J E Z U S   I N   M A L A G A

 

 

 

 

 

 

1

 

De stad die zich uitstrekt

langs de kust is niet

de badgast die zonnebaadt.

We rijden er onwetend

binnen met de bus. De stad

is een koortsblaar die zich

korstig uitbreidt.

Toeschouwers wachten lummelend

langs de weg de komst af

van de racefietsende Jezussen.

in de kroegen op de tv's

zijn ze voortijdig zichtbaar.

 

In het centrum rommelt

volk bijéén

voor het starten van de processie.

De jezus op stalen voeten

wacht in een steegje.

het voorhang schuift

met rukjes open.

 

 

 

 

2

 

Een vreemd pakhuis deze stad:

Winkeltjes en woonkamers staan er

gestapeld langs de gangpaden,

blauwe bussen schuddebuiken

voetvolk af en aan. De inwoners

lopen er kort bij de grond:

de zwarte, de grijze, de grof-

gerimpelde, de roodaangezette.

Ze bekrassen de straat

met hun hakken. Ze dragen de zon

in hun broekzak.

 

Deze stad is een vreemd pakhuis.

Het licht dat vlekkeloos binnenvalt

betekent de wanden met vlakken.

 

 

 

 

 

3

 

Twee mussen, iets minder grijs nu,

iets minder Hollands, denken ze,

trippen het centrum binnen van Malaga.

Ze doen er wat winkeltjes aan, ze lopen

gearmd, ze dragen bij zich voorbarig

een klein souvenir. Ze weten half niet

wat bedekt staat te gebeuren: Argeloos

betreden ze het koele voorportaal

van dit roomse broodjes theater.

In papagaaientaal proclameren affiches

de komende processie: De hondenogen van Hem

weeïg onder prikkeldraad. De hoofdrol-

speler een pop om mee te spelen.

 

 

 

 

 

4

 

Malaga speelt Golgotha, blijkt later.

de hele stad doet mee: De hoge burcht

die lui in de zon ligt, de palmen,

voorjaarsdronken nog van het hosanna,

de kathedrale spelonk die wacht

op het lijk, de stegen, de vrouwen met gezichten

als grammofoonplaten vol oude taal.

de klapstoeltjesdans van roezemoezig

publiek dat zo anders dan wij

weet wat gaat komen.

 

 

 

 

5

 

Kijk, zeg ik, daar hangt weer

zo'n platte Jezus, bloedend

in de vitrine van een bioscoop.

De metgezel, een heroïeke god van

vlees, spuwt zonsondergangen vuur:

First Blood, Mij is de Wrake.

en zie: Die lijden zal de vrijdag,

die op zal staan de zondag, hij hangt

geknijperd tussen opgezette

vrouwenlijven in de kiosk. Kijk

hoe breed ze lachen als ik langskom,

met opgefokte smoelen uitgekleed,

glanzend gezalfd met olie.

Ik grinnik maar wat als ik langsga.

Hij die schreef in het zand, die

de voeten waste, die vuurspuwers

het vuur ontnam, opgeprikt hangt hij

achter glas naast de kinderjurkjes

stijf van kant, rood als wijn.

 

 

 

 

 

6

 

Was Je een Spaanse van 3,

als een pop op korte beentjes

hobbelde je over straat. Als dame

droeg je mantelpakjes in de

supermercado. Als vrouw

van een visser dweilde je plavuizen

in zo'n toren van Babel aan de kust.

 

Was je Jezus

in de straten van Malaga,

ze zouden je dragen op handen.

je kreeg geen kans om op te staan.

 

 

 

 

 

 

7

 

De toren van de kathedraal verschijnt ons:

een monumentaal tarwebrood

dat opstijgt, dat neerdaalt,

tussen sombere pakken havermout.

 

Wie neemt en eet?

 

De wind neemt hapjes

met trage raspende tong.

Wie vroeg om brood, kreeg

stenen.

 

 

 

 

 

8

 

De toren van de kathedraal

dicteert ons de richting.

door gepleisterde loopgraven

die stinken naar pis,

waar uitgespaarde hokken

door kooplui zijn gevuld

met lamplicht en zoetkleurende

koopwaar. En gaandeweg

verdwijnt het dictaat

van de verschijning.

 

Rita, de levende, stapt over

de scheidslijn: Links uit de schaduw,

rechts in het licht.

Ze bekleedt haar hoofd,

hoog op haar pijnlijke rug,

met een schitterend lapje zonlicht.

 

 

 

 

 

 

9

 

Opzij van de kathedraal ga ik

voorbij een wulps trosje mensen dat

met spitsgeschoende steeltjes

bungelt aan de aarde. Dat babbelt

met kersenrode mondjes. Dat ademt,

nerveuze wolkjes rook. Dat wacht,

misschien op een fotograaf die dit

moment zal platslaan om te bewaren.

Figuranten die het beeld opeisen,

tot onverwacht het voordoek openscheurt

staan zij nooit in hun hemd, nooit

met de mond vol tanden. Ze vullen het beeld

met foto's van zichzelf en laten

de anderen kijken. Ze zijn

de sirenen voor het oog. Mijn oog.

 

Op mijn netvliezen drink ik

hun sherry uit schitterende glazen

op hoge voeten, zwijg, en beken

pas later laf mijn afschuw.

 

 

 

 

 

10

 

Reusachtige leeuwenpoten omsluiten

de stal van het Lam: De kathedraal

staat onverwacht in volle lengte voor me.

als een platte zandstenen stiletto

uit Spaanse aarde geschoten.

 

Links en rechts van de ingang

twee olifantsoren van hout met

Eén voor elk en God voor ons allen,

twee bedelaars. Ze hebben ieder voor zich

een kleedje. Daarop de nikkelen vissenogen

die niet zien, niet stinken,

niet getuigen dat ik langsga.

 

 

 

 

 

11

 

De kathedraal heeft de ingewanden

van een mammoet. De duisternis

hangt lomp tussen de ribben.

Het weinige lamplicht verlicht niet

maar spookt in lelijke lijsten

morbide taferelen tot aanzien:

Heiligen sterven dat het een lust is,

omstanders kijken toe. Wat dacht je

hiervan:

 

In een grijs decor

op straat gevallen ligt een afgeslagen hoofd.

de rest van dit vrome lijf staat vastgebonden

aan een paal, hoofd en romp

beiden gevangen in geschilderd spotlicht.

 

De kathedraal heeft de ingewanden

van een oude reusachtige Jonavis.

 

 

 

 

 

12

 

De duisternis die heerst is die

van oude rommelzolders. Alles lijkt

ongeconcentreerd te wachten

tot Godzelf het licht herscheppen zal,

de eerste dag. Hij zal huishouden

met stoffer, blik en afvalzak.

Zes dagen lang kastijdt Hij

de schijn met licht. De ramen die

hooghartig het zonlicht censureren.

Hij zal ze. Het sterfhuistheater

van vogelverschrikkende heiligen,

hij schopt ze terug in witgepleisterde

graven. Wacht maar, tot je

dood genoeg bent om op te staan.

Pas dan kiest hij zich

een zitplaats in het takkenbosje

gammele klapstoeltjes. En uit het stof   

kronkelt eeuwenoud de bullebak

zijn kleinste kopje tevoorschijn

en legt lachend ontroerd een smal gezichtje

bij God op schoot.

 

O ik zal ze als ik God ben

God van Holland in Malaga. Ik zit

op een stoeltje. Uit een verre hoek

kronkelt zingen naar me toe, en

legt zich op mijn schoot.

 

 

 

 

 

13

 

In de hoogte, de breedte, de stilte

test ergens iemand

een microfoon

 

Dronken zwaluwen geluid schieten weg

uit speakerkasten, klapwieken

spastisch,

 

bombarderen onbenullig de ruimte

met vleugellamme verknipte

taal.

 

Zo van een andere orde

is de zangerige litanie

die verweg vrede mompelt.

 

Storen doen ze elkaar alleen

op het snijpunt

tussen mijn oren:

 

De vallers slaan plat

op de vloer. De stijgers klimmen op

tot de haargrens.

 

 

 

 

 

14

 

Het zacht brabbelende spreekgezang:

Lieve Maria Maria. Ze brandt kaarsjes

voor haar bezoek. En zat

ze zelf achter de tafel

dan schonk ze thee, dan deelde ze

koekjes als brood, dan zei ze:

'Die kleine van mij is zo groot al.

Soms valt het mij moeilijk, als het

aan mij lag was alles anders geweest.'

maar nu gaat het als volgt:

De voorzanger zit als een hond

die kruimels schooiert, op zijn knieën

voor de tafel. Hij houdt meeslepend

het keuvelen gaande. Het spreekzingen

antwoordt, stem op stem verschuivend.

Dit lieve bezoek van moeder de maagd,

neergestreken op stoeltjes zonder comfort,

trakteert zich op steeds weer

hetzelfde verhaal, dat zo

vanzelf is rust is hartslag is.

Komen ze, gaan ze, met de korte knik

naar het vrouwtje in de parachutewijde jurk

dat neerdaalde uit de hemel. Ook ik

ben welkom weet ik, op een stoeltje van

gekruiste lijnen, gelovig bijeen gehouden.

Ik houd me op afstand, kijkt toe

en benijd ze. Hoe lang nog.

 

 

 

 

 

15

 

Zongroene rechthoeken in de

steenkleurige kadertjes van paadjes

die scheiden en verbinden. Opgewekt

veelbelovend liggen ze. Grazige weitjes

voor de kerk.

 

Er is één moment.

 

Er zitten vijf hippies uit de tijd

aan de voet van een beeldje. De zesde

is een kokosnoten waterpijp.

 

Drie honden dartelen. Beurtelings

één met één. De derde snuffelt rond

op nerveuze poten.

 

Twee stenen traptreden in de voortgang

van het pad. Daarop zitten wij

als een middelpunt van samenhang,

 

Een smalle bruine jongen

schiet als een platte steen over water

langs de bedelaars de kerk in.

 

Twee mannen passeren, met gladgeschoren

bewegingen. Ze praten luchtig

in zakelijke taal.

 

Als een geplande act die zich

rondom mij voltrekt onderga ik

hoe de leegte tussen de afzonderlijkheden

zich vult met betekenis.

Niet te vatten in de plastic

zakjes van de taal.

 

 

 

 

 

16

 

De burcht is een luie vuist

op een dikke buik. Dat is

het gegeven dat zich aandient.

Ooit was ze beschermende hand

voor de schoot, schijnzwanger

van veiligheid en adel

nu troost ze zich met moederkoek

en zandgebak. Oud en uitgezakt

hangt ze over de rotsen

Op vaste tijden ontvangt ze

binnen de hekken bezoek. Kreupele

verhalen mompelt ze tot leven,

blind, aderverkalkend

lichaam dat ze is. Maar ook

nieuwe taferelen schept ze:

 

Onwetend, bijgestaan door de

heldere hemel: Malaga opeens weer

dienstmeid aan haar voeten

de oppervlakkig blauwe zee die me

gisteren met de golfslag van kiezel

om de oren sloeg, met de angst

te verzuipen. De zon

brandt het beste in haar wakker,

Die oude vriend en vijand. Eventjes weer

Is ze blond en verleidelijk.

 

 

 

 

17

 

De feiten zijn misschien als volgt:

Naast de poort in het hek zit onder

zijn pet de man die namen telt

op lijsten. Die kruist en verzamelt.

niet opkijkt als wij onwetend

na sluitingstijd passeren.

 

Het pad is rots, de rots fossiele

huid, de burcht gekantelde woestijn.

maar uit iedere plooi, iedere oksel

ontsnappen uitbundige bossen plant.

Geroosterde varkens liggen opgediend

versierd met peterselie, een in vorm

bewaarde herinnering.

 

'Ho! Hee! Hee!' De man roept ons terug

hij is de pseudo historicus die de tijd

verdeelt, die de geschiedenis verhuurt

aan zoengrage romantici. De poort

slaat dicht, onzichtbaar. De burcht

behoudt zijn te raden verhaal.

 

- Thuisgekomen achter de typemachine

ensceneer ik het mijne. Dit kleine

mechanische amfitheater bespeel ik

met de vraag: Wie speelt welke rol

op deze afstand? De vingers: Eenvoudig.

Het geheugen: Souffleur. Het hoofd:

Improviseert. De letters: Voetvolk,

Traag maar gewillig. De esthetiek

Van regels op papier. Het achteraf: kunstje.

 

 

 

 

18

 

Het amfitheater is zijn eigen show

Wie rust op een verbrokstukte

zitplaats, wordt bekeken.

te dood voor drama.

 

Tot Rita, de engel van boven,

afdaalt met enkel haar stem:

Een vogeltje, roept ze voorzichtig,

een allerkleinst vogeltje

 

Als ik er niet met bokkensprongen

achteraan was geklommen, als het

niet vindbaar was neergestreken

tussen de planten, als ik de

camouflagekleur niet kon

onderscheiden van de ondergrond

zou het allerkleinste vogeltje

dat ik ooit gezien heb, geen bruingroene

sprinkhaan zijn geworden, maar

weg fladderen, voor altijd vogeltje.

 

 

 

 

 

19

 

De kinderen op straat lijken

terug te komen van een laatste

schoolfeestje. Onder hun armen

dragen ze trots het overgangscadeau

van Titatovenaar en Ku Klux Klan.

Onder hun lange mantels

zie je net nog hun gympies.

en later zal blijken dat ze

onder drumslagen verzameld zijn,

door voorgaande priesters

tot rijen geregen, en puntgemutst

de tedere hemel bedreigen - mocht er

een god of zo zonder vleugels

ongewenst tussen mensen vallen

 

- Dit is niet het te dromen rijk

van kinderen die naakt zijn

als hun handpalmen. Die papieren

vliegers de lucht in sturen

met vriendelijke groeten van

de aarde, dit aaibare vlees

dat zich kietelt met pluimend

gras. Niks gras. Een spijkerbed

voor de lieve Heer die nooit

de fakir zal zijn die ze willen

 

 

 

 

 

20

 

Daar kleedt een kerk zich opgewonden

uit. Eén keer in het jaar

ontbloot ze haar trotse schaamte

en strooit ze achteloos over straat

Plukken zwarte lingerie, roepend

Moeder, Madonna.

 

Zo staan ze daar: de vrouwen. Ze praten

giechelend, met zwarte zwanenvingers

hun kleren beplukkend. Ze injecteren

met naaldscherpe hakken de aarde.

 

N.B. Niemand vraagt: waar is ze nu

rookt ze opgelucht en onverschillig

een sigaret. Kamt ze haren. Dwarrelt

grijze as, witte roos, op het kippenvel

van haar oude dijen, en wacht ze

rug naar rug voor de spiegel.

 

 

 

 

21

 

De militair bereden paarden

initiëren voorlopig met kop

en kont, hoog op de poten

met stoten van trompetten

de processie en schijten

spontaan daarbij hun ziel

over de keien. En terwijl

 

in de schaduw van gebouwen

en bomen, de dagslapers dronken

op bankjes liggen en bioscopen

gemakzuchtige kunstjes vertonen

achter glas, formeren

 

de kegelvormige kinderen

de filmsterachtige weduwvrouwen,

de militante trommelaars

steeds hechtere rechthoeken en zetten

 

zo'n honderd kerels in grijze pakken

hun schouders onder de loodzware

constructie waarop Jezus, zijn kruis

dragend, bijna bezwijkt

Handengeklap. En op een

 

gehamerd kloksignaal

dragen ze de zoon van het volk

hun bovenlijven wiegend als één

grote mongool, hun monden

scheef gevuld met lachjes opzij

en sigaretten, het schaduwduistere

overdekte steegje uit

 

Confetti daalt uit de hemel

als Maria heupwiegend verschijnt

op brede schouders. Er juichen

supporters in de geest van 'olé'

daar is ze: De bloedwarme moeder

van die bleke door het lot aangevreten

bloedarme godenzoon. De vrouw die

bejubeld haar bek weet te houden.

 

 

 

 

 

22

 

De oude vrouwen, slordig verzameld

tussenfragment van de stoet

Gerimpelde sleep van de crucifix,

al eeuwenlang aan de voet van.

Hun neuzen naar de aarde,

prevelen kleine woordjes

branden kaarsjes in het zwarte

kromgolvende heelal dat ze zijn

en zien geen processie, ze zien

misschien een lapje kleed,

een stuivertje brood, genoeg voor de

hele familie, twee visjes, zweet,

dat kennen ze, bloed,

verhalen druppelend vuur

twee voeten Hemelvaart

in een lucht met prachtige

wolken, de zon, de stenen

bloeien weer voorjaar

het lachje dat meeklinkt

in de woordjes 'lieve heer

de keuken wacht maar eerst

ongestoord aan je voeten'.

 

 

 

 

 

23

 

De tromslaande jongetjes,

tien maal vier, slaan pinnen

in eikenhouten trommels.

Ze slaan het ritme van de

heimachine die hotels fundeert

zoals hun vaders sloegen

slaan ze, zoals de slager

karbonades hakt. Ze slaan

de regelmaat die zichzelf

lijkt te rechtvaardigen.

 

Zoals ze slaan bewegen ze

stijven ze hun wervels, dragen ze

baretten, marcheren ze aangevuurd

naar het fictieve front. En

waren zij als het jongetje

rechtsachter in de rij dat met

aarzelende stokslagen, rode kop,

schuine oogjes, z'n benen vergeefs

tot de orde probeert te dwingen

- de hoop die doet glimlachen -

dan waren ze niet.

 

 

 

 

24

 

Haar gezicht heeft ze vaak gespiegeld

Zoals nu misschien aan dat

van Marylin Monroe dat wit, dat bleek

aan de gevel boven haar uitstijgt

en kersenlippig toelacht: Gentlemen

Prefer blondes. Soms. Maar zij

 

is er te zwart voor. Vandaag

hoeft ze alleen maar zwart te zijn

en bekeken te worden. Dat weet ze

Overal is zwart, op het rood

van haar lippen na en wat zorgvuldig

bloot gelaten bloot dat veel belooft.

 

Wel haar jurk die op niets

dan borsten blijft hangen:

De kleur is paardezwart, de glans

teveel, de lengte te kort maar dat

zal ze wel weten. Haar benen

glijden vliesdun gekoust in schaduw

onder haar rokken, daar waar het oog

de verbeelding groet

 

Haar gezicht heeft ze bijeen gestolen

van foto's, vriendinnen, voorbij-

schietende scènes. De uitdrukking

bepaald door het onvermogen

tot zelfcompositie - Schrijf ik nu

6 maanden later aan het ontbijt

de kamer koud, buiten regen -

 

Ze is geharnast lichaam dat uitdaagt.

Wij zijn haar front. Zij gelooft nog

in de strijd van het lichaam. Ik verkeer

niet in de positie haar te laten winnen.

 

 

 

 

25

 

Ze staat er vermenigvuldigd tot 20.

Jonge vrouwen, zwart als zij, hun hoofden

rechtopstaand getooid met kanten kapjes

Het laatste restje folklore in deze

rooms-katholieke nachtclubact

 

Zijn ze de treurende vriendinnen

die Hem als eerste weer in leven zagen

Nee, ze zijn Marylin Magdalena, ze tippelen

kleine pasjes voor de jonge Jezus uit

zo onaantrekkelijk oud alweer, kijk

maar niet om.

 

Mannen op de stoep, om hun schouders

de armen van vrouw of vriendin, bekijken

de algemeenheid, dan de details. Ze trekken

kleine laatjes open, kastjes puilen uit

 

Op de stoep naast mij zit Rita, haar arm

steunt achter mijn rug op de stenen. Ik wijs

haar de fotograaf die tussen de vrouwen

opduikt en praatjes begint over licht

en lakens.

 

 

 

 

26

 

Terug is een zoektocht. Het systeem

van straten is anders dat dat

in mijn hoofd. Ongewild passeren wij

stegen met zicht op muren

beschilderd met licht en bestempeld

met rechthoeken zwart, aangestipt

met geraniumrode correctielak.

Tongen als van vuur

 

Ze spreken de taal

van de kleine kamer die anders niet weet

Van de straat waar je namen roept

ook als niemand luistert. Waar je zit

en drinkt en de katten ruikt. De nacht

valt. De haan kraait en wordt geplukt

De morgenlucht zwemt als vis

over de keien, steen waarop je kinderen

leren lopen en vrijen

 

 

 

 

27

 

Ze sjouwen meubels naar de brede weg:

Autobanken, kisten, klapstoeltjes

de processie die komen zal rijgt ze

aanéén tot straatlange zitplaatsen

 

Daar lopen de ogen op steeltjes

van de kijkideoloog. Hij wast

zijn handen, streelt zijn penseel

en schopt wat zichtbaar is

als een stinkende kater de hoek om

 

De protestant die welwillend

gadeslaat, denkt het gemis

aan volksgevoel te betreuren

Hij noemt zich lachend romanticus

zijn lichaam een kop groter

omdat ie almaar op zijn tenen loopt

 

Er zit een vrouw met gewikkeld in veel

vreselijk geel namaakbont, waarschijnlijk

een baby. Ze wacht, een uur

misschien twee, als een visser

die weet de vis te vangen. En ik

 

zit achteraf op een stoel en verzamel

de woorden uit alle kamers die ik heb,

naar buiten gesjouwd om de processie

te zien. Toerist in Malaga, weer thuis.

 

 

 

 

28

 

Ik bied Je langs deze weg een zitplaats

Dan kun je zittend je schaduwbeelden zien

in de diverse stadia van executie

 

Nu nog zijn ze door de stad verspreide

lintwormsegmenten die de straten doen jeuken

van eetlust en sudderend ongeduld

 

En komt de processie, dan roep je

de kinderen naast je en zegt dat niet moet

wat hoeft, niet is wat lijkt, of beter

 

kijk en eet ik reik je brood en wijn. Als je lust

en wil. En even stil. Iets komt in veelheid

van vorm en daardoorheen de vraag

 

wie ben ik, zeg je, wie zeggen dat ik ben.