H E T   P R O C E S   J

 

 

 

PAASVIERING VLC 93

Muziek: Gem­my-Vijl­brief

('Modderpoel' & 'Jij bent de mens')

Jesus Christ Superstar

Tekst: Marinus van der werf

 

 

 

[DECOR: Voor het grote speelvlak staat een burootje, met daarop een PC en een printer, die in ieder geval moet kunnen printen, kan niet schelen wat. Daarachter een stoel. Dit plekje is de kamer van Jon, de schrijver van de Paasviering in de Paasviering. De ruimte erachter heeft diverse functies, (plein, hal, gym­zaal met ban­ken), maar moet vooral ruimte zijn. Tegen de achterwand is een stevige dwarsbalk bevestigd. Ergens opzij is een verhoging met buro en stoel dat dienst doet als rectors­kamer.]

 

 

H E T   P R O C E S   J .

 

 

1.1  PLEIN VOOR DE SCHOOL

 

[Op meerdere plekken hangen affiches. Met daarop grote gele eieren en de tekst: 'Het PC wenst je een gelukkig pasen'].

 

CONCIERGE

[Staat het plein te vegen] Dit is het Petrus College. Een middelgrote scholengemeenschap, ergens te ... vul maar in ... in Nederland. Christelijke school. Maar niet echt erg. Modern gebouw. Veel licht, weinig marmer. Groot bordes, prachtige trap­pen. Zitten altijd leerlingen. En dan krijg je dit... [Veegt, raapt iets op.] Een kanti­ne waar je kunt kopen wat je wilt. Een ruime aula. Jonge rector. Vrouwe­lijk. Leuke eigentijdse vrouw. Heeft bijvoor­beeld besloten de paasvie­ring af te schaffen. Waar ik dus blij mee ben.

Ik ben concierge, ik heb genoeg te doen, vind ik zelf. En zo'n paasvie­ring is al gauw pakweg 300 stoelen erbij, podium zuigen, stoelen wegzet­ten, straf­klanten - die ge­dwongen moeten helpen - in de gaten houden, tot bootjes gevou­wen program­ma­boekjes in de contai­ner gooien. Nee ik heb er wel vrede mee, dat ze die paas­viering hebben afge­schaft.

 

RECTOR

[Komt bij hem staan.] Helaas. Maar be­grijpelijk. Voor zover Pasen gaat over lijden en dood, is het te somber voor de le­vens­lus­tige kinder­ziel; voor zover het gaat over opstan­ding, missen kinde­ren de diepgang om te begrijpen waar het over gaat. Nee, Pasen is een prach­tig feest, maar niet voor pubers, die hebben andere dingen aan hun hoofd. Puistjes, bijvoor­beeld. Laat het maar een tijdje rusten. [Loopt weg. Ontmoet JON bij de deur.]

 

CONCIERGE

[Kijkt haar na] Nou heeft ze besloten om de school vol te hangen met affi­ches [Raapt een afgescheurd affiche van de vloer.] Bij wijze van... Maar als je de gangen vol ziet hangen denk je toch: wie zal dat oprui­men. Juist. Niet de direk­tie. Maar goed.

Erger is.... D'r is een stel leerlingen, Matty... Mar­k... Luca... Jon, die jongen die je daar net bij de Rector zag, dat is Jon, en zo'n goser met een gitaar, Paul... aardi­ge types, echt - en die willen nu zelf een paasvie­ring organi­seren. Erger nog: een toneel­stuk... schijnt het. Mij vragen ze niks. Nou ja, tot het zover is. Dan vragen ze hebt u plak­band, touw, verlengsnoer. Kan de school niet wat langer openblijven? Dat kost al gauw een uur of zes meer, zo'n toneel­stuk. Opbou­wen. Afbre­ken. Licht, geluid. Maar goed, mis­schien gaat het over. Godzij­dank gebeurt niet alles wat die kinderen zich in de koppen halen. [Kijkt op z'n horlo­ge] Ze willen wel meer... 't Is bijna pauze. [Gaat af]

 

 

1.2  [IDEM]

 

[Pauzebel. Leerlingen komen het gebouw uit. Een en al beweeg­lijk­heid. Op een hoger gelegen podium, staat een bureau. Achter het bureau zit de RECTOR, voor het bureau staat JON. De RECTOR praat. JON luistert. Wat er gezegd wordt is niet verstaanbaar. Leerlingen op het plein zin­gen:]

 

 

Ik wil water, stromend water

Dat de stoflaag van mijn lichaam dou­ched

Dat teder rimpelt of dat woest

De stijve dijken ramt

 

Ik wil water, stromend water

Dat ruist en bruist en razend bralt

Dat juichend in de diepte valt

En stenen slijt tot zand

 

REFREIN

Verlos ons van de modderpoel

Die stinkend stilstaat in de goot

Die geurt en meurt

Naar een uitgestelde dood

 

Ik wil water, stromend water

Dat dorst bestrijdt in felle zon

Dat levenslustig uit de bron

Zichzelf tot leven danst

 

Ik wil water, stromend water

Transparant als zuiver glas

En mèt jou lig ik in het gras

Van de groene waterkant

 

 

 

2.1  [IDEM]

 

[Op het bordes zit­ten leerlingen. Onder ande­ren Mark, Matty, Luca & Pau­lien. Al­leen JON is er niet. Die komt even later naar buiten. LUCA staat op.]

LUCA

En?

JON

[Wacht.] Het was goed. Hij vond het leuk, goed idee, crea­tief, eigen initia­tief, etc, etc.

LUCA

[Wacht] Je bent niet tevreden?

JON

Jawel. Maar wat nu. Ik heb een idee. Maar ik heb geen idee of het een goed idee is. Of ze het leuk vinden. Straks zeggen ze: Wat een kapso­nes.

LUCA

Moet het leuk zijn?

MARK

Het zijn kapsones

JON

Ja! Het moet léuk zijn, en het gaat over Jézus. Hoe in hemels­naam doe ik dat?

MATTY

Jezus die over het water loopt. Dat is leuk. [Zeer plas­tisch ver­teld, met han­den en voeten.] Twaalf grote kerels in een boot op het meer. Lucht en water gaan te­keer. Ze schreeuwen: [Zingt:] 'Mama mia, mama mia, let me go. [De anderen doen mee:] Beel­ze­bub.' Want de dui­vel kruipt uit z'n on­deraard­se hol en jaagt zijn demo­nen in het hels golvende water. Ze komen je ha­len. Ze sleuren je mee in alles wat dood is en treurig en grijs en grauw. Hij jaagt angst in de koppen van die twaalf grote kerels. Angst! Water slaat over boord en ze mis­sen de moed om te hozen. En dan loopt Je­zus over het wa­ter. Water? Ja water. Hij balan­ceert over de golven. Hij zingt tegen de storm in. En in zijn hoofd vor­men zich nieuwe ver­halen. Want geen fan­tasie is groot genoeg om te vertellen wat het Ko­nink­rijk van God is. Dan ziet hij zijn vrienden. Hee! En zijn vrien­den schreeu­wen: Weh, een spook! - Dat is leuk.

JON

Dat heb je verzonnen. Dat staat er niet.

MATTY

Onee? Ik zal het je laten zien. [Loopt weg]

JON

Okee. [MATTY blijft staan] Ik schrijf een voorstel­ling over Je­zus. En dan? Wie speelt de rol van Jezus?

LUCA

Ik

JON

Jij bent geen Jezus

LUCA

Nee, maar ik kan doen alsof.

JON

Jij bent een meisje.

LUCA

Je zegt het. Waarom zou ik geen Jezus kunnen zijn. Als ik jon­gen was en neger, kon het dan wel. Of man en arabier. Of zuid­afrikaan met een snor. Of Bos­nier. Of mar­rokaan met krul­len, een jood met een bochel, een brildra­gende homo, of een blauw­ogige ameri­kaan uit Los Ange­los. Waar gaat het om? Wie mag er wel, en wie mag er niet.

MATTY

Ik weet het goed ge­maakt: We nemen er niet een, we nemen er zeven.

LUCA

Zeven Jezussen... [Knikt tevreden]

MARK

[Vindt het belachelijk] Zeven Je­zussen

MATTY

Zeven. Dat moet voldoende zijn.

LUCA

Zeven Jezussen. Voor elke dag een. Een voor de maandag, een voor de dinsdag, een voor de

MARK

Als ik maar niet de Jezus van de zondag hoef te zijn. Ik ga níet naar de kerk.

MATTY

Wacht [gaat af om bijbels te ha­len.]

JON

Jezus was een jood. Die ging op zaterdag naar de kerk.

MATTY

[Draait zich om] En anders neem je gewoon de paashaas.

JON

Okee. We nemen 7 Jezussen in alle soor­ten en maten. Een vrome, een dikke, een mage­re, een zwarte, een Turkse... Kan toch niet, steeds weer een ander. Hoe herken je dan wie Jezus is?

LUCA

Aan wat ie doet, bijvoorbeeld. Waar gaat het om? Of hij krul­len heeft...

 

[MATTY komt terug, met een gro­te sta­pel bijbels.]

 

Of hij een bril draagt, of om wat ie zien liet?... Dus: Voor elke scene een andere Je­zus.

JON

Geen hond die dat begrijpt. Maar ga je gang. Schrijf het maar.

LUCA en MATTY

Ho. Jíj schrijft.

JON

Zeven Jezussen... En wij zijn met z'n vijven

LUCA

Dan vragen we Gijs

MARK & MATTY

Gijs. O nee. Niet Gijs.

LUCA

Gijs kan een prachtige Jezus zijn, als hij wil. En Josje.

JON

Josje?

LUCA

Ja. Josje uit 1a. Josje is een schat.

MARK

Ja Josje is een schat, maar mooi dat ze 's nachts nog in haar bedje plast.

LUCA

Ssst.

MARK

Zo'n brugpiepertje dat de hele tijd tus­sen je benen door loopt te ren­nen.

LUCA

Ssst. Stel je voor dat Jezus hier gebo­ren werd. 12 Jaar gele­den. Dan zat ie nu nu in de brug­klas. Havo, mavo, vwo. LBO mis­schien, op ad­vies van z'n vader. Tim­mer­man is een mooi vak, zou die zeggen.

 

KOOR

Jesus Christ Jesus Christ

Who are you? What have you sacrifi­ced?

Jesus Christ Jesus Christ

Do you think you're what they say you are?

 

 

LUCA

[Deelt de bijbels uit.] Drie. Twee. Eén... Lezen. [Alle aanwe­zi­gen slaan tegelij­ker­tijd het boek open, le­zen.]

 

 

2.2 [IDEM]

 

[Terzijde]

 

MATTY

Luca... eerlijk zeggen. Jij hebt wat met Jon.... Je schar­relt als een dronken schaduw rond z'n voeten.

LUCA

Hij in elk geval niet met mij

MATTY

weet hij het?

LUCA

Hij zou het kunnen weten, ja.

MATTY

Heb je het gezegd?

LUCA

Woorden

MATTY

Soms is een woord noodzakelijk om te wer­kelijkheid wakker te kussen... Sneeuwwitje.

LUCA

Doornroosje...

SAMEN

[Zingen:] Someday my prince will come...

LUCA:

Hij is te ernstig voor zo'n frivool type als ik. Hij is iemand voor een boek, de VPRO, de tekstverwerker... Maar wel leuk.

MATTY

Wordt het wat

LUCA

Ik denk het niet

MATTY

Ik bedoel dat Paasgedoe

LUCA

Ernstig. Heel ernstig.

MATTY

Dat is aan ons om te voorkomen

 

[Ze schreeuwt naar de bijbellezers] Ho!. [De lezers slaan tege­lij­ker­tijd de bij­bels dicht. Het wordt donker.]

 

 

3. S T E N I G E N

 

 

 

3.1  [JONS KAMER]

 

I DONT KNOW HOW TO LOVE HIM

 

[Iemand, solo, koor, cd, zingt: 'I don't know how to love him.' Uit 'Jesus Christ Super­star'. LUCA komt in beeld, kijkt van een af­stand naar JON.]

 

JON

[Zit achter z'n tekstverwer­ker] 'Wat moet ik met die Jezus van Na­zareth. Moet ik hem liefheb­ben? Waar is ie? Moet ik hem aan de muur hangen. Al dan niet voor­zien van een kruis van goud, of ko­per of plastic. Moet ik bidden, zin­gen. Moet ik hem mee­dra­gen aan een ket­ting om de nek. Als een waak­hond voor mijn ziel. Eeu­wen­lang is zijn naam rondge­gaan in de monden van bemoei­als, en bet­weters, en kruis­rid­ders. Soms zoveel dat je denkt laat hem maar hangen aan dat kruis.'

 

 

3.2

 

[PAUL komt binnen, met gitaar. Ziet JON aan het werk, komt achter hem staan, leest het beeldscherm]

PAUL

Vrede zij met U. Goedemiddag domi­nee.

JON

[Somber] Hai

PAUL

... kijk je zorgelijk. [Geen reac­tie] Slechte cij­fers, ruzie met de kat, pro­blemen met de harde schijf...

JON

Gewoon alles

PAUL

Gewoon alles

JON

Je wordt 's morgens wakker, en dr hangt mist om je kop en in je kop en je denkt van je vingers: zijn dat de mijne. En als je praat hangen je woorden als muffe lucht in de kamer, als watten waarmee je je oren hebt schoongemaakt. Waar slaat het op?

PAUL

Wordt dat de tekst voor de Pasen?

JON

Zou heel goed kunnen. [Zet de prin­ter aan. het gesprek gaat over de herrie heen.]

PAUL

Leuk... heel leuk.

JON

Het ís niet leuk. Het is ernstig. Het gaat ergens over. Het is niet zomaar een pils die je in de kroeg achterover slaat.

PAUL

[Windt zich op] Een glas bier drin­ken in de kroeg is ook ern­stig. En met je vriendin in het gras de zon zien onder­gaan, terwijl er een kik­ker in je broekspijpen kruipt, is ook ern­stig. Omdat het ernstig is, hoef je er niet ver­plicht een chaga­rijnige bek bij te trekken. Dat is het probleem van al die lui die zich bezighouden met religie. Ze leven niet. Ze me-di-te-ren. Ze medite­ren zich het leven uit.

 

 

3.3

 

[LUCA en MATTY komen binnen tijdens de laatste woorden. MATTY stort met een klap 7 bijbels op JON's bureau. Tussen de blad­zij­den van de boeken steken pa­pieren om plekken te marke­ren. Ze klap­pen de bijbels open en leggen zijn bu­reau er mee vol.]

MATTY

Alsjeblieft. Zeven scenes. Zeven verha­len die spre­ken tot de ver­beel­ding. Ze­ven scenes die voor­afgaan aan het von­nis. Wie is die man, en waarom wordt ie gekruisigd..

JON

Het wordt niks. Het is wat is ge­weest. Het is niet wat het nu zou moeten zijn. Be­grijp je...

 

[MARK en PAUL komen binnen. LUCA ontfermt zich lief­devol over JON]

 

LUCA

Het kan. Stel je voor. Scene 1: Ik ben de overspe­lige vrouw. Jij bent mijn man: [Speelt. Melig.] O ik hou van je. O ik hou van je. Maar jij zit de hele dag achter je tekst­ver­wer­ker, je ziet me niet eens, en ah! daar is een veel leu­kere man. O la la. Hij ziet wat in mij. Hij denkt aan mij. Hij heeft tijd voor mij. Overspel. Over­spel. Over­spel. Wat nu? Wat zegt het pa­nel?

 

[Anderen schrijven op hun bord­jes: 'Ste­nigen.']

JON

Stenigen? Belachelijk.

LUCA

Jawel. Stenigen. Met woorden. Met een oordeel. Dat is wat er in al die verha­len doorlo­pen ge­beurt. Dat is wat was. En dat is wat is.

 

[De anderen vefrommelen de bordjes, gooien ze naar de over­spelige vrouw. PAUL zingt BOB DY­LANS Rainy Day Woman, de ande­ren vallen in, kortom het wordt gezel­lig:]

 

 

RAINY DAY WOMAN

 

PAUL

Well they'll stone you when you're tryin' to be so good

Well they stone you like they said they would

they'll stone you just when you're tryin' to go home

then they'll stone when you're there all alone

 

PAUL, MATTY, MARK, JON, LUCA:

but I would not feel so all alone

everybody must get stoned

 

they'll stone you when you're at the breakfast table

they'll stone you when you're young and able

they'll stone when you're try­in' to make a buck

they'll stone and then they'll say good luck

 

well they'll stone you and say that's the end

then they'll stone and then you'll come back again

they'll stone you when you're ri­din' in your car

they'll stone when you're playin' your guitar

 

IDEM & KOOR:

well they'll stone when you're all alone

they'll stone you when you are wal­kin' home

they'll stone you and then say you are brave

they'll stone you when you're set down in your grave

 

 

 

4.1  [HAL VAN DE SCHOOL]

 

[JON staat met een boek. JOSJE komt naar hem toe]

JOSJE

Hai

JON

[Kijkt, verbaasd] Hai [Loopt weg.]

JOSJE

[Volgt hem.] Hai... Luca vroeg mij of ik Jezus wilde spelen in jouw toneelstuk

JON

Míjn toneelstuk... Jij bent Josje

JOSJE

Ja. Lijkt me wel leuk, echt wel. Ik heb zelf wel kleren en zo. En een baard. Kijk. [Laat een baard zien]

JON

[Lacht] Heel mooi... Maar zonder vind ik je mooier.

 

 

4.2  [IDEM]

 

[MARK zit ondertussen met z'n walkman, speelt een potje schaak met zich­zelf, eet een ba­naan. GIJS komt op, pakt de banaan. MARK heeft het niet zo op GIJS.]

GIJS

Moet je horen. [Eet van de banaan] Weet je wat Luca me vroeg?

MARK

Nee. [Insinuerend] Maar wel wat ze jou in ieder geval niet vroeg.

GIJS

Ze vroeg of ik Jezus wilde spelen, in een toneelstuk. Ik. Jezus.

MARK

Inderdaad. Belachelijk.

GIJS

Ik zei ja. Die griet kijkt je aan met van die ogen. En voor je nee kunt zeg­gen, stamel je 'ja ik wil'. Dus...

MARK

Wat dus?

GIJS

[Slaat zich op de borst] Jezus

 

4.3  [KAMER VAN DE RECTOR]

 

RECTOR

[Roept docent:] Ekkels! [Ekkels komt. RECTOR toont script:] Wat vind je dr van, Ekkels. Jij, als theo­loog. Heb je dit gelezen?

EKKELS

Zeker. Maar jij moet beslissen.

RECTOR

O zeer zeker. Ik beslis. Ik vraag jou alleen om advies, Ekkels.

EKKELS

Theologisch is het niet onaardig. De vorm is wel wat

RECTOR

Juist. De vorm. Kán níet. Wat vind je, Ekkels?

EKKELS

Deed niet ter zake. En doet niet ter zake. De beslissing is aan jou. Ik houd me er bui­ten. [Loopt weg.]

RECTOR

Eikel. [Roept Ekkels na:] Ekkels! [EK­KELS blijft staan] Laf­aard.

EKKELS

[Komt terug.] De inhoud is mis­schien te­recht. Maar de vorm... [Pakt het script. Rolt het op.] Kán níet. [Slaat RECTOR met het script. Gaat af.]

 

 

4.4 [HAL]

 

[Leerlingen links en rechts, JOSJE moet er tussendoor]

 

LEERLINGEN

[Treiteren] Jezus. Jezus. Jezus. Enz.

 

[Als JOSJE uiteindelijk omkijkt. Houdt iemand een aureool boven haar hoofd.]

 

 

5. Z E V E N   S C E N E S

 

[De spelers zitten op banken. Ze worden door LUCA, MATTY of MARK zono­dig naar voren ge­haald om de hun toegewezen rol te spelen. De decor­stuk­ken en at­tribu­ten zijn mini­maal. De scenes zijn luch­tig, speels, het lijkt alsof ze ter plekke ontstaan. Bij elke scene wordt iemand an­ders uit­ver­ko­ren om Jezus te spelen. Hij wordt her­kenbaar gemaakt aan een kleuri­ge sjaal die van persoon naar per­soon gaat.]

 

 

5.1. DE OVERSPELIGE VROUW [GYMZAAL]

 

[Alle spelers zitten op banken tegen de achterwand. Opzij vooraan op het podium staat een staande kapstok waaraan dassen hangen.]

 

 

MATTY

Scene 1. De overspelige vrouw. [Haalt LUCA het podium op] Okee, jij bent de over­spe­lige vrouw.

LUCA

Ik? Wat heb ik gedaan. En met wie.

MATTY

Mond dicht. Je wordt gestenigd. [Ze plaats de LUCA op een verho­ging. De an­dere spe­lers komen er om heen staan. Ze dragen elk een flinke baksteen. MATTY trekt een ande­re leerling van de bank.] En jij ben Jezus. [Ze hangt hem de das om.]

IEMAND

Ah, daar heb je Jezus. Pak een steen en kom dr bij. [Jezus bukt zich en te­kent op de grond. De kring wordt nieuws­gie­rig, en ver­plaatst zich. Inplaats van rond de vrouw, staan ze rond Jezus.]

IEMAND 1

Wat doet ie? Wat doet ie?

IEMAND 2

[Klimt op een trapje om over de mensen heen te zien.] Hij te­kent.

IEMAND 1

Wat tekent ie dan?

IEMAND 2

Hij tekent met z'n vinger in het zand. Hij schrijft.

IEMAND 1

[Ongeduldig] Ja, wat schrijft ie dan.

IEMAND 2

Hij schrijft onlees­baar in het zand.

IEMAND 1

Oooh. Ik word ner­veus van deze man.

JEZUS 1

[Breekt uit de kring, komt naast LUCA staan. Tegen de stenen­gooiers:] Denk! Wat zou­den jullie doen als je haar had ont­moet. En wat had je gedaan als je haar was geweest. Denk! Nooit stiekum gedacht: wat een prach­tige vrouw. Niet stiekum zitten denken ter­wijl je hier staat: wat heeft ze gedaan, hoe is het gegaan. Denk! Stenen den­ken niet. Wie zon­der zonde is gooie de eer­ste steen.' [Men­sen laten stenen val­len, druipen af. Tegen de vrouw:] Denk. En kies. En weet wat je doet.' [Gaat af]

LUCA

[Roept hem terug.] Jezus!... Zou je met mij willen eten... Vanavond, of morgen, of... En... [Er ver­zamelen zich op­nieuw mensen. Ze wach­ten op zijn ant­woord.]

JEZUS 1

Graag.

 

[De omstanders smoezen. Donker.]

 

5.2. DE BRUILOFT TE KANA.

 

[MATTY plaats een grote bak op een verhoging op het podi­um. Ze vult zichtbaar de bak met water.]

 

LUCA

Scene 2. De bruiloft te KANA. [Ze voor­ziet twee leerlingen van slui­er en hoge hoed. Dan sleurt ze ze het schavotje op] Kom op. Trouwen.

BRUID

Ik wil niet.

LUCA

Je moet.

 

[Gasten - alle andere spelers - fluiten. Om het bruidspaar op het scha­vot­je vormt zich een kring feest­vier­ders. Ze heffen hun glas/schoolbe­ker. En consta­teren dat die leeg is.]

 

MATTY

[Wijst naar de bak] Dit is wijn. En jij [Haalt een ander van de bank. hangt haar een sjaal om.] En jij bent Jezus.

BETWETER

[Proeft.] Dit is water.

MATTY

Wijn

BETWETER

Water

MATTY

[Duwt BETWETER met z'n hoofd in het wa­ter.] Wijn. Voor wie dorst heeft, is dit wijn. Maar voor een betweter als jij is het water, en blijft het water.

JEZUS 2

[Lacht.] Sorry

 

[De gasten vullen hun bekers.]

 

IEMAND 3

[Komt op Jezus af:] Mooie truc: Men­sen dronken voe­ren, om ze te ronse­len voor je ideeën. Als eenmaal het hoofd op hol is, dan denken ze niet meer zo helder, en voor ze het weten horen ze bij de club, en dan bij de kerk, en dan is het afgelo­pen met de vro­lijkheid. Zo leuk is dat chris­ten­dom toch ook weer niet.

JEZUS 2

[Geeft hem twee glazen, schenkt ze vol, neemt zelf een glas.] Dat glas was leeg, en ik heb het ge­vuld. Dat is precies wat ik wil. Op het ko­nink­rijk van God. Proost.'

IEMAND 4

[Tegen mensen in de zaal.] Moet je dat zien. Hij zuipt. Hij eet. Hij drinkt. Hij kletst. Alsof het le­ven een lolletje is.

JEZUS 2

[Tikt 4 op de schouder, houdt hem zijn glas voor.] Alsje­blieft.

IEMAND 4

[Neemt na enig aarzelen het glas, drinkt het in een teug leeg. En veront­schul­digt zich bij de ande­ren:] Ach, kost niks... [Donker.]

 

 

5.3. DE MELAATSE.

 

MATTY

Scene 3. De MELAATSE. [Tegen leer­ling op de bank] Jij daar... Jij bent melaats.

 

[Meteen schieten alle leerlingen om hem­/haar heen weg. DE MELAATSE neemt plaats op een keukentrap, een hekje er om heen.]

 

En jij [Ze trekt iemand van de bank, doet sjaal om] bent Jezus.

 

[JEZUS verlaat het gezel­schap. Komt bij de MELAATSE staan.]

 

JEZUS 3

Ben je ziek? [Geen reac­tie. Jezus pakt een ander keuken­trapje, plaatst dat naast de me­laatse, klimt naar boven.] Ben je ziek.

MELAATSE

Ik denk het... Ik denk dat ik een be­smettelijke ziekte heb. Dat zal het zijn. Niemand geeft me een hand, niemand zoent me, niemand komt op gehoor­af­stand. Ik heb de tering, ik heb de schurft, ik heb aids, ik heb de pest. Als ik praat, spuug ik gif als een sproeivliegtuig. En mijn huid... Ik ben niet als zij... Af­ge­keurd.

JEZUS 3

[Komt van het trapje af, zet het nog dich­terbij, klimt erop, gaat zitten. Zet grote zonnehoed af. Kijkt omhoog, in de lamp.] De zon schijnt.

MELAATSE

De zon schijnt. Daar krijg je huidkanker van.

JEZUS 3

[Geeft de melaatse zijn hoed] Dat helpt [zoent de ME­LAAT­SE. Dan gaat hij de trap af, terug naar de groep. De groep wijkt uit­een. De MELAAT­SE komt de trap af, en gaat naast hem staan. Donker]

 

 

5.4. DE RIJKE JONGELING

 

[LUCA kijkt toe met JON]

 

MATTY

Scene 4. De rijke jongeling.

 

[Ze trekt twee mensen van de bank, een van de twee krijgt de sjaal om, dat is JEZUS.]

 

DE RIJKE

Goede mees­ter, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?'

JEZUS 4

Eeuwige leven? Wat bedoel je. Je be­doelt: Ik heb nu alles wat ik maar dro­men kan, en dat wil ik graag zo houden tot in de eeu­wig­heid.

DE RIJKE

Waarom spot u met mij. Ik ben geen slecht mens. Ik houd van mijn ou­ders, ik zorg voor ze. Ik geef aan goede doe­len, en niet wei­nig. Ik steel niet, ik begeer de vrouw van mijn buur­man niet, ik zit niet met alcohol achter het stuur, ik heb niemand dood­ge­sla­gen. Ik ben een vroom mens.'

JEZUS 4

[Brengt zijn denkraam in verwar­ring.] En wat mis je dan? Het eeu­wige leven? Hier, hier is het. [Laat een lege hand zien.] En hier. [Laat de andere lege hand zien.] Om je heen. Kijk maar. Zie je? [Geeft de RIJKE een baksteen in de ene] Dit is je huis [En één in de andere hand.] En dit is je bezit. [De RIJKE staat er onhan­dig met twee stenen.] Valt niet mee he. Hoe moet dat nu? Stre­len, troosten, knuffe­len. O wat heb je het zwaar, met houwen wat je hebt.' [De RIJ­KE druipt af, met gebogen rug en in elke hand een steen. Donker.]

 

 

5.5

 

JON

[Staat afzijdig. Roept] Luca! [LUCA komt] Waarom schrijf jij het stuk niet?

LUCA

Wat vind je er van?

JON

Waarom schrijf jij het stuk niet?

LUCA

HO... Jij schrijft... Ik pluk alleen de ideeën tus­sen je krul­len weg, en laat ze je zien. Je moet niet zo bang zijn... of het lukt of niet. Je kunt het. [Geeft een snelle zoen. En is meteen vertrok­ken. JON kijkt haar na, en staat dan oog in oog met de RECTOR.]

RECTOR

Zo. Dit is dus... [Blijft staan om te kijken.]

 

 

5.6. DE STORM OP ZEE

 

 

LUCA

Scene 5. De storm op zee. [Zet twee gymnastiekban­ken op elkaar, drie mag ook, het moet goed hoog lijken. De banken staan van achter naar voor.] Dit is de zee. [Tegen de grote groep spelers die tegen de achterwand staan en zitten] Jullie zitten in de boot, en jij [Kiest een leer­ling uit de groep, hangt de sjaal om] bent Je­zus. Jij loopt over de zee.

 

[De spelers tegen de achterwand laten het stormen. dat wil zeggen: ze beginnen zacht fluitend, dan begint het fluiten over te gaan in stormachtiger geluiden, er komt beweging in de massa, het golft en deint, armen worden geheven, kreten geslaakt, horrorachtige geluiden klinken - tenslot­te is de zee de plek waar de demonen wonen. Dan komt JEZUS 4 tevoorschijn, hij/zij beklimt de gestapelde banken aan de voorkant, kijkt naar de stormende zee, die samenvalt met de wanhopige DICIPELEN.]

 

DICIPELEN

Wè, een spook!

PETRUS

Nee... Hij! Het is hem.

JEZUS 5

[Doet acrobati­sche toeren op de bank. Hij/zij is niet bang voor de zee, hij roept:] Petrus! Kom dan?

DICIPELEN

Niet doen. Je verzuipt, je gaat kapot, blijf bij ons, Petrus niet doen!

 

JEZUS 5

Kom maar. Je kunt het. Dit water is de dood niet. Ik zal je leren zwem­men. [Maakt een koprol] Links en rechts het donker, van de gekte en de dood. Onder je en voor een net nog zicht­baar spoor van licht waarop je ba­lanceren moet. Je voe­ten voet voor voet. Je spreidt je armen wijd. [Even­wicht. Koprol, komt keurig voor PETRUS op zijn\haar voe­ten] Je lichaam richt zich op in wankel even­wicht. En als je valt duik ik je na.'

 

[PETRUS waagt zich uit­einde­lijk op de bank. Valt bijna. JEZUS 5 houdt hem over­eind. Ze lachen.]

 

 

RECTOR

[Zoekt woorden] Dit is... wel heel... eigenzinnig. Dit is de be­doe­ling? Leuk.. dat er zoveel kinde­ren meedoen. En... kunnen ze wat met het verhaal? Begrijpen ze de bedoe­ling.

LUCA

[Komt er bij] U kunt het ze vragen. Als u geinteresseerd bent.

RECTOR

[Lacht beetje onnozel] Ben benieuwd. Ben heel benieuwd. [Loopt weg, keert zich om] Jon! Ik wil je [bladert in z'n agen­da] vrijdag nog even spre­ken.... Succes. [Af]

 

5.7. DELEN VAN BROOD

 

[De scene wordt nogal luidruchtig ge­speeld. MARK misbruikt de scene om GIJS, die hij niet mag, voor paal te zetten.]

 

MARK

En nu ik. Scene 6. Jezus geeft vijf­dui­zend mensen te eten, door te laten de­len wat er is. GIJS! [GIJS komt naar voren. MARK geeft hem een tekstje op papier. GIJS leest. MARK gaat zitten. Wacht. De groep wordt onge­dul­dig.]

IEMAND 5

Okee. En wat nu? Wat is hij?

MARK

Hij heeft honger.

IEMAND 6

[Lachend] Hij! Hollebolle Gijs

IEMAND 5

Waarom zegt ie dat dan niet.

MARK

Waarom zeg je niet dat je honger hebt Gijs?

GIJS (JEZUS 6)

[Leest z'n tekst mompelend van pa­pier.] Omdat je dan zo zielig lijkt. Om­dat je lijkt op iemand met een gironummer op z'n hoofd. Omdat je lijkt op het gezeur van altijd weer die derde we­reld. Omdat je lijkt op iemand die gefaald heeft. Omdat je lijkt op iemand die dank­baar moet blaf­fen voor de kruimel die hem wordt toege­gooid.

MARK

Harder!

GIJS (JEZUS 6)

[Luid:] Omdat je dan zo zielig lijkt. Om­dat je lijkt op iemand met een giro­nummer op z'n hoofd. Omdat je lijkt op het gezeur van altijd weer die derde we­reld. Omdat je lijkt op iemand die ge­faald heeft. Omdat je lijkt op iemand die dank­baar moet blaf­fen voor de krui­mel die hem wordt toege­gooid.

MARK

[Tegen de andere spelers. terwijl hij praat wordt er in school­tassen gerom­meld, en verschijnt er aller­hande etens­waar] En wat doen jullie? Je pakt je broodtrommel­tje, je ap­peltje, je kren­tebol in een plastic zakje, je koude pannekoek met suiker in een vet servet­je,, je snicker, je kouwe kippepootje in alumini­umfo­lie, je liga, je bounty, je beker­tje yogidrink... en je geeft het aan de honger­lijder.

IEMAND 6

Aan hem zeker. Dan kan je net zo goed water gooien in een zeef.

GIJS (JEZUS 6)

[Geirriteerd. Tegen MARK] Ho. Ik zou Jezus zijn. Weet je nog. En wat ben ik? Een hongerlijer. Een armoezaai­er. Leuk.

 

[JON lacht en applaudisseert tege­lijk. GIJS begint iets te begrij­pen:]

 

GIJS (JEZUS 6)

Dit was dus de bedoeling. Ik snap het. Ik snap het.

MARK

[Hangt hem de sjaal om] Jij bent Jezus.

GIJS (JEZUS 6)

Ik heb honger. Ik heb dorst.

IEMAND

Waar slaat dit op? Dit snapt nie­mand. Is hij nu de honger­lij­der, of is hij Jezus? Of is hij Jezus die honger heeft. En als hij honger heeft..

MARK

Wat kan het je schelen of híj honger heeft. Deze ene. Overal zijn nog zoveel anderen. [Donker.]

 

 

5.8. DE INTOCHT

 

LUCA

Scene 7. De intocht van Jezus in Jeruza­lem. Is hij de held? Of is hij het slachtoffer? [Tegen MARK] En jij bent de ezel.

 

[Omstanders lachen. MARK schudt kop­pig nee. LUCA sleurt hem het podium op. Te­gen JOSJE] En jij bent Jezus. [Doet haar de sjaal om.]

 

MARK

Moet ik haar zeker dragen. Mooi niet.

JOSJE

Dan draag ik jou.

MARK

Daar houd ik je aan

 

[JOSJE draagt de EZEL. Bezwijkt bijna onder het gewicht.]

 

MARK

Okee. Kom maar op m'n rug.

 

[Ze rijden door een poort van men­sen. Die zwaaien met groene takken en zingen:]

 

Hosanna, hey sanna, sanna,sanna ho

Sanna hey sanna superstar

Hey jc jc would you smile at me

Sanna ho sanna hey superstar

 

[Als JEZUS voorbij is, klitten ze samen. Ze lijken met hun zwaai­ende takken ver­dacht veel op en boom in de wind.]

 

JOSJE

[Gaat hoger staan, kijkt naar de 'bomen'] Moet je ze zien. Het zijn net bo­men die meewaaien met de wind. Wat ge­beurt er als de storm op­steekt. De boom herken je aan de vruch­ten. Niet aan de herrie in de takken. Nu schreeuwen ze nog Hosanna, straks zijn ze me zat. We zullen je nooit verge­ten, zeggen ze; straks zeg­gen: hij? Nooit van ge­hoord.

 

 

5.9

 

E V E R Y T H I N G ' S   A L R I G H T

 

Try not to get worried, try not to turn on to

problems that upset you, (oh) don't you know

ev'rything's alright yes, ev'rything's fine

and we want you to sleep well to­night

let the world turn without you to­night

if we try, we'll get by, so for­get about us tonight

 

 

 

6.1

 

LAATSTE AVONDMAAL

 

[De gestapelde banken worden overdwars gedraaid. Er wordt een wit laken over gelegd. Zo wordt het een tafel. De 7 Je­zussen plaatsen er stokbroden en colaflessen. Ze begin­nen het brood te breken en uit te delen aan de aanwezi­gen.]

 

GEVANGENNEMING

 

[Dan komen 7 SOLDATEN op, van voren. Ze trekken het kleed van tafel. Brood en flessen vallen op de grond. Elke JEZUS wordt door een van de SOLDATEN achterstevoren gedraaid, en met behulp van de sjaal worden de handen van de JEZUSSEN op de rug gebonden.]

 

VERRAAD

 

[De mensen staan erbij met brood en wijn. Ze nemen af­stand, kijken toe. De men­sen rond Jezus worden ge­vraagd wie hij is.]

 

SOLDAAT

[Klimt op tafel] Is dit iemands vriend? Iemands idool? Iemands lei­der? Wie van jul­lie is een vriendje van deze Jezus? Is er iemand die be­grijpt wat hij wil? Iemand die gaat waar hij gaat? [Vr­aagt PETRUS, die ontwijkt vraag en antwoord] Nooit van ge­hoord? Wel ns van gehoord maar.... wat?

 

[PETRUS haalt schouders op: Ken hem niet. Niemand ant­woordt.]

 

[tegen Jezus] Dat is het. Niemand zit nog op je te wach­ten. [Tegen de omstan­ders] Wat doen we met hem?

 

[Sommigen draaien zich om, willen er niets mee te maken heb­ben. Anderen blijven kij­ken. De sol­daat bespeelt de mensen rondom.]

 

Stenigen?

 

[Mensen kijken elkaar schuch­ter aan. Enkelen vinden het een op­win­dende ge­dachte of een goeie grap. Pakken alle­maal een steen op.]

 

Ho! Dit is een zaak voor de rechter.

 

[Omstanders leggen enigszins te­leur­ge­steld hun stenen neer. Spelers af, op PETRUS na.]

 

 

6.2

 

PETRUS

[Kijkt de soldaten na. Zegt de tekst als tekst. Weet niet wat hij/zij er mee aan moet.] Ik had wat moeten zeggen. Op z'n minst had ik wat moeten zeggen... Ze willen hem kwijt. Met alle geweld willen ze van hem af. Waarom?

In mijn drift durf ik en doe ik de domste dingen. Als ik nadenk, wat stelt het voor, word ik bang. Energie, gevoel, verstand. Het is een kwestie van even­wicht, zei hij.

LUCA

[Valt hem/haar in de rede. Komt dichtbij.] Zegt dat je wat, die woorden?

PETRUS

Nee.

LUCA

[is regisseur van PETRUS] Jij bent Petrus. Jij bent een volgeling van Jezus. Als hij aanwezig is voel jij je sterk en bijzonder. En nu... Zegt dat je wat?

PETRUS

Nee

LUCA

[Denkt. Probeert het opnieuw. Bij PETRUS begint het te dagen.] Jij bent Petrus. Je bent een en al energie. Je denkt snel, je handelt impul­sief, je houdt niet van ouwe­hoeren. Je bent iemand, dacht je. Totdat je jezelf tegen­komt in een situa­tie als deze. Ze gaan hem vermoorden. Het is afgelo­pen. [Loopt weg.] Pro­beer het nog 'ns. Vanaf: 'In mijn drift...'

PETRUS

In mijn drift durf ik en doe ik de domste dingen. Als ik nadenk ... Energie, gevoel, verstand. Het is een kwestie van even­wicht, zei hij. Weet je wat hij zei? Hij zei: Pe­trus kom uit die boot. Loop over water. [Fel] Water is water, feiten zijn feiten, niemand kan lopen over de zee. [Herinnert zich:] Storm op zee. Storm in m'n kop. Storm in m'n ziel. Ik was bang. Hij zei: Kommaar. Als je valt vang ik je op. [Lacht. Dan weer stil] Dat deed ie.

Weet je wat hij zei? [Snel] Hij zei: Ik noem je Petrus. Ik zei: Wat? Hij zei: Rots. Ik zei: Ik? ... Ik ben troebel water, een kop vol mist, gedachten die als muffe lucht in de kamer hangen.

Als je valt dan vang ik je. Als je valt... Ik had op z'n minst wat kunnen zeggen? Maar wat? Dat ik wat in hem zie? Dat ik geloof dat God zich laat kennen in een mens als ... Woorden­ woorden­ woorden.­

 

[Ondertussen komen twee mensen op van opzij, ze klitten bijeen, kijken nieuwsgierig, beetje lacherig]

 

IEMAND 10

Hee jij! Hoor jij bij hem? Bij die jood...

IEMAND 11

Ben jij dr een van die Jezusbende? Die Jezussekte. Die geitewollensan­dalen­hallelujabijbelstudiebidstondsof­ties.

IEMAND 10

Hoor jij bij hem? Bij die Jood?

PETRUS

[Aarzelt. Schreeuwt:] NEE! [Rent weg. Huilt.]

 

 

7. H E T   V O N N I S :

 

[Rechters komen op, ze dragen toga's, en gaan staan op een bank achter de gestapelde banken, om boven de anderen uit te steken. De Jezussen staan voor de gestapelde banken, laag, met hun ruggen naar het publiek, de handen gebon­den.]

 

RECHTER LUCA:

Vandaag vindt plaats achter deze geslo­ten deuren: De zaak Jezus. Aangeklaagde Jezus van Nazareth, ver­liet zijn ouder­lijke huis om zich als dakloze in te zetten voor wat hij noem­de: Het konink­rijk der heme­len. Zijn levenswij­ze, zijn omgang met men­sen, zijn overtui­ging dat het ge­loof sterker is dan willekeur of nood­lot, sprak tot de ver­beel­ding van de men­sen. Maar dit veel­be­lo­vende be­gin wekte verwach­tingen die hij niet waar wist te maken. Twee eeu­wen­lang hebben macht­hebbers, gees­te­lijke lei­ders, gene­raals en bank­direk­teu­ren, zich op zijn naam beroepen, maar nog steeds worden er geen ste­nen veranderd in brood. Volk staat op tegen volk. De politiek is cor­rupt. En eigenbe­lang gaat over lijken.

 

RECHTER PAUL:

Jezus van nazareth, U komt uit een klein dorp dat niet meer is dan een bacterie op de wereld­bol; Toch schijnt u van­zich­zelf gezegd te heb­ben: Ik ben de weg, de waar­heid, en het le­ven. Welke waarheid? Er is hon­ger en dorst naar voedsel, naar wa­ter, en u praat over honger en dorst naar ge­rechtig­heid. Alsof dat te eten is. Voed­sel is han­del, voed­sel is poli­tiek. U bent een prater, een dromer. Kijkt u me aan. Er wordt van u gezegd dat u de macht had om stenen in brood te verande­ren, maar u weigerde. Na­tuur­lijk heb ik ge­hoord dat u een dui­zend­kop­pige me­nigte van eten hebt voor­zien, door ze te laten de­len wat er was. Maar dat was eenmalig, een drup­pel op de gloeien­de plaat die wereld heet. Is er ooit wat ver­anderd sinds u ver­scheen als mes­sias?

 

RECHTER MARK:

Jezus van Nazareth, U die God uw vader noemt alsof u er kind aan huis bent. U fantaseert over het Koninkrijk dat is, dat komt. U heet er in Gods­naam iedereen wel­kom: de hoer, de sla­ger, de scholier. Maar wat willen ze? Ze wil­len de hemel zien open­gaan, de tafels zien dan­sen. Gods­dienst is extase. Maar een gemiddel­de house-party heeft meer te bieden dan u. Ze wil­len dat de woes­tijn spontaan te bloei­en, niet als beeld­spraak, maar als wer­ke­lijk­heid. Ze ver­wachten van een beetje Messias dat hij, gedragen door engelen, de aarde verandert in een god­delijk lust­oord. Maar wat doet u? U wijst men­sen op zich­zelf, zegt ze in alle stilte, hoe en waar dan ook, te werken aan dat konink­rijk. Wordt wakker jij die slaapt en sta op uit de dood, zegt u, elk mens z'n eigen won­der, het wonder van beke­ring en gena­de. Kijkt u mij aan, Jezus van Na­zar­eth... Komt er nog wat van?

 

RECHTER MATTY:

Jezus van nazareth, de aanklacht tegen jou is bo­venalles tra­gisch. Zo naief ben je nog, zo kinder­lijk. Als je ideeën niet zo misleidend waren zou ik mis­schien zelfs ontroerd zijn door je op­rechte geloof. Zoiets als de dorpsgek van de gods­dienst. Want wat doe je? Je zet je neer op een berg, en brengt men­sen in ver­voering met je woor­den, je ogen, je vrien­de­lijk­heid. Jij bent hun laatste stro­halm. Je zegt ze hun vijand lief te heb­ben. Je zegt ze de ander meer te geven dan wat voor de hand ligt. En iedereen knikt en gaat bevlo­gen naar huis. Dat is die vro­me goedbedoelen­de liefde van het woord.

Voor men­sen als jij hebben we tehui­zen, in­richtin­gen, gods­dienst­reser­va­ten. Het is treurig maar waar. Had je echt wat met je leven ge­wild, dan had je je moe­ten verdie­pen in de orde van de macht. Het evenwicht van de eco­no­mie. Geen kunstjes in een vis­sersboot op een meer, maar het brein zijn achter de o­lie­tankers op zee. Dat is de orde van de vuile handen, maar die is tenminste echt. Het is voorbij Je­zus, je hebt ge­faald.

 

[Terwijl de ONGEDULDIGEN zingen, fluisteren de RECHTERS met elkaar. ze wijzen, ze bladeren in papieren.]

 

LIED VAN DE ONGEDULDIGEN

KOOR

Waar blijft U met uw wonderen, met Uw almachtige wil

Uw bliksem en uw donderen, waarom blijven ze stil?

 

De wereld is vol armen, die bede­len om brood

Ze roepen om erbarmen, en van hon­ger gaan ze dood

 

De wereld is vol rijken, ze zwem­men in het geld

Hun macht kent geen gelijke, en nog minder hun geweld

 

De wereld is vol wapens, vol haat vol dreigement

Geen mens kan rustig slapen, als hij al die feiten kent

 

De wereld is vol wanhoop, en uit­zichtloos bestaan

Elk geeft een ander antwoord, op de vraag waarheen we gaan

 

De meesten zijn tevreden, ze hebben nat en droog

Zijn vetgemest in t heden, en ze hebben niets op t oog

 

RECHTER JON:

[Van papier.] Zoals er geschreven staat: Alle beken stro­men naar zee en toch wordt de zee niet vol; alles draait zijn cirkel en iedereen draait mee. Zo word je gebo­ren. Zo ga je dood. Daartussen lig­gen de fei­ten, als rotsblokken in de ri­vier die je ge­bruikt om over te ste­ken. Maar jij bent er zoeen die rots­blok­ken ziet zwe­ven, die over water denkt te kunnen lo­pen.  Het leven dat jij kiest legt het af te­gen de dood.

Waarom zwijg je. Waarom geen ant­woord op de vragen die ik stel? Zijn ze je te moeilijk. Je kijkt me aan alsof ik je de foute vragen stel? Heb ik niet heel reëel de vragen van miljoe­nen onder woorden ge­bracht? Wie ben je, Je­zus van Na­zareth?

[Komt op Jezus af. Niet langer van pa­pier.] Waarom zwijg je, alsof wij de vra­gen die we stel­len zelf... Zeg wat!

Waarom schreeuw je niet en vloek je niet als je on­schul­dig bent? Grijp naar de wapens... Demonstreer. Waarom geen op­stand?

 

[De Je­zussen wor­den afge­voerd]

 

Besef je wat er met je ge­beuren gaat? Zeg wat! .... ... Ik heb mijn best voor je gedaan. Ik was mijn handen in on­schuld. [Doet dat; wil dat doen in de bak water die tij­dens de bruiloftscene werd neerge­zet. IEMAND houdt hem tegen. RECHTERS af.]

 

TERECHTSTELLING

 

[De 7 Jezussen worden terecht­ge­steld. Ze worden naast elkaar gezet, met hun rug naar het publiek. Hun handen worden met behulp van de sjaals vastgebonden aan een zeer brede balk die horizontaal boven hun hoofden is beves­tigd. Zo hangen ze enige tijd. ]

[De andere spelers komen er voor staan. Ze ontrollen een breed en hoog spandoek, dat de JEZUSSEN aan het zicht onttrekt. Op het spandoek staat: WIJ DIE MET EIGEN OGEN...]

 

WIJ DIE MET EIGEN OGEN

 

[De volgende tekst kan gezongen of gezegd worden.]

 

Wij die met eigen ogen, de aarde zien verscheurd

maar blind en onmeedogend ontkennen wat gebeurt

dat oorlog is geboden en vrede niet mag zijn

dat mensen mensen doden, dat wij die mensen zijn

 

wij die nog mogen leven van hoop en vrees vervuld

aan machten prijsgegeven, aan meer dan eigen schuld

wij die, God weet hoe verder, tot hiertoe zijn gespaard

Dat wij toch nooit erkennen het recht van vuur en zwaard

 

Dat wij toch niet vergeten waartoe wij zijn gemaakt

Dat diep in ons geweten opnieuw het licht ontwaakt

Dat in ons wordt geschapen de geest die overleeft

Dat onze lieve aarde nog kans op redding heeft

 

[Als het spandoek valt, wijken de mensen uiteen. De JEZUS­SEN zijn verdwenen. Een aantal mensen koestert de achter­gebleven sjaals. Dan wordt het donker.]

 

 

 

7.

 

[JON praat met de RECTOR van de school over de opvoering. De RECTOR zit aan een bureau, heeft de tekst in zijn hand. Het gesprek is ten einde.]

 

RECTOR

Dus...

 

[JON wil weglopen, LUCA komt binnen]

LUCA

En?

RECTOR

Ik zeg net tegen Jon, dat het een knap geschreven verhaal is. Uiterst creatief. Hij heeft talent. Abso­luut. Maar...  Laat ik eerlijk zijn, en misschien klinkt het ouderwets: Ik heb er moeite mee, dat jul­lie dit met de Pasen op onze school willen vertonen.

LUCA

Waarom niet?

RECTOR

Di­verse argu­men­ten. Ik denk dat de ge­dach­te achter het verhaal voor het toch wel jonge pu­bliek... te moei­lijk is. En daar­bij de ouders. Ik bedoel. Ik heb geen probleem met een verhaal over... 7 Jezus­sen. Maar niet alle ou­ders die ko­men, zullen er even gelukkig mee zijn. Sterker nog:

 

[LUCA loopt op JON toe, ze kijken elkaar aan. JON loopt op de RECTOR af, grist de tekst uit zijn handen.]

JON

En als we het toch doen?

RECTOR

Maar niet hier

JON

Nee? Des­noods op de trappen van het bor­des. In de fiet­senstal­ling. Des­noods in het centrum van de stad. En dan dragen wij het op aan U.

RECTOR

[Roept JON terug] Goed... Je mag de zaal gebruiken. Je mag het stuk opvoeren. Maar op jullie eigen ver­antwoordelijk­heid. Op alle affiches zet je: Een stuk ván leer­lingen, vóór leerlin­gen. En het woord 'paas­viering' wil ik in dit ver­band niet horen... Nog één ding: Hoe gaat het eigenlijk eindi­gen?

JON

Kom maar kij­ken.

 

 

8. P A S E N

 

[Muziek. Spelers in een compacte groep bij el­kaar. Ze staan met hun hoof­den naar elkaar. Bewegingloos. In hun midden staan de 7 JEZUSSEN. Muziek.]

 

IEMAND 7

[Keert zich even om.] Rechtop ging hij. Wie oppervlakkig was, leerde hij wat ernst was. Wie zwaarmoe­dig was, leerde hij la­chen. Hij vertelde z'n verhalen, en waar niets meer te zeg­gen viel deed hij wat nie­mand verwacht­te: Waterkrui­ken vulde hij met wijn, en wie uitge­blust was vulde hij met vuur. Wat niet was liet hij worden, en wat niemand zag liet hij aanste­kelijk zien: kijk maar, tussen het onkruid groeit het konink­rijk van God. Maar als het was wat het was, wat is het dan nu?

IEMAND 8

Toen hij terecht werd gesteld, viel de nacht kil en koud over alle ver­wachtin­gen. We houden ons stil. We hebben ons vergist. We zijn bang dat ze om ons la­chen. Stil maar. Wacht maar. Ver­geet het maar.

IEMAND 9

De tafel is gedekt. De deuren geslo­ten. We willen weg, maar we weten niet waar­heen. We wachten. Maar wie zal er nog komen. Het enthousiasme was zelfbe­drog, de droom was een bevlie­ging, het geloof is een dode mus waar we even blij mee zijn ge­weest.

 

 

JIJ BENT DE MENS

KOOR:

Waar hij kwam vertelde hij

- bevrijdend - zijn ver­haal

Maar men vertaalde wat hij zei

in een ver­stenende moraal

 

Waar hij met je was daar werd

het doodge­wone zoveel meer

Maar men begroef hem in het graf

- van een spijkerhar­de leer

 

Hij hield van het soort feest waar men

De treurigheid tot leven kust

Maar men stempelde zijn naam

als domper op de levens­lust.

 

Om te vereren. Om te vergeten

Om schijnheilig te aanbidden

Om te bespotten. Om te negeren

Om onverschillig te laten stikken

 

Met de moed der wijsheid zag hij

Door het blinde oordeel heen

Maar in plaats inzicht koos men

Voor de waarheid van de steen

 

SOLO:

Hij liet zich niet in regels vangen,

Zat niet vast aan baan of huis

Men besloot om hem te hangen

 - vastge­spijkerd aan een kruis

 

KOOR:

Om te vereren. Etc

 

Maar daar waar de dood

schuilgaat in ons midden

Ben Jij de mens die opstaat.

Altijd weer

 

 

 

VERTELLER

[De groep gaat uiteen, de 7 Je­zussen wor­den zichtbaar.] Onver­wacht stond hij bij hen in de kamer. Ze schrok­ken. Zijn li­chaam had bleek en ge­pijnigd aan het kruis gehan­gen. Ze hadden het zorg­zaam naar het graf gedragen. Dit kon niets anders zijn dan een schim, een geestes­verschij­ning uit het rijk van de doden, een gril van de geest. Niemand konden ze vertrou­wen. Zelfs hun eigen ogen niet.

Wees niet bang, zei hij. Geef me liever te eten en te drin­ken. Gees­ten hebben genoeg aan zichzelf, maar ik heb honger en dorst.' En hij at van de vis die werd aangebo­den. Hij nam van het brood dat werd gedeeld. Hij dronk van de wijn die werd ge­schonken en Hij zette de deuren open met de woorden: Ga zoals ik jullie ben voorge­gaan.

 

KOOR

Maar daar waar de dood

schuilgaat in ons midden

Ben Jij de mens die opstaat.

Altijd weer

 

 

9.

 

[LUCA tegenover JON]

LUCA

Is dit een happy end. Of moeten wij el­kaar eerst nog, terwijl de muziek begint te spelen [Muziek begint te spe­len] in de armen vallen om te zoenen

JON

Dat lijkt me... niet... onaardig. Maar wat heeft dat met de Pasen te maken?

LUCA

Daar gaan we eens uitgebreid over naden­ken. Maar niet hier.

 

[Gaan met de armen om elkaars schou­ders af.]