deze keer

Levend Joods Geloof nr. 2 Chanoeka 2007

Sinds 5 december in de boekhandel verkrijgbaar of te bestellen via deze Homepage.
Met onder andere:
Op zoek naar zes verwanten - Shirah Lachmann
Bruggen bouwen in Nes Ammim - Eva van Sonderen
Or Chadasch ontvangt European Region - Theodor Much
Neumann - Simon Soesan
Derde Torarol voor LJG Utrecht - Gerrit Locher
Lili Almog en de karmelietessen - Judy Jaffe-Schagen
De trek over de Boerenwetering - Shirah Lachmann
Joden achter het kawat - Rob Cassuto
MOderne Russisch-joodse meesterwerken - Shirah Lachmann
Een zoektocht in het onbekende - Jeff Hamburg











Op zoek naar zes verwanten - Shirah Lachmann

De nieuwsgierigheid naar zijn familie, die op zijn bar mitswa definitief wordt gewekt, ontwikkelt zich vervolgens tot een liefhebberij en zelfs bijna tot een obsessie. Vanaf 2000 breidt Mendelsohns zoektocht, aanvankelijk nog beperkt tot de Verenigde Staten, zich uit naar de Oekraïne, Israel, Australië, Polen en Denemarken. En uiteindelijk krijgt Mendelsohn een verbluffend compleet beeld van zijn oudoom, diens echtgenote Ester Schneelicht en hun vier dochters Lorka, Frydka, Ruchele en Bronia.

Details

Half september bezocht Mendelsohn Amsterdam voor de promotie van het boek dat hij over de zoektocht schreef: Verloren - Op zoek naar zes van de zes miljoen. Hoewel hij details heeft kunnen achterhalen die je in wildste dromen niet voor mogelijk houdt, zou hij niet zonder meer durven stellen dat er niets meer boven water zal komen. Dat blijkt ook wel uit zijn naschrift van februari 2007, waarin Mendelsohn vertelt over het contact dat hij na de Amerikaanse publicatie van Lost kreeg met de archivaris van Yad Vashem, die zijn boek had gelezen. ‘Als ik morgen een telefoontje zou krijgen uit Wit-Rusland, zou me dat niet verbazen.’

Bovendien, over het gezin Jäger is dan inmiddels wel veel bekend geworden, maar de Polen die sommigen van hen hielpen... ‘Volgend jaar wordt het boek in Polen gepubliceerd en ik hoop dat dat iets zal wakker maken, van mond tot mond. Ik hoop écht dat dat gebeurt. En wie weet, misschien heeft de familie Szymanski wel een heel ander verhaal; zíj waren er per slot van rekening bij. En dan komt er misschien nóg een naschrift, of een ander boek!’

Wie Verloren leest, verbaast zich regelmatig over de grote rol van het toeval. ‘Mijn literaire agent vroeg me aanvankelijk vaak of ik écht niet overdreef, totdat we een keer samen naar een rommelmarkt gingen en een oude vrouw die me een lap stof probeerde te verkopen, opeens tegen me zei: “Jij zoekt iemand die is omgekomen in de Holocaust!” Toeval, God, besheert, kosmische ordening? Voor mij is het feit van de gebeurtenis het belangrijkste. Dit is de manier waarop de geschiedenis voor deze mensen gebeurde. En het toeval hoort daar ook bij. Dit boek laat zien dat overleven uiteindelijk een kwestie van geluk was. Neem de verschillen in de behandeling van Bolechow, waar de Jägers vandaan kwamen, en het naburige Dolina. Natuurlijk was de joodse politie dáár niet beter op de hoogte. Nee, de nazi’s waren ‘gewoon’ nog niet toe aan Dolina!’

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 2 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Bruggen bouwen in Nes Ammim - Eva van Sonderen

Een sobere zaal in het studie- en gebedshuis van mosjav Nes Ammim. Op het podium een aantal kaarsjes, stenen en kristallen. De avond van 8 november, de herdenking van de Reichskristallnacht, met als thema: Resisting evil - confronting the bystander in each of us.

Een aantal jonge mensen, in zwart en wit gekleed, loopt door de gangpaden tussen de toehoorders, onafgebroken reciteren zij teksten die betrekking hebben op het passief blijven in het aangezicht van kwaad en onrecht. Er worden gedichten gelezen, van Jehoeda Amichai, van Wolf Biermann, en teksten uit Tenach en de Koran. De talen: Engels, Duits, Nederlands, Hebreeuws en Arabisch. Teksten worden afgewisseld met intermezzo’s op fluit, klarinet en piano. Simon Schoon, predikant, vertelt waar het Nes Ammim om te doen is. Daarna spreken een conservative rabbijn, en een lutherse geestelijke. Onder de toehoorders de Nederlandse ambassadeur Michiel den Hond, verder Nederlanders, Duitsers, Joden en Arabieren uit omliggende dorpen.

Solidariteit

Ik bezoek Nes Ammim op uitnodiging van dominee Simon Schoon en zijn vrouw Riet, beiden uit Gouda. We praten in hun kleine huisje, waar Joris Luyendijks Het zijn net mensen op de koffietafel ligt. Simon heeft in 2006 afscheid genomen als hoogleraar Verhouding Jodendom-Christendom aan de Theologische Universiteit van Kampen. Hij is onder meer de oprichter van het Overlegorgaan van Joden en Christenen (Ojec) en was twaalf jaar zijn voorzitter. Riet heeft in Nederland theologie gestudeerd en is jarenlang geestelijk verzorgster geweest.

Nes Ammim werd in de jaren vijftig van de vorige eeuw opgericht als teken van christelijke solidariteit met de jonge joodse staat. Er werd grond gekocht van een Droezische sjeik uit het dorp Aboe Sinan. De buren, ook de joodse waren niet verrukt; rabbijn Keller uit Naharia begon een protestcampagne tegen de vestiging (later werd hij een goede vriend van Nes Ammim). Er werd een beginselverklaring getekend met de Israelische regering dat er geen sprake zou zijn van zendingswerk. De bedoeling was economische steun te bieden en daarnaast goede contacten te leggen met Arabische christenen.

Simon en Riet zijn oudgedienden, ze hebben van 1974 tot 1981 in Nes Ammim gewoond. Toen was het een echt Europees dorp met tweehonderd inwoners. Er werden rozen en andere gewassen gekweekt.

Simon: ‘Ik werkte als predikant, Riet werkte in de kassen, en we hadden ook nog vier kinderen. We kwamen de eerste keer in Israel in 1973, de Jom Kipoeroorlog was net uitgebroken. Ons vliegtuig landde met alle lichten gedoofd; het hele land was verduisterd.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods geloof nr. 2 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Or Chadasch ontvangt European Region - Theodor Much

In maart 2008 zal Or Chadasch in Wenen de deelnemers ontvangen aan de conferentie die de European Region van de World Union for Progressive Judaism (WUPJ) iedere twee jaar houdt. Uit alle windstreken van Europa zullen haar leden naar Oostenrijk afreizen. Naar verwachting zullen religieuze en politieke prominenten aanwezig zijn bij de feestelijke opening van de conferentie.

In Duitsland leidde het liberale Jodendom vanaf het midden van de negentiende eeuw tot de vernietiging van het joodse leven door de nationaal-socialisten een bloeiend bestaan. Het was verreweg de krachtigste joods-religieuze stroming en er werden ettelijke schitterende synagogen gebouwd. In Oostenrijk echter werden slechts aarzelende en weinig succesvolle pogingen gedaan een niet orthodoxe joodse gemeente op te richten.

Stapje voor stapje

De eerste, waarachtig progressief-joodse gemeente in Wenen startte op 4 mei 1990, toen in hotel Imperial, onder leiding van de toenmalige opperrabbijn van Nedersaksen, Henry Brandt, de eerste liberaal-joodse eredienst werd gehouden. Kort nadien vond de oprichting plaats van de vereniging ‘Or Chadasch Bewegung für progressives Judentum’. De afgelopen achttien jaar wist het progressieve Jodendom zich in Wenen stapje voor stapje verder te ontwikkelen. Ondanks aanvankelijke vooroordelen en fel plaatselijk verzet en met de hulp van de WUPJ.

Het liberale Jodendom staat voor een eigentijds, open, ethisch en moreel hoogstaand Jodendom dat zich echter terdege bewust is van de traditie. Een Jodendom waarin vrouwen volledig gelijk zijn gesteld. Een Jodendom dat alle Joden die zich om verschillende redenen hebben afgekeerd van het traditionele Jodendom (en zich ook vaak buitengesloten voelen), een joods thuis biedt. Een Jodendom dat de mensen helpt opnieuw hun joodse identiteit te ontdekken en op eigentijdse wijze vorm te geven. Een Jodendom dat ook bereid is personen die de weg naar de joodse religie zoeken, te steunen bij hun inspanningen.

Tot drie jaar geleden was Or Chadasch voor al haar activiteiten aangewezen op locaties die de gemeente deelde met andere organisaties en verenigingen. Tijdens de Hoge Feestdagen moesten er grotere ruimtes worden gehuurd in Weense hotels. Die ongunstige situatie veranderde plotseling toen met hulp van rabbijn dr Walter Homolka (de oprichter van het Abraham Geiger Kolleg in Berlijn) en met financiële steun van de stad Wenen en de Oostenrijkse regering, in nauwe samenwerking met de Joodse Gemeente van Wenen, een voormalige drukkerij in de Robertgasse in het van oudsher joodse District 2 de bestemming van een moderne en bezienswaardige synagoge kon worden gegeven.

De verbouwingsplannen werden opgesteld door Magister Ferydon Heschmat en uitgevoerd door ingenieur Samuel Huber-Huber. De fraaie schuifdeuren voor de Arke en het interieur van de synagoge zelf werden ontworpen en uitgevoerd door de beeldend kunstenaar Behruz Heschmat. Dat de droom van een eigen, liberale synagoge plus een aantal algemeen te gebruiken vertrekken en een bibliotheek in vervulling kon gaan, dankt Or Chadasch óók aan de Joodse Gemeente. Zij stelde ruimhartig vertrekken ter beschikking in een woonhuis en liet aldus zien dat het samenleven van verschillende joodse stromingen onder één dak absoluut mogelijk is en in ‘Wenen juist anders is’.

De officiële opening, op 22 februari 2004, gebeurde in aanwezigheid van vele prominenten uit de politieke, religieuze en culturele wereld. Tevens vond toen de installatie plaats van rabbijn Irit Shillor en werd Leslie Bergmann benoemd tot erevoorzitter van Or Chadasch.

Bloeiende gemeente

Or Chadasch is nu een bloeiende joodse gemeente, die haar leden en vrienden veel heeft te bieden. Er worden regelmatig erediensten gehouden (een maal per jaar is er een avonddienst met speciale aandacht voor de vervolging en discriminatie van homoseksuelen). De feestdagen kunnen worden gevierd in een mooie en moderne omgeving. Er wordt onderwijs gegeven aan kinderen en volwassenen plus de scholing voor degenen die willen uitkomen. Verder organiseert Or Chadasch geregeld literaire en politieke bijeenkomsten. De gemeente zet zich in voor de interreligieuze dialoog en sinds kort is er ook een Rosj Chodesj groep en een leesclub.

Binnen afzienbare tijd zal Or Chadasch zelfs haar eigen begraafplaats in Wenen krijgen (naast de oude joodse begraafplaats). En om jonge ouders in staat te stellen naar de eredienst te komen, hebben we kinderopvang geregeld. Enkele hoogtepunten van de afgelopen jaren waren - naast de feestdagen - twee bat mitswot.

Gedurende vier jaar was rabbijn Shillor met veel succes de geestelijke leider van Or Chadasch. Sinds een jaar is zij opgevolgd door de alom geliefde en geëerde rabbijn Walter Rothschild. Rabbijn Rothschild, die op 16 februari 2007 officieel werd geïnstalleerd, komt een tot twee keer per maand naar Wenen. Op de andere sjabbatot wordt de eredienst naar volle tevredenheid geleid door leden van onze gemeente. Wij vinden het een eer dat de WUPJ heeft besloten de volgende conferentie van de European Region in Wenen te houden.

De andere artikelen zijn te lezen in Levend Joods Geloof nr. 2 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Neumann - Simon Soesan

Uit een van de strips van Lucky Luke herinner ik mij de Mexicaan die op een spoorlijn lag te slapen. Hij werd wakker geschopt met de woorden: ‘Sta op, de trein komt eraan!’ Waarop hij reageerde met: ‘Caramba, het is ook iedere maand hetzelfde!’
Hier moest ik aan denken toen Bassam enkele maanden geleden bij mij op kantoor in een stoel plofte.
‘Het is ook elke zeven jaar hetzelfde!’, verzuchtte hij.
‘Ik keek hem vragend aan.
Jullie schrikkeljaar. Daar word ik nou stapelmesjogge van’, reageerde hij. ‘Daardoor zijn de feestdagen ook nog eens later dit jaar, dus valt alles verkeerd!’
Ik knikte begrijpend alsof ik hem snapte.

Op dat moment was Neumann mijn kantoor binnengekomen.
‘Voor de niet-Joden is een schrikkeljaar een dag extra, bij ons ligt dat anders’, mengde hij zich meteen in ons gesprek.
Bassam keek peinzend naar Neumann, een diepreligieus man en een van onze beste medewerkers. Als orthodoxe Jood en vader van twaalf kinderen had hij recht op ondersteuning, maar dat weigerde hij.
‘Waar hebben jullie dat geschrikkel nou eigenlijk voor nodig, en waarom elke zeven jaar?’, vroeg Bassam.
Neumann liet zijn vingers bedachtzaam door zijn baard glijden.
‘Die zeven jaren hebben te maken met de zes dagen van de schepping en de zevende dag dat de Almachtige rustte. Het zevende jaar laten wij de aarde nu rusten. De boeren oogsten alleen om zelf te eten. Niet om te verkopen. In feite zouden we veel dingen die we normaal doen, in het schrikkeljaar moeten laten rusten. Er zou in het verleden zelfs sprake zijn geweest van het kwijtschelden van rente en schulden, omdat het een algemeen jaar van rust betrof. Maar dat ging niet door. Schulden werden voor het schrikkeljaar naar de rabbinale rechtbank verwezen, omdat deze boven de partijen zou staan. Zo hoefde niemand zijn geld te verliezen. Tegenwoordig gaat het voornamelijk nog om eten.’
‘Wordt er dan wl gegeten?’, verifieerde Bassam, bekend om zijn interesse op dit gebied, ongerust.
‘Natuurlijk. Er kan fruit en groente worden gekocht van niet-Joden, of diepvries van het voorgaande jaar. Dat hangt ondermeer af van hoe je je Jodendom belijdt. Er zijn er onder ons die dit heel strikt nemen...’
‘Zoals ook bij jullie kasjroet’, opperde Bassam.
Neumann knikte instemmend.
‘Precies.’

‘Wat is er dan dit jaar zo speciaal?’, vroeg ik, verwijzend naar alle krantenberichten en het openlijk geruzie tussen rabbijnen.

De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 2 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Derde Torarol voor LJG Utrecht - Gerrit Locher

Het is 7 oktober 2007, 25 tisjri 5768, het loopt tegen twee uur ’s middags. Utrecht is moeilijk bereikbaar door de Singelloop, die morgen begonnen en nog niet helemaal afgelopen. Maar niet alleen rond het parcours is het druk. Ook bij de synagoge van de LJGU aan de Magdalenastraat stromen de mensen toe. En het zijn niet alleen de vertrouwde gezichten van degenen die hier regelmatig op vrijdagavond of zaterdagochtend komen.

De synagoge bruist van de activiteiten: in de keuken wordt gewerkt aan een high tea die zowel voor het oog als voor de smaakpapillen een delicatesse is. Maar dat mogen de bezoekers nog niet zien. Helemaal boven in het gebouw klinken kinderstemmen, de joodse les loopt ten einde: op de eerste verdieping hoor je door het plafond heen de snelle voetstapjes.

Op alle stoelen in sjoel ligt een fraaie wegwijzer voor de komende inwijding van het nieuwe Sefer Tora. Zo kan ieder die dat wil de dienst gemakkelijk volgen. Het is de derde keer dat er een nieuwe Torarol wordt ingewijd in onze Utrechtse LJG. En opnieuw is het heel bijzonder, want volgens onze rabbijn Awraham Soetendorp is er sprake van een wereldprimeur: het is een geschenk van de christenen.

Hoe is dat geschenk tot stand gekomen? Volgens Jan van der Steen, voorzitter van het Utrechts Beraad Kerk en Israël, is de inspiratiebron het betrekken van onze nieuwe/oude sjoel geweest in 2004. Eén van de leden van het beraad stelde destijds voor de Utrechtse LJG een Torarol te schenken. Er werd een inzamelingsactie gestart en bij de officiële opening van het Joods Cultureel Centrum Merkaz in februari 2005 was reeds een respectabel bedrag bijeengebracht. Maar het beraad had zijn zinnen gezet op het aanbieden van een nieuwe rol...

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 2 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Lili Almog en de karmelietessen - Judy Jaffe-Schagen

‘Zuster Angela werd gevolgd door moeder overste Mary Josephine, die geheel buiten adem was. Zij gingen zitten aan de andere kant van de muur en begroetten ons. Dit was mijn eerste ontmoeting met karmelietessen’, aan het woord is Lili Almog.*

‘Moeder overste Mary Josephine’, vervolgt Almog, ‘vroeg me naar het doel van mijn bezoek en tot het moment dat ik het karmelietessenklooster binnenliep, was ik daar nog niet uit. Na het lezen van de biografie van Ani Tenzin Palmo, de eerste westerse boeddhistische non, raakte ik geïntrigeerd door het leven in kloosters. Na mijn ontmoeting met de moeder overste, werd het me duidelijk dat ik een tijdje bij hen wilde wonen om zo hun dagelijks leven te kunnen fotograferen.

‘Wat moet een joodse vrouw in een karmelietessenklooster, vroegen de nonnen zich af. Toch werd mijn verzoek ingewilligd en in de zomer van 2003 logeerde ik, als eerste joodse vrouw, bij de karmelietische nonnen. In totaal zou ik, gedurende een periode van twee jaar, drie karmelietessenkloosters bezoeken. Het oudste karmelietessenklooster in de wereld op de Carmel in Haifa, een in Bethlehem en het eerste in Amerika, in Port Tobacco in Maryland.’

Veilige havens

Lili Almog (Tel Aviv, 1961), een Israelische fotografe, woont tegenwoordig in New York. Zij volgde de opleiding fotografie en kunst aan de Camera Obscura Academie in Tel Aviv en studeerde vervolgens met lof af aan de School of Visual Arts in New York. De serie foto’s die zij maakte van de karmelietessen, is een vervolg op de serie ‘Bed Sequence’ uit 2002. Dit werk bestaat uit foto’s en een video-opname waarin onder andere een oudere joodse vrouw, gekleed in rok en bh, danst in haar slaapkamer, en waarin een andere vrouw op haar bed When the Saints go marching in zingt. Ook de foto’s laten allemaal vrouwen in hun slaapkamer zien. Zij zijn gefotografeerd zoals zij zelf gezien wilden worden. Het resultaat vormt geen inbreuk op het leven van deze vrouwen, maar biedt eerder een onverwachte gelegenheid om naar hen te kijken.

Haar werk, zo zegt Almog, bestaat voornamelijk uit het afbeelden van vrouwen door een vrouw. Tot nog toe richtte zij zich op veilige havens van vrouwen, zoals hun slaapkamers, of badhuizen.

In de serie over de karmelietessenkloosters kon ze voor het eerst het leven van vrouwen vastleggen in een gemeenschap.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 2 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











De trek over de Boerenwetering - Shirah Lachmann

Het waren bewogen weken voor de LJG Amsterdam. Er kwam na 41 jaar een eind aan het verblijf in het verlengde van de Graafschapstraat, dat na het overlijden van rabbijn Jacob (Jaap) Soetendorp in 1976 officieel naar hem werd vernoemd. Na de ‘Dag sjoel dag’ op zondag 21 oktober werden de week daarna de allerlaatste sjabbatdiensten gehouden en volgde daags daarop de uitwijding van de sjoel en de inwijding van de sjoelruimte in het tijdelijke onderkomen van de LJG Amsterdam aan de Stadionweg.

Het moet worden gezegd: de Stadionweg begint al behoorlijk ‘eigen’ te voelen, niet alleen de sjoelruimte, maar ook de kantoren van iedereen die er moet werken. De eerste maand is achter de rug; de mezoezot zijn overal aangeslagen en de meeste kinderziektes zijn inmiddels verholpen.

Het einde van het tijdperk wordt ingeleid met de ‘Dag sjoel dag’. Verschillende bezoekers laten zich op een plek die duidelijk Jacob Soetendorpstraat is, op de foto zetten. In de grote hal bekijkt men gretig de verzamelde foto’s van oude activiteiten. In de sjoelruimte memoreert Sjoel Sloper (Ralph Levie) - ‘voor al uw afbraakactiviteiten’ - hoe zijn voorvader Moos Sloper de Stenen Tafelen liet vallen of kapot gooide, dat weet hij niet zeker. En hij wijst iedereen erop dat het hout en de stenen gescheiden worden afgevoerd, ‘want gij zult het stokje niet in de cement roeren’. In de Anne Frankzaal musiceren Hans Schnabel, Robert Duizend en Tineke Langedijk en kan men ondertussen grasduinen tussen de boeken, een gokje wagen in de loterij, of voor 25 euro een herinneringssteen kopen.

Cabaret

Het programma in de sjoelruimte vervolgt met een zeer geslaagd optreden van David Simon en Menno van der Reis, ofwel Cabaret Kwatsch. Liedjes over mooie meiden (‘talles aan, keppel op’), of over liberaal Jodendom. Beschaafde katten over vier ‘personen die wij minder graag zien’. Een nostalgisch pleidooi voor verdwijnende joodse uitdrukkingen. En nog veel meer. De uitsmijter is een fraaie hommage aan de sjoel:

Dag Sjoel, straks ben je weg
Je wordt gesloopt, ’t is zonde dat ik het zeg
’t Is gek, zo’n afscheid van hier,
Jij Beth ha Midrasj, een vaag souvenir
Die herinnering doet bijna zeer
Dus blik maar vooruit, de toekomst biedt meer

(...) Echt, je slaat voor ons geen flater, ’t is L’chaim dat ik op je drink
’t Blijft toch allemaal theater, met of zonder die Ten Brink
Ga dus nou niet zitten kniezen, je bent straks voor ons herinnering
Namens de hele LJG: bedankt, en ‘nou tabeh’!

Met Wilma Menko en Michel Waterman blikken een aantal LJG’ers vervolgens terug op hun ervaringen in en met (of niet) het gebouw. LJG-kinderen volgen met een serie tableaus over ‘De joodse levensloop’. En de zaal krijgt de gelegenheid mee te zingen met het afscheidslied dat de familie Kukenheim (op de wijs van Al kol éle) heeft geschreven: ‘Neem wat stenen, uit mijn muren/ het bewijs van mijn bestaan/ ’k zal je missen, lieve mensen/ stiekem laat ik toch een traan.’

Niet omzien

Een week later is het moment van die traan voor sommigen daadwerkelijk daar. Na het Ma towoe van het koor geeft rabbijn Menno ten Brink het woord aan rabbijn David Lilienthal. Ook hij - ‘Ik wil graag nog één keer op deze plek staan’ - ontkomt niet aan enige mijmeringen. Ruim 36 jaar was zijn leven bijna dagelijks met het gebouw verbonden. Hij neemt de herinneringen mee aan de vele gezichten in de banken door de jaren heen. ‘Ik zie ze nóg, al zijn ze er niet meer.’ Maar anders dan Lot, over wie deze sjabbat is gelezen, moeten de LJG’ers niet omzien, ‘niet terug verlangen naar wat we hier hebben gehad’. En: ‘Wat wij van het andere gebouw maken, zal bepalen wat dit gebouw is geweest.’

Rabbijn Awraham Soetendorp heeft zijn gevoelens vormgegeven in een gedicht, ‘Bij het afscheid van een sjoel’, opgedragen aan zijn ouders Jacob en Mirjam Soetendorp. Uit dat gedicht één vers: ‘Maar wat gebeurt er/ met het droevig zielelied/ dat weet heeft van een nieuwe woning/ ruimhartig en gastvrij/ waar de kehilla/ als een vogel/ wijd de vleugels kan spreiden,/ en tot in de nok/ en alle ontsloten hoeken/ gebeden en lessen,/ gemiloet chassadiem, daden van liefde/ zich warm zullen nestelen.’

En dan is het moment daar. Een voor een worden de Torarollen voor het laatst uit de Aron haKodesj op de Soetendorpstraat getild en in de armen geplaatst van de rabbijnen Ten Brink, Sonny Herman, Lilienthal en Soetendorp en chazzan Gilad Nezer. Het dieprode fluweel van de mantels steekt mooi af tegen hun stemmige pakken.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 2 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Joden achter het kawat - Rob Cassuto

In het eerste artikel over de ‘joodse kolonialen’ in Nederlands-Indië werd beschreven hoe zij de eerste decennia van de vorige eeuw een betrekkelijk zorgeloos en luxueus bestaan kenden. Velen van hen bewoonden mooie villa’s en hadden vele bedienden. De donkere wolken die zich eind jaren dertig samenpakten boven het tropische paradijs wist men lange tijd uitstekend te negeren. Al was de inval van de Duitsers in Nederland een grote slag. Pas begin 1942 kreeg ook de Gordel van Smaragd te maken met het oorlogsgeweld.

Mijn vader zat in Batavia (Jakarta) als kersvers bestuursambtenaar aan de telex, toen hij in mei 1940 het bericht van de Duitse inval doorkreeg. Hij beschreef het - in de authentieke spelling - aldus: ‘Vrijdag 10 Mei om zowat 11 uur kregen we het bericht van den inval in Holland. Onmiddellijk werden alle elementen, die gearresteerd moesten worden er achtergezet, en daarna pas ongeveer 2 uur later werd het bericht aan het publiek vrijgegeven.

Wij zaten, bij toerbeurten, dag en nacht op kantoor. Op ons kantoor stroomden de mensen binnen om hun medewerking aan te bieden, hun gaven te storten.(…) Groot was de woede tegen alles wat N.S.B-er was: De Deutsche Klub in Bandoeng en ’t N.S.B. clubhuis werden door de Bandoengsche schooljeugd vernield.’ De NSB had in de archipel een aanzienlijke aanhang.

Pearl Harbour

In Nederlands-Indië verliep het leven daarna voorlopig als voorheen. Wel werden de Nederlandse jonge mannen opgeroepen voor dienst en kregen ze een militaire training.

Mijn ouders - beiden geboren en getogen op Java - waren eind 1939 na een aantal studiejaren in Nederland als jonggehuwd echtpaar teruggekeerd naar Nederlands-Indië. Mijn vader begon er als bestuursambtenaar, maar al snel werd ook hij opgeroepen en moest hij een maandenlange opleiding volgen tot reserve-officier.

De koloniale goegemeente klampte zich gretig vast aan de gedachte dat de nieuwe wereldoorlog de Gordel van Smaragd voorbij zou gaan. Eind 1941 werd dit ongebreidelde optimisme definitief de bodem ingeslagen. Op 7 december vond het onverhoedse bombardement op Pearl Harbour plaats. In januari 1942 landde het Japanse leger in de archipel. En op 8 maart, na een paar weken ongelijke strijd, capituleerden de Nederlanders en begon de Japanse bezetting.

Militaire krijgsgevangenen werden vooral tewerkgesteld als dwangarbeider. Een grote groep, onder wie mijn vader, werd onder onmenselijke omstandigheden overgebracht naar Birma en Thailand voor de aanleg van de bevoorradingsspoorweg door de jungle, de beruchte Birmaspoorweg. Andere mannen en alle vrouwen en kinderen van Europese afkomst werden geïnterneerd in burgerkampen verspreid over heel de archipel.

De merendeels geassimileerde Joden voelden zich in de eerste plaats Europeanen, gewone Nederlanders en gedroegen zich ook zo. Dat gold ook voor mijn moeder en haar ouders, die begin 1940 hun pasgehuwde dochter naar Nederlands-Indië waren gevolgd. In hun door de oosterse bezetters uitgereikte identiteitsbewijs stond onder bangsa (ras, nationaliteit): blanda totok (in Nederland geboren, zuiver Nederlands). Hoewel zij hun reis naar Nederlands-Indië bij mijn weten nooit als vlucht hebben gedefinieerd, moet het vluchtmotief op z’n minst door het hoofd hebben gespeeld van mijn nuchtere en realistische grootvader Van Zuiden.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 2 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Moderne Russisch-joodse meesterwerken - Shirah Lachmann

Bijna vijf jaar geleden pakte het Joods Historisch Museum uit met de tentoonstelling van doeken die Marc Chagall schilderde voor het Joods Theater in Moskou. Decennia lang waren ze opgeslagen en vergeten. Zijn werken waren niet de enige. Uit de grote collecties van de Staats Tretjakov Galerie en het A.A. Bachroesjin Centraal Nationaal Theatermuseum, beide in Moskou, mocht het JHM een intrigerende tentoonstelling samenstellen, die het beeld op de post-tsaristische kunst danig bijstelt.

Vele joodse kunstenaars begroeten de Russische Revolutie aanvankelijk met groot enthousiasme. Van een achtergestelde minderheid worden de Joden tot nieuwe Russen, met dezelfde rechten en plichten als de andere burgers van de Sovjet-staat. En de kunstenaars zetten zich dan ook ten volle in voor de opbouw van de Sovjet-Unie. Zo brengt Alexander Tysjler (1898-1980) een hommage aan het Rode Leger in zijn aquarel Landschap met rode ruiters uit zijn serie ‘Armenië’ (1931). En legt Alexander Labas (1900-1983) een grote fascinatie aan de dag voor de verworvenheden van de nieuwe tijd. Zijn schilderij van de roltrappen in de Moskouse metro leggen sterk de nadruk op technisch vernuft; de mens is in al zijn nietigheid niet meer dan een figurant.

Optimisme

De ‘Grote Utopie’ wordt het avant-garde experiment van de jonge staat ook wel genoemd. Maar het optimistische elan van de joodse kunstenaars is geen lang leven beschoren. In 1923 worden al weer de eerste discriminerende maatregel genomen en op het kunstzinnige vlak gaat het socialistisch-realisme een steeds dwingendere rol spelen; de kunst moet geheel in dienst staan van de staat. Schilders als Solomon Nikritin (1898-1965) worden daar de dupe van. Nikritins conceptuele kunst wordt in de jaren dertig bestempeld als individualistisch en pornografisch. Als kunstenaar komt hij niet meer aan de bak. Zijn pogingen om zich aan te passen, lopen op niets uit. Zelfs de radeloze brieven die hij in de jaren zestig nog aan Chroetsjov schrijft halen niets uit. In het JHM is behoorlijk aantal tekeningen van zijn hand te zien, waaronder een fascinerend zelfportret. Maar dat zijn werk geen goedkeuring kon vinden in de ogen van de Sovjet-leiding is niet zo verwonderlijk. Sommige tekeningen - hoe zeer ze ook zijn gericht tegen de bourgeois, de kapitalist - doen denken aan de soms bijna obscene tekenstijl van George Grosz.

De rigide keuze voor één nationale kunstvorm zal in de decennia nadien grotendeels het zicht belemmeren op het veelvoud aan stijlen dat zich onder de joodse kunstenaars al voor de revolutie was gaan ontwikkelen...

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 2 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice>











Een zoektocht in het onbekende - Jeff Hamburg

Samen met zijn neef Paul en nog een andere reisgenoot vloog Jeff Hamburg in mei naar de Oekraïne, op zoek naar de familiewortels. De eerste dag een emotionele ‘high’ op de joodse begraafplaats van Pogrebysche. De dag daarop intense teleurstelling in het zwaar tegenvallende archief van Vinnytsia. Maar naar goed Slavisch gebruik moet er op de vriendschap worden gedronken, met wodka, veel wodka. Verder gaat de reis, naar Haysin en Khoshchevate.

Dinsdag 8 mei
We proberen ergens te ontbijten, maar er is niets open en passanten deinzen verschrikt terug wanneer ik probeer te vragen waar we koffie kunnen drinken. In een hotel krijgen we uiteindelijk een fantastisch ontbijt. Terug in ons eigen hotel blijkt Oleg, onze tolk, er al te zijn, klaar om te vertrekken. We stappen in ons busje en rijden naar Haysin. We gaan naar de suikerfabriek waar volgens aunt Fannie tussen 1911 en 1921 haar moeder heeft gewerkt.

Ik begrijp van Oleg dat we om 13.00 uur een afspraak hebben bij de suikerfabriek van Haysin; we hebben ruim de tijd en rijden op ons gemak. Ik stop zelfs om vriend en fotograaf Gary foto’s te laten maken van het mooie landschap. Oleg wordt echter wat zenuwachtig en dan blijkt dat we vóór enen in Haysin moeten zijn, vandaag is het namelijk een feestdag en de fabriek sluit vroeg. We moeten nog 35 kilometers over een drukke eenbaansweg en natuurlijk worden we aangehouden door twee politieagenten die hebben geconstateerd dat we te hard reden. Oleg bezweert ons hem het woord te laten doen en na heel veel heen en weer gepraat en gespannen stiltes laten de agenten ons gaan. Oleg legt uit dat wij, als buitenlanders, eigenlijk mee hadden gemoeten naar het hoofdbureau voor de bekeuring, om daarna meteen door te gaan naar de rechter voor de bepaling van de hoogte van de boete. Oleg had ze duidelijk weten te maken dat het niet de moeite waard was.

Om kwart voor een rijden we Haysin binnen. Naar de suikerfabriek? Natuurlijk niet! We moeten naar het stadhuis om toestemming te krijgen voor de bezichtiging van de fabriek. Gelukkig kost dat maar weinig tijd en dan volgen we de ambtenaar naar de fabriek.

Het is onwerkelijk om het gebouw te zien waar honderd jaar eerder je overgrootmoeder moet hebben gewerkt. We worden voorgesteld aan de manager, een vrouw, en krijgen een rondleiding. Het gebouw blijkt rond 1970 te zijn gerenoveerd en opnieuw is men druk bezig met verbouwen; het is een hels kabaal. Suiker wordt er nu niet gemaakt, dat gebeurt na de oogst van de suikerbieten, van september tot en met december. Er was ons verteld dat we de lijsten mochten inzien van personen die vroeger in de fabriek werkten. Wat blijkt, de lijsten bevinden zich in het archief in Vinnytsia!

De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods geloof nr. 2 2007

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice