G E E N   S P R O O K J E S

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1

 

Vertel me geen sprookjes. Vraag me niet

geen sprookjes te vertellen, daar heb ik

het leven niet voor. Te kort. Een sprookje

eindigt waar je het laat eindigen. Als je,

lieveling, nog slapen wil deze nacht, vertel

ik tot lang & gelukkig of hopeloos verloren,

anders zwijg ik, en hoe langer ik zwijg

hoe groter de kans dat ik je sla. Of je

dat wilt?

 

 

 

 

 

2

 

Er was eens geen koning. Je vraagt erom.

En dat was wat niemand kon verdragen. Niemand

was te klein en gaf het op. Zo gaat het maar door.

Dus ging men op zoek, op jacht, headhunters,

dat soort geklooi met bureaus, en aftrekposten.

Men ging te kijk bij stadions, kroegzalen, en

spiegels waar hoofden samenkwamen. Zo vond men

voldoende koningen voor enkele eeuwen, maar

niemand kon kiezen. Maar niemand was

te klein om te kiezen. Dus koos men niet,

men volgde te pas en te onpas, en droeg zelf

de kroon die de koning niet dragen kon

in handen, zo lang als. Niemand leefde

lang en gelukkig. Maar met wie. Niemand

is altijd alleen.

 

 

 

 

 

 

3

 

Er was eens een koning. Zo moet je niet

beginnen. Die tijden zijn voorbij. Er was eens

wel een koning, die geen koning wilde zijn.

Het kostte teveel, voortdurend het

verantwoording afleggen, op balkons en

postzegel. Mijn tijd is voorbij, zei hij, wie wil

mijn leven zodat ik kan sterven. Er waren

liefhebbers, maar die vielen af bij nader

inzien. Je moest stabenen hebben en een

plat gezicht, vanwege de postzegels.  Zo

bleef de koning koning, maar wel

onopgemerkt, en dat was behoorlijk slim.

 

 

 

 

 

 

4

 

In een donker woud leefde een meisje van

7 mannen. Elke man nam haar een

eigen dag & eigen nacht. Waren het

er maar 6 dacht zij, dan had ik 1 dag vrij,

maar God bestond nog niet in haar heelal.

Het leven was een rekensom van

8 tot 8, dan wisselde de wacht tijdens

het ontbijt.

Op een nacht

liet ze haar kleren achter, haar huid, die

wisselend rook naar bomen, orchidee,

of oeroude schimmels, haar spieren,

haar vormgevend vet, en alles

wat haar bond aan huishouden en

persoonlijke hygiëne, en nam zichzelf

mee naar een plek waar alleen het

volle maanlicht voldeed om voorzichtig

nieuwe contouren te schetsen. Zij en de maan

bedreven de liefde, zegt men, en hoe

die langzaam kwam, vol werd, en afnam

maar nooit verdween.

 

Geen van de mannen

miste haar, zoals bleek, haar stoffelijke

rest voldeed, en passeerden zij haar,

na een vergadering van gewicht,

in het licht van weer een volle maan,

dan was er geen herkenning. En nooit

kreeg de dood haar te pakken, omdat er

niets te pakken was.

 

 

 

 

 

 

5

 

Er was een herderinnetje met 3

schapen. Het ene schaap was groot als

een pasgeboren katje, maar wel de oudste.

Het tweede schaap was groot als een

St-Bernhard, maar lag levenslang languit

in de wei. Van het derde schaap wist

ze niet eens dat ze het bezat. Altijd was

het beest aan de wandel. Dat schaap was

de jongste, en de meest artistieke

van de 3. Nooit maakte het beest 2 keer

hetzelfde geluid, en in geval van wel

noemde hij het ritme.

 

's Morgens ging de zon op, en dat

jaren achtereen. Het herderinnetje

bezocht een middelbare meisjes-

school, waar ze naast vioolspelen

thuisraakte in vakken als

koken, wiskunde en de statistiek van

vreemde talen. Het kostte haar veel

energie, en terwijl ze studeerde

vergat ze haar schapen. Het eerste

schaap werd opgegeten door een wolf.

Het tweede schaap ging zonder

stuiptrekkingen ongemerkt

dood. Het derde schaap schreef

een vioolconcert.

 

Zo ontmoetten zij

elkaar op een dag tijdens een première.

Zij droeg een jurk met blote schouders,

hij boog zo diep dat het wol op z'n rug

van achteren boven zijn boord uitkwam.

Zij speelt als een herderinnetje,

schreef de pers. Over de componist

werd niets gezegd, want men wilde

aardig zijn vanwege haar. Ander-

halve eeuw later kwam de erkenning.

 

 

 

 

 

 

6

 

Vertel me geen sprookjes, zegt zij.

Je hebt woorden die zakelijk aangeven

wat geweten moet worden om van A

naar B te gaan. Doden sterven niet

fictief. Sterven is stof worden, ontdaan

van dromen.

 

Oja? Mag ik dan tenminste

o ja zeggen?

 

 

 

 

 

 

7

 

Er was eens een vrouw met geen gezicht.

Niemand keek haar aan. Kijk me aan,

zie je mij, kijk niet zo krom. Ik zit hier achter,

ik leef hier tussen, hier ben ik voor in.

Met een boogje, mag dat wel?