G A A N   A L S    E L I A

 

 

 

PAASVIERING VAN HET

VAN LINGEN COLLEGE 1994

Tekst: Marinus van der werf

Muziek: Gemmy Vijlbrief,

Mincke Nicolai

Eugene Ceulemans

Sander van der Schaaf

 

 

0.

 

JACOBUS

Op een dag gingen we de berg op: Jezus, Pe­trus, Johannes en ik. Wist ik veel wat we gingen doen. Ik hou niet van lopen. En dan ook nog de berg op. Petrus gooide ste­nen, Johan­nes liep inge­wik­keld te pra­ten. Over wijn en water, weet ik veel. Ik hou niet van praten. Jezus was stiller dan ik hem ken­de.

We stonden hoog op de kale berg. De zon. De stilte. Tuurlijk, het uitzicht was mooi, maar wat moet je met mooi, als het zweet langs je wangen kruipt. Toen ik omkeek zag ik dat Jezus was gaan zitten. En naast hem zaten Mozes en Elia. De zon deed zeer aan mijn ogen. De stilte, met daarin fluisteren­de stemmen. Ze spraken met elkaar, alsof ze elkaar al eeuwen kenden. Jezus, Mozes, en Elia. Waarover spraken zij? Die drie...  Schitte­rend was het. Ik zou voor eeuwig willen blijven. Maar Jezus zei: 'Kom, we gaan,' en we gin­gen.

Elia werd groot met Mo­zes, Je­zus werd groot met Eli­a, en ik... Als we thuis aan tafel gingen, schoof m'n vader altijd weer een extra stoel aan. Een extra bord, een extra glas. Voor wie, vroeg ik? Voor Elia, zei m'n vader dan. Wie weet zoekt hij een plek voor de nacht. Maar Elia is dood, zei ik, toen ik 15 werd en na ging denken over wat eerst zo vanzelf sprak. Mijn vader lachte. Voor sommige antwoor­den ontbreken de woorden. Daarom houd ik niet van praten.

 

 

1.

 

(1a)

 

[MENSEN wachten op de tri­omf­stoet van de koning. Ze kij­ken op horlo­ges, ze hebben het zichtbaar koud.]

 

RECHTS

Koningen komen, Koningen gaan. Scha­kels in een ketting.

LINKS

Oorlogen worden ge­wonnen, oorlo­gen worden verloren.

RECHTS

Scha­kels in een ketting.

LINKS

Mensen worden gebo­ren, mensen gaan dood.

RECHTS

Schakels in een ketting.

LINKS

Spaken in het wiel.

RECHTS

En de konin­gen komen, en de konin­gen gaan

LINKS

Van mij mag ie nu wel ns komen

RECHTS

[Bibbert] Koud.

 

(1b)

 

[ELIA's MOE­DER zingt voor de jon­ge ELI­A.]

 

MOEDER

Als je gaat slapen, droom dan

dat deze nacht voorbij zal gaan,

om uitgeslapen, als de haan kraait

op te staan, kleren aan, laten we gaan

KOOR

Zie de zon schijnt door de bomen

Makkers trekt de schoenen aan

De tijd van gaan is nu gekomen.

Laten we gaan

 

MOEDER

Als je gaat slapen, droom dan

dat deze nacht voorbij zal gaan,

om uitgeslapen, als de haan kraait

op te staan, kleren aan, laten we gaan

KOOR

Zie de zon staat boven de da­ken

Makkers richt het feestmaal aan

Vrijheid is er voor de slaven.

Laten we gaan

 

MOEDER

Als je gaat slapen, droom dan

dat deze nacht voorbij zal gaan,

om uitgeslapen, als de haan kraait

op te staan, kleren aan, laten we gaan

KOOR

Zie de maan schijnt door de bomen

Makkers staakt uw wild geraas

't Heerlijk avondje is gekomen.

Laat ons maar

MOEDER

[Een korte versie van de 10 woor­den.]      

Ik ben het die jullie,

uit je slavenbestaan heeft be­vrijd   

Ik wil dat je vrij bent,

ik wil dat je vrij blijft

1.

Wees geen slaaf van een god

die ver­slaaft

2.

Besef dat ik meer ben

dan jij kunt beseffen

3.

Wees zuinig met de namen

waar mee je mij noemt

4.

Wordt geen slaaf van je werk

vier tijdig de vrijheid

5.

Geef je moeder en vader

het res­pect dat ze toekomt

6.

Geef de dood geen kans

in je denken en doen

7.

Wees betrouwbaar voor wie met je omgaat

8.

Wees wijs met de waarheid

9.

Gun ieder z'n deel.

10.

En laat de begeerte

te hebben en houden

geen baas over je zijn.

 

MOEDER

Als je gaat slapen, droom dan

dat deze nacht voorbij zal gaan,

om uitgeslapen, als de haan kraait

op te staan, kleren aan, laten we gaan

-   op te staan, kleren aan, laten we gaan                                                              

LEA

Waarom zing je

MOEDER

Ik geloof en daarom zing ik

LEA

Waarom zing je dit voor een baby.

LIZA

Voor een baby die slaapt

MOEDER

Het zijn de 10 woorden van Mozes.

LEA

Ja, dat weet ik. Waarom? Wat be­grijpt jouw kleine Elia van deze woorden?

MOEDER:

Elke dag zing ik het opnieuw. Net zo­lang tot het niet meer nodig is. Als de gevan­gene, die elke dag een eetlepel zand het raam uitwerkt, tot de tunnel klaar is.

LIZA

Kijk.

LEA

Je doet maar. [Trekt LIZA weg] Komop, de stoet van Omri kan ieder moment passe­ren.

MOEDER

[Minachtend] De koning.

LIZA

Vroeger waren wij met z'n drieën, weet je nog, dikke vrien­dinnen, dikke pret.

LEA

Kom nou!

LIZA

Tot jij je kindje kreeg.

MOEDER

Wat moet ik met konin­g Omri. Ela, Zimri, Omri... koningen... en straks krijgen we Achab. Ze komen, ze gaan, ze doen wat kwaad is in de ogen van de Heer. Ik wil ze niet zien

LEA

Gaan we weer.

MOEDER

Ze maken je zonen soldaat, ze pik­ken je akker, ze nemen je dochter, ze spelen god van andermans cen­ten...

LIZA

Lekker toch, zo'n kerel op een paard. Jij viel ook op soldaten, weet je nog. Uni­for­men. De geur van macht...

LEA

Die vader van jouw kind, was dat niet toevallig

MOEDER

Ja dat was een soldaat

LIZA

Paarden, rui­ters, muzi­kan­ten, ki­lome­ters fraai ver­sierde feest­gan­gers, maar jij zit liever tussen je witgewassen luiers moeilijk te doen. Wat kan het jou schelen dat het schur­ken zijn?

MOEDER

Wie betaalt er voor denk je

LIZA

We hebben de oorlog gewonnen

MOEDER

Hoezo? Was het een wedstrijd?

LEA

Doe niet zo calvinistisch.

LIZA

Geniet ns wat meer van je leven. Doe het voor jezelf...

LEA

Doe het voor Elia.

MOEDER

[Wijst op het slapende kind] Sssst

LEA

Wat moet Elia met een moeder die het la­chen heeft verleerd?

MOEDER

Vanwege mijn zoon geniet ik van het le­ven, maar niet van de dood.

LEA

Jouw probleem is dat je te ernstig bent

MOEDER

Wie de macht in z'n vingers heeft, is de arm om je schou­der ver­leerd. Wie hoog op z'n paard zit is blind voor wie er ligt.

 

[Gejuich van mensen, gehin­nik van paar­den. VRIEN­DINNEN af. De koning pas­seert, de menigte volgt de stoet met de ogen.]

 

 

2.

 

[ELIA zit hoog, als een kluize­naar]

ELIA

Er is teveel gebeurd, mijn moeder is ge­storven, mijn vrien­den ver­kla­ren mij gek. Jaren gingen voor­bij. De hitte werd onver­draaglijk, de regen blijft uit. Het land is dor, en Achab, Koning Achab, doet niks. Maar pas op je woor­den. Men­sen als ik zijn hun leven niet zeker. Dit is de tijd van Achab en Izebel, het leven wordt belaagd door de vraat­zucht van Baal.

SAM & MOOS & ZACH

Elia! Elia! [Ze brengen brood en water.]

ELIA

God is goed voor mij.

SAM

Ik weet een mop. Wat is het top­punt van geduld?

MOOS

Wachten tot hij een goede mop ver­telt

SAM

Achab een kado geven en wachten tot ie dankjewel zegt.

MOOS

Hehe. Ik weet er ook een.

ELIA

Een beetje fatsoenlijke, hoop ik.

MOOS

Over Hare Majesteit Izebel

SAM 

Dus niet.

MOOS

Koningin Izebel is zwanger.

SAM

Van wie?

MOOS

Luister. Izebel is zwanger. Ze wordt dik­ker en dikker.

SAM

Dat komt niet van een kerel, dat komt van het eten.

MOOS

Luister. Ze wordt dikker en dik­ker. 3 Maanden, 4 maanden, 10 maan­den later: geen kindje. Twee jaar later: niks. Ein­delijk, 15 jaar later is het zover. Ko­ning Achab staat erbij als het kindje wordt geboren. 'Nee he, dat is geen baby. Dat is een puber.' En inder­daad. Het kindje is 15 jaar, kan praten en staat stevig op z'n Nike Airs. 'Dat duurde lang,' zei z'n moeder. 'Hoe komt dat?' 'Toen ik wist wie m'n moeder was, dacht ik laat mij maar zitten,' zei de jongen. 'Maar gelukkig kun je pra­ten,' zei Ize­bel. 'Ja,' zei de jongen, 'dan kan ik tenminste een goede profeet zijn.' 'Maar waar­om draag je van die ordinai­re Nikes?' 'Daar­om,' zei de jongen, 'dan ben ik weg voordat jij mij in je klau­wen krijgt.' En weg was­sie.

SAM

Dat was de mop?

MOOS

Ja. Dat was de mop?

SAM

Ik ken er ook nog een: Het draagt een kroon en spat uit elkaar als je het aan­raakt?... Izeep­bel.

ELIA

Wat zijn dat voor schoenen, Nike Airs? En waar koop ik ze? En waar­van betaal ik ze? [Tegen ZACH] Wat kijk je somber. Vond je de grap niet grappig?

ZACH

Ik was dood geweest, als jij er niet was, zei mijn moeder.

ELIA

Als je moeder er niet was, was ik dood geweest. Ze gaf me te drinken van het weinige dat ze had, en dat was meer dan vol­doende.

ZACH

Ik begrijp het niet. Wat heb je verkeerd gedaan dat jij je moet verbergen voor de soldaten van Achab?

 

3.

 

3.a.

 

[Overal heerst droogte. NABOT loopt op zijn ak­ker en be­schermt de laatste restjes groen met paraplu's tegen het felle zon­licht.]

 

MR(S) MURF

Het is zinloos, alles is dor, en droog. Stof zijn we, tot stof zul­len we vergaan. [Laat verdorde planten zien] Kijk dan, en dit, zie je

NABOT

[Wijst] Als je nu eens daar gaat staan.

MR(S) MURF

[Doet het] Waarom?

NABOT

En je armen zo doet. Nee... zo.

MR(S) MURF

[Doet] Waarom?

NABOT

Dan zorg je tenminste nog voor schaduw. Van jouw geouwehoer wordt de grond niet beter. Tenzij je spuugt terwijl je praat.

MR(S) MURF

Je bent gek, Nabot. De zon heeft je te pakken, je hersens pruttelen in je her­senpan. Kijk maar uit jij. [Af]

 

 

3.b.

[In het pa­leis van ACHAB en IZE­BEL]

 

IZEBEL:

Dit is wat we wilden: Jij hebt de macht, en ik de hersens. Het per­fecte huwlijk: Het sa­mengaan van Power en Visie. Van body, en mana­gement. Niks geen softe ro­mantiek. Wij we­ten wat we willen. [A­CHAB wil haar aanraken, maar zij voor­komt dat] De echte harts­tocht is niet die van het stomme vlees, maar die van de wil. [ACHAB knikt stom] Ik zeg: ik wil je, en als ik je heb, heb ik wat ik wil. [ACHAB pro­beert opnieuw haar aan te ra­ken. Ver­geefs] Ik hoef geen geslijm, geen gezeur, geen geik­houvan­jou. Jij. En ik. De macht en de wil. Dit wordt een groot land. Dat kan concur­re­ren met wereld­sta­ten. Jij ge­looft me niet zie ik. Nee, jij gelooft me niet. Dat schort er aan jou. Jij mist de wil tot macht. Maar je hebt mij.

ACHAB

Als je zo praat Izebel, dan voel ik mij

IZEBEL

Schei uit

ACHAB

Dan voel ik van binnen, iets sterks, iets groots dat groeit. iets dat me overwel­digt, ik wil je Izebel

IZEBEL

Ah. dat klinkt beter. Je wilt me... maar... je doet niets. [A­CHAB wil haar omhelzen, zij weert hem af.] Je zult me moe­ten over­tui­gen... met de juis­te midde­len zul je mij moeten overtui­gen. Wat heb je me te bieden?

ACHAB

Jij hebt alles wat ik heb

IZEBEL

Alles. Kindje kindje van me, wat denk je klein. Denk. Wat zou je willen wat je nog niet hebt... Dat is wat ik wil.

ACHAB

[Wijst op NABOT] Hij. Die ver­vloekte Na­bot, met z'n stukje grond. Ik heb hem geld gebo­den... maar hij weigert.

IZEBEL

Jij bent me de koning van Is­rael wel! Ben jij een man! Moet ik je dan alles nog le­ren...

 

3.c.

 

[NABOT krijgt bezoek van BUNZING en GORT­ZAK, de JURYLE­DEN kijken toe.]

 

BUNZING

Zielig. Zo'n klein mensje, op zo'n mieze­rig stukje grond.

GORTZAK

[Schopt een pa­raplu om.] Aardige plek voor een kerkhof. Om een ze­ker iemand te be­gra­ven.

BUNZING

De koning geeft je geld, en jij zegt nee. Maar als de koning geld geeft, zeg je niet nee. Dan zeg je: Ach majesteit, dat had u niet hoeven doen, neem wat ik heb.

NABOT

Ik had een bron waar ik water kon putten. Maar die bron heeft hij [Wijst richting ACHAB] van me af­genomen.

GORTZAK

De koning had dorst.

NABOT

De droogte zit niet in z'n keel, maar tussen z'n oren.

GORTZAK

[Tegen BUNZING] Dat lijkt me vol­doende, wat denk je?

BUNZING

Dat lijkt me meer dan voldoende. [Tegen de JURYLEDEN:] Hebben jul­lie gehoord, wat deze man heeft beweerd?

NABOT

Deze grond heb ik geerfd van mijn vader, en die van de zij­ne. Maar niet alleen daar­om ver­koop ik niet... Dit stukje grond vertegen­woor­digt mijn recht, en het recht dat Mozes ons leerde, als je dat nog kent, en hopelijk het recht dat God bedoelde, als dat je nog iets zegt.

GORTZAK

Lopen! LOPEN!

 

 

 

3.d.

 

[NABOT wordt voorgeleid aan ACHAB en IZE­BEL. De JURYLEDEN stellen zich op, ze dragen een blind­doek.]

 

BUNZING

Deze man, heeft beweerd dat U, met per­missie, niet bij machte zou zijn uw taak naar behoren uit te voeren. Dat is een me­ning. Een slechte, maar ondanks dat: het is er een. Maar daarbij verwijt hij u, met permissie, ledigheid in uw denk en leefwij­ze. Of zoals hij beweerde: Droogte tussen uw oren.

ACHAB

[Begrijpt het niet] Droogte tussen mijn oren?

BUNZING

Dat is een beledi­ging, Majesteit. Sterker nog, deze man, ondermijnt de eco­no­mi­sche en mili­taire stabi­li­teit van uw rijk, ons land, niet alleen door zijn kortzichtig­heid, maar ook door een poli­tieke stel­ling­name die zal leiden­ tot chaos en ter­reur.

De getuigen zijn gehoord, het oordeel is aan de jury. Acht u deze man schuldig?

 

[BUNZING vraagt de JURYLEDEN een voor een om een oordeel. Iemand houdt de score bij op een bord met JA en NEE. Elk jurylid beant­woordt de vraag met 'Ja', en steekt daarbij zijn duim omlaag.]

 

BUNZING

Van Maarseveen? Doerejan? Duts? Masterbank? Gobbels? Gilhui­zen? Dank u. Het oordeel van de jury is unaniem: Schuldig.

 

[Ondertussen NABOT's vrouw de trap op. Ze wordt tegen­gehou­den.]

 

BUNZING

Wat hebt u daarop te zeggen

NABOT

[Zwijgt geruime tijd] Wat moet ik zeggen. Alles is al gezegd, maar niemand luis­tert. Het is gehoord, maar dringt niet door.

 

[De JURYLEDEN dalen de paleistrap­pen af, de VROUW van NABOT slaat de juryle­den, spuugt naar ze, voor zover ze daartoe in staat is. NA­BOT wordt tegen de balkonrand ge­zet. De JURYLE­DEN verontschuldigen zich tegenover het pu­bliek.]

 

[De KAMERA snelt toe, vanaf hier wordt alles rechtstreeks op de tv in het paleis uitgezonden. IZEBEL en ASTA kijken.]

 

 

3.e.

 

[De juryleden spreken recht in de camera]

 

VAN MAARSEVEEN

Kijk, ze bieden je geld, om 'ja' te zeg­gen, [maakt duimge­baar] En dan valt het niet mee om nee te zeggen. Ja, als je geld hebt, zo­als u, dan ligt dat anders. Maar in mijn geval, ik heb niets... En tenslotte, als ik nee zeg, zijn er nog zes anderen om ja te zeggen.

DOEREJAN

Geld heb je dus nooit teveel dus. Het laatste beetje poen dus net in rook ver­vlogen dus altijd in voor een klus. Dus. En dan dus moet je kiezen. Op dat moment dus ben ik dus wel zo stoned als een gar­naal, dus, weet ik veel? Ja of nee? Ik dus tel dus af: iet [duim hoog] weed [duim laag] waait [duim hoog] weg [duim laag]. En dat is niet leuk, als je weed weg waait. Blo­wing in the wind, weetjewel. En, niet leuk voor die goser Ne­bot, Na­bot, Nibbit, weet ik veel, maar ja, als ik ja zeg, zijn dr altijd nog zes om nee te zeggen. Dus.

MASTERBANK

Jaloers? Ja jaloers! Mijn grond, 8 keer zo groot, 8 keer zo vrucht­baar, werd ook van me afgenomen. Stond hij er toen om mij te verde­digen? Nee. Waarom zou ik me dan druk maken om hem? Misschien was mijn oordeel niet aardig, nou en. Moet ik al­tijd maar aardig zijn? Ik heb ook van die dagen... Er zijn ten­slotte altijd nog zes an­de­ren...

DUTS

Om eerlijk te zijn: ik heb het niet op types als Nabot. Die heb­ben iets dramme­rigs, iets teveel van: God wil dit, god wil dat... Zo'n man denkt dat z'n geloof hem recht geeft op z'n grond. En dan staat ie te kijken: o God wat ben ik goed... Die kerel moet maar es voelen dat we niet alle­maal aan zijn kant staan, dacht ik. Ten­slotte had je altijd nog zes ande­ren om

GOBBELS

Moet ik mij verantwoorden tegen­over jul­lie. Rot op. Alsof jullie dat doen, rot toch op, voor wat jullie uitvreten. Ik doe wat ik doe, okee, rot toch op, en daar heb ik m'n re­denen voor. Over goed en slecht heeft ieder z'n mening, houden zo. Als ik zeg 'rot op' [duim neer] dan moet een ander maar zeggen 'blijf' [duim op]. Okee? Rot toch op.

GILHUIZEN

[Ordent haar uiterlijk] Ach ze zullen hem heus niet dood­schieten.

 

[NABOT wordt geexecuteerd, zijn li­chaam wordt het pa­leis uit­ge­ge­gooid. De VROUW van NABOT, rent de trap af, buigt zich over hem.]

 

 

3.f.

 

[Elia komt op, troost NABOT'S VROUW]

 

NABOT'S VROUW

Ik heb het hem gezegd. Doe niet zo kop­pig. Het is maar grond. Wie geeft z'n leven voor een lapje grond. Je kunt ze niet verslaan. Ze pakken wat ze pakken willen. Maar hij zei: dit is alles wat ik heb. Als ik dit kwijtraak ben ik nie­mand. Je hebt mij, zei ik. Je hebt mij. Doe het voor mij. Doe het voor mij. Ik doe het voor God, zei hij. Wat is dat voor God? Dood is ie. Hij is kapot. Ik ben kapot. En z'n grond wordt z'n graf... Waar­om?

 

[ELIA dekt NABOT'S lichaam toe. De PROFE­TEN komen op, ge­schokt.]

 

FLOOR

Ik weet wat ik zie, mijn god, wat nu, de waarheid moet gezegd,

maar niet door mij

MARTEN

Goede god, spreek zelf, scheur de hemel open, laat beven de grond.... De waarheid moet gezegd, maar niet door mij

FLOOR

[Tegen ELIA] Ik weet wat je denkt. Ik zie hoe je kijkt. Ik ben van hetzelfde bloed als jij

PROFETEN

De waarheid moet gezegd, de hemel sta ons bij.

FLOOR

Wat moeten wij? Wat kunnen wij?

ELIA

Helpen!

[OBADJA nadert. De PROFETEN dein­zen te­rug.]

Dag Obadja, vriend van mij

OBADJA

Je meent het niet

ELIA

Je heult met de vijand, en je heult met mij. Wat gebeurt er in je dromen, als je slaapt. Word je wakker naast je bed, hin­kend op twee gedachten?

OBADJA

Maak het mij niet moeilijker dan het is... Ik werk voor thA­chab, maar wel op mijn manier. Ik doe mijn best overeind te houden wat goed is, echt, geloof me. [Buigt zich over NABOT] Je moet het mij niet verwij­ten.

ELIA

Jij doet het jouwe, ik het mijne.

OBADJA

[Wijst op NABOT] Als ik erbij was ge­weest, had ik geprobeerd om dit te voor­komen.

ELIA

Je hoeft je niet te verontschuldi­gen.

OBADJA

Jij hebt makkelijk praten, jij hóeft al­leen maar te praten. Jij bent de dappere profeet, die komt en gaat. Ik ben degene die blijft, en doet wat ie kan...

ELIA

[Kalmeert hem] Ssst. [Tegen de PROFETEN] Help hem om Nabot te begra­ven.

 

[De PROFETEN kijken schichtig rond, voor ze OBADJA helpen om NABOT weg te dragen. ELIA beklimt de paleistrap.]

 

 

 

3.g.

 

[ACHAB kijkt uit z'n raam uit. Op NA­BOT's akker wordt een bord ge­plaatst: 'HIER SLAAT BAAL Z'N EERSTE PAAL.']

 

ELIA

Ik heb het lichaam van Nabot be­graven... Als het aan jou lag liet je hem liggen tot de honden z'n bloed zouden drinken, tot de gie­ren...

ACHAB

Het zijn de wetten van een land

IZEBEL

Het zijn de regels van het spel.

ELIA

Het is moord. Het is een gruwel in God's ogen

ACHAB

Jij pronkt met je God bij gebrek aan be­ter. Wie zou je zijn als je had wat ik had: land, leger, ver­antwoordelijkheid. Ik laat mijn gezag niet ondermijnen door een opstandige wijn­boer.

ELIA

Kijk es goed Achab, wat vind je van je land. Uitgedroogd, uitge­mer­geld. Mensen worden moe en moe­deloos, ze leggen zich neer.

ACHAB

Ach, na zonneschijn valt regen. 

ELIA

Er wor­den geen bronnen gezocht, geen put­ten gegra­ven, geen bomen ge­plant. Waar blijft jouw bestuur?

IZEBEL

[Lacht] Bomen...

ELIA

Een zorgzame koning...

IZEBEL

Bo­men.. Zoek je een boom om je hond­je uit te laten...

ELIA

Kijk maar uit dat de honden jouw gevulde lijf niet als gevulde koek gebruiken. [Tegen ACHAB] De vruch­ten van jouw be­wind, Achab, zijn geen vruchten. De grond van jouw be­staan is dorre grond. Stof is het, stof door niets bijeen­gehou­den, de zon schijnt er genadeloos op, niets groeit er. Je kunt het as­fal­teren, om er over heen te scheu­ren met je wa­gens, op jacht naar oor­log en winst. Wat maakt een mens van jou, wat maakt een medemens van jou.

IZEBEL

Grote jongen, lekkere stinkende profeet. Wat had jij ge­daan als jij kon wat wij kun­nen. Als een haan sta je te kraai­en... maar wat maak je klaar bij de kippen?

ELIA

[Negeert IZEBEL] Ik heb het al je eerder gezegd: De droogte zal je kapot maken, Achab, er komt geen einde aan, als jij blijft zoals nu. [Af.]

ACHAB

[Na enig denkwerk] Hoor je wat hij zei... Hij geeft mij de schuld voor de droogte. Hij straft mij met... Lange tijd terug was hij hier ook, weet je nog, en weet je nog wat hij zei? Hij zei: Er zal geen druppel regen meer val­len, als jij... En al die tijd is er geen regen geval­len. 

IZEBEL

Wind je niet op! Die pries­ters en profe­ten, waar jij mee groot bent geworden, zitten vol met dat soort ideeen... Je moet van ze af, van kerels als hij. Zorg dat ze bloed spugen als ze nog een keer zulke taal uit­slaan... En laat het pa­leis ont­smetten. Ik heb het gevoel dat ik lui­zen heb.

 

4.

 

4.a.

 

[Het is nacht. ELIA timmert de 10 woorden tegen het BAAL­beeld. De VROUW VAN NABOT luistert. Onder­tussen komt de NABOT's ZOON\DOCH­TER zijn\haar bed uit.]

 

ZOON\DOCHTER

Mama... Ik heb je gezocht. Waar sta je naar te kijken? Ik heb papa gezien. Ik heb papa gezien in mijn slaapkamer. Ik lag in mijn bed, mijn hoofd naar de muur. Toen ik mij omdraaide zag ik hem. Heb jij hem ook gezien?

VROUW

[Na een tijdje. Schudt nee.] Je hebt gedroomd.

ZOON\DOCHTER

Hij stond in mijn slaapkamer. Hij zei niks. Hij stond er maar. Hele­maal gekleed in het wit. Ik wist meteen dat hij het was. Ik vond het prettig om naar hem te kijken.

VROUW

Haal je geen gekke dingen in je hoofd. Papa is dood.

ZOON\DOCHTER

Iemand had op de muur naast de school geschreven: 'Nabot is een held.' Is papa een held? Mama, is pappa een held? Of was het stom? Waar sta je naar te kijken?

VROUW

Dat is Elia. Als er iemand is die Nabot kan wreken, is hij het. Maar hoe?

 

 

4.b.

 

[BAALPRIES­TERESSEN komen op. Mu­ziek! IZE­BEL ar­ri­veert, ze neemt plaats op een hoge zetel. ASTA, de hogepriesteres, komt naar voren:]

 

ASTA

[tegen de menigte.] U bent trots op uw on­zichtbare god. Tenmin­ste, u was het. Want de zon is te fel om in te kijken, de zon ver­schroeit de aar­de. Laten we eer­lijk zijn, wat we willen, is wat we kun­nen pakken. We willen een god om te zoe­nen. Vanaf van­daag, is dit de plek waar vrolijk­heid de crisis te lijf gaat. Mag ik u voor­stellen, aan de god die u ver­diend: Baal!'

 

[Het beeld wordt onthuld. Op Baal's kop prijken de 10 woorden. Een van de priesteressen ziet het, plukt de woorden van het beeld, en brengt ze naar ASTA. Ondertussen geven de PRIESTERESSEN hun getuigenissen:]

 

PRIESTERESSEN

 

EEN

Jij bent de stormwind

die de wolken verjaagt

Jij bent de bliksem

die oplicht voor mij.

TWEE

Jij bent de zon

jij bent de maan.

DRIE

Jij bent de straat waarover ik ga

Jij bent de deur die opengaat

De sleutel, de sleutel in het slot.

VIER

Jij bent mijn cola tegen de dorst

Mijn pepsie, mijn cassis, mijn sevenup

Jij kietelt mijn honger

jij stilt mijn trek

VIJF

Jij bent het veulen dat ik streel

de merrie die mij draagt

Jij bent de hengst die galoppeert

door bos, door duin

zo groot zo sterk

ik zoen je hals

ik borstel je haar

ZES

Jij bent de zee waarop ik drijf

de branding, de golfslag

ZEVEN

Jij bent de sleutel, naar mijn hart

mijn liefste, mijn schat, mijn kanjer

ACHT

Jij bent het bed waarop ik rust

de deken die mij dekt

's morgens ben jij het die mij wekt

en 's avonds ben jij het die mij kust

NEGEN

Jij gaat in mij, ik ga in jou

jij denkt in mijn gedachten

wie ben ik zonder jou

 

 

ASTA

Een goedgelo­vig man heeft de woor­den van zijn God aan deze paal gehan­gen. Maar beter was het als deze man zelf tegen deze paal werd ge­spijkerd. Want wat wil deze man? En wat wil zijn God? [Wijst op het papier] Gij zult niet. Gij zult niet. Gij zult niet. Maar ik zeg jullie, in de geest van Baal: wat zult gij niet?

PRIESTERESSEN

Niks

ASTA

Wat zult gij wel?

PRIESTERESSEN

Alles

IZEBEL

[Wijst op papier] Wat zijn dat voor woor­den... [Leest] 'Laat de begeerte te heb­ben en houden geen baas over je zijn.' Terwijl een ge­zon­de econo­mie ge­baat is bij gren­zeloze begeer­te. 'Wees wijs met de waarheid.' Welke waarheid?

ASTA

[Wijst op BAAL] Is het geen plaat­je van een god? Issie niet prach­tig? Maar nee hoor, het mag niet, want wat willen zij: Een God als een idee, een god als een verzame­ling geboden... woorden! Mijn god is er een die je voelt in je on­der­buik. Zo'n manne­lijke jon­ge God met zo'n brede borst, en een stem, en van die ogen...

 

[GORTZAK haalt een van de PROFE­TEN uit het publiek weg: LEVY]

 

IZEBEL

[Wijst op de 10 woorden] Ben jij hier verantwoordelijk voor? [Te­gen het PUBLIEK] Het zijn dezelfde lui die zeg­gen: 'vrede, vrede'. Maar wat ze bedoelen is: 'Laat over je lopen.' Ze zeggen als ie­mand je slaat op je ene wang, keer hem dan ook de andere. Maar ik zeg jullie: als iemand mij in de weg staat, haal ik hem onder­uit.

 

[LEVY wordt ge­fouil­leerd. Uit een zak komt een rol papier. Hij wordt voor de paal geplaatst, en krijgt ezels­oren opge­zet. De rol papier wordt ver­brand. Een vol­gend sla­cht­of­fer wordt uit de me­nigte ge­plukt.]

LEVY

Ik heb het niet gedaan. Maar ik wou dat ik het gedaan had. [Hij krijgt een stomp in zijn buik] Ik heb het niet gedaan. Maar ik wou dat ik het gedaan had. [Opnieuw een stomp in zijn buik] Ik heb het niet gedaan. Ik heb het niet ge­daan.

IZEBEL

Iemand heeft het gedaan. En dat ben jij.

LEVY

Ik heb het niet gedaan.

IZEBEL

Iemand. En dat ben jij.

TOESCHOUWERS.

Hij.

LEVY

Ik heb het niet gedaan.

TOESCHOUWERS.

Hij.

IZEBEL

[Tegen publiek] Ssst. [Tegen haar hofdames] Geef me de spiegel. [Te­gen LEVY] Wat heb je niet gedaan.

LEVY

Niks.

IZEBEL

[Laat LEVY in de spiegel kijken.] Kijk, dit ben jij. Koning ezel.

 

 

4.c.

 

[ELIA ziet het op afstand ge­beu­ren. OBAD­JA zoekt hem op]

 

OBADJA

Izebel laat de straten en huizen uitkam­men. Ze is van plan om alle profeten uit te roeien, een voor een, inclusief jou. Ik heb een schuilplaats voor jullie ge­vonden. Ik zal zorgen voor eten en drin­ken. Wie weet gaat het over. Maar tot die tijd, moet jij je niet meer laten zien, als jij je leven zeker wilt zijn.

ELIA

Wat heeft de hemel met me voor. Die stom­me blauwe hemel, met die verschrikkelijke zon. Je bent een goed mens Obad­ja... Maar nee, ik laat me niet wegstoppen, ik zal

OBADJA

Elia, wees verstandig.

ELIA

Verstandig? Het is oorlog Obadja.

OBADJA

Heb geduld, het komt wel weer goed?

ELIA

Wat is goed, en wat is niet goed. Of er­ger: Wat is God, en wat is niet God?

 

 

5.

 

[Het is nacht. Twee PROFE­TEN komen op.]

MARIJE

Kom maar.

IRFAN

Kom dan! Kom dan uit je holletje.

MARIJE

Ssst.

IRFAN

Ik ben het zat. Ik blijf niet hier. Moet je ze zien.

LEONIE

De waarheid moet gezegd

FLOOR

Maar niet door mij

LEONIE

Door wie dan wel. Door wie dan wel

ANDEREN

Ssst

FLOOR

Niet door mij. Misschien is het laf, maar ik zwijg als het graf

en wacht, en wacht, en wacht maar af

LIESBETH

De bomen hebben oren. De wolken hebben ogen

JAN

Ik had een huis, een vrouw, een kind. Normaal tegen deze­ tijd,

sloten wij de gordijnen, wij brandden een kaars

LEONIE

[Rammelt hem door elkaar] Hou op. Altijd hetzelfde, altijd jij      

JAN

Normaal tegen deze tijd, sloten wij de gordijnen, wij brand­den een kaars, wij zaten rond de tafel.

LEONIE

Hou op. Schei uit. Je hebt geen huis. Je hebt geen vrouw. Niet meer

ANDEREN

Ssst

MARTEN

Gods wegen zijn duister. We be­grijpen ze niet. Maar het gaat wel, het gaat wel, het gaat wel voorbij

JUDITH

Ik heb honger

LIESBETH

De maan zal ons horen. De zon zal ons zien

JUDITH

Ik heb honger. Ik heb in tijden niets te eten gehad. Ja br­ood:

Maandag brood. Dinsdag brood. Woensdag brood. Donderdag brood. Welke dag is het van­daag? ... Ik droom van vlees. Van melk en ho­ning

LIESBETH

De bomen hebben oren,

MASCHA

Zeg dat nou niet

LIESBETH

We zijn gezien. We zijn gehoord. We zijn er bij.

MASCHA

[Troost] Niemand hoort ons. Nie­mand ziet ons. Niemand. Nie­mand.

MARIJE

Ssst. Daar. Ie­mand.

LIESBETH

Daar zijn ze. Daar kunnen ze zijn. Geen adem. Geen geluid.

 

[OBADJA komt op. Met een mand vol brood­jes.]

 

MARIJE

Obadja!

ANDEREN

Jeuh! [Ze storten zich op de brood­jes.]

 

MARIJE

[Neemt OBADJA apart]

Hoe lang nog? We zijn blij dat jij ons hebt gered. Maar soms denken wij: Je hebt ons niet gered, je hebt ons begraven. We red­den het niet. De een bijt de ander. We willen terug.

IRFAN

Moet je ze zien. Ze eten gedwee hun weke witte brood. De kudde ka­uwt. Er is geen hoop. Ik ben het zat. Ik blijf niet hier. Ik vecht te­rug.... Mijn God, dat wijf, ik zal 'r verzuipen in dr eigen bloed

LEONIE

Doe dan wat je zegt. Doe het dan

ANDEREN

Ssst

ELIA

[Komt van de andere kant] Goeden­avond... Hallo

LEONIE

O jij! God's eigen super­man.

JUDITH

Dit brood is voor ons

LEONIE

Ik heb geloofd, dat Hij... Ik heb gedaan, wat Hij... Ik heb ge­hoopt

MARTEN

God's wegen zijn duis­ter. Wij be­grijpen ze niet

LEONIE

Nu leef ik als een laffe hond

MARTEN

Goede god, spreek zelf. Scheur open de hemel, de waarheid moet gezegd...

MARIJE

Laten we gaan zitten. Laten we eten. Al die opwinding

verandert niets

LIESBETH

De maan heeft oren. De zon kan ons zien

JAN

We zaten aan tafel. De deur ging open

LIESBETH

Ik heb het gezien. Hoe ze stier­ven. Ik heb het gehoord. Ik hoor het. Elke nacht, Ik hoor hoe ze schreeuwen.

MASCHA

Stil maar.

LIESBETH

Ik weet wat ze denken, ik weet wat ze wil­len, ze willen mij.

MASCHA

[tegen ELIA] Kijk haar. Kijk ons.

 

[ELIA loopt weg]

 

MASCHA

[Roept ELIA na] Wat denk je van jezelf? Elia. Ik bewonder je, en ik vervloek je. Sorry. Moet je zien wie we zijn. Bang voor het dag­licht. Jij hebt de vloek van Izebel over ons ge­bracht met de waar­heid die je sprak. Alsof de waarheid wat heeft uitge­haald. Ze laat ons slachten als schapen. Wat denk je? Hoe voel je je nu? Nou?

 

 

 

6.

 

[ELIA zit moedeloos aan de beek, hij mom­pelt woor­den uit psalm 73, in zichzelf gekeerd, wiegend als een mongool.]

 

ELIA

Hoe goed is God voor Israel

voor wie hem toebehoren

Toch was ik jaloers

op mensen zonder God of gebod,

toen ik zag hoe goed het hun ging.

 Zij worden niet door zorgen ge­kweld,

hun gaat het leed voorbij

Daarom zijn ze hoogmoedig

Ze spotten en lasteren

ze dreigen met ver­drukking.

Tegen God in de hemel

zetten ze een grote bek op

en de mensen op aarde

halen zij over de tong.

Zelfs onder Gods volk vinden ze aanhang,

hun woorden worden gedronken als water.

Ze zeggen: 'God in de hoge hemel?

Die merkt niets! Hoe zou hij?'

Zo zijn ze, ten voeten uit.

Ze hebben geen zorgen,

en worden al maar rijker.

 

SAM, MOOS & ZACH

[roepen van ver] Elia! Elia!

ELIA

[Hoort niets]

Voor niets heb ik eerlijk ge­leefd,

Elke dag brengt nieuwe ellen­de.

Maar zou ik spreken zoals zij,

ik zou mijn volk verraden,

de kinderen van u...

 

[SAM, MOOS & ZACH komen op, ze proberen Elia's aandacht te trek­ken, maar die is helemaal in ge­dach­ten verdwe­nen. Ze roe­pen, ze ram­me­len hem door el­kaar]

U veracht hen. Als u ingrijpt,

verdwijnen ze als dromen

bij het ontwa­ken.

 

SAM, MOOS & ZACH

Doe niet zo gek. Elia! Doe niet zo gek.

 

[Hardnekkig maken ze hem 'wakker'. ELIA komt terug op aarde]

 

ELIA

En toch ...

Wie heb ik in de hemel behalve U?

Al zou mijn lichaam bezwij­ken

U bent de rots waarop ik bouw,

u bent mijn hele bezit

Dicht bij u te zijn

dat is mij het liefst.

Bij u zoek ik mijn toevlucht.

ELIA

[Staat op] Vertellen zal ik

alles wat u voor me deed. [Gaat]

SAM

[Roept hem na] Ik ken nog een mop. Over een man die Achab uitschold voor idioot. Hij kreeg 20 jaar gevangenisstraf. 5 Van­wege beledi­ging, 15 vanwege het prijsge­ven van een staatsge­heim.

ZACH

Jij altijd met je moppen.

 

7.

 

7.a.

 

[ELIA beklimt de trap van het pa­leis. OBADJA houdt hem tegen]

 

OBADJA

Wat doe je hier? Ga weg. Je wordt ge­zocht.

ELIA

Laat me.

OBADJA

Nee. Ik wil niet nog een moord op mijn geweten hebben.

ELIA

Ik heb een afspraak met Achab.

OBADJA

Achab weet van niks.

ELIA

Nee, maar ik wel.

OBADJA

Moet je weer zonodig? Heeft God weer te­gen je gesproken?

 

[Even stilte]

OBADJA

Waar haal je de pretentie vandaan, dat jij kunt spreken namens God. Besef je hoe gevaarlijk je bezig bent. Je bent bezig om mensen te­gen je in het harnas te ja­gen, om mensen op te jutten, om agres­sie te kweken die zich ontladen zal in God weet wat voor bloedbad.

ELIA

Als ik niet ga, moet jij

OBADJA

[Geschrokken] Ik?...

ELIA

Ik daag ze uit. De hond en het baasje. Laat ze maar bewijzen wie ze zijn, en wat ze verwachten van die Baal. Dan zal ik laten zien, waar ik in geloof. En laat de men­sen dan kiezen, wie ze zul­len die­nen.

 

 

 

7.b.

 

[IZEBEL en ACHAB verschijnen met de BAAL priesteressen. Het volk staat achter de dranghekken en kijkt toe. ELIA en OBDAJA zitten opzij, elk aan een eigen kant.]

 

IZE­BEL

Daar zijn we dan, Elia, zoals je ons be­steld hebt. Dit is mijn of­fer [toont haar offer], dit zijn mijn priesters. En laat eens en voor al duidelijk zijn dat mijn BAAL heel wat impo­nerender is dan dat grijze god­je dat jou z'n bood­schap­pen laat doen... Trouwens, het is stil gewor­den rond de al­machti­ge.

ELIA

Mijn God is stil omdat hij mij dan kan verstaan. De jouwe schreeuwt door alles heen, doof als een kwartel.

IZEBEL

Laten we zien: welke God maakt het mees­te in­druk.

ELIA

Laten we zien welke God het vuur uit de hemel doet dalen, om ons offer te accep­teren.

 

 

7.c.

 

ASTA

Jij met je ogen, jij die mij ziet. Jij met je handen, jij die mij voelt. Jij die jij bent, jij die in mij bent, mij ont­breekt niets.

In het donker ben je bij mij, gloeiend in mijn gedach­ten, brandt mij, vuur mij, neem mij, laat mij niet in de steek.

Jij voert mij naar de diep­ste diepte, jij voert mij naar de hoogste hoogte, kom tot mij met vuur dat gloeit dat brandt dat woedt, kom tot mij.

Ik schenk je mijn ziel, mijn lijf mijn zweet. Jij die jij bent, jij die in mij bent. Jij bent mijn alles, jij bent mijn lust.

PRIESTERS

Jij bent de vonk

Jij bent de vlam

Jij bent het vuur

dat in mij mij gl­oeit

dat in mij brandt

dat in mij woedt

woedt, woedt, woedt.

 

[Elke keer wordt hun dans onderbroken door DONKER, STILTE en de mededeling: 'Drie uur later'. Bij de laatste keer liggen de PRIESTE­RESSEN als dood op de grond.]

 

ELIA

Hee, Baal, ben je doof. Jongens schreeuw es wat harder! Mis­schien heeft ie z'n vakantie op Ibiza. Kom op, dat kan har­der. Misschien zit ie op de wc, misschien heeft ie last van voor­jaarsmoe­heid, moe van een avondje zappen. Of zit ie bij de plastisch chirurg, z'n rim­pels weg te werken. Mis­schien is ie van de kook van de coke.

 

[De PRIESTERS hebben genoeg gedaan vinden ze. het wordt stil. IZE­BEL is on­der de indruk van het spek­ta­kel.]

 

ELIA

Waar blijft het vuur?

IZEBEL

[Cynisch] Geloof je echt, dat het vuur uit de hemel komt zetten. Nee toch. De goden hebben wel wat be­ters te doen. Maar mooi was het wel. Het bonkte onder m'n borsten, het vlinderde in mijn buik, zo mooi. Zo'n per­fecte show.

Nou jij. Doe dat maar es na. In die ouwe tuinbroek van je.

ELIA

[Gaat op de offerplek zitten. Te­gen de men­sen rond­om] Weet je wat dat soort pries­ters kost? Ze eten van jullie borden de beste stuk­ken vlees. Ze drinken zich stukken in de kraag van jul­lie wijn, om nog een beetje te kunnen geloven in wat ze bewe­ren. Wat is het top­punt van ge­duld? Achab belasting beta­len, en wach­ten tot ie doet wat ie doen moet. [Tegen om­stan­ders] Jul­lie heb ik nodig. Je zult je han­den uit de mouwen moeten steken, want hij weet ze niet te vinden. Waar­om zou je je keel schor schreeuwen, waar­om zou je je zweet verspillen nu al­les toch al zo dor is. Laten we bij el­kaar gaan staan. Laten we kijken wat er is aan wa­ter, la­ten we kij­ken wat er is aan vuur.

Heeft ie­mand iets brand­baars. Ik heb vuur. [Steekt een luci­fer aan] Ik hoef geen truc die mij ver­baast, geen trance, geen tover­dans, die mij ver­dwaast. Al­leen maar een beetje vuur. [Nog een lu­ci­fer. Ze maken een vuurtje]

 

 

7.d.

 

IEMAND

Een wolk! Een wolk als een vuist! De hemel balt een vuist, en doet hem open. Het regent. Het regent

 

[De mensen zingen, dansen, en dol­len]

 

ZINGEN

[Allemaal door elkaar]

Het re­gent, het regent

 I'm singing in the rain

what a glorious feeling

I'm happy again

Raindrops keep falling on mij head

enz.

 

[Een woedende IZEBEL neemt ELIA apart:]

 

IZEBEL

Wat een kunst, mensen op te fok­ken. Wat denk je, hoe lang blijft dat. Een dag, twee, dan doet ie­der­een weer z'n normale trooste­loze dingen. Dan leegt men zijn glas, dan doet men zijn plas, en alles is weer als het was... Ieder zorgt voor z'n eigen akkertje. Het is de druppel op de gloeiende plaat, de zoutkorrel in de zee.

ELIA

Het mosterzaadje in de aarde.

IZEBEL

O ja? Het boompje komt voorzich­tig de grond uit, een spriet­je, een blaadje, een takje. Maar de eer­ste de beste hond tilt z'n poot op... weg boompje.

ELIA

En jij zou met liefde die hond willen zijn, koningin Hyena.

 

[Het zingen gaat over in een ag­gressieve aanval op de BAAL­pries­ters. Er wordt ge­vochten. De BAAL priesters blijven alleen achter.]

 

IZEBEL

Is dit wat je wilde?

 

 

8.

 

8.a.

 

[ELIA verbergt zich in de bergen]

 

ELIA

Ik heb wind ge­zaaid, en storm ge­oogst. Ik ben als de man die de stoom­wals pro­beert te stop­pen, met een vlagge­tje. De tank met een roos. Die de ozonlaag probeert te dichten, door een ritje op z'n fiets. Wat heeft het voor zin, ik groef m'n eigen graf, laat mij maar dood­gaan...

KOOR

Ik ben een boom die rotte vruch­ten draagt

Waarin de tijd zich naar een einde knaagt

Alles wordt van me weggerukt

En m'n bladeren dwarrelen weg in de wind

Als de dood zich in mijn wor­tels dringt

Zo word ik kaalgeplukt

 

Ik ben een vogel die, de schijn bedriegt,

In vrijheid langs een open hemel vliegt

Totdat ik neerstort uit de lucht

M'n vleugels worden lam, mijn ogen steen

De dood vreet zich door m'n veren heen

Dat is mijn laatste vlucht

 

Ik heb zoveel verwacht

Maar nu ben ik bek af

Ik groef m'n eigen graf. Vergeet het

 

Ik ben het gras dat langs de we­gen groeit

Met zeis en sikkel word ik kort gesnoeid

De zon droogt mijn lichaam uit

Ik versier mijzelf met vergeet mij niet

Maar ben niet langer dan de lang­ste spriet

Ik heb een dunne huid

 

8.b.

 

 

[Dan ontmoet ELIA God, maar anders dan hij verwachtte.]

 

ELIA

[Vertelt] Ik kwam bij een spe­lonk en overnachtte daar. Een stem, iemand riep mijn naam, iemand, hoe dan ook, maakte mij wakker in mijn slaap:

STEM

Elia? Wat doe je hier...

ELIA

Ik ben niemand. Het is goed zo. Het is genoeg geweest. Laat me met rust.

STEM

Kom naar buiten

ELIA

Ik kan niet. Ik ben dood.

STEM

Kom naar buiten. Desnoods op han­den en voeten als een beest.

ELIA

Toen ik buiten stond, de zwarte koepel van de nacht met spelde­prikken licht van de ster­ren, was er een geweldi­ge en ster­ke wind die bergen verscheurde en rotsen verbrijzel­de.

- Ben jij het God?

ELIA

Geen ant­woord. Nergens God. De aarde be­gon onder mijn voeten te beven, te bar­sten.

- Ben jij het God?

Geen antwoord. De hemel leek te branden. Bliksem schoot naar de aarde, zand ver­schroeide, zand smolt.

- Ben jij het God?

Niks God, ner­gens. Het werd stil. Het enige geluid was het suizen van een zach­te koelte, alsof ik mijn eigen adem hoor­de. Alsof ik me geroepen voel­de bij mijn meest intieme naam. Toen maakte iemand me wakker.

 

SAM, MOOS & ZACH

Elia! [Ze maken hem wakker, tillen hem op:] Wat is er ge­beurd, wat heb je ge­zien.

 

[ELIA loopt verdwaasd rond]

 

SAM

Zal ik een mop vertellen?

ANDEREN

Ssst

ELIA

Ik zal een mop vertellen: Er was een man die dacht dat hij God ken­de. De God van bliksem en donder, die de aarde deed be­ven, die ge­schiede­nis schreef met oorlog en vrede, de God die gaf en nam. Die God brandde in zijn hart, deed pijn in zijn ziel. Er viel niet mee te leven. Laat mij maar ster­ven, dacht hij. Tot­dat God hem tege­moet kwam in een stilte die meer zei dan woorden kunnen zeg­gen.

MOOS

Is dat de mop?

SAM

Is dat de clou?

ELIA

De clou van de mop is dat ik weer rechtop kan staan. Dus laten we gaan.

 

 

8.c.

 

[Alle aanwezigen zitten bijeen op de vlakte. Ze wachten. De tijd gaat voorbij. De geschiedenis her­haalt zich. Tijdens hun woorden wordt Izebel over de balkonrand gegooid]

 

RECHTS

Koningen komen, Koningen gaan. Scha­kels in een ketting.

LINKS

Oorlogen worden ge­wonnen, Oorlo­gen worden verloren.

RECHTS

Scha­kels in een ketting.

LINKS

Mensen worden gebo­ren, Mensen gaan dood.

RECHTS

Schakels in een ketting.

LINKS

Spaken in het wiel.

RECHTS

En de konin­gen komen, En de koningen gaan

[IZEBEL wordt over de ballustrade gegooid]

 

LINKS

[Kijkt toe] Daar gaat er weer een

 

 

 

9.

 

9.a.

 

[MOOS & ZACH zitten somber op de plek waar ELIA altijd zat als ze hem ontmoet­ten. MOOS komt op]

 

MOOS

Heb je gehoord wat er gebeurd is met Ize­bel?

SAM

Is dat een mop?

MOOS

Nee. Echt. Izebel stond voor het paleis­raam, toen Jehu de poort bin­nenreed. Jehu zag haar. 'Wie staat aan mijn kant,' riep hij omhoog. Twee, drie hofbeambten keken naar bene­den, en Jehu riep: 'Gooi haar het raam uit.' Toen goo­iden zij haar het raam uit. Haar bloed spatte tegen de mu­ren en de paar­den. En Jehu reed over haar heen.

SAM

Gatver

MOOS

Hij ging naar binnen en zette zich aan de maaltijd. Toen zei hij: 'Ga eens naar die vervloek­te vrouw kijken en begraaf haar; uitein­de­lijk is ze een koningsdochter.' Maar de mannen die haar wilden begra­ven, vonden van haar niets anders terug dan de sche­del, de voeten en de handen.

SAM

Gatver.

MOOS

Eigen schuld... Waar is Elia?

ZACH

Weg.

MOOS

Hoezo weg?

ZACH

Weg. Net als Mozes.

SAM

Ze zeggen dat hij in een vurige wagen met paarden ten hemel is gestegen.

ZACH

Ze hebben hem gezocht, drie dagen lang, met 50 mensen, maar ze kon­den hem ner­gens, niet in de ber­gen, niet in het dal...

MOOS

Onzin. Die komt wel weer. Ik heb nog een mop voor hem.

SAM

Ze zeggen het

MOOS

Ze zeggen zoveel

SAM

Jij weet altijd alles beter

ZACH

Ik kan het me voorstellen. De grond is te koud voor een man als Elia. De koude grond kreeg hem niet te pakken. Ik zie het voor me: een wagen van vuur, vuur dat brandt, maar niet verteert, ge­trok­ken door paarden van vuur, en in een stormwind steeg Elia naar de hemel. Zo zie ik het voor me. Ik voel het vuur, ik zie het licht. Dag Elia. Als je me ooit nog weet te vinden, staat er een stoel voor je klaar. Laten we gaan, laten we gaan als Elia.

 

 

9.b.

 

SOLO

Als ik gaan moet, wil ik gaan als Elia,

ik kruip niet op m'n knieen voor Baal's grote bek

en als Achab normaal is ben ik liever gek

en dan spuug ik aanstekelijk vuur

als ik ga, wil ik gaan als Elia

maar ik sta met m'n rug tegen de muur

 

als ik gaan moet, wil ik gaan als Elia

in het holst van de nacht verza­mel ik moed

met God in m'n denken, met vuur in m'n bloed

sta ik op en doe wat ik doe

als ik ga, wil ik gaan als Elia

maar ik sta aan de kant en kijk toe

 

als ik gaan moet, wil ik gaan als Elia

en regen valt daar waar de aarde ver­dort

en hoopgevend breekt uit het graf van de grond

Godzijdank weer het tedere groen

als ik ga, wil ik gaan als Elia

maar ik sta en weet niet wat te doen

 

JACOBUS

Ik heb zoveel verwacht

Maar nu ben ik bek af

Ik groef m'n eigen graf

Vergeet het

 

  Als niet die ene mens

die ik zo niet herkend had

mij aansprak en geduldig

met me meeging

 

Ik zag het niet, ik was als dood, ik had het kunnen weten

de mens die me met meeging zou

Jezus kunnen heten, hij zou het kunnen zijn

 

we liepen en we spraken

we kwamen thuis, we aten

pas toen hij weer ging, wist ik: Hij was het

 

    Ik zag het niet, ik was als dood, ik had het kunnen weten

de stem die met me sprak, zou

Jezus kunnen heten. Hij zou het kunnen zijn

 

hij liep niet in de wolken

hij bliksemde geen vuur

hij was er in de stilte

van mijn vragen

 

Ik zag het niet, ik was als dood

ik had het kunnen weten

het vuur dat in me brandde, zou

Jezus kunnen heten. Hij zou het kunnen zijn

 

ik wist wat hij bedoelde

toen hij zei: het graf is open

dus ga maar, ik ben bij je

alle dagen

 

ik zag het niet, ik was als dood, ik had het kunnen weten

nu achteraf besef ik pas

dat hij het was.

 

Als ik gaan moet, wil ik gaan als Elia

die het gif van de dood z'n te­gen­gif gaf

op vurige paarden ontsteeg hij het graf

dat de tijd voor z'n kinderen delft

Als ik ga wil ik gaan als Elia

Maar ik sta en ik ga als mezelf

 

 

 

 

y>