G O L I A T H ' S   P A S S I E

 

 

p a a s v i e r i n g v a n   h e t

v a n   l i n g e n   c o l l e g e

1 9 8 8

tekst marinus van der werf

muziek eugene ceulemans

 

 

[Op het podium is een extra podiumpje. Dat is verrijdbaar. Een plateau op zwenkwielen. Groot genoeg voor een tafeltje en een stoel. Op het tafeltje staat een pc, met toebehoren. Naast de pc, staan een leeg koffiekopje en een leeg blikje bier. Het podiumpje staat achter twee verschuifbare schotten die de buitenmuren van Goliath's kamer suggereren. De voorkant van de schotten laat een buitenkant zien: baksteen, beton, misschien een muur met een grote reclameposter of grafitikreet. Het kamertje kan geopend worden door de twee schotten buiten om naar achter te verplaatsen, waarbij de voorkant achterkant wordt, zodat ze samen een achterwandje vormen. Aan dit achterwandje zit een kapstokhaak, waaraan een badjas hangt.

Achterop het podium kan een grote afbeelding van een Goliath worden opghehesen, bijvoorbeeld een op zwart plastic geschilderde karikaturale versie. Met latten, geleid door strak gespannen touwen, kan dit plastic mooi strak worden gehesen, en kan het met een prachtige klap ook weer ineenstorten. Dat blijkt later nodig.

Er is in dit verhaal regelmatig sprake van een VERTELLER. Het mooiste is het als de verteller als een tv-journalist met microfoon door het verhaal heenwandelt, vergezeld van een (video)cameraman/vrouw doorlopend filmt. Wat wordt gefilmd is op een tv te zien in de zaal. En misschien is er iemand bij die grote borden ophoudt met daarop de tekst die door de VERTELLER gelezen wordt alsof ze niet gelezen worden...

Op de achterwand kunnen in diverse scenes beelden worden geprojecteerd: stadsbeelden, bosbeelden, beelden van de ravage die hedendaagse reuzen her en der aanrichten: foto's, krantenberichten, politieke prenten.]

 

 

1.  OUVERTURE

 

[GOLIATHS kamer is onzichtbaar. Slechts een smal strookje licht kiert tussen de twee schotten door. De voorgrond is verlicht. MUZIEK zet in, KOORLEDEN lopen in de lichtbaan van links naar rechts en van rechts naar links, haastig, met volle plastic tassen, zakjes frites, gearmd met vriend of vriendin, zaktelefoon, kinderwagens, etc. De drukte van de stad. projectie(s) van etalages, snackbars, reclameborden, etc op de achterwand kunnen dit idee versterken.]

 

 

1 a

 

GOLIATH

[Torent boven de anderen uit. Staat wijdbeens, in een stoer leren jack, kauwt kauwgum] Dit is de wereld waar ik woon, een bezopen zooierige zoot - maar wel lekker. Je moet er mee om kunnen gaan. Je moet willen wat je kunt. En ik weet inmiddels wat ik kan. En wat ik wil. U kunt mij huren. U kunt me bellen [tovert mobiele telefoon tevoorschijn, glundert] altijd, overal, voor al die zaakjes die u zo graag had gewild maar nooit gedurfd. Goliath is de naam. Mijn passie is winnen, hoe dan ook... en geld. Ik win voor u, als u zelf niet kunt winnen - maar wel kunt betalen.

 

[Op een signaal staan de KOORLEDEN stil, op de plek waar ze staan, zoals ze staan. Ze zingen.]

 

 

L O P E N   O V E R   S T R A A T

 

De straat ligt languit tussen huizen

winkels waar het komt en gaat

overvolle vuilnisbakken

honden aan de lijn

Lopen over straat

Er ligt een vogel in het zonlicht

slordig op het wegdek

aan z'n snavel restjes brood

brood met pindakaas

 

De stoepen breed bevolkt met mensen

kleuters aan de hand

Lopen over straat

Er is een meisje dat portretten

tekent op de tegels

handen stoffig van het krijt

de eerste regen valt

 

Er zoeven auto's onaantastbaar

glanzend heen en weer

zoals altijd

zoals altijd

Lopen over straat

 

Een oude man recht op het zadel

van zijn hoge herenfiets

opgewonden onderweg, hij

gaat naar zijn vriendin

Lopen over straat

Er speelt een jongen basgitaar, zingt

nauwelijks verstaanbaar

swingend in een vreemde taal

niemand durft een dans

 

Er daalt muziek uit speakerkastjes

hoog tegen de muur

Lopen over straat

Er is een vrouw met kinderwagen

de kinderwagen huilt

de vrouw, ze zingt, ze wiegt, ze rijdt

ze haalt het kind er uit

 

Er zoeven auto's onaantastbaar

glanzend heen en weer

zoals altijd

zoals altijd

Lopen over straat

 

Niets is er nieuw onder de zon

de zon die volop schijnt

zoveel hoofden

zoveel benen

het geluid van hakken

tikkend over straat

 

 

 

1 b

 

B R O K J E S   B R O O D

 

[het tikken van de klok, de tijd, de MUZIEk gaat door, de liederen sluiten naadloos op elkaar aan. Het beeld van de stad wordt verruild voor dat van het donkere kinderbos. Geleidelijk aan wordt het donker, op de smalle strook licht na die wegkiert tussen de schotten van GOLIATH's kamer. Misschien op de achterwand projecties van spookachtig oplichtende bomen. De KOORLEDEN kruipen links en rechts bij elkaar, alsof het koud is. Ze vangen nog wat bleek licht van een volle maan. De enige die middenvoor blijft staan is DUIMPJE die in het licht van zijn zaklamp nerveus bezig is zijn laatste boterham te verkruimelen.]

 

DUIMPJE

Reuzen bestaan niet

Reuzen bestaan wel

 

 

KOOR

Lopen over straat

als klein duimpje met zijn brood

strooi je stap na stap

waar je komt of gaat

zet je sporen uit tegen de dood

 

Brokstukjes tijd

Brokstukjes tijd

Brokstukjes tijd

Brokjes brood

 

[Tijdens de muziek en de zang schuiven de panelen langzaam voor GOLIATHS kamer weg: Een tafel wordt zichtbaar in het licht van een ietwat bungelende lamp er boven.]

 

Donker als de nacht

slechts een bleke foetus maan

en een raampje licht

angstig klop je aan

zonder keus, ga weg, hier woont de dood

 

Ga weg

Zonder keus, ga weg

Ga weg

Zonder keus, ga weg, hier woont de dood.

 

[GOLIATH komt thuis, zet z'n diplomatenkoffertje neer, hangt z'n leren jas op, pakt de badjas, verdwijnt voor een tijdje achter de twee schotten van de achterwand om te douchen.]

 

Brokstukjes tijd

Brokstukjes tijd

Brokstukjes tijd

Brokjes brood

 

Veertien ogen dicht

en een reus op zoek naar vlees

veertien ogen dicht

trek je ogen los

neem het neem het op tegen de reus

 

[GOLIATH verschijnt, in badjas met daaronder een hemd, hij opent nieuw blikje bier, typt wat op z'n pc, pakt z'n krantje, legt z'n voeten op tafel en leest... of zapt met afstandsbediening van zender naar zender op een niet zichtbare tv, terwijl het publiek in de zaal ziet, welke zenders allemaal voorbijkomen...]

 

Sta op

Neem het neem het niet

Sta op, neem het op

Tegen de reus

 

 

1 c

 

DUIMPJE

[Onzeker, frummelt aan z'n knopen. KOOR reageert verbeten op zijn opmerkingen met JA, NEE, etc, alles wat in kapitalen tussen haakjes staat.]

Reuzen bestaan niet (NEE)

Reuzen bestaan wel (JA)

 

Kun je ze horen (NEE)

Hoor je ze niet (JA)

Zie je ze niet (NEE)

Zijn ze er wel (JA)

 

Soms staan ze in de kranten

stappen ze door het journaal

dan is het om te zeggen

we zijn het niet!

Ze zijn het wel

ze zijn het allemaal

 

Reuzen bestaan niet (NEE)

Reuzen bestaan wel (JA)

 

Ze denken: van ons is de aarde

Ze denken: van ons is het spel

wij regelen het spelen

wij regelen bier en brood

wij regelen het fluiten

van scheidsrechter dood

 

[GROTE BROER/ZUS en VADER/MOEDER komen links en rechts naast DUIMPJE staan, buigen zich naar zijn oor, geven belerend hun commentaar. Na iedere uitspraak klinkt er instemmend en berustend ja-gemompel van het KOOR, na iedere uitspraak lijkt DUIMPJE weer een stukje kleiner]

 

DUIMPJE

Ze zeggen:

GROTE BROER/ZUS

Het is Bestwil

DUIMPJE

Ze zeggen:

GROTE BROER/ZUS

Het is Lot

DUIMPJE

Ze zeggen:

GROTE BROER/ZUS

Het is de Ontwikkeling

DUIMPJE

Ze zeggen:

GROTE BROER/ZUS

De Wil van God

DUIMPJE

Ze zeggen:

VADER/MOEDER

Het is Historisch

DUIMPJE

Ze zeggen:

VADER/MOEDER

De Sterkste wint

DUIMPJE

Ze zeggen:

VADER/MOEDER

't is Onontkoombaar

Storm die begon met een wind

 

DUIMPJE

[Schiet weg uit de betutteling, en zingt]

Sta op. Neem het neem het niet

Sta op, neem het op, tegen de reus

[Hij begint zich kwaad te maken]           

Ze verslinden hun eigen kinderen

Ze offeren levens als het moet

maar ze eten beschaafd, met mes en vork

gaan prat op schoe handen

schoe kleren, schone sokken

pakkenjurken ondergoed

ze wassen na het plassen

hun handen in onschuld gewassen

nergens zie je bloed

 

[Tijdens de volgende opmerkingen verzamelen de KOORLEDEN zich achter DUIMPJE, netjes in rijen, ze laten zich geleidelijk opzwepen door zijn woorden. Ondertussen komt GOLIATH overeind, gaapt, kijkt alsof hij door zijn raam naar buiten kijkt, pakt om beter te zien, zijn verrekijker...]

 

Ze zeggen: Hoe moet het anders

Ze zeggen: 't is niet onze schuld

Ze zeggen: Stil maar wacht maar

't is een kwestie van geduld

 

Ze zeggen: Wij zijn geen mietjes (JA!)

ook wij zijn vlees en bloed (JA!)

Ze zeggen: wij vechten voor vrede (JA!)

Ze zeggen: wij doen wat moet (JA!)

 

[Bij de laatste JA brengt het KOOR eendrachtig de Hitlergroet. Ze nemen de tekst over van DUIMPJE, DUIMPJE kijkt geschrokken, vingers in z'n oren, loopt weg, gaat op verhoging staan of zitten, ziet in de verte het huis van GOLIATH, kijkt.]

 

KOOR

[Fanatiek, militant, gebalde vuisten]

En we weten: Van ons is de aarde

We weten: van ons is het spel

Wij regelen het spelen

Wij regelen bier en brood

Wij regelen het fluiten

Van scheidsrechter dood

 

GOLIATH

[Meent iets te zien, maar vooral te ruiken: DUIMPJE, buldert] Ik ruik mensenvlees!

 

DUIMPJE

[Zingt]

Sta op, neem het neem het niet

Sta op, neem het op tegen de reus

 

 

[Het KOOR krijgt onenigheid, het valt in twee groepen uiteen. De agressie, en de gebalde vuisten keren zich tegen elkaar. Dan wordt het donker.]

 

 

 

2.

 

[GOLIATH. Scene's waarin we kennismaken met GOLIATH, de handige jongen, de man die kan wat een ander niet durft. Zo groot issie nu ook weer niet. Sommigen vinden van wel. Die zijn geschrokken van zijn bravour, van zijn arrogantie. Zelf begint Goliath inmiddels te geloven dat hij echt zo groot is als het beeld dat men van hem geschapen heeft. Als hij in de spiegel kijkt, in vol ormaat, ziet hij een winner en voelt zich onoverwinnelijk. En tegen betaling gunt hij anderen graag iets van dat winnende vermogen.]

 

 

2 a

 

VERTELLER

[Blijft buiten de kamer staan, maar suggereert dat hij vertrouwt is met alle feiten] Zo had je Goliath, een reus van een man. Goliath hield van simpel zaken doen, met name hield hij van geld. En toen er op zekere dag aan zijn deur werd gebeld, en er stond een man met een goed gevulde koffer, zei hij: Zeg maar: wat kan ik voor u doen.

GOLIATH

Zeg maar, wat kan ik voor u doen?

DE MAN:

[Een nette man, die bedachtzaam praat} Wij kennen je reputatie Goliath: je bent sterk, betrouwbaar in je afspraken, je doet waar je voor wordt betaald. We hebben je nodig als wapen om voor ons te winnen. En dit kunnen wij bieden als beloning. [Opent koffer]

VERTELLER

Nadat de man de man de koffer had geopend, zei Goliath: Ik moet zeggen: U komt met sterke argumenten. Zeg maar wat ik doen moet.

GOLIATH

[Graait in de koffer, en haalt stapels geld tevoorschijn] Ik moet zeggen: U komt met sterke argumenten. Zeg maar wat ik doen moet.

DE MAN

Ik wil dat u deze zaak voor ons wint. Wat is uw antwoord?

GOLIATH

[Grijpt een microfoon, stapt van zijn podiumpje, zoekt het publiek, en maakt als een echte macho-rock-and-roller de blitz. DE MAN wacht geduldig, zonder beweging.]

 

 

T H U I S   O P   A L L E   M A R K T E N

 

Mijn moeder was de aarde

Mijn vader is de poen

Ik houd niet van ouwehoeren

Zeg mij liever wat te doen

Ik houd van duidelijke orders

Ik vind: Alles heeft zijn prijs

En zie: het leven is heel simpel

Ik zelf ben het bewijs

 

Ik ben thuis op alle markten

Met een uitvoerig repertoire

Liquideren, molesteren

Tot uw orders, roept u maar!

 

IEMAND

[vanuit de zaal] GEHOORZAAMHEID!

 

GOLIATH

Vraagt mij: Hoe kom ik af van

Zo'n softerig type kluns

Dat met tegenzin gehoorzaamt

Ik lynch hem bij de lunch

Zegt u mij: Ik krijg een kick van

Marcheren in de maat

Dan regel ik de troepen

De laarzen en de straat

 

[Het KOOR vormt een showblokje achter GOLIATH]

 

MET KOOR

Ik ben thuis op alle markten

Met een uitvoerig repertoire

Bajonetten, hakenkruisen

Tot uw orders, roept u maar

 

IEMAND

[vanuit de zaal] BUITENLANDERS

 

GOLIATH

Fluistert u: Het irriteert me

Dat mijn straat mijn stad mijn land

Wordt gekleurd door buitenlanders

Ik werk ze netjes aan de kant

Ik begin met speldeprikken

Soms negeer ik stomweg dood

Ontlaad ik mij in vechtpartijen

Of verdrink ze in een boot

 

MET KOOR

Ik ben thuis op alle markten

Met een uitvoerig repertoire

Vooroordelen, propaganda

Tot uw orders, roept u maar!

 

IEMAND

[Vanuit de zaal] POLITIEKE TEGENSTANDERS

 

GOLIATH

Hoe houdt u uw politieke

Tegenstanders in 't gareel

Martelkamers, isolatie

Ik zet het mes graag op en keel

Ik strooi lustig vuile laster

Hits gehaaid partijen op

Ik belemmer helder denken

En hak zo nu en dan een kop

 

MET KOOR

Ik ben thuis op alle markten

Met een uitvoerig repertoire

KGB en CIA

Tot uw orders, roept u maar

 

IEMAND

[vanuit de zaal] CARRIERE MAKEN

 

GOLIATH

Zegt u mij: Mijn carriere

Staat op het spel, wees dus discreet

Dat ritsel ik wat binnenskamers

Zo dat u het zelf niet weet

En mompelt u: Maar mijn geweten

Strijdt dit niet met mijn fatsoen

Dan regel ik het zo dat u er

Uiteraard niets aan kon doen

 

MET KOOR

Ik ben thuis op alle markten

Met een uitvoerig repertoire

Hongersnoden, krottenwijken

Tot uw orders, roept u maar

 

IEMAND

[vanuit de zaal] DE WERELD

 

GOLIATH

Creatief en vindingrijk

Verruim ik steeds mijn arsenaal

Doe mijn voordeel met neutronen

Sateliet en laserstraal

En als climax van mijn daden

Leg ik ooit de wereld plat

Maar eerst schep ik nog behagen

In mijn rol als Goliath

 

MET KOOR

Ik ben thuis op alle markten

Met een uitvoerig repertoire

Israelieten, Filistijnen

Tot uw orders... Sterft u maar

 

GOLIATH

[stapt zijn podiumpje op, veegt zich het zweet van zijn voorhoofd, gooit de handdoek in het KOOR, valt languit op de stoel, puft, hijgt] Wauw!

DE MAN

[Droog] Ik begrijp dat u akkoord gaat?

 

[GOLIATH graait in de geldkoffer, en zendt de man een handkusje bij wijze van antwoord. DE MAN gaat af, GOLIATH blijft en telt het geld]

 

 

VERTELLER

Die avond bereidde Goliath zich voor op de Tweekamp. Hij controleerd zijn wapenuitrusting: De koperen helm, het geschubde pantser, de scheenplaten, de werpspies, en maakte afspraken met zijn schilddrager, voor de volgende dag.

Hij lachte tevreden.

 

[GOLIATH trekt een brede grijns, blijft zo staan tot het KOOR zingt, dan doet hij zijn badjas uit, staat in zijn hemd, pakt nagelschaartje, gaat zitten om nagels te knippen, tanden met een stokje schoon te pulken, haren te kammen, in een spiegeltje te kijken, zoekend naar puistjes... etc.]

 

 

2 b

 

G O L I A T H   I N   B A D

 

KOOR

Goliath je lacht

je lacht in je vuist

je kunt niet anders lachen

dan lachen in je vuist

Goliath

 

Je woont in je vuist

gepantserde kamer

de vuist waarin je huist

is hard als een hamer

Goliath

 

GOLIATH's MOEDER of 

[Van opzij, over muziek heen, door de microfoon van de VERTELLER, alsof ze geinterviewd wordt. Ze kijkt zorgelijk naar haar jongen. De camera zoomt in op een fotootje dat ze te voorschijn haalt: we zien een lief klein jongetje]

Alleen in zijn badkamer

een witbetegelde bunker

de badkamerdeur op slot

met 666 sloten

legt hij zijn wapenrusting af.

Alleen in zijn badkamer

de deur op slot

zijn kleren ordelijk op stapel

is hij een keizer zonder kleren

schildpad zonder schild

weerloos als een kind.

 

En alleen in bad

zijn lichaam weke bleke huid

die altijd gepantserd

nooit de zon heeft mogen zien

lijkt hij kleiner dan ooit

 

Zijn vingers spelen met water

het water tekent rimpels

in zijn zachte huid

 

[GOLIATH komt overeind, doet wat fitness, doet een kinderlijk dansje, loopt naar de kapstok waar zijn leren jack hangt en trekt het aan, meteen neemt hij de daarbij passende pose aan.]

 

Er flitsen gedachten door zijn hoofd

als spelende kinderen

schreeuwend lachend plagend

soms zingt ie liedjes van vroeger

soms schrift ie van zichzelf

 

Maar komt hij overeind

droogt hij het water van zijn lijf

trekt kleren aan, ordent zichzelf

in vol ornaat voor de spiegel

opent de sloten, 666

dan zegt hij

Hier ben ik, Goliath,

zeg maar wat ik doen moet?

 

KOOR

Goliath je lacht

Je lacht in je vuist

De vuist waarmee je slaat

De vuist waarin je huist

Goliath

 

Je toont geen emotie

Je geeft je niet bloot

Verdient aan het leven

Verdient aan de dood

Goliath

 

Je spreekt geen eigen woorden

Enkel echo enkel galm

Je vuist met kracht gesloten

Nooit zien wij de palm

Van je hand

 

 

2 c

 

GOLIATH

Hoezo mijn handpalmen, [opent zijn vuisten, laat de handpalmen zien] Die weke geplooide bleke binnenkant. Niets te zien. [Balt zijn vuisten, laat ze zien] Dit zijn vuisten, dit is vorm, dit is power. [Maakt een klef gebaar] Dit is niks.

 

[Hij stapt van zijn podium af, Dat wordt weggereden of weggedragen. Hij wil weglopen, maar wordt teruggeroepen door DUIMPJE]

 

DUIMPJE

Goliath. Geef mij een hand, Goliath, dan geef ik jou de mijne.

GOLIATH

[Doet haar sarcastisch na] Geef mij je hand Goliath, dan geef ik jou de mijne. Wie denk je dat je bent? Rob de Nijs?

DUIMPJE

Geef mij je hand Goliath.

GOLIATH

Okee. Komt ie. [Telt af alsof hij een raket gaat lanceren]. Tien negen acht zeven

DUIMPJE

Een hand Goliath, een hand is geen raket

GOLIATH

Okee.

 

[GOLIATH nadert DUIMPJE als een cowboy in een duel, beantwoordt de hand en doet dat onverwacht met al zijn kracht. DUIMPJE krimpt ineen van pijn. GOLIATH telt af van 1 tot 10, laat dan los.]

 

GOLIATh

Gewonnen

DUIMPJE

Een hand Goliath, wil zeggen dat je, hoe verschillend ook, bij elkaar hoort, van hetzelfde vlees en bloed bent, dat samen op weg zijn aardiger is dan het in je eentje struikelen.

GOLIATH

Ieder voor zich. God voor ons allen. Ik struikel niet. Mijn benen zijn bomen. Mijn vuisten zijn mijn vrienden. laat ik duidelijk zijn. [Komt dreigend op duimpje af, imponerend met zijn gestalte, dreigend met zijn vuisten] Weet je waar deze twee grote jongens toe dienen? Hiervoor: [Tikt met vinger tegen zijn voorhoofd, maakt lange neus, maakt fuck-off gebaar] Wegwezen. Schaapje. Broodje lam. [Roept Duimpje na:] Ga lezen in het grote sprookjesboek. Of in de bijbel. Maar ga hier niet het schattige onschuldige kindje uit staan hangen. Dit is grotemensenwerk.

 

 

 

 

3

 

 

3 a

 

[Het KOOR is verdeeld in twee halve koren. Ze staan links en rechts tegenover elkaar, met verbeten koppen. Ze knopen banden om hoofd en armen, verschillend van kleur. Ieder kamp heeft een eigen vlag. Ze zijn duidelijk zichtbaar elkaars tegenpartij.]

 

T W E E   K A M P E N

 

Zo zijn er twee kampen

Het ene en het andere

En tussenbeide languit de vallei

Elk heeft zijn eigen heuveltop

Elk voelt zich thuis in eigen kamp

Gelegerd links en rechts van de vallei

 

Ze dragen uniformen

Om te weten wie bij wie hoort

Ik bij jou bij jou (bij jou bij jou)

En jij bij mij (WIJ WIJ WIJ WIJ)

 

Ze weten weinig van elkaar

Alleen wat vooroordelen

Ontstaan, gegroeid, bevestigd door de tijd

Hun woorden ingeruild

Voor militante kreten

Hun echo overheerst in de vallei

 

Ze dragen uniformen

 

De vijand is een verre vlek

Maar straks dan staan ze oog in oog

De dood als derde winnende partij

De gieren en hyena's

Ze weten wat gaat komen

Nu is het gras nog groen in de vallei

 

3 b

 

[Tussen de twee partijen door komt GOLIATh naar voren, de MAN vergezelt hem.]

 

 

VERTELLER

De man met de koffer had hem verteld wat hem te doen stond. de opdracht was eenvoudig: Er waren twee kampen. Goliath werd betaald door het ene, dus moest het andere verliezen.

 

DE MAN

We hebben veel geinvesteerd

VERTELLER

zei de man

DE MAN

Als we winnen, breken er goede jaren voor ons aan. Als we verliezen zullen met name de zwaksten in onze samenleving jarenlang armoe en ellende ondergaan. We moeten dus winnen, dat begrijpt u.

VERTELLER

Maar Goliath had zulke argumenten niet nodig. De koffer met geld was al voldoende. Bovendien had hij er zin in. Zijn grote passie was winnen... en geld.

 

KOOR

Ze weten weinig van elkaar

Alleen wat vooroordelen

Ontstaan, gegroeid, bevestigd door de tijd

Hun woorden ingeruild

Voor militante kreten

Hun echo overheerst in de vallei

 

Ze dragen uniformen

Om te weten wie bij wie hoort

Ik bij jou bij jou (bij jou bij jou)

En jij bij mij (WIJ WIJ WIJ WIJ)

 

 

VERTELLER

[Als een sportverslaggeve] En de Filistijnen stonden aan de ene zijde op een berghelling, en Israel aan de andere zijde op een berghelling, met het dal tussen hen in. Toen trad een kampvechter uit het leger der Filistijnen naar voren. Goliath. [Van dichtbij wijzend op Goliath - die overigens in zo goed als niets voldoet aan de beschrijving] Bijna drie meter lang was hij. Hij had op zijn hoofd een bronzen helm, en droeg een borstpantser van schubben dat ongeveer 50 kilo woog. Bronzen platen bedekten zijn benen, en een bronzen kromzwaard hing over zijn schouder. De schacht van zijn lans leek wel een boom uit een weefgetouw en de ijzeren punt woog ongeveer zes kilo.

Hij bleef in het dal staan en riep naar de linies van de Israelieten: 'Kies iemand van jullie uit, en laat hij hier beneden met mij vechten. Als hij mij verslaat, dan zullen wij u tot knechten zijn, maar als ik hem overwin, dan zullen jullie ons tot knechten zijn en dienen. geef mij een man, dat wij samen strijden.' [Houdt Goliath de microfoon voor, voor commentaar.]

GOLIATH

[Kijkt verbaasd, denkt, dan:] Zo is het.

VERTELLER

Zo stelde de Filistijn zich 40 dagen lang elke ochtend en avond gevechtsklaar op.

GOLIATH

[Het is nauwelijks duidelijk voor welk kamp hij opkamp, het is net of hij ze beide kampen provoceert] 40 Dagen! Laffe honden. 40 Dagen kijken jullie schijterig de kat uit de boom. Ik verveel me. 40 Dagen! Mijn grootste vijand is de verveling, die met geen geld of wijf te verdrijven is. [Staat op.] Als er geen aardse schurftige hond het lef heeft tegen mij te keffen, om als een man z'n tanden te laten zien, laat die God van jullie zelf dan komen, om de rekenig te vereffenen. Of staat ook de Almachtige met de staart tussen zijn benen uit angst voor mij. [Lacht] Het wordt tijd voor penalty's. Doodschoppen.

 

[Donker]

 

 

 

4.

 

 

[In een klein plekje licht, bijvoorbeeld in de aanwezigheid van een kampvuur, met tegen de achterwand de speldeprikken licht van een nachtelijke sterrenheml, zit DAVID. Hij kijkt rond, onderbreekt zijn monoloog om te luisteren, schrijft misschien nu en dan wat in een dagboek, leest daar zijn monoloog misschien uit voor...]

 

VERTELLER

[Vanaf een plek ver bij DAVID vandaan] David was één van de acht zonen van Isaï. Isaï kwam uit Bethlehem, en was zelf te oud om onder de wapenen te gaan. Zijn oudste zoons namen echter dienst in het leger van koning Saul.

David, de jongste, werd herder.

 

[Het KOOR, ditmaal zonder militaire attriburen, stelt zich op in het donker achter David, eventueel verlicht met een nachtelijk blauw.]

 

 

S L I N G E R   E N   S T E E N

 

KOOR

Hij was de jongste van de zonen

Al z'n broers werden soldaten

voor Koning God en Vaderland

gewapend, groot en sterk

Maar vaders jongste jongen

moest passen op de schapen

geharnasd oorlog voeren

is grote-mensenwerk

 

REFREIN:

Hij had geen ander pantser

dan hart en ziel en hoofd

geen andre wapens bij zich

dan slinger en steen

z'n slinger de hoop

z'n stenen geloof

waar hij wanneer het moest

doeltreffend mee schoot

 

DAVID

Als mijn broers thuiskomen van de oorlog, vertellen ze verha­len. Hoe ze oog in oog stonden met de dood. Over strategie, en moed. Over vrienden die ze hadden begraven, over meiden die ze hadden versierd, goedschiks, kwaadschiks, een man is een man. Met glunderende ogen doen zij zich te goed aan de schapebouten die tijdens het feestmaal, ter ere van hun thuiskomst, worden opgediend.

"En broertje", vragen ze dan, "hoe ging het met de schaa­pjes. Nog niet in slaapgevallen tijdens het tellen?"

Mijn krullen zijn lang en verwilderd. Mijn kleren stinken naar zweet en schapen. "Was het nog duidelijk wie de herder was en wie het schaap?", treiteren ze. Ik wil iets bijdehands terug zeggen, maar ik ben moe, kan toch niet van ze winnen, en ongewild zie ik mezelf even als schaap onder de schapen. "Moet dat dan?" vraag ik. Ze vinden mij een kind.

Er zijn weken, maanden soms, dat de schapen lijken te bepalen wie ik ben. Ik voeg me naar hun ritme, volg de route die zij gaan, drink van hetzelfde water. Maar 's nachts ontsteek ìk het vuur. Ik zing voor mezelf, zíj slapen. En komt er een beer, een leeuw, dan weet ik maar al te goed dat ik geen schaap ben als zij. Ik sta recht op mijn benen, kijk over de kudde heen, en moet beslissen wat ik doen zal.

 

KOOR

Hij was een herder voor zijn schapen

leidde ze naar groene weiden

voerde ze naar helder water

bleef nabij met stok en staf

gingen zij door donkre dalen

gaf hij richting en bescherming

in vertrouwen op z'n God en op

de slinger in zijn zak

 

REFREIN

 

Hij was een herder voor zijn schapen

als er één was zoekgeraakt

zocht hij intensief opdat het

niet verloren zou gaan

als er een te moe of zwak was

als er een niet mee kon komen

legde hij het op z'n schouders

leerde het opnieuw te staan

 

DAVID

Ben ik een herder voor de schapen? Of is het stomweg een baantje. Kost en inwoning, een handjevol zakgeld, dromend van een carrière die beter verdient. Ik heb er niet voor gekozen, ik ben stommeweg geworden wat ik ben, omdat ik als jongste overbleef. Laten we de grote woorden achterwege laten. Wie ben ik? De wereld die ik binnenstap is door anderen klaargelegd. Geef ik mijn visie, dan zeggen mijn broers: "Hoor! Ons kleine schaapje doet ook een plukje wol in het zakje." Als ik groot genoeg ben zal ik soldaat moeten worden, net als zij, of de ambtenaar die hun salaris betaalt.

Ben ik een goede herder? Schapen klagen niet. Nu zoek ik nog de beste plekken om mijn schapen te weiden. Nu nog zoek ik m'n eigen weg door de heuvels, en voel ik me trots bij elke nieuwe bron die ik ontdek. Maar straks betreed ik platgetreden paden. Steen. Staal. Asfalt. En ook dat zijn cliché's. Bij het ouder worden neemt de dood een voorschot op je leven.

STEM VANUIT HET KOOR

Je wordt moe

DAVID

Ik word moe.

STEM VANUIT HET KOOR

En laf.

DAVID

[Overweegt het woord] Laf?

STEM VANUIT HET KOOR

Je roest vast, je fantasie droogt op, je soepelheid verdort.

DAVID

Nu zing ik nog, maar steeds vaker zwijg ik als ik merk dat ze mij horen.

Ik zing zo nu en dan voor de koning. Koning Saul. Betaalt prima, beter dan mijn vader, maar een vrolijke klus is dat niet. Die man is gek van achterdocht, en soms vliegt hem dat aan. Toen hij jong was, net koning, wist hij waar het om ging: Wat is een koning meer dan de dienaar van het volk? Maar nu zijn tent een paleis is geworden, zijn leger gegroeid, en met het leger zijn macht en bezit, nu kijkt hij schuldig naar de toekomst. Bang dat wordt afgenomen wat hij met moeite bijéén heeft gebracht. Op die momenten mag ik hem kalmeren. "Die jongen zingt zo goddelijk", zeggen ze aan het hof. Maar wat doe ik anders dan een slecht geweten sussen? In slaap wiegen als een kind met koorts. Voor de eer. Voor de centen. Nee, ik ben niet bang voor de dood. Leeuw en beer? Ik kijk ze in de ogen. Mijn schapen red ik uit hun klauwen. Veel meer ben ik bang voor een leven dat nu al bezit is van de dood.

 

DAVID

[Zingt]

Ben ik een herder voor de schapen

wijd ik mij aan groene weiden

wijd ik mij aan helder water

kan ik delen wat ik heb

en gaan wij door donkere dalen

zoek ik wegen, zoek ik uitweg

heb ik moed om vol te houden

met m'n slinger en m'n steen

 

REFREIN:

 

Ben ik een herder voor de schapen

zoek ik op wie zoekgeraakt is

help ik wegen aan te leggen naar

wie verloren is gegaan

als er iemand moe of zwak is

als er een niet mee kan komen

leg ik armen om een schouder

help ik om weer op te staan

 

DAVID

's Nachts, de hemel zwart en gesloten, voel ik mij soms nie­mand. Wat blijft er van je over als het heelal je maatstaf wordt? Wat zijn we meer dan luizen die menen, dat ze de oli­fant dragen, die plompverloren op hen is gaan zitten?

"Aanschouw ik de hemel, het werk van uw vingers, de maan en de sterren die Gij bereid hebt: Wat is de mens dat Gij naar hem omziet?" Zulke liederen zing ik. Slinger ze als stenen de ruimte in, als stenen van mijn hart. Ik wíl dat Hij me hoort.

Soms denk ik 's nachts dat de hemel openschuift. De schapen worden onrustig, het vuur laait op. Ik schrik. Er zijn engelen. "Vrees niet", zeggen ze. Engelen, mijn hemel. "Vrede op aarde", zingen ze. Grote goedheid. Dan schrik ik wakker. Ik had niet mogen slapen.

Maar dromen zijn hardnekkig. Met name deze: Engelen zingen vrede, en ze verdienen er geen cent aan. Mijn broers kruipen uit hun met bloed besmeurde pantsers. M'n vader, m'n moeder, m'n zusters, we zitten rond het vuur. We hebben alle tijd. De wolf laat het schaap met rust. De panter legt zich neer bij het bokje. Het kalf, de jonge leeuw en het mestvee zullen tesamen zijn, en een kleine jongen zal ze hoeden.

Ik hoop nooit zo oud te worden dat ik geen kleine jongen meer ben.

 

[Hij dooft het vuur, staat op, gaat af. Donker.]

 

 

 

5.

 

[SLINGER EN STEEN. Het is een weinig spektakulaire tweekamp, vergeleken met het bloederige origineel. Want waar gaat het om. De werkelijkheid moet met geloof en hoop onder ogen worden gezien. Ontdaan van angst zien we de werkelijke proporties, en kunnen we de reuzen te lijf met slinger en steen. Dat is geen heldendom. Dat is menszijn op ons best]

 

[Het KOOR neemt weer de posities van de TWEE KAMPEN in. Het wordt licht. Misschien een bloedrode projektie op de achterwand. De MUZIEK zet stevig in, aggressief zingen de koren de refreinen van 'THUIS OP ALLE MARKTEN' en 'GEEN ANDER PANTSER' door elkaar. Een reusachtige karikaturale afbeelding van Goliath wordt tijdens de muziek geheven. Voor de afbeelding staat GOLIATH]

 

GOLIATH

[Pilsflesje in de hand.] 40 Dagen niks! 40 Dagen lafheid! 40 Dagen verveling! Waar blijven jullie.

DAVID

[Komt op, draagt nog een onderdeel van Sauls wapenrusting: een riem met groot zwaard, een legerjack, een stuk harnas, een helm...] Hier ben ik.

GOLIATH

[Lacht] Jij! Al moet ik zeggen: je hebt meer lef dan al deze stupide schapen bij elkaar.

DAVID

Je had 40 dagen bedenktijd, 40 dagen om een oplossing te vinden, die echt iets oplost. 40 Dagen om je vredesduif los te laten, maar jij hebt alleen maar de woede opgefokt en aangewakkerd.

GOLIATH

Over oplossing gesproken. Ik hèb een oplossing. Ik heb jou. [Links en rechts] Dit zoete kereltje los ik op als een suikerklontje in hete thee. Maar eerst zal ik je vermorzelen. En dan zal ik je roeren. En dan zal ik je drinken.

 

[GOLIATH en DAVID blijven bewegingloos staan]

 

VERTELLER

David had tegen koning Saul gezegd: We moeten om die Filistijn de moed niet verliezen. Ik zal met hem het gevecht aangaan.' 'Jij',zei Saul. 'Jij bent nog maar een jongen, hij echter is een geboren vechter.' Maar David antwoordde: 'Majesteit, ik ben herder geweest in dienst van mijn vader. wanneer een leeuw of soms een beer een lam uit de kudde kwam roven, ging ik achter hem aan, en redde het lam uit zijn muil. De Heer heeft mij gered uit de greep van leeuwen en beren, hij zal mij ook redden uit de greep van de Filistijn.' 'Ga', zei Saul. 'De Heer zal je helpen'. Toen hielp hij David in zijn wapenrusting; hij zette hem een bronzen helm op en deed hem een pantser aan. Tenslotte gordde David zijn zwaard over zijn uitrusting en probeerde te lopen, als een kleine Goliath. 'Ik kan er niet in lopen', zei hij, en trok alles weer uit. Hij pakte zijn stok, zocht in de beek vijf gladde stenen en stopte ze in zijn herderstas. Toen ging hij op de Filistijn af.

 

 

[DAVID ontdoet zich demonstratief van zijn laatste stukje gevechtsuitrusting, pakt zijn slinger. GOLIATH komt dreigend op hem af, DAVID wijkt niet, hij richt zijn slinger.]

 

VERTELLER

De afloop is bekend: Toen de filistijn tot de aanval overging en al dichterbijkwam, snelde david op hem toe, stak zijn hand in de tas, nam er een steen uit, slingerde die weg en trof de Filistijn zo hard tegen het voorhoofd dat de steen er in doordrong en de Filistijn voorover op de grond viel.

 

[De grote afbeelding van Goliath stort met flink lawaai ineen, net als GOLIATH zelf, die krimpt ineen, tot een schichtige man, op zijn knieen, eerst, later ineengerold als een klein kind. KOORLEDEN drommen er om heen, en dragen even later DAVID op hun schouders.]

 

DUIMPJE (MET KOOR)

Geen standbeeld voor David.

Hij was geen superheld,

supermensen bestaan niet (NEE!)

al beweren de reuzen van wel (JA!)

Ze liegen.

 

[DAVID maakt zich los van het KOOR, zoekt eenzame plek, kijkt naar uitbundige massa]

 

Wat wel bestaat

Wat blijven moet

de herinnering aan dit moment:

met slinger en steen

de slinger hoop

de steentjes geloof

ging David de reuzen te lijf

Dat vraagt niet om een standbeeld

dat vraagt om op te staan

waar nodig

word wakker jij die slaapt

sta op uit de dood.

 

 

 

 

6.

 

 

[Het podium is leeg. KOORLEDEN hebben her en der hun toevlucht gezocht, voor zover ze zichtbaar zijn, zie je hun moedeloosheid.]

 

IEMAND

Later, veel later, als een verre afstammeling van David, werd een kind geboren. Bij zijn geboorte schoof de hemel open, herders schrokken overeind - dit was wat ze zo vaak hadden gedroomd. Nu gebeurde het - Vrees niet, engelen zongen vrede. Jaja. Neenee. En toen het kind ouder werd, nam hij het op tegen de reuzen van zijn tijd.

 

[Tijdens de volgende vertelling komen de KOORLEDEN langzaam 1 voor 1 het podium op, en vormen aarzelend een groep achter de verteller. Nog altijd zie je de verwarring en teleurstelling die kenmerk zijn voor de Goede Vrijdag die zo goed niet leek voor de betrokkenen.]

 

Zo trok Jezus rond van stad tot stad, van het ene dorp naar het andere. In de synagogen onderwees hij mensen. Hij maakte het grote nieuws van Gods Koninkrijk bekend. Genas zieken en kwalen. nam het op tegen de dood, tegen de reuzen van zijn tijd. Telkens wanneer hij de mensenmenigte zag, verdeeld, verward, was hij met ze begaan, want ze waren als schapen zonder herder, opgejaagd, verzwakt.

De Geest van de Heer rustte op hem. Hij werd gezonden om goed nieuws te brengen aan de armen. Om gevangen vrijheid aan te zeggen, en de blinden het daglicht. Om de onderdrukten vrij te laten. Om het jaar van Gods gunst af te kondigen. Zo nam hij het op tegen de reuzen van zijn tijd.

GETUIGE

[Komt uit de groep naar voren] Hij zei: heb het lef uit je pantser te kruipen, hij zei: heb het lef te vertrouwen

VERTELLER

En?

GETUIGE

Met slinger en steen als enige wapen bij je, de slinger hoop, de steentjes geloof.

VERTELLER

En?

 

[GETUIGE kruipt terug in de groep]

 

TWEEDE GETUIGE

Hij porde in gewetens. Hij rommelde in tradities. Hij zei: Alleen als je weet waar het op aankomt, kun je ze aan, de reuzen van je tijd.

VERTELLER

En?

 

TWEEDE GETUIGE

Hij deelde van wat hij had. Slinger en steen. De slinger hoop. de steentjes geloof.

DERDE GETUIGE

En de reuzen brulden, dat wil zeggen, ze zeiden beschaafd de verschrikkelijkste dingen. Ze vergaderden, met dichte deuren. Ze zetten de feiten naar hun hand. Ze zeiden glimlachend, beterwetend, zichzelfbeschermend: Jij! Wie denk je dat je bent? Eén knip van onze vingers, en we zijn je kwijt... Nee, dat zeiden ze niet. Dat deden ze. Nee, dat lieten ze doen.

DIVERSE STEMMEN UIT HET KOOR

Er werd gevangen genomen.

Er werd vernederd.

Er werd tot bloedens toe geslagen.

Er werd gemanipuleerd, een oordeel geveld.

VERTELLER

Ze sloegen hem aan een kruis om te sterven.

 

 

E R   W O R D E N   B O M E N   O M G E H A K T

 

Er worden bomen omgehakt

Voor een kruis dat dof en dreigend

Probeert de hemel klein te krijgen

Er wordt een boom voor omgehakt

 

De dood hangt heersend in de lucht

Als een oordeel. 't Zijn de dagen

Zonder hoop. De spijkerslagen

Slaan hun oordeel door de lucht.

 

REFREIN

Op de heuvel die genoemd wordt schedelplaats

Schandvlek van een wereldstad

Monument van leven dat

Over lijken ging en over lijken gaat

Golgotha, de voetenbank van Goliath

 

Er hangt een herder aan het kruis

Zich vervelende soldaten

Imiteren spottend schapen:

Herder kom dan van je kruis

 

Een troep soldaten rond het kruis

Er keft een hond waarop de horde

Zich weer rangschikt tot de orde

Van soldaten rond een kruis.

 

Israëlieten en Romeinen

Vertegenwoordigers van beiden

Verzameld aan weerszijden

Van die vervloekte aan het kruis

 

Er hangt een herder aan het kruis

Hij fluistert pijnlijk naar beneden

Fluistert: Lieve God vergeef ze

Ze weten zelf niet wat ze doen.

 

Wie sprak recht in deze zaak

Het is een ingewikkeld leven

Wie heeft hier de wet gegeven

Wie is hier de baas van wie?

 

De pijn. De dorst. Z'n keel is droog

Niemand kan hem water schenken

Zij die in tranen aan hem denken

Aangeslagen, machteloos.

 

REFREIN

 

De zon verdwijn, de duisternis

Godverlaten is dit lijden

Hemel. Aarde. Tussen beide

Hangt de herder aan het kruis

 

Z'n laatste woord: Het is volbracht.

Z'n vrienden die het zien, het horen,

Voelen zich voorgoed verloren

Hun hoop werd als een schaap geslacht.

 

REFREIN

Er worden bomen omgehakt

Voor kruisen overal, die zwijgend

De hemel met hun dood bedreigen

Worden bomen omgehakt.

 

[Uit de groep treurenden komt MARIA tevoorschijn. DE MUZIEK zet in. MARIA bukt zich en raapt een paar witte kiezels van de vloer. Ze speelt er mee. Anderen knikken bemoedigend naar haar.]

 

MARIA

Op de eerste dag van de week, gingen we vroeg in de morgen naar het graf. De steen die het graf afsloot, zwaar als de dood, was weggerold. We gingen het graf binnen, we vonden zijn lichaam niet. Onze Jezus. Zijn leven was gestolen. Nu ook nog zijn lichaam. Dachten we. We hadden het willen koesteren, zolang het nog kon, als het enige dat we nog hadden. Zo stonden we daar. Toen twee mannen, in blinkende kleren, zo nieuw, zo anders dan wij in onze kleren van dood en  verdriet, ons aanspraken. Wat wilden ze. We schrokken. Waarom zoeken jullie de levende bij de doden? zei de een, en de ander. Waarom zoeken jullie de levende bij de doden?

[Ze koestert de steen]

Nu doet er een vreemd verhaal de ronde, dat de steen die het graf afsloot, dat de steen die wegrolde voor het graf uiteenviel, verbrijzelde tot ontelbare kleine witte steentjes geloof. Je kunt ze overal vinden, als je ze zoekt.

 

KOOR

Zolang het daglicht

zolang het dag is

zolang het daglicht

gaat als vriend met je mee

 

waad door het water

koelstromend water

waad door het water

zoek een scherpe witte steen

 

valt dan de avond

dan als het nacht wordt

valt dan de avond

sluit je vingers er om heen

 

leg je te rusten

rust in je dromen

leg je te rusten

met je hoofd naast de steen

 

wat doet een dromer

zalig de dromers

wat doet een dromer

meer dan dromen alleen

 

's morgens word je wakker

helder word je wakker

's morgens word je wakker

in je hand de witte steen

 

wat doet een dromer

zalig de dromers

wat doet een dromer

meer dan dromen alleen

 

opgewekt een nieuwe morgen

trek je schone kleren aan

in je zakken links de slinger

rechts de kleine witte steen

 

TWEE KOREN

En nadert de reus

Als een krijtstreep in de wolken

En nadert de reus

Als een gifwolk in je hoofd

En nadert de reus

Als een kring die wordt gesloten

En nadert de reus

Die het licht van kleur beroofd

En nadert de reus

 

En nadert de reus

Als de dagelijkse kringloop

En nadert de reus

In zijn pak van goed fatsoen

En nadert de reus

Met zijn recht van de sterkste

En nadert de reus

Weet dan wat je staat te doen

 

KOOR

Slinger je steen

slinger je steen

slinger je steen

als je kunt

 

slinger je steen

slinger je steen

slinger je steen

als het moet