Wind

 

 

 

 

 

 

 

 

TOEN DE JOURNAALREDAKTIE de zaterdag voor Pinksteren bezig was met een reportage over de verkeersdrukte, vroeg één van de aanwezigen zich af: 'Wat is dat eigenlijk, Pinksteren?' En: 'Als ik dat niet weet, dan weet volgens mij half Neder­land niet waarom het een vrije maandag heeft.' Het leek hem een aardig idee, enkele seconden t.v. in te ruimen voor een antwoord op de vraag wat Pinksteren feitelijk nog voorstelde. En zo werd een afspraak geregeld met de plaatselijke gods­dienstwetenschapper Nicodemus.

Voordat de journalist zijn studeerkamer binnenkwam, nam Nico­demus zich voor helder en origineel te antwoorden op de ge­stelde vraag, maar toen de camera's liepen en de microfoon boven zijn hoofd bungelde kwam hij door de zenuwen niet ver­der dan: 'Traditionele kerkelijke feestdag, 50 dagen na Pa­sen, waarop de uitstorting van de Heilige Geest over de apos­telen wordt gevierd.' Toen klapte hij dicht. Hij dacht dat het antwoord weinig origineel was, maar bovenal niet erg helder: Uitstorten klinkt als een emmer water leeggooien, en Heilige Geest klinkt als een avondje EO terwijl op het andere net de wereldkampioenschappen voetballen beginnen. Om te zeggen wat Pinksteren was, kon je niet volstaan met één vraag, laat staan met één antwoord. 'Stop maar', zei Nicode­mus. 'Dit wordt niks'.

Zo kwam het dat je die zaterdag geen vraaggesprek met Nicode­mus tijdens het t.v.-journaal hebt kunnen zien, terwijl voor Nicodemus het vragen pas echt begon.

 

 

'HEILIGE GEEST' DACHT NICODEMUS, 'hoe omschrijf je dat? Iets onbeschrijfelijks fladdert de wereld binnen, als een duif, als wind, als vuur, en wekt de menselijke geest tot een nieu­we vorm van leven. Maar wat is geest?

Voor de aardigheid opende hij een woordenboek (Verklarend Handwoordenboek der Nederlands taal, 27ste druk).

Geest: 1. Onstoffelijk, denkend, voelend, en willend deel van de mens. Voorbeeld: 'De mens is niet alleen geest, maar ook lichaam' of: 'De geest is willig maar het vlees is zwak', d.w.z. goede voornemens worden dikwijls niet uitgevoerd ten gevolge van de zinnelijke aard van de mens. Of: 'Tegenwoor­digheid van geest', d.w.z. het vermogen in alle omstandighe­den dadelijk te weten hoe men moet handelen.

2. Levensbeginsel in de mens, ziel. Voorbeeld: 'De geest geven', d.w.z. sterven.

3. Geheel van ideeën, gevoelens, de neigingen en stemming van bepaalde personen, volken, tijden, etc. Bijvoorbeeld: 'De heilige Geest', de derde persoon der heilige drieëenheid. Of: 'De geest krijgen', d.w.z. tot iets groots en heilig bezield worden.

6. Schim, spook.

Nicodemus klapte het dikke boekwerk dicht. 'Onstoffelijk, denkend, voelend en willend deel van de mensen', herhaalde hij. 'Heb ik dat? Waar zit dat dan? Hoe komt het er? Is het chirurgisch te verwijderen? Is mijn lichaam een soort caravan - tijdelijke staanplaats - waar een vreemde vogel met mijn ziel onder de arm is neergestreken om er te fladderen en fluiten tot aan m'n dood?' Rare gedachte. Maar wat dan wel?

 

 

ZIJN DOCHTER ZAT ACHTER DE KNOPPEN van haar computer. Ze zocht aandachtig het volle scherm af, wisselde gegevens, voegde nieuwe toe, controleerde, en liet het resultaat tevre­den uit de printer ratelen. Daardoor hoorde ze niet dat hij binnenkwam. Ze schrok toen hij zijn vraag begon, en keek verbaasd toen hij er mee klaar was. 'Zulke dingen heb je me nog nooit gevraagd.' Stilte. 'Wat ik onder geest versta? Niet veel.'

En wijzend naar haar computer antwoordde ze: 'Een vork is een soort verlengde van mijn hand, een fiets het verlengde van mijn benen, zo kun je dit apparaat beschouwen als het ver­lengde van mijn geest. Tegelijkertijd is het er een mooie illustratie van. Kijk pa, de stroom gaat er in. Dat snap jij zelfs. Noem het voor mijn part leven, als dat je meer aan­spreekt. De schakelaar gaat om. Noem het geboorte. En door omstandigheden die je het programma zou kunnen noemen, wordt de koers van de stroom bepaald. Er klinkt, floept en flikkert wat. Dat leidt tot een resultaat dat zó is omdat het onder gegeven omstandigheden niet anders kon. Geen keuze, geen schuld, maar nullen en enen, aan en uit, oorzaak en gevolg. De geest is niets anders dan een ingewikkelde chip in het menselijke lichaam, die zelf het trotse woordje 'geest ont­wikkeld heeft, om wat meer te lijken dan al die andere biolo­gische apparaatjes om ons heen zoals bijvoorbeeld de kat, de kikker of de kwal. We zijn een softe machine, pa, dus wees blij dat jij tot de vrolijk geprogrammeerde types behoort, want je hebt ze die gemaakt zijn om te lijden. En nu moet je me met rust laten want ik ben iets geniaals op het spoor.'

De dochter stortte zich in het avontuur dat computer heette, en haar vader dacht twee dingen:

Ten eerste: 'Die kleine van mij kan al aardig formuleren. Ze leren nog best wat op de middelbare school.'

En ten tweede: 'Een angstige gedachte, zoals ze dat zei. Biologische apparaatjes. Als dat zo is, wat zijn dan de con­sequenties voor alles wat me lief en dierbaar is?'

 

 

ZIJN VROUW HIELD HEM STAANDE in de gang. 'Waar denk je aan, je kijkt zo ernstig.' 'Nergens aan.' Zij hield vol en hij bekende zijn verwarring. 'Leuk', zei ze. 'Leuk dat je er zo lekker klutsverloren uitziet. Ik zal je een eindje op weg helpen.' Ze namen plaats op de onderste traptree, en zij vertelde ietwat spottend het volgende verhaal: 'God vond het tijd worden om wat te scheppen. Een luchtje had hij al ge­daan. Zon, maan en sterren idem. Beesten gingen al vrolijk als beesten tekeer, maar nog was Hij niet tevreden. Zo boet­seerde hij twee vormen die sterk op elkaar leken, op wat kleinigheidjes na. De ene noemde hij vrouw, de andere man. Maar veel plezier was er nog niet aan te beleven. Dus blies hij zijn adem - noem het geest - in hun lijven, en zo kwamen zij tot leven.

Nu was het bijzondere dat zij niet alleen de dag doorbrach­ten met het vullen van de etensbak, maar dat ze namen aan de dingen gaven, zongen, gedichten schreven, spelletjes deden en enthousiaste soms felle gesprekken voerden over mooi en le­lijk, goed of slecht. En zo was het ook bijzonder dat ze elkaar niet alleen zagen als een schakeltje in de voorplan­tingsketen, maar als wezens die elkaar konden liefhebben, beminnen, liefkozen. Als je begrijpt wat ik bedoel.'

            Nicode­mus wist wat er nu zou volgen. Dat volgde. En terwijl zij hem omhelsde, voeg hij zich nog even af of haar visie op de men­selijke geest niet wat al te simpel was. Maar dat duurde niet lang.

 

 

OP ZONDAG 14 JUNI, de week na Pinksteren, zat Nicodemus in de kerk. De dominee besprak de verantwoordelijkheid van het wes­terse christendom ten aanzien van de wereldproblematiek, terwijl Nicodemus met zijn ogen de kerkgenoten afzocht: De zusjes van Gennip, die hun monden volpropten met Menthos. Dicky van Dam die a.s. woensdag ging trouwen omdat ze onver­wacht 4 maanden zwanger bleek te zijn. De heer Huis­jes die argwanend de preek onderging. (Dezelfde heer H. Huis­jes die nijdig bij de viering van het heilig avondmaal was weggelo­pen, omdat elders in diezelfde kerk twee op elkaar verliefde jongens aten van hetzelfde brood als hij, en dron­ken van dezelfde wijn.) Naast hem zijn brede zoon Godert, die dacht: 'Wat doe ik hier?' Tot veel meer denkwerk leek ie niet in staat.

'En ik', dacht Nicodemus. Hij dobberde in gedachten weg op de trage golfslag van woord en gezang. Scheepje onder Jezus hoede.

'Met Pinksteren bracht Gij uw vuur in deze wereld', bad de dominee. 'Geef dat wij het, met handen en voeten, verder dragen in deze koude wereld. Maak ons tot lopende vuurtjes van Uw boodschap.'

'Laat het nú gebeuren', dacht Nicodemus. 'Waarom niet? Dat de hemel opengaat, dat er geluid klinkt als van een hevige wind­vlaag, en dat er tongen als van vuur verschijnen en neerdalen

op de mensen om mij heen.' Hij deed zijn ogen open. Tegen be­ter weten in, verwachtte hij dat er misschien iets groots, iets inspirerends zou gaan gebeuren. Zoals ooit. Maar nee. Niets bijzonders. De heer Huisjes zat stuurs rechtop, als monument voor een ieder die de letter van de bijbel belang­rijker acht­te dan de geest ervan. Zijn zoon zat moed te ver­zamelen om de volgende keer te kunnen zeggen: 'Pa ik ga niet meer mee naar die kerk van jou', de zusjes kauwden, Dicky voelde aan haar buik, de organist bladerde in zijn muziek­boek, en de dominee probeerde de hemel op aarde te praten. 'Niks bijzonders', zou Nicodemus zeggen als zijn vrouw zou vragen: 'Hoe was het in de kerk?' Misschien was dat wel ge­brek aan geest: Het onvermo­gen om in het gewone het bijzonde­re te ontdekken.

 

 

TOEN NICODEMUS DE HOND UITLIET, ontmoette hij op een bankje in het park zijn buurjongen. Die zat, bekeek de eenden in de vijver, en nam af en toe een slok uit een blikje cola. 'Zo, jij verwent jezelf', zei Nicodemus. De jongen frummelde aan een lege plastic broodzak en glimlachte. 'Dit is de laatste week van het proefwerkrooster', zei hij. 'Voor bijna alle vakken sta ik 6, alleen voor Duits 4,7, maar dat wordt wel een 5 denk ik, en voor scheikunde een 3,8, dus moet ik min­stens een 6,2 halen voor m'n laatste proefwerk om over te gaan. Vanmiddag heb ik 4 uur scheikunde zitten leren: Tabel­len bekeken, formules in m'n kop gestampt, opgaven gemaakt, maar het lukte me niet. Alsof ik een stel losse botten voor me had en iemand gaf de opdracht: maak daar een levend wezen van. Dus dacht ik: de zon schijnt, ik ga de eenden voeren en wachten tot ik de geest krijg. Te gek trouwens, die eenden. Ik had brood, en zodra ze dat weten komen ze massaal aankwak­ken, honger of niet. Domme beesten. Pas als je dat meemaakt, besef je hoe bijzonder het is dat je mens bent. Op school zou je dat haast vergeten, zo af en toe.'

Nicodemus kon het niet laten om mensen met eenden te verge­lijken; Kwaken. Vreten. Voortplanten. Stompzinnig elkaars hebben bevechten of eigen bezit verdedigen. Zoveel verschil was er nu ook weer niet.

'Ik hoorde vanmorgen een aardig verhaal', zei de jongen. 'Over een man die zijn huis in de krant te koop zette: Huis met ruime tuin. Er kwam een mogelijke koper. Die bekeek het huis en riep verontwaardigd toen hij de tuin zag: 'Is dat een tuin! Drie meter lang en anderhalve meter breed!' 'Nou ja', zei de man, 'hij is niet zo lang en ook niet zo breed. Maar kijk 's wat een hoogte!'

Nicodemus klaarde op. Zo'n verhaal kom je bij eenden niet tegen.

 

 

DE HOND JOEG DE EENDEN de vijver in. Over het voetpad naderde een fietser. Een meisje dat groette, stopte, haar fiets in het gras liet vallen en plaatsnam naast de jongen. 'Zo ben je klaargekomen met je scheikunde?', vroeg ze. Zeker een klasge­note. 'Nee. Vier uur gepoogd het er in te stampen, maar als water in een zeefje, het lukte me niet. Nu zit ik hier, en voer met deze meneer, die mijn buurman is, een aardig gesprek over mens en beest, lichaam en geest.'

'Lekker relaxed onderwerp', reageerde het meisje. En ze ver­telde hoe ze ooit door een tante was meegenomen naar een  kerkgebouwtje waar mensen tijdens het gebed door elkaar heen begonnen te praten in vreemde klanken. 'In tongen spre­ken', noemde mijn tante dat. Volgens haar sprak dan de heilige geest door de mond van de mensen. Mij deed het meer denken aan m'n vader die een glaasje teveel op had. Mijn tante zegt altijd: Het lichaam is stof. Je blaast. Stof stuift op en achter blijft de geest. Toen mijn oom onverwacht doodging, stortte ze in. Een buurvrouw die het goed met haar voor had, nam haar mee naar een spiritistische bijeenkomst. Daar sprak ze met de geest van mijn oom. Die zei zoiets als: 'Maak je geen zorgen, met mij gaat het prima.' Volgens mijn tante werd ze daardoor getroost in haar verdriet. Maar mijn moeder, die haar door en door kent, zegt juist dat ze steeds somber­der wordt bij de gedachte dat hij zich prima vermaakt aan gene zijde, terwijl zij het hier in d'r eentje moet zien te red­den. Nee, als geest iets is van een andere wereld, dan hou ik het bij gewoon gezond verstand om hier de zaken prettig op een rijtje te zetten. Scheikunde bijvoorbeeld.'

En in enkele zinnen vatte ze de clou van het scheikundehoofd­stuk zo samen voor de jongen, dat die het weer zag zitten. 'Eureka!' riep hij uitgelaten. Hij sprong bij haar achterop de fiets en zo reden ze naar zijn huis om nog de details door te nemen.

'De geest op wielen', dacht Nicodemus.

 

 

NICODEMUS ZAT IN HET CAFE en kon het niet laten. Opnieuw vertelde hij hoe hij met zijn mond vol tanden stond toen een journalist van het NOS-journaal hem naar de betekenis van Pinksteren vroeg.

De man die hij aansprak, bleek licht aangeschoten, en zeer spraakzaam: 'Ach meneer, Pinksteren, dat is al zo lang te­rug. Ouwe koeien toch. Zo er al sprake was van enig vuurwerk op de eerste Pinksterdag, dit jaar, dan is het in de stort­re­gen van Pinksterdag 2 wel gedoofd. Ik heb een neefje dat kwam zwem­mend thuis van Pinkpop. Trouwens, een vriend van mij geeft godsdienstles op een middelbare school en toen die afgelopen week een proefwerk gaf, formuleerde één van z'n leerlingen het als volgt: 'Met Pinksteren gaf God de geest.' Laten we het daar bij laten. Dat was de grootste fout van onze schep­per: hij had nooit zijn geest moeten toevertrouwen aan de christenen. Die hebben die lieve witte duif een molen­steen van zwaarmoedigheid om het nekje gehangen, en zo verzo­pen. Vergeet het. Niet zo heavy in de bovenkamer. Een borrel­tje verlicht de geest en verruimt het gesprek, is mijn vi­sie. Bij het avondmaal wat meer wijn en wat minder brood, dat zou de kerk een stuk vrolijker maken. Moet je luisteren, ik hoor liever een leuke mop dan een stevige preek. Geest moet speels zijn, vindingrijk, fantasievol. Geest heeft ruimte nodig. Al die heerlijk dingen die je af­leert als je 30 wordt. Wat rest is de kroeg.'

Toen de man later op de avond door een taxichauffeur de deur uit werd geholpen, riep hij bij wijze van afscheid: 'Geestig toch. Blijf lachen!'

Nicodemus vond op dat moment dat er weinig te lachen viel.

 

 

HET CAFE BEGON LEEG TE LOPEN. Bezoekers betaalden en verdwe­nen. Ook Nicodemus nam zich voor te vertrekken, maar beslui­teloos bleef hij zitten. Achter in de zaak zag hij het meisje dat hem bediend had, in een levendig gesprek gewikkeld met de man die de hele avond zwijgend de krant had zitten lezen. Het boeide hem. De gebaren. Het fluisteren. De gebogen rug van het meisje die zich af en toe rechtte. Dan klonk er gelach. De sfeer van intimiteit.

'Maria!' De vrouw achter de bar riep. Het meisje draaide zich om. "Kan je je praatjes bewaren voor ná werktijd? Ik zit hier met de afwas en jij doet of je hier te gast bent.' Het meisje kreeg een kleur, stond op, maar de man duwde haar terug op de stoel. 'Die afwas wacht wel', zei hij. 'Vuile glazen zijn er dag in dag uit. Sommige dingen gaan vóór andere. Soms moet je eerst praten voor je verder kunt met je werk. Soms moet de routine wijken voor het bijzondere.'

'Ach zij!', zei de vrouw achter de bar. 'Die heeft altijd wat moeilijks te bepraten. Als er geen problemen zijn, dan zoekt ze die wel. Laat ze gewoon d'r werk doen, zoals ik. Ik heb ook zorgen aan m'n kop. Maar mij hoor je niet ingewikkeld doen. 'Zweten en vergeten', zei m'n vader. Ik leef met m'n handen, dan houden die hersencellen zich wel koest. Van al dat gedenk en gepieker wordt niemand beter. Nou, kom je nog?'

'Ja, Martha.', zei het meisje pinnig. Ze stond op, verdween achter de bar en kwam terug met een stoffige fles wijn, die ze opende.

'Wat doe je nou?', zei Martha.

'Ik schenk mijn tafelgenoot een glaasje wijn!'

'Weet je wát je schenkt, liefje. Dat is het duurste flesje dat ik heb. Wie betaalt dat?'

'Ik. Of beter, ik neem het vast als voorschot op alles wat je me nog schuldig bent.' En zelfverzekerd, als een herboren mens, schonk Maria de wijn in.

Ook Nicodemus kreeg een glaasje.

Pas toen hij het café verliet vroeg hij zich af waar het gebeurde hem aan deed denken. 'Verrek. Martha, Maria, straks noemt die kerel zich nog Jezus. Het zou me niets verbazen.' Toen hij omkeek, het café in, zag hij Martha en Maria aan de afwas. De man leegde de asbakken.

Het was nacht. 'Geest is het vermogen om de hemel op aarde te zien', dacht Nicodemus. 'Een vrolijk vermogen, en een heer­lijk wijntje.'

 

 

NIEMAND HEET ZOMAAR NICODEMUS, zeker niet in dit verhaal. Met die gedachte in zijn hoofd zocht Nicodemus in zijn bijbel het boek van Johannes op. Hoofdstuk 3: 'Er was een man die Niko­demus heette, enz. *

 

Twee weken lang had Nicodemus gezocht naar een antwoord. Misschien was dit wel het beste: 'De wind waait waarheen hij wil. Je hoort het wel suizen, maar je weet niet waar hij vandaan komt of waar hij heengaat. Zo is het ook met iedereen die geboren is uit de Geest.'

Kijk om je heen. Zie wat er gebeurt. En zie je het waaien van de wind, probeer die dan niet te vangen, vast te pinnen, op maat te maken, maar laat je er door in beweging brengen. Op die momenten wordt je een ander mens.

Dat antwoord schreef Nicodemus in een brief aan de journalist van het NOS-journaal. Misschien dat er volgend jaar wat mee­gedaan wordt in een reportage over de verkeersdrukte, het weer en de toeristische attracties.