E E N   E X P L O S I E F  

P A K K E T J E

 

 

 

 

Tekst: Marinus van der Werf

 

 

 

[DECOR: het podium laat een verloederd stuk grond zien, tussen de ruïnes van wat ooit woonhuizen waren: Puin, balken, een oud hek, blikken, olievaten. In het midden ligt een heuvel zwarte aarde, slecht zichtbaar onder de plastic zakken en bierblikjes die er achter zijn gelaten. Vanaf het podium een lange uitloopmoge­lijkheid de zaal in. Opzij op het podium staat een grote kartonnen doos, aan een klein waslijntje hangt wat wasgoed. Tegen de achterwand, tussen de rommel onder een uitgevouwen krant, als verloederde zwerver, ligt de ZANGER.]

 

1.

 

[Vroeg in de morgen, de nacht is nog niet helemaal voorbij, maar de zon staat op doorbreken, de eerste vogels fluiten]

 

GELIEFDE

[Knijpert haar laatste wasgoed van de lijn, dan, met het wasgoed over haar arm:] Een kerstpakket is een keuzepakket. Er is een oud ver­haal over de geboorte van een kind. Nou en? Er worden zoveel kinderen geboren. En iets wat vaak gebeurt is niet langer bijzonder. Een verhaal dat herhaaldelijk verteld wordt, lijkt achter­haald. En toch... Een kind wordt geboren. De hemel viert feest. Herders schrikken op. Geleerden laten hun studeerka­mers in de steek. Voor wie verder kijkt dan zijn eigen feestneus lang is, is het een bijzonder explo­sief verhaal. De onderdrukker Herodus bijvoorbeeld voelt zich zo in zijn eigenwaan getast, dat hij er soldaten op uit stuurt om te moorden. God laat zich kennen in een kind, en met dit kind in handen staan mensen voor de keuze: Wat te doen met dit explosieve kerst­pakket.

 

ZANGER

[Tijdens de woorden van de GELIEFDE ontwaakt hij, komt overeind.] Mijn liefje, mijn allerliefste lief.

GELIEFDE

[Kijkt meewarig om naar de ZANGER] Ach, het verhaal is zo vaak al verteld. Het komt over je heen als de muziek in een supermarkt, en het glijdt van je af. Het is een liedje dat kapot is gezongen. Waar is het lied gebleven dat je wakker doet schrikken? Waar is het lied dat je in lichter­laaie zet? [Ze gooit de ZANGER een handdoek toe, en gaat dan met het wasgoed haar doos binnen, de flappen sluiten zich]

 

[De ZANGER veegt zijn vuile gezicht schoon met de handdoek, vouwt z'n krant netjes op, drinkt water uit een leeg blikje kattevoer, en loopt het uitlooppodi­um op. Hij lijkt ietwat aangeschoten, zingt theatraal geba­rend. Zijn glo­rieja­ren zijn ook voorbij. De muziek is smartlapachtig, met een mee­zingbare regel voor de samenzang:]

 

ZANGER:

[Gesproken] Ik wil zingen van mijn geliefde:

 

 

L I E D   V A N   D E   W I J N G A A R D

 

Mijn liefje, ze plantte een wijngaard

Op vruchtbare heuvelgrond

Verwijderde stenen

Ze plantte haar planten

Het lag als een droom in de zon (2x)

Rondom beschermd door een stevige muur.

Ze dacht aan het feest van de oogst

Haar wijnglas gevuld met zonlicht en vuur

Maar de druiven zijn klein en zijn zuur,

 

REFREIN

Maar de druiven zijn klein en zijn zuur

De druiven zijn klein en zijn zuur

 

Mijn liefje keek rond in haar wijngaard

Mismoedig wou zij er van af:

'Laat schroeien de hitte

Verstikken de distels,

Dit is hier geen tuin maar een graf!' (2x)

Ze sloopte in woede de zinloze muur.

Dit is een plek voor hyena's

Dit is een plek voor zwavel en zuur

Want de druiven zijn klein en zijn zuur

 

KOOR

Maar de druiven zijn klein en zijn zuur

De druiven zijn klein en zijn zuur

 

ZANGER

[Gesproken, over muziek heen, tegen de GELIEFDE die achter zijn rug allang verdwenen is.] Ach liefje, trek het je niet aan, dat zijn van die dingen die komen en gaan. Ik kan je woede wel begrijpen, echt wel, maar wat is onze keus, ik bedoel, wat kunnen we anders?...

KOOR

Maar de druiven zijn klein en zijn zuur

De druiven zijn klein en zijn zuur

 

[De POSTBODE komt op, hij draagt een pakket waar 'EXPLOSIEF!' op staat, kijkt naar de ZANGER, wacht]

 

 

ZANGER

Mijn liefje, ze plantte een wijngaard

Hij lag als een droom in de zon

Ze gaf hem haar vrienden

Vertrouwend in handen

Die gingen er rampzalig mee om (2x)

Verloederd en vuil, godgeklaagd op den duur.

- Ik ver­wachtte betrokkenheid,

Ik verwachtte goed bestuur

Maar de druiven zijn klein en zijn zuur.

 

[Gesproken:] Ze verwachtte goed bestuur, mijn lief­, maar zie, bloedbestuur was het. Rechtsbetrachting ver­wachtte ze. Rechtsverkrachting was het... Ach liefje, geef ons nog een kans. Liefje ... liefje...?

 

POSTBODE

[Is de zanger ongemerkt genaderd] U bedoelt mij... Ach kunt u mij zeggen]

 

[MUZIEK zet in: Instrumentaal 'Die boom zal takken dragen' De plek licht op. De POSTBODE praat onhoorbaar in het oor van de ZANGER. De ZANGER wijst naar de doos, zet z'n hoed op, gaat dan af]

 

 

2.

 

[POSTBPDE ziet de doos, klopt op het karton. De 'GELIEFDE' komt uit de doos. De POSTBO­DE praat nadrukke­lijk en luid.]

 

POSTBODE:

En zie ik verkondig u een pakketje grote blijdschap. Goede­morgen. Ik zie dat u zelf ook al een pakje bent. Onduide­lijke adressering overigens, maar aangezien u hier de enige levende ziel bent met nog zoiets als een voordeur, alstu­blieft.

 

[Reikt het pakje aan, trekt het weer terug.]

 

Voorzichtig, er staat 'Explosief' op,

 

[Draait het pak weinig voorzichtig rond.]

Hier. Maar wees niet bevreesd, excuseer mij, ik heb de inhoud alvast bekeken, het valt wel mee. En af. Ik bedoel: het tikt niet, stinkt niet, bijt niet. Het sterft alleen, op den duur valt het af, da's alles.

 

[Geeft pak. Stilte.]

 

Alles valt af op den duur.

 

[Kijkt rond. Stilte.]

 

That's life.

 

[Geen reactie. POSTBODE gaat.]

 

U bent een zwijgzaam wezen. Geen woorden maar daden, zal ik maar zeggen.

 

GELIEFDE:

Doe dat.  

 

[Postbode kijkt verwonderd om. Gaat dan af.]

 

[De GELIEFDE pakt het pak langzaam uit: een klein denne­boompje, in een pot. Terwijl ze zichzelf een kopje thee in­schenkt, bekijkt ze het boompje en de plek. Dan staat ze op. Ondertussen klinkt er muziek. Het voorspel van 'Die boom zal takken dragen'. De GELIEFDE ruimt wat rotzooi op, graaft met haar handen in de aarde, plant het boom­pje, gaat terug naar de doos, en eet een bo­ter­hammetje.]

 

KOOR:

Die boom zal takken dragen

en tot een machtige ceder worden

en vogels van allerlei soort en allerlei veren

zullen in de schaduw van zijn takken wonen.

 

 

 

3.

 

[AMBTENAAR  en SLOPER komen op. Keurige kerels met papie­ren. De AMBTENAAR kijkt nauwelijks rond. De SLO­­PER inspec­teert de plek, raakt dingen aan, wordt ge­raakt door de dingen.]

 

AMBTENAAR:

Dit hier is de plek.

SLOPER:

Alsof er een bom is gevallen.

AMBTENAAR:

Volgende week valt de beslissing. Hoeveel gaat de sloop ons kosten? Tijd. Geld.

SLOPER:

Dit is een plek waar geleefd is. Stel je voor: kun­ste­naars, voetbal­lers, filoso­fen, muzikan­ten, moe­ders, vaders, kinderen met fietsjes en zandkas­telen. Wat een immense rotzooi.

AMBTENAAR:

Boeiende geschiedenis overigens. Bent u bekend hier?

SLOPER

Nee.

AMBTENAAR

Volgens de verhalen begon het hier met een klein miezerig boompje.

SLOPER

[Kijkt rond, ziet niet wat hij verwacht te zien] Boompje?

AMBTENAAR

Een ceder. De één of andere oer-­figuur plantte hier een ceder, zegt men. En daar­omheen groeide, net als de boom, een woonge­meenschap. Vogels van allerlei soort en aller­lei veren streken er neer om in de schaduw van de takken te wonen. Dat werd tenminste gezegd, en gezon­gen. Dat was wat ze wilden geloven, denk ik. Het was meer religie dan historie, denk ik. Hoe dan ook, ik geloof er niet in. Je ziet wat er van geworden is.

SLOPER:

Alsof er een bom gevallen is.

AMBTENAAR:

Een bom van onverschilligheid... De huizen wer­den te klein toen het meubilair begon te groe­ien. De straten te smal voor het verkeer, te druk om er nog op te spelen, de stank van de naburige fabriek hing in de gordijnen. Huizen stonden leeg, zolang ze stonden. Wijze mannen werden eigenwijze mannen, en bestuurders keken toe, op veilige afstand, in veilige villa's, hoe hier de boel verloe­derde. Misschien was dit ooit een paradijselijke plek, wie weet... [Grinnikt] Het sprookje was leuk, maar het is uit. We zijn inmiddels vol­wassen geworden. En...

SLOPER:

D'r valt hier weinig te doen. Deze plek sloopt zich­zelf wel, op den duur.

AMBTENAAR:

We hebben haast.

SLOPER

[Wijst] Die ruines zijn het meeste werk

AMBTENAAR

Volgende week valt de beslis­sing.

SLOPER

[Wijst naar de grond onder z'n voeten] Dit is werk voor bulldozers

AMBTENAAR

Zo'n plek is een aanfluiting voor een stad als de onze. Wat zijn de kosten?

 

[SLOPER reageert niet. Hij staat bij het boompje.]

 

SLOPER

[Kijkt. Denkt. Verwonderd] Hee.

 

AMBTENAAR

[Komt er bij staan.] Hm. Geinig boompje. Dat wordt niks meer. [Tegen het boompje:] Je tijd zit er op.

 

[AMBTENAAR en SLOPER gaan af.]

 

 

 

4.

 

[XANDRA komt op, even later gevolgd door het FLOOR­. De XANDRA blijft staan, onverschillig. FLOOR is enthou­siast vanwege de herinneringen.]

 

 

FLOOR:

Dit bedoel ik.... Jemig... Hier liep ik met mijn oma. Deze plek is niet meer wattie was, zei ze. Mijn oma is een oude vrouw. Die zeggen zulke dingen.

Wat een troep

Mensen zijn verantwoor­de­lijk om van een plek als deze iets bijzon­ders te maken, zei ze... 't Is een bijzon­der mooieklere­zooi gewor­den. Wat een troep.

 

[Kijkt rond]

 

En toch...

Ik zou er een tuintje kunnen beginnen. Ter nage­dachte­nis aan mijn oma. Ken je mijn oma? Nee natuurlijk niet. Anders was je minstens zo enthousiast als ik.

Stel je voor: Iemand plantte hier een boom, in een ver verleden,  en dacht: Laat groeien die boom, wortels in de grond, takken naar de hemel, groter en groter, stukje paradijs op aarde, en nu komt ie terug om te zien wat er van zijn boom is geworden.

 

[Ziet het boompje. Wijst, bukt zich, beroert het topje met een vinger, lachend]]

 

Dit! Gekrompen. Uit schaamte in de aarde   gekropen. Waar zijn de vogels? Waar zijn de nesten? Waar zijn de          mensen?

 

[XANDRA kijkt naar de grond, bukt zich eveneens, en roept:]

 

XANDRA:

 Floor!

FLOOR:

[Reageert niet] Die kolossale ceder die er ooit heeft gestaan, hebben ze omgehakt, omdat ie in de weg stond, te veel schaduw, te veel vogels die op het tuinmeubilair poepten.

 

[Ze knielt neer bij het boompje, voelt de a­a­r­de,­ de boom,­ ze giet­ b­e­h­o­e­d­z­aam­ wat r­e­g­e­n­w­a­ter­ uit een c­o­n­s­e­r­ven­b­lik over­ de boom.­ De X­A­N­D­R­A­ vist­ een dode­ rat van de g­r­o­nd,­ houdt­ die o­m­h­o­og]­

 

XANDRA:

 Floor!

 

[FLOOR kijkt, reageert niet. De XANDRA legt de rat ergens goed zichtbaar tentoon, veegt haar vin­gers schoon, wil weggaan, maar blijft op afstand staan kijken wat het FLOOR doet] 

 

FLOOR:

Okee... [Stapt met grote passen rond] Ik kraak deze grond.

XANDRA

Floor?

FLOOR

[Hoort niets] Ik kraak deze grond en ga een tuintje beginnen rond dit schattige boompje.

XANDRA

Ik ga Floor. Deze shit met ratten en hondenstront is niks voor mij. Gatver.

FLOOR

[Hoort niets] Dit stukje grond is van niemand. Was van niemand. Vandaag is het van iemand. Van mij. Als ik de stad zat ben, zo'n grijze dag, regen, rekeningen, werk dat zich opstapelt, zo'n dag dat de zon heet en stoffig is, met het verkeer als trage stroop, smerig als smeerolie, als ik weer ns niemand ken, niemand ben, zo'n dag, zo'n godvergeten dag, dan kom ik hier, dan kan ik hier met m'n handen in de aarde wroeten... [Bukt bij het boompje, praat er tegen] Lieve boom, met je voeten in de aarde, en je armen in de lucht kun jij een schaduw zijn, maar eerst, moet je nog wat groeien [Staat op] Laat ze maar denken dat ik gek ben.... Xandra! [Zoekt XANDRA, vindt haar niet, gaat af.]

 

 

 

5.

 

[Er dwarrelt een ballon het podium op. Ge­volgd door BAL en LON. Ze hebben hun han­den vol ballon­nen, al dan niet opgeblazen. De ballonnnen zijn voorzien van teksten, bijvoor­beeld: 'Alle­maal lucht', 'Explosief', 'IJdelheid en najagen van wind', enzovoort. BAL gaat zitten en be­gint/gaat verder met blazen. LON loopt het uit­looppo­dium op. Hangt ballonnen aan de dooie takken van een dorre boom]

 

BAL:

Waarom eigenlijk hier?

LON:

Omdat dit zo'n plek is die je a. nieuw leven in moet blazen, of b. op moet blazen. Wat wil je? Kwestie van kiezen, Bal. Dat is de kern van de aktie. Wij voeren aktie voor een beter milieu. en hier kun je goed zien waarom.

BAL:

Het stinkt hier naar honden en katten.

LON:

Het stinkt overal naar honden en katten en blik op de weg.

BAL:

Het stinkt naar gezeik.

LON:

Het stinkt naar onverschilligheid.

 

[Ze legt de opgeblazen ballon weg. De ballon knapt kapot op iets scherps in het boompje. LON kijkt ver­stoord om. BAL verontschuldigt zich.]

 

BAL:

[Wijst naar boompje] Dat deed ik niet, dat deed hij. Takkeboom! Niemand die het ziet, Lon, deze ballonnen.

LON:

Ah![haalt camera tevoorschijn] We maken er een foto van,

Bal. Die foto gaat naar alle kranten. Het gaat om het contrast. De verloedering contra de hoop.

BAL:

Welke krant? [Vist oude, besmeurde kranten tussen de rotzooi weg.] Deze, of deze.

LON:

Leuk hoor Bal. Wat ben je lekker optimistisch.

 

[FLOOR komt OP. Ze draagt een doos tuinplanten bij zich, plus gereedschap. Ze kan het nauwelijks in haar handen houden. BAL zoekt een positie voor een leuke foto, loopt daarbij achterstevoren, tegen FLOOR aan. Die schrikt, en laat bijna, of helemaal, haar meege­brach­te plan­ten vallen.]

 

FLOOR:

Zak!

LON:

Bal, je moet wel weten tot hoever je kunt gaan, meis­je. Alles heeft z'n grenzen. Dat is wat we de wereld laten we­ten.

BAL:

Allemaal lucht.

LON:

Gelukkig nog wel.

 

[FLOOR komt dichterbij, zet de planten rond het boompje. Begint met haar tuintje. Vist het restje van een geknapte ballon uit de boom.]

 

FLOOR:

Plastic!

LON

Alles is lucht. Alles is plastic. Ah, fijn dat je dr bent, dan kun je ons helpen.

FLOOR

[Gepikeerd] Helpen? Help mij liever.

LON

Sorry. Wij werken aan een beter milieu. Dat is al werk zat.

FLOOR

[Laat rest ballon zien. Met dit] Met deze rotzooi zeker.

LON

Dat is geen rotzooi -

 

[FLOOR heeft geen zin in woorden. Demonstratief begint ze aan haar tuintje: ze vist alle troep bij elkaar om weg te gooien]

 

dat is een symbool, voor waar we met z'n allen mee bezig zijn. Die opgeblazen mentaliteit van ik wil en ik zal, die opgefokte economie die hakt en kapt en leegzuigt, deze wereld waar de rek uit is, als een gescheurd condoom, vatbaar voor de vreselijkste ziekte, de hele zooi staat op springen

 

[Acher haar laat BAL een ballon exploderen. Tegelijk met de knal wordt het donker]

 

 

6.

 

[Vogelgeluiden. Nieuwe dag. Niemand op het toneel]

 

GELIEFDE

[Komt uit haar doos, geeft water aan het boompje, luistert naar vogelgeluiden] Een nieuwe dag een nieuw geluid.

 

[Geluid van motorzaag in hout. GELIEFDE schiet weg in haar doos. Dan opkomst van KOF, MACH en WILLEM. KOF met koffer, MACH met reken­machine, en WILLEM met de ket­tingzaag. KOF en MACH zijn beschaafde 'her­en', WILLEM dient als dommekracht. Voor het den­neboompje blijven ze staan. Ze wijzen, zingen met de koppen dicht bij elkaar:]

 

KOF, MACH en WILLEM:

Oh denneboom, oh denneboom,

wat zijn je takken wonderschoon.

 

[Dan start WILLEM zijn zaag. Hij wil aan het werk.]

 

KOF & MACH:

Willem!

 

[Willem brengt zijn zaag tot zwijgen. FLOO­R komt op, met gieter.]

 

KOF:

Dat is een kleintje, Willem.

MAC:

Een tè kleintje, Willem.

WILLEM:

[Mokkend] Dan niet. [loopt kwaad weg]

K&M:

 Willem!

 

[Willem komt terug]

 

KOF:

[Wijst naar de planten die er door FLOOR zijn geplant] Zie je die plantjes, Willem. Zet er een hekje om. Zet er een bordje bij. En ga zitten wachten op klanten.

 

[Ze plaatsen een 'Werk in uitvoering'-hekje en een bordje: 'PLANTEN TE KOOP'. Ze vissen uit de rotzooi bouw­val­lig zitmeubilair. Ze gaan zitten. FLOOR komt toelopen.]

 

KOF:

Kijk Willem, onze eerste klant. Geef de dame een hand­je en verkoop haar een plantje.

 

[FLOOR schopt het hekje om, gooit het bord weg.]

 

FLOOR:

Die planten zijn van mij.

 

[De 'heren' reageren met 'beschaafde agressie', die van de meerderheid tegen de minderheid, van de grote tegen de kleine, de arrogantie tegen de schuchterheid, de gehaaide pragmaticus tegen het naïeve dromertje, etc. etc.]

 

KOF:

[Staat op] Dat hekje is van ons.

MACH:

[Staat ook op] En dat bordje is van ons.

KOF:

[kijkt van hekje en bord naar de totale bouwval] Wat maak jíj er een rotzooi van, meisje. Wat een rot­zooi. Het was een mooi hekje.

MACH:

Het was een mooi hekje.

KOF:

Het fleurde de boel een beetje op.

MACH:

En een mooi bordje. Maar... [Biedt haar zijn hand] wij doen daar niet moei­lijk over. Sterker nog: wij zijn met z'n drieën, plus jij, dus dat is vier. Als wij iets verkopen krijg jij... [rekent m.b.v. rekenmachine]

KOF:

[Biedt ook zijn hand] Partner.

MACH:

Eén achtste.

KOF:

Van de winst.

MACH:

Na aftrek van investering.

KOF:

Op voorwaarde dat je water geeft, de luis bestrijdt, en bijvoorbeeld het groen wat groener verft.

MACH:

15%. Plus de restanten van de overgebleven plan­ten. Eerlijk?

KOF:

Heel eerlijk.

FLOOR:

Niks eerlijk. Die planten zijn van mij en die boom is van niemand. Die boom en die planten...

KOF:

Ho...ho...ho [heeft moeite met 'remmen'] Die boom is van niemand... [Geeft lesje catechese] Willem, wie heeft de aarde gemaakt.

WILLEM:

De aarde heb God gemaakt.

KOF:

En wie heeft de zon gemaakt?

WILLEM:

De zon, heb God gemaakt, ook.

KOF:

En de regen?

WILLEM:

De zure, of de gezonde?

KOF:

De regen, Willem. Gewoon de regen. Geen politiek.

WILLEM:

Ook. Alles, alles, alles heb God gemaakt.

KOF:

Dus: als God alles in allen is, is die boom van ons allen. Dus is die boom van ons vieren. En wij zijn met z'n drieën, dus is die boom meer van ons dan van jou. Want God is democratisch. In Nederland.

WILLEM:

God is ook met z'n drieën.

 

[Stilte. Voor de storm.]

 

FLOOR:

[Woedend] Als dit een boom van God is, en dat issie, dan staat ie hier tussen hemel en aarde om takken te krij­gen, blade­ren die ademen, die ritselen van de vleugels, die zingen door de wind.

KOF:

Rustig. Niet zo e-mo-ti-o-neel. Wij zijn mensen van goede wil. Dat wil zeggen, het is ons er alleen om te doen het geboortefeest van onze lieve Heer wat gezel­li­ger te maken. Da's alles.

 

[FLOOR slaat het bord 'TE KOOP' kapot tegen de grond. De GELIEFDE komt uit haar doos.]

 

FLOOR:

[Pure woede] Onze lieve Heer sloeg op een dag kerels als jullie met een zweep de tempel uit, omdat zij er in God's naam een klerezooi van maakten. Jullie God zit plat in je porte­monnee. Op de zijkant van de gulden, een klein onsje God. Hou je bek over God als ie niks voor je betekent.

 

[Stilte. Na de storm. FLOOR kijkt stil naar het boom­pje. De 'heren' staan met de mond vol. De GELIEFDE applaudisseert. Ze komt op FLOOR af, geeft haar een zoen.]

 

GELIEFDE

Ere zij God. In mensen van zijn welbehagen... Of zoiets.

 

[Het wordt donker]

 

 

 

7.

 

[Het wordt licht. De zon schijnt. Geluid van vogels. De plek wordt in bezit genomen door diverse mensen: Een MUZIKANT pakt zijn muziekinstrument uit en musiceert (het kunnen er ook meer dan 1 zijn); KUNSTENAAR komt op met een groot paneel, en schildert op het ritme van de muziek, met kwasten en handen, een groot kleurige tafereel (abstract, een vogel...), VOLLEYBALLERS komen op met strandbal om een potje te volleyballen; de DIRIGENT arriveert met koffer, uit de koffer haalt hij een muziekstandaard en dirigeerstok. De DIRIGENT installeert zich. Tikt met zijn stok. De ZANGERES komt op, in vol ornaat gaat ze op een olievat, of groentekistje staan. DE MUZIKANT zet in, de DIRIGENT dirigeert, de omstanders vormen een KOORTJE. Onder het zingen komt een MOEDER op met kinderwagen, ze zoekt een plekje om te zitten. Van de andere kant komt de SLOPER, hij heeft papieren bij zich om aantekeningen te maken, maar schrijft niet, verwonderd kijkt hij naar wat er gebeurt]

 

 

Z U R E   R E G E N .

 

ZANGERES + KOOR

Ik kan niet langer tegen

Die zeikerige zure regen

Zurig zeurend aan mijn kop

O wanneer houdt het op

Mijn takken laat ik hangen

Mijn bladeren knarsen in de knop

O wanneer houdt het op

 

Het is het zuur, het zuur

Je kunt er vergif op nemen

Alles lost het op

Behalve de problemen

 

SOLO

Rozen verwelken schepen vergaan

Dus leg niet te melken

maar doe er wat aan.

 

KOOR

Het is het zuur, het zuur

Je kunt er vergif op nemen

Alles lost het op

Behalve de problemen

 

 

MOEDER

[Over de MUZIEK heen. Tegen het kind in de kinderwagen, maar de anderen komen er om heen staan, en luisteren mee] Er was eens een machtig koninkrijk. Het was als een ceder, met een hoge stam, prachtige takken, en bladeren die veel schaduw gaven. Zijn top reikte tot in de wol­ken, zijn wortels dronken uit de aarde. In de twijgen bouwden vogels hun nesten, de dieren van het veld kregen hun jongen onder haar beschutting, en in zijn schaduw woonden de volkeren. Nu gebeurde het dat de hoge boom hoogmoedig werd. Hij verbeeldde zich in eigen kracht te kunnen staan. Trots verhief hij zich boven alle bomen van het veld. Toen kwamen er vreemden van een gewelddadig volk,kapten hem en brachten hem ten val. Vogels schrokken op, takken braken, de volke­ren trokken weg uit zijn schaduw.

 

[Terwijl iedereen luistert komt de GELIEFDE uit haar kartonnen doos, kijkt toe, plant een aantal kleurige vogels op dunne zwiepende stokken in de aarde rond het kleine boompje, de anderen helpen haar.]

 

Toen kwam God uit zijn hof en brak van de top van de ceder een klein takje af en plantte dat zelf in goede grond. Die boom zal takken dragen en tot een prachtige ceder worden. Vogels van allerlei soort en aller;lei veren zullen in de schaduw van zijn takken wonen. En alle bomen van het veld zullen weten dat God de hoge boom vernederd en de nederige verhoogd heeft.

 

KOOR

Die boom zal takken dragen

En tot een machtige ceder worden

En vogels van allerlei soort

Zullen in de schaduw

Van zijn takken wonen.

 

 

[VOGEL komt op met AX en BARS. VOGEL is een uiterst energiek en optimistisch type. Haar vrien­den/innen weten dat en proberen haar wat te rem­men.]

 

VOGEL:

[Loopt tot helemaal vooraan] Wauw! Schitterend! Te gek. Dit is de plek waar ik van gedroomd heb.

AX

Nachtmerrie

VOGEL

Dit is de plek! Over twee we­ken wordt ik híer 18 jaar, oud genoeg om op eigen benen te staan... Volwassen... Over 2 weken herdenk ik dankbaar dat 18 jaar geleden de navelstreng werd doorgeknipt, als het lint bij een feestelijke opening.18 Jaar geleden werd ik op de wereld gezet door een vader, een moeder, en door het mysterie dat God wordt genoemd. Met een schitterend feest, denk ik dankbaar aan mijn moeder, o ja mijn moeder, denk ik aan mijn vader, o ja, en zeg ik: Aju. Dag vader, dag moeder... Moet kunnen. [Wijst] Hier komt het bier... daar komt de muziek. Volle maan. Tot diep in de nacht. [Tegen AX en BARS] Svhrijf op: slingers, kaarsen... kussens...

AX

Aspirine

 

VOGEL

[Tegen andere aanwezigen die zich verbaasd op de achtergrond hebben opgesteld:]

 

En jullie zijn uitgenodigd. Allemaal.

 

[Iedereen kijkt op, luistert mee]

 

Als je wordt gebo­ren is het feest, als je trouwt is het feest, als je sterft is het ... nou ja, waarom niet als je de wijde wereld intrekt. Dag vader, dag moeder, Vogel vliegt uit.

AX EN BARS:

Hier.

VOGEL

Perfect! 't Is niet wat je hebt, 't is wat je er mee doet.

AX

't Is niks.

BARS

't Is een plek voor pinguïns en ijsberen.

AX

Je wilt ze allemaal uitnodigen?

BARS

[Wijst naar anderen] Dit? [Wijst naar iemand speciaal:] Die daar bijvoorbeeld, met die foute blouse, die eet al je bakken chips leeg en gaat er vandoor met je beste vriendin­.

AX

[Wijst] En die zeurt je de hele avond aan het hoofd over zijn perso­nal computer. Hoe snel. Hoe veel. Hoe mooi. En die daar­naast...

BARS

Juist! Dat is er zoeen die zich moet bezuipen om niet cha­grij­nig te zijn

AX

En als ie bezopen is.

BARS

Dan wordt ie handtaste­lijk.

AX

Muggen

BARS

Pinguins

AX

IJsberen

BARS

[Ziet dode rat] Ratten

AX

Ratten? [Het dringt tot haar door. Ze geeft een ijselijke schreeuw en springt bij BARS in de armen]

 

[ONDERTUSSEN komt FLOOR op en blijft verbijsterd staan]

 

BARS

Kom vogel, we gaan. Dit is geen plek voor een feestje. 

VOGEL

Mijn ouders hebben alles wat ze willen. Leuke mensen, echt vriendelijk, hartelijk, bezorgd om mij, hun enige kind. Maar ik wil wat anders.

BARS

Dit?

VOGEL

Als mijn moeder per ongeluk hier terecht zou komen, dan zou ze zich uit angst voor alles wat vies is en verloe­derd, zo snel mogelijk in een steriel ziekenhuis bin­nen­stebuiten laten keren, om al haar ingewanden en bloedvaten te laten desinfecteren door een arts die gegarandeerd zonder Aids is.

AX

Wat doe je als het regent?

BARS

En als het koud is?

AX

Het ìs koud. Een house-party zonder huis.

VOGEL

Mijn moeder wil voor zichzelf een wereld die mooi is. Als zij zichzelf in de spiegel ziet wil ze volmaakt zijn. Ze wil een huis waar sfeervol­le muziek quadrofo­nisch tussen de witte wanden zweeft. Als een permanen­te verdoving tegen alle kwalen. Dit is mijn 'nestje', zegt ze dan. Moe­der­kloek. En je eigen nest bevuil je niet. De rotzooi dump je ergens anders. Soms ben ik net al zij. En soms voel ik mij een smerige vreemde vogel. Maar dit is een plek die mij aanstaat. Lekker niks. Lekker hele­maal niks. Ik wacht niet af wat de toekomst is. Ik ga kijken wat ie kan worden. Terug naar af, en dan in volle vaart vooruit. En dàt gaan we vieren. Hier. De perfec­te plek!

BARS

Don Quichotte. Jouw toekomst ligt als een dooie oli­fant op de treinrails. En jij maar duwen. Tjoeketjoe­ketjoek daar komt de feesttrein.

AX

En zij maar kijken. En zitten. En wachten. Alsof het een toneelstukje is met in de pauze chocolademelk en kerstkransjes. Optimist. Feest is een prettige vorm van zelfbedrog. Niet meer. En de engelen zingen hun vrede op aarde alleen als hun olie geen gevaar loopt.

 

VOGEL:

[ernstig] Je kunt mij onderuitschoppen, of je kunt mij op de been helpen. Ik doe wat ik doe. Desnoods ga ik plat op mijn bek. Maar dit feest is het begin van de rest van mijn leven.

AX

  Cliché!

VOGEL:

 Vanaf hier. Vanaf nu!

FLOOR:

 Niet hier!

 

 

 

8.

 

FLOOR:

[Bezitterig en bijna overspannen] Deze plek is van mij. [Ze zet het 'Werk in uitvoering'-hekje om haar tuintje] Wat heeft iedereen hier opeens te zoeken. Is er niks op t.v.? Ga toch weg. Zoek een disco. Een gymzaal. Dit is mìjn tuin. Mìjn boompje. Ik zal ervoor zorgen dattie groot en groen wordt. En blijft.

 

[Ze ziet KOF, MACH en WILLEMLEM, die opkomen, dit­maal met boodschappentassen. Ze schrikt.]

 

GELIEFDE

Floor!

FLOOR

[Verrast] Floor? Dat ben ik... wie ben jij.

GELIEFDE

[Geeft FLOOR alle tijd om daar zelf een antwoord op te verzinnen] Hier stond ooit een kollosale boom

FLOOR

Weet ik

GELIEFDE

'Hoog en breed en diep en wijd'

FLOOR

[Herkent de woorden, maakt ze af] 'Gegroeid uit liefde en uit tijd, een boom als het leven zelf.' Van wie ken jij die woorden?

GELIEFDE

[Lacht] En jij?

FLOOR

Van mijn oma. Ze kwam hier vaak met mij... 'Hoog en breed en diep en wijd...' Maar alles is weg. De boom is geveld, mijn oma is... Dit is een plek die wacht, zei ze

VOGEL:

[VOGEL ziet het boompje, raakt in verruk­king, valt op haar knieen bij het boompje] Wauw!

GELIEFDE

Vanmorgen kreeg ik een pakketje met de post. Daar zat dit boompje in. Ik dacht ik zet het hier neer. Kijken wat er gebeurt.

VOGEL:

Wauw! Schitterend! Hier. Kijk! Kijk dan! Op deze plek die alleen maar puin is, deze plek met boomstronken en de ruines van God weet wat, staat een klein, kwetsbaar, schattig, heldhaftig, verrassend, veelbelovend babyboompje.

GELIEFDE

Dat bedoel ik.

VOGEL

Hier, rondom dit boompje, vier ik mijn feest. Mijn feest van de groei, mijn feest van de toekomst, mijn feest van de verbeelding, mijn feest

KOF:

Wij zijn altijd in voor een feestje. Zo kunnen wij tegen een vriendelijke prijs voorzien in: koffie, frisdrank, bier, wijn en vele etce­tera's.

 

[Demonstreert het een en ander. Geluid van auto. Dichtslaand portier. AMBTENAAR verschijnt.]

 

MACH:

Een warme hap in een koude nacht. Frietje, kro­ketje, of een lekkere warme kerstbal onder de sterren.

WILLEM:

[haalt waterpomptang uit zijn tas] En ik heb een water­pomptang.

KOF & MACH:

Willem!

 

POSTBODE:

Vergeet het maar.

 

[Wacht tot iedereen kijkt, luistert. Toont een grote envelop. Voelt zich zeer bijzonder.]

 

Volgende week staat hier een hek. Verboden toegang. En zeven bull-do­zers. Hier, in deze envelop, zit de toekomst. Excuseer mij, dat ik even heb gekeken. 't Leek mij een nogal explo­sieve mededeling, vandaar. Dit hier ... wat er nog staat wordt gesloopt, en wat er is wordt verkocht, als autokerkhof naar ik meen,

AMBTENAAR

Fout. Hier komt een prachtige parkeergarage, licht, ruim èn vrouwvriendelijk, zodat het vreselijke parkeerprobleem tijdens koopavonden voor eens en altijd is opgelost. Ik weet niet of u wel eens geprobeerd hebt om op donderdagavond uw auto

SLOPER

Er wordt hier niet gesloopt.

POSTBODE

[Wijst op envelop] Het is besloten. Zeker weten.

AMBTENAAR

[Graait hem de envelop uit z'n handen] Zeker weten, al vind ik niet dat u als postbode het recht hebt

 

[De SLOPER snaait de envelop uit handen van de AMBTENAAR. Verscheurt de envelop in zeer veel kleine stukjes. Strooit de snippers als sneeuw over het boom­pje.]

 

AMBTENAAR

Wat doe je!

SLOPER

Dat noemen ze een witte kerst.

AMBTENAAR

Het stadsbestuur heeft besloten.

SLOPER

Het kan een onooglijke plek zijn, maar het is een plek die we niet kunnen missen. Dit boompje is iets begonnen wat jij niet stoppen mag.

AMBTENAAR:

Binnen de ideeën over de ontwikkeling van onze stad is geen plaats voor een plek als deze. Onze stad hééft al een park

 

SLOPER

Met hekken

AMBTENAAR

En een kinderboerderij

SLOPER

Met hekken

AMBTENAAR

Het stads­bestuur is demo­cratisch. En jij wordt be­taald om te doen wat je doen moet.

 

[Stilte]

 

Dat sentimentele gedoe met zo'n boompje. Alsof je nooit volwassen bent geworden.

 

[Stilte. AMBTENAAR loopt weg. GELIEFDE komt naar voren.]

 

GELIEFDE:

Pappa!

AMBTENAAR:

Jij! Wat doe jij hier?

 

GELIEFDE:

[Loopt op hem toe] Ik heb een ceder in mijn tuin geplant,

je kunt hem zien, je schijnt het niet te willen.

Een binnenplaats, meesmuil je, sintels, schillen,

en schimmel die een blinde muur aanrandt,

er is geen boom, alleen een grauwe wand.

Hij is er, zeg ik, en mijn stem gaat trillen,

ik heb een ceder in mijn tuin geplant,

je kunt hem zien, je schijnt het niet te willen.

 

Ik wijs naar buiten, waar zijn ranke, prille

stam in het herfstlicht staat, onaangerand,

niet te benaderen voor noodlotsgrillen,

geen macht ter wereld kan het droombeeld drillen.

Ik heb een ceder in mijn tuin geplant.

 

 

STEM

Toen kwam God uit zijn hof

En brak van de top van de ceder

Een klein takje af,

En plantte dat zelf

Op de berg van Israël.

 

KOOR

Die boom zal takken dragen

En tot een machtige ceder worden

En vogels van allerlei soort

Zullen in de schaduw

Van zijn takken wonen.'

 

[n.a.v. Ezechiël 17: 22,23 en 31: 3-13,16,18a]

 

 

STEMMEN

Voor wie geen plek heeft om te wonen.

Voor wie met een gasmasker op naar school moet.

Voor wie in lange rijen voor lege winkels staat.

Voor wie in kapotgeschoten steden woont.

Voor wie niet meetelt omdat z'n stamboom de verkeerde is.

Voor wie vrienden en familie is kwijtgeraakt in valse processen.

Voor wie verjaagd wordt van het land dat hem lief is.              

Voor ieder woord, voor iedere daad,

Voor iedere boom die wordt geplant:

 

    Die boom zal takken dragen

En tot een machtige ceder worden

En vogels van allerlei soort

Zullen in de schaduw

Van zijn takken wonen.'

 

Voor wie vast zit in z'n eigen gewoontes.

Voor wie anders wil, maar niet durft, en toch probeert.  

Voor wie valt en weer opstaat.

Voor wie steeds weer gebukt gaat onder kleinerend commen­taar.

Voor wie weet dat het kleine kwetsbaar is.

Voor wie weet dat alles van waarde weerloos is.

Voor wie de komende dagen het feest wil vieren,

maar niet meer weet waarom.

 

Voor ieder woord, voor iedere daad,

Voor iedere boom die wordt geplant.

 

Die boom zal takken dragen

En tot een machtige ceder worden

En vogels van allerlei soort

Zullen in de schaduw

Van zijn takken wonen.'

 

Voor alle vogels van allerlei soort en allerlei veren,

die elkaar ontmoeten om van elkaar te leren.

 

Voor ieder woord, voor iedere daad,

Voor iedere boom die wordt geplant:

 

Die boom zal takken dragen

En tot een machtige ceder worden

En vogels van allerlei soort

Zullen in de schaduw

Van zijn takken wonen.'

 

>