Z E U S   &   C O

 

 

KERSTVIERING

Van Lingen college 1991

Tekst: Marinus van der Werf

Muziek: Gemmy Vijlbrief Tebben en

Jurgen van de Ent

 

0.

 

[Voordat de voorstelling begint wordt het binnenkomende publiek bestormd door aktievoerders van het COMITÉ: 'ALLES VAN WAARDE IS WEERLOOS', ze voeren aktie tegen de opvattingen en de macht van de FIRMA ZEUS & CO. Die opvattingen vind je op de affiches die door de firma her en der in het gebouw zijn aangebracht. Op die affiches staat het vignet van ZEUS & CO plus een van de volgende teksten:

- God is dood. Leve de goden,

- Goedemorgen. Er gaat geen dag voorbij zonder

- We komen naar je toe deze kerst.

- De bossen zijn mooi, maar je moet er wel kunnen komen. Meer wegen, minder files.

- Ben je jong en nieuwsgierig naar het leven aan de top? In voor een leuke Job? De Goden bv. ZEUS & CO heeft voor jou een baan! Koffiemeisje (m/v)

De affiches kunnen de week voor de voorstelling al worden opgehangen. Op het programmaboekje kan vermeld worden: 'Offi­ciele sponsors van deze viering'.

De leden van het AKTIECOMMITEE verzamelen handtekeningen bij het binnenkomende publiek]

 

 

 

[DECOR: Er is in het podium een duidelijk onderscheid tussen boven en beneden. Hoe groter het hoogtever­schil, hoe beter. Er loopt een brede trap van beneden naar boven. Boven naast de trap staan twee klassieke zuilen. Boven wonen de goden, de eigenaars van het bedrijf ZEUS & CO, zoals een licht­reclame laat zien. Daar staan de com­puters. Beneden vind je de straat, de kamer van Maria, en 'KOFFIEHUIS LAZARUS', waarin de piano tevens de bar is.]

 

 

 

1. PROLOOG

[Op de klanken van Händel's 'Kyrie' komen de spelers op. Ze kruipen in groepjes bij elkaar. Leggen de hoofden bij elkaar op de schouders, en slapen: Het is 's morgens­vroeg. Even later komt de KRANTENBEZORGER op, met fiets, en tas vol kranten. Ze belt. De slapers ontwa­ken. De KRANTENBE­ZORGER deelt kranten uit, en loopt naar micro­foon:]

 

KRANTENBEZORGER:

En weer was het december.

 

[Koorleden klappen gelijktijdig de krant open. Met mooi gerit­sel van de pagina's.]

 

God keek naar de wereld die hij geschapen had en hij dacht: 'Zal ik mijn verjaardag nog wel vieren?'

 

VERTELLER:

[Herhaalt] En weer was het december. God keek naar de wereld die hij geschapen had en hij dacht: 'Zal ik mijn verjaardag nog wel vieren?'

 

[De VROME komt op, gaat op een groentekistje, of bier­kratje staan, buigt zijn hoofd, legt zijn han­den met de vinger­toppen tegen elkaar]

 

Een vrome godgeleerde stond op. 'Almachtige,' zei hij, 'U bent niet jarig; U bent eeuwig.'

God lachte schamper,

 

[De VROME kijkt geschokt omhoog, speurt de hemel af, buigt opnieuw zijn hoofd]

 

en de godgeleerde keek geschokt nog dieper de wolken in, op zoek naar de waarheid als een koe die hij kon melken.

God zag de mensen:

 

[De KRANTELEZERS zetten hun tanden in de krant]

 

Hoe ze verdrietig waren,

 

[De KRANTELEZERS scheuren gelijktijdig de krant in tweeen, - het geluid van scheurend papier - en leggen helf­ten op elkaar]

 

in de steek gelaten,

 

[Opnieuw wordt er gescheurd en gaan de helften op el­kaar]

 

gewond in stompzinnige oorlogen,

 

[En nogmaals]

 

stervend van de honger,

 

[De tot smalle repen gescheurde kranten worden ineen gedraaid. Er wordt een knoop in gelegd]

 

of zomaar radeloos omdat alles tegenzat. In kerken en supermark­ten werd zijn verjaardag gevierd. 'Lang zal hij leven in de gloria,'

 

ALLEN:

[Gooien de 'geknoopte' kranten de lucht in.] Hoera

IEMAND:

Er is er één eeuwig.

ALLEN:

Hoera hoera!'

 

VERTELLER:

Wat kon de Almachtige anders dan huilen?

De godgeleerde stond op. 'U bent de Almachtige', leerde hij God de les, 'U staat boven alles. U hoeft niet te huilen.'

Er werd een kind geboren, een jood, geboren als jij en ik. Jezus. God was met hem. Dat wist je als hij naast je meel­iep, aan tafel bij je at en dronk, luisterde en lach­te. Ze kwamen bij hem met vragen. Vragen naar de bekende weg:

 

[JESAJA komt op, met begeleider. JESAJA is blind, hij loopt in lange jas, tikt met blindestok. Zijn begelei­der draagt een klap­stoel op zijn rug. De BEGELEIDER kijkt rond, plaatst klap­stoel, wil dat JESAJA gaat zitten, maar die weigert.]

 

VROME:

O Heer der Heerscharen.

ALLEN:

O Heer der Heerscharen, welke geboden moet ik ken­nen, welke gebeden moet ik bidden, welke woorden moet ik spre­ken,

VROME:

O Heer der Heerscharen.

ALLEN:

Als God er is, waarom dit, waarom zo, waarom zus?

VROME:

O Heer der Heerscharen.

ALLEN:

Wijs ons de weg, geef ons een wonder, geef ons een teken

 

VERTELLER:

Hij gaf geen antwoord; Hij vertelde het verhaal over de schapen en de bokken:

 

[Muziek]

 

BEGELEIDER:

[Gaat op de klapstoel staan] Wanneer de Mensenzoon komt in al zijn koninklijke heer­lijk­heid, vergezeld van alle engelen, neemt Hij plaats op de troon van zijn genade. Alle volken zullen voor Hem verschij­nen en Hij zal ze scheiden in twee groepen, zoals de herder scheiding maakt tussen de schapen en de bokken. De schapen aan zijn rech­terhand, de bokken aan zijn lin­ker. Dan zal de Koning tot die aan zijn rechterhand zeg­gen: 'Welkom. Voor jullie is het Rijk. Ik had honger: jullie hebben mij gevoed; dorst: jullie gaven Mij te drinken. Ik was vreemdeling maar bij jullie was ik welkom. Ik was naakt, jullie heb­ben Mij gekleed; Ik was ziek, Ik was in de gevangenis:jullie zoch­ten mij op.

Dan zullen de rechtvaardigen zeggen:

 

[Ondertussen heeft een aantal mensen zich rond de BEGE­LEIDER geschaard. Onder hen de RECHTVAARDIGEN, ze dringen zich naar voren, ze spreken verontwaardigd]

 

RECHTVAARDIGE A:

Maar Heer, wanneer hebben wij U gevoed en te drinken gegeven?

RECHTVAARDIGE B:

Wanneer zagen wij U als vreemdeling, en heb­ben u gehuis­vest,

RECHTVAARDIGE C:

Of naakt en hebben U gekleed?

RECHTVAARDIGE D:

Wanneer zagen wij U ziek of in de gevangenis, en zijn U komen bezoeken?

 

BEGELEIDER:

De Koning zal antwoorden: Dit is waar het om gaat: Al wat je doet voor de geringsten onder de mensen, heb je gedaan voor Mij. En tot hen aan zijn linkerhand zal hij zeggen:

 'Ga weg...'

 

 

2.

 

B O K K E N   E N   S C H A P E N

 

KOOR:

 

[Met naar keuze solo's, of groepjes zangers]

 

Jij lachte met hen, als vanzelf, en je zag niet

Dat er voor mij niets te lachen meer was

Je keek door me heen, of ik lucht was, je vond me

Het grootste stuk onbenul van de klas

Ik stond voor de deur, en je deed me niet open

Verkleumd in de kou. Je gaf mij geen jas

Ik lag in de goot toen jij langs kwam lopen

Met hardop gedacht dat ik 'lazerus' was.

En als je me weerziet, kijk je verrast

En je zegt: God ik wist niet dat jij het was.

 

REFREIN I:

De bokken gescheiden van de schapen

Hard zijn hun hoorns, hun torens ivoor

Oostindisch blind gaan zij voorbij aan

Wat in hun straatje niet thuishoort. En zo

Scheiden de bokken zich van de schapen

Hard zijn hun hoorns, enzovoort

 

KOOR

Jij zocht in mij vergeefs naar je voordeel

Ik was onbruikbaar en jij schreef mij af

Ik vroeg je om antwoord, en jij gaf je oordeel

Helder en hard als een hamerslag

Ik schreeuwde en schold opstandig om aandacht

Jij zei geërgerd hoe lastig ik was

Ik zat in de bak, en ik wou dat je daar was

Er kon geen begrip en bezoekje van af

En als je me weerziet, kijk je verrast

En je zegt: God ik wist niet dat jij het was.

 

Je werd ietwat week toen jij op tv zag

Hoe ik at van jou afval, en sliep zonder dak

Je schreef een giro, en zelfverzekerd

Kwam je daarmee weer goedkoop van me af

Ik vluchtte naar vrijheid en jij zuchtte cynisch

Dat ik te veel en de zoveelste was

Ik zag geen uitweg, jij deed of je blind was

En sloot onnadenkend je grenzen af

En als je me weerziet, kijk je verrast

En je zegt: God ik wist niet dat jij het was

 

REFREIN I:

 

MARIA:

    [Terzijde. Ze zit 'thuis' met blote voeten aan/op de ontbijtta­fel, ze eet luste­loos, ze citeert 'Kleine Psalm' van J.B.Charles]

 

Hij alleen zou met een grote sigaar

in de mond op straat mogen lopen,

met de duimen in zijn vest,

want hij is God.

Maar Hij doet het niet,

want Hij is God.

 

 

KOOR:

Je loopt op straat, je staat in een kamer

Je ligt in een ziekbed, je woont in een tent

Je hoopt op een wonder, maar kom ik je tegen

... Ik weet niet of ik je herken

 

 

 

3.

 

[Het licht schijnt op MARIA, nog steeds aan tafel, ze leest het ochtendblad]

 

MARIA

[Leest advertentie] 'Ben je jong en nieuwsgierig naar het leven aan de top? In voor een leuke Job? De Goden bv. ZEUS & CO heeft voor jou een baan! Koffiemeisje (m/v)...'

 

[Ze trekt met tegenzin haar schoenen aan.]

 

 

VERTELLER:

Dit verhaal gaat over een meisje van zestien, misschien 18, misschien 15. Ze zou alle namen kunnen krijgen die je wilt. Maar vandaag heet ze 'Maria', tenslotte is het bijna kerst.

 

E L K E   M O R G E N   O P N I E U W

 

KOOR:

Zij heeft geen zin om op te staan

Zij heeft geen zin om naar haar baas te gaan

 

MARIA:

Elke morgen opnieuw

Uit mijn dromen wakker worden

De dag zal wel weer moeten

Onder m'n blote voeten

Draait de wereld domweg verder

Draait zichzelf naar de knoppen

Je kunt hem niet stoppen

Anders val ik er af

 

KOOR:

[Terwijl MARIA haar haar kamt, en haar jas aandoet.]

Dus ik doe wat ik doe

Elke dag, ik heb m'n plichten

Ik wil in leven blijven

Aangenaam de tijd verdrijven

Met wat ditjes en datjes

M'n zorgen verlichten

En zo af en toe, geloof me

Amuseer ik me best

 

MARIA:

REFREIN:

 

Alles draait zijn cirkel

En iedereen draait mee

Duizenden rivieren

Stromen dagelijks naar zee

Door de allerhardste steen

Slijten zij gestaag hun spoor

En wij?

 

KOOR:

We draaien door

En we draaien er om heen

 

 

4.

 

[MARIA staat voor de trappen van de firma ZEUS & CO. Ze aar­zelt.]

 

 

VERTELLER:

Een nieuwe dag. 'Wees blij dat je een baan hebt,' zei haar moe­der. 'Je eigen geld, je eigen leven. Voor wat, hoort wat.' Ach, ze zal niet zeuren. Maria gaat op weg naar het kol­losale kantoor van ZEUS & CO. Daar flikke­ren de tl-bui­zen aan, faxen ra­telen, com­pu­ters printen, telef­oons gaan te­keer. De di­rektie wacht op de eer­ste koffie - om de slaap te verdrij­ven.

Waar blijft ze?

Hoog in het gebouw OLYMPUS zitten zij, de goden, en zien toe dat er naar hun pijpen wordt gedanst.

 

[Het bedrijf ZEUS & CO licht op: een hooggelegen, moder­ne kantoorruimte, tl-balken, tekst­verwer­kers, video­scher­men, telefoon, computers, planbor­den. Een netwerk van draden, plug­gen, stekkers. De moderne 'OLYMPUS'. De bedrijfs­naam ZEUS & CO is te lezen op een lichtreclame. De GODEN­­ staan­­ boven.­ Elke god een button op zijn/haar revers met daarop duidelijk de naam. Ze predenteren zich:] 

 

[Zang, muziek, & tekst vormen één geheel in de volgend­e scene.]

 

H E T   G O D E N T E A M

 

GODEN:

Wij zijn de goden van het godenteam

Wij kunnen zien wat niemand anders kan zien

Wij houden handig huis op onze hoge hemelberg

Elke God een reus, elke sterveling een dwerg

De waarheid als een koe

Die ieder kind kan zien:

Wij zijn de goden

Wij zijn de goden

Wij zijn de goden van het gouden team

 

Trachten ze krampachtig net als ons te zijn

Wij laten ze de waan maar we houden ze klein

We aaien, we paaien, we naaien ze op

En als ze naar ons graaien, slaan wij er op

Want in ons godenteam is geen

Plek voor iedereen

 

Wij zijn de goden etc.

 

VERTELLER:

[De muziek gaat door, de verteller leest voor:] Zo had je Zeus en Hera, Mercurius en Mars, Vulcanus, Venus, Hades, Bacchus, Cupi­do... Allemaal goden van vader op zoon, moeder op dochter. De wereld zat vol goden. En zolang ze leefden hielden zij hun vin­gers in de pap van het mense­lijke be­staan.

Niets kwamen zij tekort.

 

ZEUS:

Zeus.

HERA:

Ik ben Hera... [Wijst naar ZEUS] En eigenlijk zou hij Jupiter moeten heten. Al onze namen zijn inmiddels romeins, maar zijn naam

ZEUS

Jupiter! Over mijn lijk. Zeus ben ik. zeus!

HERA

Wij hebben onze namen aangepast aan de nieuwe tijd. Nieuwe cul­tuur, nieuwe gewoontes, nieuwe godsdienst

ZEUS

Zeus & Co, zo heet dit bedrijf, en niet anders. Traditie!

HERA

Ach, schei toch uit jij.

 

[Even impasse]

 

MERCURIUS:

Mercurius

VENUS:

Venus

MARS:

Mars

DIANA:

Diana

VULCAN:

Vulcanus

VENUS:

En daar is onze Hades.

 

[HADES komt net de trap op.]

 

Terug van een begrafenis.

En, hoe was het bij de doden?

 

HADES:

[Ernstig] Van de doden niets dan goeds. Het is altijd goed bij de doden.... Ik reed over de snelweg. Weemoedig den­kend aan de Styx. Het grauwe asfalt deed me denken aan die glan­zende zwarte doodsri­vier. Om nooit te vergeten. Maar de snel­weg is beter. Ze scheu­ren er van hot naar haar. Als de dood dat ze iets zullen mis­sen. En het enige dat ze zeker niet zullen missen is de dood.

 

VERTELLER:

Allemaal goden van vader op zoon, moeder op dochter. De wereld zat vol goden, van jongsaf aan. Maar de tijd van goden is voor­bij. Ze overleef­den de Grieken, ze over­leef­den de Romeinen, maar ze werden almaar bleker. Er werd nog over hen gedacht, geschre­ven, en geschilderd, maar niet langer werd er gehoorzaamd, geof­ferd en ge­vierd, en dat is geen leven voor Goden zoals Zeus

 

ZEUS:

Present

VERTELLER:

Hera!

HERA:

Present

VERTELLER:

Mercurius!

MERCURIUS:

Present

VERTELLER:

Etcetera

ANDEREN:

Present

 

GODEN:

Wij zijn de goden van het godenteam

Wij kunnen zien wat niemand anders kan zien

Wij houden handig huis op onze hoge hemelberg

Elke God is hier een reus

Elke sterveling een dwerg

De waarheid als een koe

Die ieder kind kan zien

Wij zijn de goden

Wij zijn de goden

Wij zijn de goden van het gouden team

 

VERTELLER:

[over de voortgaande muziek heen:] Zolang er mensen zijn op aarde sterven de goden niet. Steeds weer zochten zij nieuwe wegen om te worden gehoord, geëerd en gehoor­zaamd. Hoe dan ook. Waar dan ook. Evenzo Zeus & Co

 

ZEUS:

Zeus. Direkteur algemene zaken.

HERA:

Hera. Direkteur personeelsbeleid

VENUS:

[Terzijde] Met name om de vrouwen uit de buurt van Zeus te hou­wen.

DIANA:

Diana. Import

MERCURIUS:

    Mercurius. Export

VULCANUS:

Vulcanus. Industrie

VENUS:

Venus. Liefde, Lust & Re-cre-atie: In de bossen, Aan het strand, In de auto... [Legt arm om Hades' schouder]

HADES:

[Rukt zich los] Hades. Direkteur terminale zaken. Onge­lukken. Moord. Zelfmoord. Begraven. Cremeren. Honger. Wanhoop. Ster­vens­be...

VENUS:

[Legt hand op HADES' mond] Ssst.[Tegen Mars:] En jij, Mars, grote brok chocola met toffeevulling in je kiezen?

MARS:

Militaire Belangen

 

VERT:

Ach het went op den duur, zulke goden. Alsof het nooit anders is geweest. Misschien zijn het geen goden. Mis­schien zijn het mensen die doen of ze goden zijn. Je werkt voor ze. Je verdient aan ze, en met het geld dat je aan ze verdient koop je wat zij je ver­schaffen. En ooit hoop je te zijn zoals zij. Alles draait z'n cirkel. Ze geven je stroom, diploma's, een huis, amusement.

Ze geven je iets om voor te leven. - Als je geluk hebt.

 

GODEN:

Trachten ze krampachtig net als ons te zijn

Wij laten ze de waan maar we houden ze klein

We aaien, we paaien, we naaien ze op

En als ze naar ons graaien, slaan wij er op

Want in ons godenteam is geen

Plek voor iedereen

 

 

 

5. JESAJA

 

[Ondertussen staat links voor de trap naar boven: JESA­JA, een wat zonderlinge, uit-de- tijdse man in een harige mantel, in zijn ene hand heeft hij de blinden­stok, in zijn anderen een demonstratiebord met de tekst: "BEKEERT U". Een karikatuur van voorbije en verlopen religie. Op het benedenvlak worden stoelen neergezet. KOFFIEHUIS LAZARUS opent. De naam van het koffiehuis wordt zichtbaar. De KASTELEIN maakt bar en stoelen schoon] Ondertus­sen staat MARIA met haar werktas bij de ­trap naar boven. Ze moet naar boven maar ziet er tegen op. Ze kijkt en luis­tert een tijdje naar JESAJA]

 

JESAJA:

[Gesproken, met felle stem, en wijdse gebaren]

Je geeft je vertrouwen

Aan dat wat van geen waarde is

Bij alles wat op aarde is

Zoek je grond om op te bouwen

Maar wat je ook vindt

En waar je denkt te komen

Je gaat gekleed in dromen

Je huis is slechts van wind

 

[MARIA gooit geld in hoed van Jesaja, en beklimt de trap om haar werk te beginnen.]

 

JESAJA:

We bouwen als zovelen

Om de leegte te bedekken

Op miljoenen lege plekken

De mooiste luchtkastelen

Huizen van stof en wind

Waar we lachen, drinken, eten

Waar we ons gelukkig weten

Met de schijn die ons ver­blindt

 

KOOR:

Ik praat en praat, maar wat ik ook zeg

Er komt niet veel van mijn woorden terecht

 

JESAJA

Van moeite gaan we zwanger

Dikbuikig, traag en vet van hart

Een spin in zijn eigen web verward

En het duurt niet zoveel langer

Of onheil wordt geboren

En we baren een giftige slang

Wat kan het schelen, we gaan onze gang

En draai­en door en door [en door en door en...]

 

KOOR:

[Gesproken. De spelers praten door elkaar heen, alle kanten op, niemand let op de ander.]

 

Alles draait zijn cirkel

En iedereen draait mee

Duizenden rivieren

Stromen dagelijks naar zee

Door de allerhardste steen

Slijten zij gestaag hun spoor

En wij? We draaien door

En we draaien er om heen

 

SOLO:

 Ik luister en luister, maar wat ik ook hoor

Er dringt maar weinig tot me door

 

JESAJA:

Om God moeten we lachen

Een grijsaard, krom van kreu­pelheid

Oud en traag sjokt hij overal achter

Want hij is eeuwig, dus uit de tijd

We zwijgen hem dood en temid­den

Van alle rumoer staat zijn sprook­jesgraf

Daar laten wij hem vredig liggen

'Hier ligt God',

Een geestelijk overschot

En we zijn dr weer mooi van af

 

KOOR:

Ik kijk en kijk maar wat ik ook zie

Waar alles op aankomt zie ik niet.

 

[MERCURIUS Komt een stukje de trap af, komt naast Jesaja staan. Meewarig. Geeft, geheel gratis, zijn advies aan Jesaja. VENUS volgt wat later.]

 

MERCURIUS:

Kijk, die bijbel van jou, daar staan best lekkere verhalen in. En zinnige dingen, okee, maar 't is een boek hè. Woorden. Als je de jeugd bereiken wil, moet je toch ty­pisch wel vanuit een andere hoek komen. Kinderen willen geen boodschap, en zeker niet zo'n zwart­gallige als de jouwe. Kinderen willen wat je vast kan pak­ken. Je moet ze paaien, je moet ze bespelen.

VENUS:

[Aan de andere kant van Jesaja] Laat ik het zo zeggen, lieve schat: De enige God, is het gat in je hand. Een kind geef je geen oud brood mee voor onderweg. Kinderen willen snic­kers, kleren, walk­mans. Wie houdt zulke kleine hebber­tjes zoet met een handje­vol God? Er is nog zoveel zovéél lek­kerder.

MERCURIUS:

Ik geef je een tip, ouwe man. Als je de jeugd wil win­nen: Maak er een commercial van. [MERCURIUS LOOPT WEG, beneden, in een hoek van KOFFIEHUIS LAZARUS zet de KASTELEIN een tv aan.] En herhaal. Herhaal. Her­haal. Zo leer je een zoog­dier kunst­jes.

 

[Op de tv rolt reclame na reclame ge­luid­loos over het scherm. Mensen zijn het KOFFIEHUIS binnengelopen, kijken toe, glas in de hand.]

 

 

 

6.

 

[De goden vergaderen. Ze wachten. De sfeer is melig.]

 

DIANA:

Waar blijft dat dienstertje?

MARS:

Ze wordt slordig

VULCANUS:

De jeugd is niet meer wat het was. Ze willen veel, maar ze kunnen weinig.

VENUS:

Volgens mij is ze verliefd. [Kijkt naar Zeus] Of zwanger

DIANA, MERCURIUS & VULCANUS:

Zwanger?

 

[Ze kijken naar Zeus. Die schudt nadrukkelijk 'nee'. De GODEN lachen, op HERA na, die het niet vertrouwt. MARIA komt op, Koffie op een dienblad, maar blijft op af­stand.]

 

VERTELLER:

Er zijn verhalen over een nieuwe god. Verwarde verhalen.

 

ZEUS:

[Slaat met voorzittershamertje] Vanwege het succes afge­lopen jaar, is er een lege stoel aan de direktietafel. Wat dachten jullie van die nieuwe?

GODEN:

Die nieuwe?... Welke nieuwe...

 

VERTELLER:

Er zijn er die zeggen dat ze hem tegenkwamen. Ze noemen hem Jezus. God was mensgeworden zeiden ze, geboren als jij en ik, onopvallend in zijn verschij­ning, maar waar ze met hem te maken kregen wisten ze: dit is God...

 

GODEN:

O... die nieuwe!

 

DIANA:

Dat is er zoéén, die kent het verschil niet tussen de direktieka­mer en de vuilnisbak. Van een bedrijf als dit maakt ie een stal. Met een herder in plaats van een direk­teur. Ze hebben hem gezien, heb ik mij laten ver­tel­len, op z'n knieen lag ie, met een dweil.

ZEUS:

Mij zagen ze ook wel eens met een dweil.

DIANA:

Een God op z'n knieen!

MARS:

Waar blijft dat tutje met de koffie. KOFFIE!

DIANA:

Hij dweilde de vloer. Als al die andere buitenlanders. Ze zeggen dat ie mens tussen de mensen wil zijn. Mooie god is dat... Als je ziet wàt voor mensen...

 

[MARIA gaat rond met de koffie. ZEUS houdt haar bege­rig in de gaten. Neem kopje koffie aan.]

 

ZEUS:

Dank je lieverd... Toen ìk nog Zeus was, en God, was ik dikwijls een mens tussen de mensen. Een màn tussen de vrouwen. Ik wist ze wel te vinden, de meiden. En zwànger dat ze werden. [Lachje] D'r lopen wat godenzonen rond van mij. Mooie tijd was dat. Toen wij nog echte goden waren. Vermomd als stier ontvoerde ik de beeld­schone Europa. Maar nu wil ik de hele wereld in plaats van zo'n stuk dat Europa heet.

HERA:

Wees blij dat je geen God meer bent. De tijd van goden is voor­bij. [Van Zeus wegkijkend] Ouwe geile bok!

ZEUS:

[Tegen Hera:] Wat zei je lieverd? [Van Hera wegkijkend] Jaloerse trut

 

[Waarna ze elkaar weer als beschaafde echtgenoten aan­kij­ken met een eenvoudig glimlachje]

 

MARS:

[Drinkt een slok koffie, proest het uit, vies gezicht:] SUIKER!

HERA:

[Neemt MARIA bij de arm, kijkt ZEUS verwijtend aan.] Je moet je werk wel goed doen, meisje.

MARIA:

Wat is er mis met mij?

MARS:

Ik had je nodig. Je was er niet.

MARIA:

Ik was er wel.

MARS:

De suiker!

MARIA:

[Wijst] De suikerpot.

MARS:

Je was te laat.

MARIA:

Ik was niet te laat, ik was bezig. U zult er mee moeten leren leven, dat er dingen zijn die voorgaan. Jullie waren te vroeg. En als ik te laat was... waarom vraagt niemand mij waarom?

MARS:

Opgewonden standje.

ZEUS:

Ik houd wel van een opgewonden standje.

 

[HERA kijkt woedend naar ZEUS. Neemt MARIA bij de arm.]

 

MARIA:

Iedereen hier zegt wat ie vindt. Waarom ik niet?

HERA:

Het is beter dat je gaat. Je functioneert hier niet naar behoren. Dat is onprettig voor ons, en vooral voor jou. Ik geef je deze brief mee. Je vindt wel een nieuwe baan. Het ga je goed.

 

[MARIA rukt zich los, kijkt het team langs, die knikken alle­maal gelaten, glimla­chend/ schouderophalend ja. Dan pakt ze haar jas, - en gaat de trap af.]

 

 

 

7.

 

MERCURIUS:

Mijn visie is de volgende: De tijd van de godsdienst is voorbij. Maar gebleven is het gevoel voor de religieuze sfeer. Het bijzon­dere. Het gevoel dat alles op de één of andere mystieke manier toch zin heeft. Ergens... En er zijn van die dingetjes die heel sterk dat gevoel op weten te roepen. Een ondergaande zon. Kinder­stemmetjes. Samen­zang in een groot stadion. Een popconcert voor een goed doel. Als wij nou eens...

[Theatraal:] I have a dream

VENUS:

[Tegen DIANA] Hij heeft een droom

MERCURIUS:

I'm dreaming... of a white Christmas

DIANA:

[Tegen VENUS] Hij droomt van een witte kerstmis

MERCURIUS:

Laserkanonnen projecteren een ster

Boven de skyline van Rotterdam

Amsterdam, Arnhem, Heelsum, Elst

Gebouwen vol schapen en aaibare vrouwen

Mannen schen­ken cham­pagne in glazen

Miljoenen spots lichten op in de nacht

Kindergezang uit fluwelen kelen

Schwartz­kopf en Schwar­zenegger houden de wacht

Madonna is zwanger, Prince is de vader

Madonna bevalt - live op tv!

VENUS & DIANA:

Tegen betaling

Vertraagd in herhaling

MERCURIUS:

MC Hammer, Ice T en Co

Geven de zesling in het stro

hun allernieuw­ste hit kado:

ALLEN:

Yo!

V&D:

Public Enemy, Two live Crew

Spelen de rol van ezel en koe.

MERCURIUS:

Pavarotti daalt neer van een sateliet

VENUS & DIANA

Computerge­stuurd de wereld door

Met Sting en Phil Collins

Als achter­grondkoor:

ALLEN:

[Zingen:] Let it snow, let it snow...

MERCURIUS:

Het kindeke Jezus geeft de geest

Verdronken in de drank die wordt gedronken

Ter ere van zijn geboorte­feest

Maar: God wordt herboren

in een gigantische show:

 V&D:

Produktie, regie: Zeus en co

MERCURIUS:

[Haalt witte confetti uit zijn zak, en laat het 'sneeu­wen']

Let it snow:

Het sneeuwt reclame en sponsornamen

Wij schenken de armen liefdadig bonbons

En shirts met op­schrift: Dank aan ons.

Voor even de hemel op aarde

 

MARIA:

[Schreeuwt vanaf de trap naar boven]

Alles van waarde is weerloos!

 

GODEN:

Let it snow [Op de wijs van Let it be]

MERCURIUS:

SNEEUW! Om te vergeten.

GODEN:

Let it snow

MERCURIUS:

Als de glijbaan onder je skies

GODEN:

Let it snow     

MERCURIUS:

Als cocaine op een zilveren spiegel

GODEN:

Let it snow     

MERCUR:

Als mayonaise op de patat.

GODEN:

Speaking words of wisdom: Let it snow

 

MERCUR:

Let it snow

GODEN:

Sneeuw!

VENUS:

[Veegt roos van Mercurius' schouder] Roos.

 

[Ondertussen zit HADES apart. Hij reageert niet op wat gebeurt. Hij speelt met 2 autootjes. Terwijl ZEUS met MARS en HADES praat, komt MARIA het KOFFIEHUIS binnen. Ze ziet de tv-kijkers, de reclamebeelden, ze kijkt naar boven, keert zich demon­stratief om en vrbergt haar gezicht in haar handen.]

 

ZEUS:

En Mars, wat is jouw aandeel in de vreugde van kerst?

MARS:

Ik heb de oorlog even stilgelegd, pa. Kunnen de jongens een kaartje sturen naar hun moeders.

ZEUS:

Je wordt nog wel ns aardig, zoon.[Mars bekijkt een lange compu­teruitdr­aai. ZEUS kijkt nieuwsgierig mee] Wat is dat jongen?

MARS:

Bestellingen pa: Wapens. Scut-raketten. Nachtkijkers. Mooi spul.

ZEUS:

Je maakt er toch geen bloedbad van hè.

MARS:

[Toont zijn handen] Moderne oorlogvoering is puur tech­niek pa, niet meer als vroeger, toen het bloed uit de schedels spatte. Vulcanus! De moderne militair werkt als een chi­rurg die met een preciese ingreep een kwaadaardig gezwel verwij­derd. [VULCANUS komt bij hem.] Werk in overvloed. [Ze bekijken samen de lijst, die steeds langer wordt. ZEUS loopt gaat bij HADES zitten.]

ZEUS:

En jij, Hades, jij bent een ernstig man. Moet een be­drijf als het onze, niet wat meer aan ethiek doen?

HADES:

Of je ontspoort per trein

Per zelfmoord of per spuit

Per giframp, of per ongeluk

Mij maakt het niet uit

 

[Het wordt donker boven, alleen de lichtreklame licht op.]

 

 

 

8. ER IS GEEN GOD

 

[Het licht in KOFFIEHUIS LAZARUS is intiemer gewor­den. MARIA zit op een stoel vooraan. Goed zichtbaar.]

 

VERTELLER:

'Wees blij dat je er weg bent,' zou haar moeder zeggen. 'Dat was geen baan voor jou. Je bent weer vrij. Die kapso­nes­lijers zijn jou niet waard'. Maar het feit dat ze werd afge­dankt, dat een grillig besluit haar leven op losse schro­even zette, dat zat haar dwars.

Ze had kunnen jammeren.

'Er zijn er die het slechter hebben', had ze kunnen zeg­gen. Ze had een dak, een uitkering, een moeder. Niet iedereen kan dat zeggen. Maar ze ging de deur uit, liep de stad door, en over­dacht wat ze had, wie ze was, wat ze wilde. En toen ze een café pas­seerde wist ze wat ze wou: Koffie.

 

KASTELEIN:

Wat is er meisje?

MARIA:

Niks. Laat me.

KASTELEIN:

[Kijkt naar de GODEN boven:] Rotzakken.

 

 

 

ER IS GEEN GOD

 

[Band zit in met agressieve deun. Vanachter uit het KOF­FIE­HUIS komen de SOMBERMANS, ze dragen zwarte jassen, ze gaan tekeer in de microfoons:]

SOMBERMANS:

De hemel is gesloten

De sleutels zijn kapot

Al trappel je wanhopig

Er is geen god

 

ALLEN

REFREIN:

Als het zonlicht op z'n helst is

Is de waarheid op z'n felst:

Doe het zelf

Doe het zelver

Doe het zelfst

 

[Op de trap staan 'kinderen']

 

KINDEREN:

TEGENLIED:

Witte zwanen zwarte zwanen

Wie wil er mee naar engeland varen

Engeland is gesloten

De sleutel is gebroken

Is er dan geen timmerman

Die deze sleutel maken kan

Laat doorgaan.

 

SOMBERMANS:

De waarheid is versleten

De wijsheid is verrot

Al brand je duizend kaarsen

Er is geen god

 

Een kwestie van atomen, een

Mechanisch complot

Geen speld tussen te krijgen

Er is geen God

 

REFREIN:

 

Het licht is verdwenen

Gebleven de spot

Al brand je duizend kaarsen

Er is geen God

 

Liefste lievelingen

Geketend aan het Lot

Er valt niets te geloven

Er is geen God

 

REFREIN:

MARIA:

Ssst, luister.

 

KINDEREN:

TEGENLIED:

Witte zwanen zwarte zwanen

Wie wil er mee naar engeland varen

Engeland is gesloten

De sleutel is gebroken

Is er dan geen timmerman

Die deze sleutel maken kan

Laat doorgaan.

 

 

 

 

9. RARE GOD BEN JIJ

 

 

MARIA:

Wat moet ik zeggen. Niets.

En toch: steeds weer God.

Als een naam. Als een vuur dat oplaait in de kou.

Soms een stem, als je zelf niet meer weet

wat je zeggen moet.

Soms een en al geestdrift:

Iedereen allemaal warmte

Ieder woord een kus,

Iedere kus een woord

Ben jij het - Of niet?

 

Ik geloof niet meer in jou

als die oude grijze kabouter die alles bestuurt.

Al houd ik nog best wel van je, God van het sprookje,

Zoals ik vroeger hield van m'n opa

Maar ook die is dood.

 

Rare God ben jij.

Dat je meelacht en meelijdt

Dat je je laat horen

Tussen de regels van wat we zeggen

Soms in woede, als ik schreeuw

En alleen nog maar maar kan vloeken:

GGGod..

 

Soms de troost

dat ik weet dat jij me mag,

dat ik zijn kan wie ik ben,

ongeacht wat anderen van mij verlangen.

Je bent goed zo, laat je me weten,

En alles valt op z'n plaats. En niemand neemt me af

wat jij me hebt gegeven. Zelfs jij niet.

 

Soms is er alleen maar stilte,

Ik zou niet weten wat bidden is

- Maar soms doe ik het.

Soms dringt het onverwacht tot me door:

Jij bent het. Jij. U. Gij

Rare God bent Gij.

 

 

[Ondertussen komt de KASTELEIN met een drankje, dat ze MARIA overhandigt na haar laatste woorden. dan wordt het beneden donker.]

 

 

 

10. GOD IN MIJN GEDACHTEN

 

[ZEUS zit boven op zijn bureau stoel. De andere Goden fungeren als achtergrondkoortje:]

 

 

ZEUS:

Ik ben een god in mijn gedachten en mijn troon

Staat op wieltjes in een torenhoog gebouw

Met als engelen die mij dienen, snel en trouw

De tekstverwerker, fax en telefoon

 

GODEN:

Allemaal draden

 

ZEUS & GODENKOORTJE:

REFREIN:

Als een spin in het web

Van wat ik doe wat ik heb

Wat ik wil en niet kan laten

GODEN:

Spin ik m'n draden

ZEUS:

Eén en al bedrijvigheid

GODEN:

Allemaal draden

ALLEN:

Eén en al electriciteit

 

ZEUS:

Met de hulp van technici en programmeurs

Apparatuur waar ik de ballen niet van snap

Houd ik op afstand mijn vingers in de pap

Van politiek en de effectenbeurs

 

REFREIN:

 

[Met GODENKOORTJE]

 

Vanaf de stoel gezeten achter mijn bureau

Regel ik mijn zaken her en der en fax

Naar m'n vrouwtje thuis: Schatje, ik relax

M'n stress nog even weg in Tokyo

 

GODEN:

Allemaal draden

 

ZEUS:

[Gesproken:]

En zo vlieg ik met mijn turbojet

bij mijn minnares in bed

 

GODEN:

Allemaal draden

 

ZEUS:

[Gesproken]

Want een man van deze tijd

Moet z'n stress toch ergens kwijt

 

GODEN:

Allemaal draden.

 

[Terwijl het koortje zingt daalt ZEUS de trappen af. Hij doet zijn jasje uit, trekt z'n stropdas los. HERA kijkt hem na. De muziek gaat door, TUSSENSPEL, de VERTELLER vertelt:]

 

 

 

11. KOFFIEHUIS LAZARUS

 

 

VERTELLER:

Zo nu en dan verlaat Zeus in alle stilte de Olympus. Voor een biertje, een whisky, een meisje. Even weg uit de sterie­le bescha­ving van een modern bedrijf. Ouderwets op stap. Hij trekt z'n oude regenjas aan en scharrelt de stad door. Etalages. Mensen. De lucht van frites met mayonaise. Uit de winkels pompende popmu­ziek. Neon.

Voor Koffiehuis Lazarus blijft hij staan, lacht om de naam, en gaat naar binnen.

 

[ZEUS komt Koffiehuis LAZARUS binnen, zoekt een stoel. MARIA is er niet meer. Haar stoel is de enige onbezet­te. De andere gasten kijken zwijgend toe. Als ZEUS de lege stoel wil pakken, roept de 'KASTELEIN':]

 

KASTELEIN:

Afblijven.

 

[ZEUS blijft staan, tikt met knuist op tafel. MARIA loopt op ZEUS' tafeltje toe. ZEUS heeft haar niet in de gaten.]

 

ZEUS:

Eén Pils. [Hij kijkt op, ziet MARIA die zwijgend naast hem staat, herkent haar na enige tijd.] Jij... Sorry. [MARIA loopt weg. Nadrukkelijker:] Sorry. [Terwijl hij veront­schuldigingen rond­strooit, blijft Maria hem zwijgend aan­kij­ken] Het is mijn beslis­sing niet... Ik had geen keus.... Het is de sfeer in het be­drijf.... Nemen en geven.... Je bent nog jong.

 

[Hij wil de lege stoel pakken.]

 

GASTEN:

Afblijven.

ZEUS:

[Pinnig] Ik wil zitten.

GAST:

Kan niet. Die stoel is voor iemand

ZEUS:

....Voor wie?

GAST:

[Lachje] Misschien voor Mozes... Als ie komt.

ZEUS:

Mozes is dood. Voor zover hij ooit bestaan heeft.

 

[APPIE & BRAM komen aanlopen:]

 

GAST:

Zolang er nog farao's leven, zal Mozes blijven komen. [ZEUS wordt onzeker] Of misschien is deze stoel voor de profeet Elia. Die Achab en Izebel prikkelde met de waar­heid.

 

APPIE:

Ken je Achab?

BRAM:

Ken je Izebel?

APPIE:

Achab, de dikbuikige sudderlap Achab, je kent hem wel, vast wel. 

BRAM:

Getrouwd met de giftige Izebel, die leefde als een vampier van andermans bloed zweet en tranen. Ja toch?

GAST:

Ken je Elia? Die Achab en Izebel te lijf ging met de waar­heid. Op een dag werd ie moedeloos, hij ging de woestijn in om te sterven, en toen was God er. In de stilte

 

[Toont lege opengevouwen handen],

 

in niets dat zichtbaar is, en toch

 

ZEUS:

Een stoel waar niemand op zit is onzinnig, nutteloos, belache­lijk. Zet hem op zolder, bij het vuil. Of be­ter: Gééf hem aan mij. [Wil stoel pakken.]

 

[MARIA gaat af]

 

APPIE EN BRAM:

Afblijven.

GAST:

Misschien is het een stoeltje voor God.

ZEUS:

Ik bèn God.

APPIE EN BRAM:

[Lachen] Niet hier.

GAST:

Een lege stoel voor God

APPIE:

Voor als ie moe is.

BRAM:

Of bang.

APPIE:

Voor als ie verdrietig is.

BRAM:

Honger heeft.

APPIE EN BRAM:

Als ie moet vluchten.

BRAM:

Als iedereen hem in de steek laat. Zoals jij.

APPIE:

[Kijkt BRAM aan] Of wij.

IEMAND:

[Van ver] Als er geen plek voor hem is.

APPIE EN BRAM:

[Van ver] Geen bed. Geen dak.

GAST:

Dan gaat ie zitten op deze stoel. En dan vertelt ie zijn verha­len. Je luis­tert. Je komt op adem. En je weet: Híj is het.... Drink wat. Eet wat. De dagen zijn niet bedoeld als slagveld. Maar als feest.... Die stoel blijft staan.

 

[MARIA komt binnen. Met een dienblad met daarop koffie.]

ZEUS:

[loopt weg, komt MARIA tegen, loopt door, bedenkt zich, draait zich om naar MARIA:] Maria. Ik heb je niet ontsla­gen.

MARIA:

Tuurlijk niet. Jíj niet. Je zou niet kunnen.

ZEUS:

[Wil woedend weglopen, dra­ait zich weer om.] Is het waar dat je zwanger bent?

 

[Alle aanwezigen kijken op, draaien nieuwsgierig hun hoofd en oren naar MARIA.]

 

MARIA:

[Lacht uitbundig, wordt dan stil, wacht, knikt ja:]

Ja. [Wacht. Omcirkelt ZEUS, brengt hem in de war. be­speelt hem met woorden en gebaren.] Ik heb mijn buik vol van jul­lie. Zwanger van een nieuwe dag, een nieuw geluid.

 

[MUZIEK begint te spelen]

 

Ik ben niet dood. Ik leef.

Ik kom er wel. Zonder U en de uwen.

Wees gegroet.

 

GASTEN:

[ZINGEN bij wijze van protest:]

De bokken redden zichzelf wel

De bokken redden zichzelf wel

De bokken redden zichzelf wel

Dat deden ze altijd al

 

MARIA:

[Biedt ZEUS koffie aan.] Koffie?

ZEUS:

[Weet niet hoe hij het heeft.] Ja, dank je.

MARIA:

Suiker?

ZEUS:

Ja, graag.

MARIA:

[Wijst ver achter in het koffiehuis.] Daar staat de sui­kerpot.

 

 

[MUZIEK gaat over in het volgende lied:]

 

 

 

12. LIED VAN DE LEGE STOEL

 

KOOR:

Wanneer we drinken

Wanneer we eten.

Wees welkom, we zijn je bestaan niet vergeten

Kom bij ons aan tafel. Schuif aan

De stoel voor jou stond altijd al klaar

 

Drink met ons. [Eet met ons]

Blijf bij ons voor je verder zult gaan

God met ons [God zij met ons] In Jezusnaam

 

Wanneer we slapen

Wanneer we dromen.

Geneer je dan niet om hier binnen te komen

Zonodig dan wek je ons maar

De stoel voor jou stond altijd al klaar

 

Drink met ons. [Eet met ons]

Slaap met ons. [Droom met ons]

Blijf bij ons

Voor je verder zult gaan

God met ons [God zij met ons] In Jezusnaam

 

Wanneer wij huilen

Wanneer wij treuren.

Wees welkom en laat met jouw komst gebeuren

Dat wij zijn tot troost van elkaar

De stoel voor jou stond altijd al klaar

 

Drink met ons [Eet met ons]

Slaap met ons [Droom met met ons]

Huil met ons [Treur met ons]

Blijf bij ons

Voor je verder zult gaan

God met ons [God zij met ons] In Jezusnaam

 

Wanneer wij dansen

Wanneer wij feesten.

Wees welkom de minste is meer dan de meeste

Als vrienden onder elkaar

De stoel voor jou stond altijd al klaar

 

[Ze laten MARIA plaats nemen op de stoel. Ze binden ZEUS een schort voor. Die laat het beduusd over zich komen. Trekt dan het schort van zich af, loopt weg, en gaat op de trap zitten mokken.]

 

Drink met ons. [Eet met ons.]

Slaap met ons. [Droom met ons]

Huil met ons. [Treur met ons]

Dans met ons. [Feest met ons]

Blijf bij ons

Voor je verder zult gaan

God met ons [God zij met ons] In Jezusnaam

 

MARIA:

[Staat op] Jaja. En als er op een dag zo'n vreemdeling voor je deur zal staan, wat dan?

 

Drink met ons. [Eet met ons.]

Slaap met ons. [Droom met ons]

Huil met ons. [Treur met ons]

Dans met ons. [Feest met ons]  

Blijf bij ons

Voor je verder zult gaan

God met ons [God zij met ons] In Jezusnaam

 

[Het licht in het koffiehuis wordt vervangen door kaars­licht. De sfeer veran­dert. Geroezemoes, iedereen zit overal, vreemde types van buiten komen binnen, onder anderen JESAJA, de KASTE­LEIN brengt glazen rond, iemand speelt accordeon, en MARIA zet een volks lied in.]

 

 

 

 

13. KYRIE ELEISON    

 

MARIA:

Maria, ongetrouwd al zwanger

Van een kind, dat zie je zo

De vader woont in Nazareth

Een timmerman ofzo

ALLEN:

Kyrie Eleison [3x] Je krijgt er niets kado

 

De keizer woont verweg in Rome

Als een God, Hij wil zijn macht

Geteld zien, ieder op de plek

Van zijn voorgeslacht

ALLEN:

Kyrie Eleison [3x] Er wordt voor je gedacht

 

Met een ezel 's morgensvroeg

Gaan zij op reis uit Nazareth

Gedwongen gaan ze voort over

Een stoffig wegennet

ALLEN:

Kyrie Eleison [3x] Er wordt op je gelet

 

REFREIN:

Engelen zingen meestal

Anders dan verwacht

Oren ogen open

Voor 't zingen in de nacht

De bokken redden zichzelf wel [3x]

Dat deden ze altijd al

Vannacht word ik geboren

Bij de schapen in de stal

 

ALLEN:

Bethlehem zit stampvol mensen

Elke slaper heeft z'n bed

Er is geen plek te vinden voor

De twee uit Nazareth

Kyrie Eleison [3x] Wie weet er nog een plek?

 

STEM:

"Wat moet je met zo'n grote meid

Die duidelijk zichtbaar zwanger is"

Men wijst het stel een kale grot

Vol stank en duisternis

Kyrie Eleisson [3x] Wie zegt dat God er is?

 

REFREIN:

 

ALLEN:

Wanneer het kind geboren is

Klinkt ondanks alles, Godzijdank

Tegen beter weten in

Engelengezang

Kyrie Eleison [3x] Mijn God, waar ben je dan?

 

REFREIN:

 

De herders tellen uur na uur

De plicht drijft hen als schapen voort

Als door een hartverscheurend lied

De nachtrust wordt verstoord

Kyrie Eleison [3x] Ga en zegt het voort

 

 

 

14. STER

 

[Tijdens het naspel wordt het opeens donker. Bij de GODEN BV licht een grote heldere kerstster op. MERCURIUS staat er trots naast.]

 

MERCUR:

En? Issie niet prachtig?

 

[Mensen beneden kijken omhoog, de COLLEGAGODEN klappen. De GASTEN beneden blijven stil. De blinde JESAJA komt op de tast overeind.]

 

JESAJA:

[Kijkt richting ster] Hoezo prachtig? Ik zie niks.

 

[GASTEN lachen en klappen. De GODEN draaien zich geirri­teerd om.]

 

JESAJA:

De ster op kleurenfoto in Privé, dat is het niet

Geen ster op grote hoogte die van kleur verschiet

Geen ster die duizendvoudig in de raamkozijnen hangt

En als het feest voorbij is weer wordt afgedankt

Wanneer je doodgelopen kopgestoten sterretjes ziet:

- Dat zijn ze niet

 

REFREIN:

Maar de speldeprik sterrelicht

Die stil doet staan

Bij wat er kan gebeuren

In de stal van het bestaan

Waar de hemel naar je opziet

Met een menselijk gezicht

Waar God als een kind

In je handen ligt

 

De ster voor op het front van de Mercedes is het niet

Geen ster die op de beeldbuis het geluk te koop aan­biedt

Geen ster die horoscopisch de weg ten leven wijst

Geen ster die heet van binnen is, maar

koel op afstand ­blijft

Wanneer je aangeschoten doorgelopen sterretjes ziet

- Dat zijn ze niet

 

REFREIN:

 

De ster van vlag en vaderland, dat is hem niet

Geen ster die hoog geheven blinde volgzaamheid gebiedt

Geen ster die in gevaarlijk sentiment ontaardt

En mensen efficient de kille gaskamers injaagt

 

MARIA:

Wanneer je uitgestoten zelfs de sterren niet meer ziet

- Ze zijn er wel. Je ziet ze niet

Ze zijn er wel. Je ziet ze niet

 

 

REFREIN:

 

REFREIN II:

Drink met ons. [Eet met ons.]

Slaap met ons. [Droom met ons]

Huil met ons. [Treur met ons]

Dans met ons. [Feest met ons]

Blijf bij ons

Voor je verder zult gaan

God met ons [God zij met ons] In Jezusnaam