Z a c h t e   m a c h i n e

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Mens is een zachte machine, / een buigbaar

zuiltje met gaatjes, / propvol tengere draadjes / en

slangetjes die dienen / voor niets dan

tederheid / en om warmer te zijn dan lucht. - Leo vroman.

 

 

 

 

 

1.

Leo zegt: je bent een machine,

een zachte weliswaar met tedere orgaantjes

die verkleinwoordjes rijmen op het ritme

van je hartslag.

 

In dit kastje

klinkt achter het aandoenlijke

zoemen van wieltjes, het knarsen

van ontwrichtende radertjes,

 

in dit kastje

woont niemand

als je kijkt

 

als je kijkt

kijkt niemand, is er

alleen maar een kastje.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2

Zelf speelde ik een bescheiden rolletje

in de medische soapopera 'Onderzoek':

Ik dronk een smerige witte pap en de enige

spanning die werd opgebouwd

ontlaadde zich na de stille bazuinstoot

van plotselinge buikkramp in het steriele

ziekenhuistoilet.

 

Een mollige zuster in een jurk van papier

reikte mij met roze vingers een waslap, maar

laat ik niet op de gebeurtenissen

vooruit grijpen.

 

Ik dronk een witte pap en de camera

registreerde close-up hoe het gangenstelsel

van maag en darmen zich vulde zoals

een fles wordt gevuld met yoghurt.

 

Voor het eerst zag ik mijzelf

op een televisiescherm in de nogal

objectiverende rol van riolering.

 

 

 

 

3

.

Het mysterie van jouw aderen

blootgelegd als de plastic

buizen in huis waar deskundigen

achteloos moeiteloos draden doorheen

doen glijden. Lief lichaam van jou:

Kwestie van pompjes buisjes

en stroomstootjes, geregeld

in het centrale zolderkastje

waar je zelf zo goed als geen

zicht in hebt. Hooguit een projectie

op een grijze monitor schuin oven

de tafel waar jij je naakte lijf

hebt neergelegd. Een taal

die fascineert maar steken blijft

voor het pantser van je kippevel.

 

Zo bloot.

Zo ondoorzichtig.

 

Zo zacht.

Zo lief.

 

 

 

 

4.

 

De eerste keer dat een lichaam

levenloos op tafel werd gelegd

om de verpakking te verwijderen,

zoals de Hollander zijn kaas

van korst ontdoet, zoals

de vriend de strakke leren

broek van zijn vriendin, het

veelbelovende zangeresje,

zoals hij zegt, zoals

de vrouw op de bedrand

haar grijze kousen en die

weglegt bij haar andere kleding-

stukken: onder de stoel

de spitse schoenen waar ze

rode voeten in krijgt, over de leuning

de japon en de onderjurk die bij

de naden scheurtjes vertoont,

de lichaamskleurige bustehouder,

het gebit op het kastje - als

een weke oester ligt ze onder

een licht laagje ganzedons - ,

 

dat moet een bijzondere dag

zijn geweest: de nog ingepakte

arm van de onderzoeker ontrafelt

spiertje na spiertje die

van het lijk, analyseert daarbij

zijn eigen mechanisme: Nergens

een stoeltje voor de duivel.

 

Als 's avonds de onderzoeker

bij zijn vrouw in bed schuift

kijkt hij met scherpe ogen.

Als ze haar schouders opdringt

als ze vraagt 'vrijen', zegt hij:

'Nu niet', hij ziet

de kleren op de stoel, de spitse

schoenen, het gebit. Hij legt

 

haar ingewanden bloot

met messcherpe tanden. Hij hult

zijn tong in rubber, hij likt

zijn lippen peinzend schoon.

 

 

 

 

5.

 

Vroeger heette het doolhof, nu

computer, dat pappige labyrint

van stroomstootjes aan en uit,

 

dat groeit in complexiteit

en eindigt in de totale eenvoud

van de uitschakeling:

 

'Vader in Uw handen beveel ik

mijn programma' - maar waar in godsnaam

blijven de kleuren, door licht

 

uit aarde en lucht tot landschap

gecomponeerd, met daarin

het fietsertje

 

van horen, zien en voelen

dat klimt en glijdt, zeurt en zingt,

dat sporen volgt en achterlaat

 

met de vraag of een woord

nooit meer gezegd, nooit meer gehoord

toch bestaat.

 

 

 

6.

 

Soms knagen er ratten,

paren ze lustig, baren ze

ratjes van roze rubber

die zenuwachtig trippelen,

scherpe nageltjes pinnen

in je brein. Hoofdpijn

zeg je, ze zoeken uit-

gangen, oplossingen

tegen zichzelf, ze kennen

de overdosis zelfmoord.

 

Soms zijn ze te dresseren,

denk je, soms verwilderen zij

tot kleine duiveltjes

maar wat is een rat?

Ook maar een mechaniekje,

doolhofje in de kop

waar kleine knikkertjes rollen,

glanzende trosjes atomen,

bolletjes geconcentreerde

energie, maar o zo slopend.

 

Nooit geweten dat je vader

zo goed in knutselen was, terwijl

al die tijd je moeder geregeld

koffie binnen bracht - zo was

dat toch in die tijden? - later

kwam het rattengif.

 

 

7.

 

Ontsporen. Met 27 leerlingen stap ik

bijvoorbeeld in zo'n gedicht dat rijdt

als een treintje buiten het spoor

van de dienstregeling - nog voor

we rijden roepen ze 'waarheen', tijdens

'waarom', en bij het passeren

van ieder mogelijk station

zeggen ze 'stoppen we willen

eruit waar zijn we hier?'

 

Ze schroeven de asbakken los

ze strooien as op de grond

ze schreeuwen de lucht kapot

het is niet kwaad bedoeld

 

ik sla mijn handen voor de oren

en beperk mij tot het zien van

televisiebeelden van buiten:

landschapjes met daarin achtergelaten

tekens van zachte machientjes

die thuisgekomen koffie drinken

uit kopjes, woordjes pruttelen

uit roodgeverfde speakerboxjes.

 

Trekken zij aan de noodrem

met gehandschoende handen,

hun hoofden in plastic, hun brood

over de vloer, imiteren ze lachend

de kwek van Donald Duck; dan

rochelt de trein, staat stil

in een weiland zelfs zonder koeien,

en slaat de verveling hen

vechtend tegen de grond; dan

leg ik mijn hoofd tegen

de warme huid van de trein,

mijn lichaam gestreeld door armen

die ik mij verbeeld

bij wijze van poëzie.

 

 

8.

 

De lucht geeft stinkend over

maar als ik thuiskom

zoen jij mij nieuwe adem

in de mond.

 

Ik leg mijn handen op de rug

van je heupen en paardrijd

het landschap in mij wakker:

Zuid-Engeland zomers,

 

de okerhete korenheuvels,

de lang klim tijdens het zakken

van de zon, en net

na het zetten van de tent

 

viel de regen.

Wij dronken thee bij zaklamplicht,

wij lagen, we lachten opgelucht,

we vreeën,

 

zo onhandig nog.

We stonden op

in een verrukkelijk groen gat,

nat nog, de beek

 

overstroomde de weg.

Er was een kleine winkel

waar alles andere kleuren had

dan thuis, de zon

 

was er weer,

de huizen van de ansichtkaart

die we kochten. Maar ongetwijfeld

denk jij aan wat anders.

Je bent ouder nu,

zelfs je heupen. Dezelfde wegen

herinner jij je anders.

Je huilt nog zo vaak.

 

We drinken thee. De zon

slaat vuur in de glazen.

Jij schaterlacht

met Karen terwijl

 

Margriet koffie zet

van louter water - ze kent

de reclame: bij zo'n moment

hoort koffie.

 

 

9.

 

Dan zeg jij zoals jij alleen

dat zegt, zoiets als: mannetje

mens zachte machine, zoals jij

alleen dat zegt, en hoor ik

zoals ik alleen dat hoor, zoiets

als: mannetje mens zachte

machine, zoals ik alleen dat hoor.

Daar tussenin wandelt het mysterie

dat vooraf niet bestaat, dat achteraf

geen mysterie is. 'God behoedde

de mens', geef Leo maar een zoen.