaren gele­den liet zij haar familie in de steek.

JANNSEN

En de grond die ze bezat.

JONAS

Is dat niet toeval­lig dat stukje grond dat jij eh...

DINGES

Als zij er op staat dat ze die grond terug krijgt, kan ze dat krijgen. Maar dan krijgt ze er wel de distels en de rots­blokken, die ik er heb ver­wijderd, bij ca­deau. Dat er ein­de­lijk wat groeit ligt aan mij. Dus laat ze niet zeu­ren...

JONAS

Ze zeurt niet. O ze zeurt helemaal niet. Maar ze zou wel ns kunnen gaan zeuren als wij...

JAKKEMUS

Hee Jonas, schei daar mee uit. Ik vind dat die jongen best wel een beetje gelijk heeft.

 

[DINGES af]

 

JONAS

Ik ook.

 

8.b.

[RUTH verkleedt zich achter een kamerscherm, NAOMI staat er­voor, pakt kleren aan of geeft ze. Onder­tus­sen:]

 

NAOMI

De tijd van oogsten is voorbij. Er valt voor ons niets meer te halen op de akkers. We zullen wat anders moe­ten bedenken. Ik moet een huis voor je zien te vinden. En een man. Als het kan.

RUTH

Als ie wil.

NAOMI

Als ik een man was zou ik je willen.  

 

[RUTH komt tevoor­schijn, ze ziet er prachtig uit]

 

NAOMI

Was ik maar een man. [Haalt een hand door RUTH's haar, ruikt.] Je ruikt verrukkelijk. [Ze borstelt RUTH's haar] Vanavond is Boaz begonnen met het dorsen van de gerst. Doe je man­tel om en ga naar de dorsvloer. Zorg dat niemand je ziet. Ook hij niet. Totdat het de tijd is. En als hij klaar is met eten en drinken, moet je op­letten waar hij gaat liggen slapen. Je gaat naar hem toe, je slaat de mantel op waar hij onder ligt en je gaat bij hem liggen. Wat je verder moet doen, zul je wel zien. Dat hangt van hem af.

 

RUTH

[Poogt te doorgronden wat NAOMI be­doelt. Dan:] Ik zal doen wat u zegt.

 

10.

[Het is nacht. BOAZ gaat lig­gen om te sla­pen. Hij bedekt zich met zijn man­tel. RUTH komt op, aarzelt, en kruipt dan naast BOAZ.]

 

BOAZ

Wie ben je?

RUTH

Wie ik ben? Of ik tegen betaling de liefde kom bedrij­ven, als een hoer.... Of dat u me kunt vertrou­wen... 'Onder uw vleugels zoek ik be­scher­ming.'

BOAZ

Sst. [Luistert, kijkt.] Ik wil niet dat iemand te weten komt dat er een vrouw op de dorsvloer is geweest.

RUTH

Van wie is deze dorsvloer

BOAZ

Van mij

RUTH

Van U... Als u de baas bent, zeg me te gaan, en ik ga. Of te blijven. Ik leg me neer bij de fei­ten. Of bij u.

BOAZ

Misschien ligt dat anders waar jij vandaan komt, maar dit is Bethlehem. Bij ons...

RUTH

Juist. Hier is alles anders. Daarom ben ik hier. U bent het die mij ge­holpen heeft. U bent het die mij helpen kunt. Ze zeggen dat je fami­lie bent van Naomi. Er is een wet die u ver­plicht om ons

BOAZ

Zeg maar jij... Je ruikt naar zeep en olie en water. Je hebt je speci­aal mooi ge­maakt. Wat wil je van mij... Ook als je kwam zoals je was, vond ik je mooi. Liefde maakt mooi

RUTH

Liefde?

BOAZ

Je hebt je ontfermt over Naomi. Je hebt je mooi gemaakt voor mij

RUTH

Voor u? En als ik niet mooi was?... Wat ik doe doe ik voor Naomi.

BOAZ

De Heer zal je zegenen. Als je meent wat je zegt.... Meer dan ooit laat je zien wat je over hebt haar. Je kunt van mij op aan. [Hij kijkt of hij niet gezien wordt, staat stil om te luiste­ren, gaat verder.] Maar ik ben niet de enige fami­lie van Naomi hier. Er is iemand die meer familie is dan ik. Volgens de wetten van dit land is hij is de eerste om jullie te helpen.

RUTH

Wie?

BOAZ

Blijf vannacht maar hier. Morgen zal ik kijken of die man dat wil. Als hij niet wil, neem ik het van hem over. Dat zweer ik bij de leven­de Heer.

RUTH

Wie is hij.

BOAZ

Ssst. Kom bij me liggen. De nacht is koud.

RUTH

Is hij net als u.. als jij.

BOAZ

Ssst. Waarom kom je niet bij me lig­gen, tot het och­tend wordt.

 

[RUTH aarzelt. Doet het dan]

 

RUTH

Onder uw vleugels zoek ik bescher­ming.

 

[Terwijl zij in elkaar armen krui­pen komt de com­mentator op. Hij/zij belem­mert het zicht op B en R. Zet bril op]

 

COMMENTATOR

[Tegen de zaal. Legt overdreven na­drukke­lijk uit: ge­bruikt daarbij overhead projector. Het scherm verbergt Ruth en BOAZ] Goedenavond. Helaas staan er erg weinig roman­ti­sche lief­des­verha­len in de bijbel. Dat komt omdat de ro­manti­sche liefde als basis voor een huwlijk, ook in onze cul­tuur, pas een paar eeuwen be­staat. Voor ons is de be­langrijk­ste vraag of je wel echt van elkaar houdt. Vroeger wer­den mensen aan elkaar uitgehuw­lijk om bij­voorbeeld econo­mische redenen. Zo is het ook in het verhaal van Naomi en Ruth. Naomi stuurt haar naar Boaz om er voor te zorgen dat ze niet in armoe­de verder hoe­ven te leven. Ruth maakt zich mooi en zoekt in het don­ker, op een intieme plek, contact met Boaz. Je moet maar dur­ven. Het 'hoort' natuurlijk niet wat ze doet, maar soms moet je blijk­baar dat wat hoort, doorbreken om te be­rei­ken wat je wilt.

Ruth vraagt hem: 'Mag ik bij jou schui­len'. Er klinkt iets in van overgave en ver­trou­wen. Jou ver­trouw ik, onder jouw vleugels wil ik schuilen. Heel even wordt op deze plek iets zicht­baar van God. Liefde wordt wak­ker, en de plichten worden onder ogen gezien. En gere­geld.

IEMAND

[Vanuit de zaal] Hoe... hoe ziet u de relatie tussen plicht en liefde?.

COMMENTATOR

Inderdaad. Liefde en plicht lijken niet bij elkaar te ho­ren.

IEMAND

Ik bedoel. Plichten, regels, wetten, is dat niet de dood voor de lief­de?

COMMENTATOR

Ja, en toch nee. In het geval Ruth, zorgt de plicht ervoor, dat ze niet bui­ten de boot valt. 'Blijf je van­nacht sla­pen?' vraagt Boaz ten­slot­te. [Af. Scherm wordt gehesen. B en R worden zichtbaar.]

 

BOAZ

Slaap lekker.

 

 

10.

[De haan kraait. Het wordt licht. RUTH staat zich te krab­ben.]

 

RUTH

Ik heb overal jeuk.

BOAZ

Geef de doek eens die je daar om hebt. Houdt hem eens op. [Hij vult de jas met gerst] Een, twee, drie, vier, vijf... zes, en de zevende hou­den we te goed.

 

[RUTH gaat.]

 

BOAZ

[Roept] Ruth!..

RUTH

Sst...

BOAZ

Ik zal doen wat ik doen kan.

RUTH

Boaz, die Dinges, dat ande­re fami­lie­lid. Wie is dat. Hoe is hij.

BOAZ

[Geamuseerd] Dinges? Dinges is een Dinges waar jij je niet druk over hoeft te maken.

 

 

JONAS

[Ziet RUTH bij BOAZ vandaan komen] Viezerik

RUTH

[Komt terug] Wie zich wentelt in andermans modder, is zelf het sme­rigste varken.

 

11.

[NAOMI zit met haar rug naar RUTH. RUTH komt binnen]

 

NAOMI

Ben jij dat Ruth. [Ze draait zich niet om.] Wie ben je?

RUTH

Wie ik ben? Wat bedoel je? Of hij mij heeft geaccep­teerd of ver­sto­ten? Of hij me heeft gerespecteerd of geno­men. Of ik ie­mand ben met een toe­komst, of alleen nog iemand met een verle­den... Kijk es naar mij. 

En kijk eens, hij heeft me zes grote schep­pen gerst meege­ge­ven. Hij zei: Je moet niet met lege handen bij je schoon­moe­der aanko­men.

NAOMI

[In zichzelf] Zes. We zijn er bijna, Ruth. Bijna zeven. [Tegen Ruth] We wachten rustig af. We horen wel hoe het verder gaat. Boaz zal doen wat hij belooft.

 

 

12.a

[Marktplein. Tegen de avond. Op de achtergrond, ko­men de meisjes van Bethlehem samen. Op de voorgrond ontmoet JONAS JANS­SEN]

 

JONAS

Janssen! Moet jij raden wie ik van­morgen vroeg weg zag lopen van de dors­vloer waar onze baas Boaz de nacht doorbracht. Nou? Wie? [JANSSEN weet het niet] Ruth.

JANSSEN

Ruth?

 

[Overal echoot de naam Ruth, alsof het hele dorp heeft ­luis­tert en - roddelt]

JONAS

Juist. Helemaal opgetut. Dat wil zeggen, dat was ze. D'r jasje had ze uit. Veel had ze niet aan. Het stro zat nog in dr haar. Als die vannacht aan het dorsen is geweest zou ik ook wel een potje willen dorsen.

 

JANSSEN

[Rent naar JONKY] Hee Jonky. Weet jij wie er vannacht met die meid uit Moab heeft liggen rollebollen. Nou? Onze baas. Boaz. De keurige Boaz die altijd zo goed weet hoe het hoort. Hem! Jonas zag ze. Half uit de kle­ren. Stro in het haar. En achteraf [Maakt betaalgebaar]

 

YOUSEF

[Heeft meegeluisterd. Met zwaar Su­rinaams accent] Wacht. Weet wat je zegt, over dat meisje uit Moab. Dat is niet netjes wat jullie daar doen. En ik kan het weten. Ik ben zelf een meisje uit Moab, zal ik maar zeggen. Ik ben ook van ver hier komen wonen als vreem­deling. En ik heb mij aan­ge­past, weet je, met pijn en moeite. Ik eet wat de pot schaft. Ik doe mijn best net zo te spreken als jul­lie, zonder ac­cent, want dan word je meteen uit­gela­chen. En ik veeg m'n stoep­je. Want jullie zijn wel ver­draag­zaam, als er maar nie­mand is om ver­draag­zaam voor te zijn. Ik houd me overal buiten, maar nu ben ik het wel zat. Over dat meisje uit Moab. Ze moet alleen maar weten dat ze welkom is, want dat is niet leuk, voor zo'n meisje zo ver van huis, en ik kan het weten. En dat is wel waar. Al lachen jullie mij uit, want het is niet goed hoor, het is niet goed.

 

[JANSSEN en JONKY nemen hem niet se­rieus, duwen hem weg.]

 

JONKY

[Loopt op JAKKEMUS af] Nu weet ik hoe die meid uit Moab aan de kost komt. Ze laat zich betalen door raad es door wie? Nou... Door Boaz! En dat voor laat ik zeggen licha­me­lijke arbeid, maar dan wel hori­zon­taal.

JAKKEMUS

Nee... Niet Boaz. Dat kan niet...

JONKY

Mooi van wel. Moet je je voorstellen door wie ze zich mis­schien nog meer beta­len laat. Al die kerels van ons, die vallen voor zo'n vrouwtje van bui­ten, dat wat cen­ten wil verdie­nen.

JAKKEMUS

Het lijkt of de hele wereld maar aan een ding denkt: sex sex en nog es sex.

JANSSEN

Dat zijn er drie

JAKKEMUS

Vind je het gek, dat de meisjes van tegenwoordig, geen fatsoen meer ken­nen. Ze hangen maar rond op straat, en zingen van die van die populaire deuntjes over liefde, alsof ze weten wat dat is.

 

 

12.b

[Op het plein. De MEISJES VAN BETHLEHEM staan,/zitten bij elkaar. RUTH komt langs. Ze zingen haar toe. Beetje plagend, beetje nieuwsgierig, een volks lief­deslied, gebaseerd op het bijbelse Hooglied.]

 

H O O G L I E D J E

Waar is je lief, mijn lief,

je lief­ste

Mooi maakt de liefde,

en mooi ben jij

Maar waar is je lief, mijn lief,

jouw liefste

Liefde is mooi -

maar waar blijft hij?

 

Meisjes van Bethlehem

ik bezweer jullie

bij de gazellen, bij de hinden:

dwing de liefde niet,

'je kunt haar niet wekken

niet voor zij zelf wil.

 

Waar is je lief, enz.

 

Mijn lief, hij huppelt

over de heu­vels

als een (jonge) gazelle,

kijk, daar komt hij aan

hij zegt: kom naar buiten,

hij tikt aan de ramen

hij zegt dat de winter

voorbij is gegaan

en wij liggen samen,

tussen de le­lies

onder de ceders,

in het licht van de maan.

 

Waar is je lief, enz.

 

Mijn lief is een boom

onder de struiken

Met sappige vruchten,

gekleurd door de zon

Ik zit in de schaduw,

ik pluk om te proeven

zo licht in het hoofd,

zo zoet in de mond

is hij als we zoenen,

tussen de le­lies

onder de ceders,

op het bed van de grond.

 

Waar is je lief, enz.

 

SHEBA

Mijn liefste is blank en blozend.

Onder tienduizend anderen

is hij te herkennen.

Zijn haar lijkt op golvende palmen

en het is zwart, ravezwart.

En zijn ogen! Het zijn duiven

aan een stromende beek,

die zich wassen in melk

en baden in overvloed.

Zijn wangen geuren

als een bed vol balsem.

Zijn lippen zijn een rode bloem,

nat van vloeibare mirre.

Zijn lichaam is een kunstwerk

van ivoor,

met de blauwe glans van saffier.

Hij rijst voor mij op

als een machtige ceder.

Zo is mijn liefste,

meisjes van Bethlehem.

Alles aan hem is be­geer­lijk!

 

[Tegen JONAS, om te jennen]

 

Kom, mijn lief,

laten we naar bui­ten gaan,

tussen de bloemen overnachten,

dan trekken we 's morgensvroeg

de wijngaarden in,

om te zien hoe de bloesem opengaat

en de granaatappel bloeit.

Daar zal ik je

met liefkozingen overstelpen.

Al mijn vruchten, mijn liefste

heb ik bewaard voor jou.

 

[Duwt hem weg. Gelach.]

 

JONAS

Viezerikken!

 

Waar is mijn lief, enz.

 

Mijn lief ik droom

dat hij is ver­dwenen

ik zoek maar ik vind niet,

ik vraag op het plein

aan de wachters, de wakers,

niemand geeft antwoord

ze vallen me lastig -

o wie zal ik zijn

als ik hem niet weerzie,

tussen de lelies

onder de ceders,

zijn armen om mij

 

Mijn lief, kus mij

met vurige kussen

De granaatappel bloeit,

de avond kleurt rood

Geen water zal dit vuur

kunnen blus­sen

Want liefde is sterk,

sterk als de dood

Draag mij als een teken, op

je hart als een teken,

als een ring aan je vinger,

en raak me niet kwijt.

 

[Ondertussen verschijnt BOAZ verschijnt. Samen lopen ze naar de stadspoort.]

 

 

13.

[Mensen hebben zich verzameld rond de stads poort. DIN­GES pas­seert. BOAZ roept hem te­rug]

 

­BOAZ

Hee, Dinges... Jij weet wat ik weet wat wij weten. Ergens in de vlakte van Efrata is een stuk grond dat toebehoort aan de familie van Eli­melek, en dat dus toekomt aan de weduwe van Elimelek. En jij weet waar. Je hebt er je schapen laten lopen, je hebt er je tarwe verbouwd.

DINGES

[Met argwaan.] Ik heb er alleen maar voor gezorgd.

BOAZ

Je hebt er van genomen, maar nog niet voor betaald. En jij weet wat ik weet wat wij weten: Volgens de wetten van dit land, van deze tijd, komt het jou toe dit land te kopen van Naomi, voor haar en voor haar nageslacht.

DINGES

[Overlegt, denkt] Goed, ik betaal. [Loopt weg]

BOAZ

Hee Dinges! Jij weet, wat ik weet, wat wij weten. Vol­gens de wetten van dit land, van deze plaats, ben jij ver­plicht om na de koop van het land te trouwen met de schoondoch­ter van Naomi, de Moabiti­sche. De vrouw die komt uit een land met andere gewoon­tes, een andere taal, een andere god. En de kinderen die je krijgt zullen de grond erven, en niet wor­den genoemd naar jou, maar naar de zoon van Elime­lek, Machlon, zodat die naam niet uit zal sterven.

DINGES

[Loopt weg.] Shit.

BOAZ

Als jij deze plicht niet op je neemt, zal ik hem op mij nemen.

DINGES

Doe wat je niet laten kunt. Het is allemaal van jou. [loopt weg.]

BOAZ

[Roept hem terug] Hee Dinges. Vol­gens de wetten van deze plaats, van deze tijd, moet een af­spraak als deze pu­blieke­lijk worden bezegeld. Trek je schoen uit.

DINGES

Belachelijke regels.

BOAZ

Trek je schoen uit.

YOUSSEF

[Legt de regel uit aan RUTH] Zo gaat dat hier. De ene partij trekt een schoen uit en geeft die aan de ande­re. Daarmee is de zaak wettig gere­geld, dan is de afspraak gemaakt.

 

[BOAZ en DINGES trekken hun schoe­nen uit. Ze wisselen schoenen uit. Als DINGES afgaat gooit hij woe­dend de schoen weg. BOAZ laat trots zijn schoen zien aan RUTH, die kijkt bedenkelijk.]

 

RUTH

En nu ik. Mensen van Bethlehem. Nu deze koehandel voor­bij is, kan ik het niet laten. Misschien heb ik het recht niet als vreemde. Misschien val ik uit mijn rol als meisje van deze tijd. Misschien zal ik doen wat on­be­ta­me­lijk is, [tegen JONAS] maar ik heb al gedaan wat on­betamelijk was in de ogen van een enkeling.

Ben ik genomen, of heb ik me gege­ven? Was het de wet die ons gered heeft, of was het liefde? Of kan het een niet zonder het ander.

Laat de wet die ons samenbracht een huis zijn waarin het goed is om te wonen, met open ramen, open deu­ren.

[De aanwezigen klappen, en stampen, en roepen uitbun­dig.]

 

14.

 

NAOMI

[Wast een babyhemdje.] Zo nam Boaz Ruth tot vrouw. Hij sliep met haar en de Heer zorgde dat ze in verwachting raakte.

 

[YOUSSEF komt bij haar.]

 

NAOMI

[Tegen YOUSSEF] Ik ben oma.

YOUSSEF

[Zoent haar] God zij geprezen. Deze geboorte zal u weer vreug­de in het leven ge­ven. De jon­gen zal voor u zorgen als u oud bent.

NAOMI

Dat hoop ik

YOUSSEF

Het is een zoon van Ruth, uw schoondochter is meer waard dan ze­ven zonen. Hoe heet de jongen?

NAOMI

[Laat het babyhemdje. Voorop staat in grote letters 'OBED'] Obed. Hij die veel doet voor een ander. [Ze hangt het hemdje goed zichtbaar op.]

 

 

 

15. 

 

D E   S T A M B O O M

 

[De spelers zitten als een basisschoolklasje bij el­kaar. Ze hebben een papier met daarop de stamboom. Voor de klas staat de 'juffrouw']

JUFFROUW

Deze Obed werd de vader van Isaï, en Isaï werd de vader van Da­vid. Dus:

Abraham was de vader van Izak,

 

[Het klasje noemt de namenreeks op, alsof ze een rij tafels opzeggen]

 

KLASJE

Izak was de vader van Jakob,

Jakob verwekte Juda,

Juda verwekte Peres,

Perez verwekte Chesron,

Chesron verwekte Ram,

Ram verwekte A-mi-ná-dab,

Aminádab verwekte Nachson,

Nachson verwekte Salmon,

JUF

En het kind van Salmon en Rachab heette:

LEERLING

[Springt op, vinger hoog] Boaz

JUF

En het kind van Boaz en Ruth heette

VIJF LEERLINGEN

[Springen op. Vinger hoog] Obed

JUF

En Obed verwekte

ALLE LEERLINGEN

David,

JUF

[Bij iedere laatste naam springt het klasje in een nieuwe (stam)boomstand: Armen en vingers wijd.

David verwekte Salomo,

Salomo verwekte Rehábeam,

Rehabeam verwekte Abía,

Abía verwekte Asa,

Asa verwekte Jósafat,

Jósafat verwekte Joram,

Joram verwekte Uzzía,

 

[Bij 'Jotham' duikt de hele klas in een. Op de ene LEER­LING na, die staat met de vinger omhoog]

 

Uzzía verwekte Jotham,,

JUF en LEERLING

[De JUF zegt het eerste stuk regel, de LEERLING noemt de naam.]

Jotham verwekte Achaz,

Achaz verwekte Hizkía,

Hizkía verwekte Manasse,

 

[De KLAS wordt geleidelijk steeds onrustiger, er wordt gefrom­meld aan papiertjes. LEERLIN­GEN staan op en beginnen de stukjes stam­boom van de JUF na te praten. Ze lopen daar­bij, ze roepen links en rechts. Alles door el­kaar. De andere leer­lingen beginnen te vech­ten, bokje te springen, vlieg­tuigjes te vouwen etc. Kortom: er ontstaat een pokkeherrie.]

 

Manasse verwekte Amon,

Amon verwekte Josía,

Josía verwekte Jechónia,

Jechónia verwekte Seálthiel,

Seálthiel verwekte Zerubábel,

Zerubábel verwekte Abíud,

Abíud verwekte Eljakim,

Eljakim verwekte Azor,

Azor verwekte Zadok,

Zadok verwekte Achim,

Achim verwekte Eliud,

Eliud verwekte Eleázar,

Eleázar verwekte Matthan,

JUF

Ssst. [Maant de klas tot orde. Dat lukt.] 

Matthan verwekte Jakob,

Jakob was de vader van

KLAS

Jozef,

JUF

en Jozef was de man van

KLAS

Maria

JUF

en het kind van Jozef en Maria was:

 

 

De wortels in de aarde

de stam staat recht op

de stam draagt de takken

en groeit nog aan de top

de stamboom, de stamboom,

die z'n takken spreidt

die met vogels en verhalen

tot aan de hemel reikt

 

de takken dragen namen

elke naam heeft z'n verhaal

niemand leeft alleen

iedereen is allemaal

de stamboom, de stamboom etc.

 

REFREIN 

De moeder krijgt een dochter

de dochter krijgt een kind

er gaan geruchten

er gaan geruchten op de wind

het kind wordt vader moeder

krijgt een dochter krijgt een zoon

leven zorgt voor leven

het lijkt zo doodgewoon

 

de takken geteisterd

de takken geknakt

met bijlen en zagen

de stam omgehakt

de stamboom, de stamboom etc.

 

SPRINGTOUWMEISJE

maar een twijg schiet op

uit de afgehouwen tronk

richt zich rechtop

geworteld in de grond

de stamboom, de stamboom etc.  

KOOR

 

een kind wordt geboren

een kind krijgt de geest

God laat zich kennen

in een kind dat Jezus heet

de stamboom, de stamboom etc.  

 

God laat zich kennen

als de vader van een kind

de boom beweegt z'n takken

op de adem van de wind.

de stamboom, de stamboom, etc.

 

 

 

 

 

W O R K S O N G