K a n a

 

 

 

 

 

 

 

's   M o r g e n s

 

 

 

's Morgens trekt hij zijn auto aan,

ontbijt, en rijdt naar zijn werk:

een grote klerenkast.

 

's Avonds wassen twee armpjes

zijn voorruit in de regen en spoelt

het bier zijn buikje.

 

Zijn vrouw vindt hem lief en hij

haar ook. Even nog,

voor het slapen, ja.

 

's Morgens na de koffie wast hij

zijn auto en drinkt koffie. Die dag

noemt hij zaterdag.

 

 

 

 

 

 

 

G e s c h i e d e n i s

 

 

Er staan twee huizen.

Het linkerhuis is wit en het rechter

is jarenlang rood geweest.

 

Sinds kort is het rode huis

wit geverfd en in het linker

zelfmoord gepleegd.

 

Er stonden die dag twee auto's.

De ene was wit met rood en de andere

kan ik me niet meer herinneren.

 

Nu ik er langs fiets

schijnt de zon. Beide huizen

zijn even wit.

 

 

 

 

 

 

 

G e h e i m

 

 

Ik projecteer mijn geheim

op de vlakke witte muur.

Ik geef de diagnose,

 

niets blijft er over.

En allemaal zeggen ze:

Er is geen geheim.

 

 

 

 

 

 

 

 

D e z e   s t r a a t

 

 

Deze straat kent alleen maar hoeken.

 

Zij die van hoeken houden

praten tot laat met hun handen

in het café.

 

Zij die bang zijn voor de kroeg

zitten thuis en schuiven

blokletters in de kruiswoordpuzzels

van hun omroepbladen en kijken

ter illustratie tv,

 

Buiten ligt de straat

met beurse plekken

neergeslagen tussen de huizen.

 

Zij die houden van huizen

gaan er snel voorbij.

 

Deze straat kent geen genade.

De ene stap jaagt de andere op

en als ik zing hangt het geluid

als een ademwolkje voor mijn mond.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

T e l r a a m

 

 

Voor het raam tel ik

de letters van dat wat ik

zeg te geloven.

 

De twijfel begint bij 'jij'.

Zijn dat er 3 of 2,

is de vraag aan jou.

 

Jij zwijgt en vervolgens

begin ik te twijfelen

aan je bestaan.

 

De volgende morgen

ben je verdwenen. Ik weet zelfs

niet wat ik mis.

 

Ik heb m'n best gedaan.

 

 

 

 

 

 

 

Q u i z

 

 

Het voorland van mijn kennis

is de quiz. Stel

dat God des daags

een vraag stelt, dan pluk ik

mijn antwoord en hoop

dat Hij zal zeggen:

'Goed zo jongen ga door

naar de volgende ronde'.

Desnoods dat Hij oordeelt

na een bazuinsignaal: 'Fout

helaas, we proberen het

nogmaals'. Zelfs

al kost het me punten.

 

Alles liever dan dit:

's Nachts lig ik in mijn bed

en klaag: Waar godverdomme

blijft die vraag.

 

 

 

 

 

 

 

 

Z o n d a g s

 

 

Zondags na de koffie

en de trots van zelfgebakken cake

bouw ik ook nog

een huisje: Prachtige prenten

aan helwitte muren, met God

als een mooie vrouw

achter het raam. En ik

 

ga op bezoek met

after eight, bloemen

en hapklare brokjes

poëzie. Dat lijkt

veelbelovend.

 

Ik zet mijn fiets

in het schuurtje en hoor

in het kolenhok opgesloten

maar zingend een jongetje.

Als ik hem er uithelp

zegt ie enkel: 'Dus toch',

en wast in de grote vijver

een spartelnaakte vis,

zichzelf, en vervolgens

mijn handen.

 

Dan zegt ie: 'Kom we gaan

dit vieren

met after eight, bloemen

en kleine fragmentjes

God.'

 

 

 

 

 

 

 

E m m a ü s

 

 

Met liefde wil ik schrijven

over de wandelaars

 

naar Emmaüs, maar liever zou ik

deze twee wandelend willen zijn:

 

Die mens die ons achterop komt - wij

maar denken waar bemoeit ie zich mee -

 

dan tussen ons - Wat zegt ie? - en later:

'Kom binnen en blijf'. Opeens dat gebaar:

 

Ben jij het dan toch weer? En dan

is ie verdwenen, zelfs geen vingerafdruk,

 

op tafel alleen nog kruimels brood

en een bloederig bodempje wijn.

 

Laat ik eerlijk zijn: het liefst

schrijf ik op hagelwit papier

 

dat ik het ben, die twee: Met

stapjes taal wandel ik m'n gangetje

 

naar Emmaüs. (Soms is het net

of hij me inhaalt.

 

Blijkt hij weer verdwenen

dan zucht ik.) En lees.

 

 

 

 

 

 

 

E l i a

 

 

De aardbeving schudt

mijn kennis als een kaartenbak.

Geordend weer, mis ik jou.

 

Gedonder schopt me onder

m'n hol, een grof spektakel

zonder naam.

 

Een windvlaag jaagt me

op de knieën. Lieve God

was jij het maar.

 

Nee, als het stil wordt

blijk ik te zitten

en iemand zegt geduldig niets.

 

Of niemand zegt geduldig iets.

God ben jij het, zeg ik te veel,

zulke dingen zeg je dan

 

niet meer.

 

 

 

 

 

 

 

K a n a

 

 

Zo had je er een die maakte

zomaar wijn van water. Niet

 

om te slapen of omdat

zijn moeder zo vreselijk

 

zeurde, en ook betreurde hij

geen diep gemis, nee hij maakte

 

stomweg wijn van water

omdat het zo zalig is. En zo

 

openbaarde hij zijn geheimenis:

Dat ogen zagen, dat benen

 

bewogen op het lied van Maria,

dat lippen weer zoenden,

 

de armen weer aten van bijna

niets, brood en vis, en de hebbers

 

alleen maar bevroren bezaten

vrieskisten drieweken oude kip.

 

Hij niet: Brood en wijn.

Wat zullen we vanavond

 

uitgelaten mensen zijn.