O   H E E L S U M

 

                           

 

 

 

 

 

                                [Uit: Snackpalace]

 

 

O Heelsum, ieder uur gaat er 5 maal een bus

mensen bij de halte, zij geeft hem een kus

hij spuugt z’n kauwgum uit in de goot

haar lippen zijn lief, haar rugzak is groot

als de bus arriveert ziet hij hoe een kat

ternauwernood aan de dood ontsnapt

 

Uit de Dopheidelaan komen jongens gefietst,

van het Wilhelminapark, met een tas achterop

bezweet is hun kop, luidruchtig hun  stem

de voetballerstrots van Redichem

een vuilniswagen claxonneert

naar het kind dat zojuist heeft fietsen geleerd

 

Bij van de Bovenkamp, garage op de hoek

staan de occasions weer ‘ns breed op de stoep

en de verbouwing die daar al decennia duurt

irriteert met z’n rotzooi de hele buurt

en in de bernardlaan trekken eik en plataan

voor de komende zomer hun blad weer aan

 

O Heelsum als op een zwoele zomernacht

met alle ramen los de wolfhezertrein

over het wolfhezerbos de slaapkamer inwaait

en als de wind is gedraaid ruist het snelwegverkeer

dat raast her en der gehaast heen en weer

in het hart van al die wegen kom ik jou

mijn bed en mijn brood

steeds weer tegen

 

en bij Supermarkt Neef komt de dorpspraat bijeen

bij kassa en kaas over zwanger en dood,

en aan de Utrechtseweg in vijf maal een flat

heeft de ouderdom z’n tent opgezet

terwijl voor de jeugd bij fietshandel Klein

steeds meer scooters in de handel zijn

 

Café het Zwarte Paard, ooit Heelsums bordeel,

schenkt wielrenners koffie, ze lachen luidkeels

de kastanjelaan af naar de Heelsumse beek

waar de paarden staren, in vochtig groen gras

naar de kerk op de heuvel, die oud van lijf

nog steeds de zondagse liefde bedrijft

 

tussen wilgen die scheuren op het kerkhof ernaast,

met de beuk die er staat als troost voor wie treuren

staat op iedere zerk, een naam die je kent,

van lagere school, van winkel of kerk

en in de Koninginnelaan na koninginnedag

hangt nog een restje plastic vlag

 

O Heelsum als op een zwoele zomernacht

met alle ramen los de wolfhezertrein

over het wolfhezerbos de slaapkamer inwaait

en als de wind is gedraaid ruist het snelwegverkeer

dat raast her en der gehaast heen en weer

in het hart van al die wegen kom ik jou

mijn bed en mijn brood

steeds weer tegen

 

Ach heelsum ieder uur vijf maal een bus

mensen bij de halte, zij geeft hem een kus

hij spuugt z’n kauwgum uit in de goot

haar ogen zijn lief, haar rugzak is groot

hij vraagt nog weer eens waar ze heen denkt te gaan

zij zegt: zo ver mogelijk hier vandaan