Jahrzeit - Etienne Denneboom

Voor M.

Maandag 10 september 2001

Wie nu (nog) geen droosje heeft: nog precies één week te gaan, deze maandag over een week zal ik halverwege de middag naar Gelderland vertrekken, de spits net voor proberen te zijn zodat ik op tijd bij mijn Arnhemse vriendenkring kan aanschuiven voor het eerste Jom Tov-maal. Na de pompoensoep met koriander, de tsimmes (letterlijke, ‘ontwortelde’ betekenis: van een mug een olifant maken) en de Zutphense gekonfijte sinaasappel met chocolademutsje wacht een gezamenlijke rit naar Velp. Daar houdt de kleine, hechte gemeente sinds jaar en dag haar sjoeldiensten. In mijn rechterbinnenzak moet ik dan zo’n vier &agrvae; vijf A4-tjes aan derasja hebben, uitgeprint in makkelijk leesbare letter: honderd gemeenteleden, drie generaties voor de gelegenheid verenigd, zullen mij verwachtingsvol aankijken als ik mijn papieren op de lessenaar leg en een slok lauw water neem. Voor de Hoge Feestdagen die aanbreken is dat de maidenspeech. De echo ervan zal bij schrijver en gehoor naklinken in wat nog komen gaat.

Deze maandagmiddag is de rechterbinnenzak van het pak, dat (niet vergeten) uiterlijk woensdag naar de stomerij moet, nog heel leeg. Fietsend door Amsterdam, van mijn woning in zuid richting centrum-oost, vraag ik me af hoe die leegte te vullen. Waarover te schrijven, waarover te spreken als alles al gezegd is, als alles al zo vaak gezegd is, overal en dus ook op Erev Rosj Hasjana?

Bestaat er een recht op herhaling zolang de clementie die je toekomt met ouderdom in jaren, er geen eigen charme aan verleent? Mag je daar op je vijfenveertigste al je toevlucht bij zoeken? Begint (tegenstem) niet ieder leren met herhalen? Geven Dewarim, Misjna, Misjné Tora en al die hervattingen die de joodse en niet-joodse denkers zich permitteren juist geen vrijbrief om te herkauwen, rustig en (cliché) even onverstoorbaar als een koe?

Waar is herhaling op zijn plaats, waar treedt de banaliteit binnen? In hoeverre sluit ik mij als darsjan, als onderzoeker, als tegen-het-licht-houder, aan bij mijn voorgangers en - je weet het nooit - bij de verwachting van mijn hoorders? Moet ik daar so wie so rekening mee houden, moet ik gericht schrijven of roep ik daarmee het kwaad van de banaliteit al ongemerkt en ongewild in de wereld?

Pnin, beminnelijke, beglimlachte Pnin: toen Nabokov jou in het leven riep, rustte hij jou uit met de jongleerkunst om al op pagina drie van zijn novelle je academische voordracht - de peper, zou jij nu zeggen - in de trein te laten liggen en aan die magistrale onhandigheid zelfs een geliefde over te houden: ik op mijn beurt teken er al voor om tenminste een tekst op papier te krijgen die ik zou kúnnen vergeten of verliezen! En dan, een lief ex machina zou in deze omstandigheden alleen maar nóg een kritische, welwillende luisteraar erbij en teveel zijn.

‘Vrienden, staat u mij toe dat ik mijzelf en anderen vanavond verhaal, neem mij niet kwalijk, hérhaal: met u wil ik het vanavond hebben over tesjoewa. Tenzij u het met mij eens bent en er al net zo tegenover staat als ik - u kent tenslotte mijn toewijding aan Walter Benjamin en Franz Rosenzweig en deelt hopelijk die vitale keuze -, tenzij wij het bij voorbaat eens zijn, ga ik u iets vertellen dat u mogelijk zal schokken, iets lastig verteerbaars. Houd uzelf en elkaar stevig vast.

Tesjoewa, goede vrienden, is niet wat u denkt dat het is: tesjoewa is niet inkeer, niet terugkeer, niet ommekeer, niet bij jezelf te rade gaan, je vergissingen onder ogen zien en waar mogelijk repareren, niet je ziel en puurheid reinigen van wat je een ander, jezelf of het Hoger Wezen hebt aangedaan. Het is evenmin tot jezelf komen, in jezelf afdalen, je innerlijke stem hervinden om daarmee hernieuwd te kunnen en durven varen op het eigen kompas.

Of, laat ik mij heel nauwkeurig uitdrukken, dat is tesjoewa allemaal ook, maar niet in meest letterlijke en daarom primaire zin.

Denk aan een zandloper. Of liever: kijkt u eens naar deze zandloper hier (pakt zandloper uit linkerbinnenzak van gereinigd kostuum en zet die voor zich op de lessenaar). Een zandloper omdraaien, dat is tesjoewa (draait zandloper om). Denk aan wisselstroom (toont stekker en stopcontact). Het keren van de stroom bij de polen, dát is tesjoewa. Tesjoewa is: niet spreken van de banaliteit van het kwaad (toont boek van Hannah Arendt) maar spreken van het kwaad van het banale (toont … en …).

Tesjoewa, zo luidt de stelling die ik vanavond met u wil delen, is het verkeren van een gezegde, van een denktrant, van een begrip, in haar exacte tegendeel.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2006

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Overpeinzingen van een chazzaniet - Eva Hein

Waarom is deze dag anders dan alle andere? Of liever: waarom is dit jaar anders dan de vorige jaren? Hoewel traditioneel gesteld in een ander jaargetijde, tijdens een andere gelegenheid, kan ik mezelf deze vraag ook nu stellen. Even afgezien van het feit dat het je bewuster maakt van waar je eigenlijk mee bezig bent, zijn Rosj Hasjana en Jom Kipoer voor mij dit jaar daadwerkelijk wezenlijk anders dan anders, evenals de aanloop ernaar toe.

Jarenlang zat ik naast mijn ouders en broers in sjoel in Gelderland en sinds een paar jaar verdeel ik mijn tijd over Noord-Nederland, waar mijn ouders tegenwoordig wonen, en Gelderland, waar ik zelf nog steeds lid ben. Niet alleen voor mij, maar ook voor de LJG Noord-Nederland is het anders dan anders. In die kleine maar hechte kille met, nog even, de thuisbasis in Heerenveen, beginnen de inspanningen van de enthousiaste en hardwerkende gemeenteleden om regelmatig diensten te houden, hun vruchten af te werpen. Naast sjabbesdiensten werd er, zo’n vijf jaar geleden, begonnen met een dienst op de tweede dag Rosj Hasjana. Chaim van Unen kwam hiervoor naar het hoge Noorden en deed die dag het chazzanoet, leidde de dienst en hield een droosje. Channa Meijer nam het lajenen voor haar rekening.

Enthousiasme

Chaim kon een jaar niet en drie jaar geleden werd er voor het eerst een Erev Rosj Hasjana dienst gehouden in plaats van de tweede dag Rosj Hasjana. Een van de killeleden had het op zich genomen de dienst te leiden. Er werd een chazzaniet gezocht en via mijn ouders, die naar Noord-Nederland waren verhuisd, werd mij gevraagd het chazzanoet op me te nemen. In Gelderland had ik al stukjes van de diensten van de Hoge Feestdagen gezongen. Het jaar daarop werd een Kol Nidré dienst gehouden en vorig jaar was het enthousiasme zo groot dat ik een Erev Rosj Hasjana én een Kol Nidré dienst kwam zingen.

Dit jaar volgt een nieuwe stap in het leven van de kille Noord-Nederland: voor het eerst zal er, naast een dienst op de eerste dag Rosj Hasjana en de Kol Nidré dienst, tevens een dienst worden gehouden op Jom Kipoer. En naast de Kol Nidré dienst zal ik, voor het eerst, de hele Rosj Hasjana dienst zingen.

Ik zit inmiddels volop in de voorbereidingen. Sociale afspraken zijn op een laag pitje gezet en de sportschool kan, ach wat vervelend, wel even wachten.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods geloof nr. 1 2006

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










In de tenten van Jaäkov

Bij het 75-jarig jubileum van het kerkgenootschap Verbond van Liberaal-Religieuze Joden in Nederland zal op 26 oktober In de tenten van Jaäkov worden gepresenteerd, een overzicht van de geschiedenis van deze organisatie. Een korte voorpublicatie.

Uit de verantwoording:

Ma tovoe ohalecha Jaäkov… Hoe goed zijn jouw tenten Jaäkov, jouw woningen Jisraeel.’ Zo begint de vrijdagavonddienst, op de melodie van de Berlijnse componist Louis Lewandowski, iedere week opnieuw en al vijfenzeventig jaar lang in de Joodse gemeenten van het Verbond van Liberaal-Religieuze Joden in Nederland. Een groot deel van die tijd hebben de liberaal-religieuze Joden in tenten gewoond, tijdelijke onderkomens, ‘de goede tenten van Jaäkov’. Ze zwierven rond van de ene plek naar de andere, droegen hun aron hakodesj en hun sifree Tora met zich mee door het platte Nederlandse landschap en zijn pas na het overwinnen van veel grote problemen toegekomen aan de vaste en lieflijke woningen van Jisraeel. Vandaag de dag bestaat het Verbond van Liberaal-Religieuze Joden in Nederland – nu onder de nieuwe naam Nederlands Verbond voor Progressief Jodendom – uit negen gemeenten, bijna allemaal in een eigen vaste sjoel. In dit boek hebben wij geprobeerd om iets weer te geven van die zwerftocht en vooral ook van wat er in die ‘tenten van Jaäkov’ in de loop van vijfenzeventig jaar met de mensen en met hun Jodendom is gebeurd.

Dit jubileumboek is in ongeveer een jaar tot stand gekomen. Het geeft inzicht in de vijfenzeventigjarige geschiedenis van het Progressieve Jodendom in Nederland, maar pretendeert geen volledige geschiedschrijving te zijn. Geen allesomvattend boek dus en ook niet het laatste woord over dit onderwerp. Voor het schrijven van een dergelijke volledige geschiedenis zou meer tijd nodig zijn geweest. In het nu verschenen jubileumboek zijn wij in alle bescheidenheid gekomen tot een aantal impressies van het liberale – of progressieve – Jodendom in Nederland in de afgelopen vijfenzeventig jaar. Daarbij is niet alleen gelet op het karakter van het Jodendom in Nederland, maar ook op de invloeden van buitenaf, de bredere ontwikkelingen in Joods Europa en de achtergrond van de belangrijkste personen die er invloed op hadden.

We hopen dat dit populair wetenschappelijke werk, waaraan een beperkt notenapparaat is toegevoegd, de lezers op een toegankelijke wijze inzicht geeft in het onderwerp. Het is de bedoeling in een later stadium een vollediger, meer wetenschappelijk gericht boek met uitgebreide analyses en een volledig notenapparaat over ditzelfde onderwerp te laten verschijnen.

Het (nu voor u liggende) boek bestaat uit drie delen, die alle drie onafhankelijk van elkaar kunnen worden gelezen.

In het eerste deel vindt u een historisch overzicht, dat de periode bestrijkt vanaf de eerste initiatieven in 1929 tot ongeveer het einde van de bestuursperiode van dr. M. Goudeket in 1977. Hij was zowel voorzitter van het Verbond als van de Liberaal Joodse Gemeente Amsterdam. Daaraan zijn twee hoofdstukken toegevoegd over de – voor een deel na deze periode tot stand gekomen – gemeenten buiten Amsterdam, zodat een duidelijke brug naar het heden is geslagen.

In het tweede deel komen drie van de vijf nu in dienst van de progressief Joodse gemeenten werkende rabbijnen aan het woord. Zowel de periode van het rabbinaat van rabbijn David Lilienthal als dat van rabbijn Awraham Soetendorp bestrijkt immers grotendeels de afgelopen vijfendertig jaar. Zij geven vanuit hun eigen beleving een grondige indruk van die tijd. Rabbijn David Lilienthal was daarin meer naar binnen toe bezig met het versterken van de Joodse identiteit binnen de gemeenten en het in Nederland toepassen van veranderingen, die ook elders in de wereld in de Progressief Joodse beweging gaande waren. Rabbijn Awraham Soetendorp trad veelvuldig op als ‘minister van buitenlandse zaken’ en gaf het Progressieve Jodendom in Nederland en ver daarbuiten een gezicht dat nauw verbonden was met sociale actie, tikoen olam, de mensenrechten in het algemeen en de strijd voor de Joden in de Sovjet-Unie in het bijzonder, kortom; de wereld van de profeten. Beide rabbijnen geven zo ieder op hun eigen terrein inzicht in gebeurtenissen van die laatste vijfendertig jaar. Van de jongere generatie rabbijnen komt rabbijn mr. Menno ten Brink aan het woord, die de lezer laat kennismaken met de realiteit van nu en zijn verwachtingen van de toekomst.

In het derde deel van dit boek staat een sociaal-demografisch overzicht van de hand van Chris Kooyman, socioloog, die als stafmedewerker van Joods Maatschappelijk Werk bij diverse sociaal-demografische onderzoeken onder de Joden van Nederland betrokken was. De toevoeging van een dergelijk overzicht was een speciale wens van het Verbondsbestuur. Wij vonden Chris Kooyman bereid om voor dit jubileumboek inzicht te geven in de groep liberaal-religieuze Joden in Nederland. Zijn bijdrage is wat technischer van aard dan de andere hoofdstukken en daardoor voor de gemiddelde lezer misschien minder makkelijk leesbaar, maar de conclusies zijn voor iedereen verrassend. Zij houden onder meer in dat leden van de Liberaal Joodse Gemeenten in een aantal opzichten Joodser zijn dan de gemiddelde Joden van Nederland, dat wil zeggen dat ze meer weten over hun Jodendom en een sterkere identiteit hebben. Ook bleek, dat LJG-gemeenten, naarmate ze langer bestaan een steeds groter percentage van de Joodse bevolking bereiken en bovendien, dat er nog een behoorlijk groeipotentieel aanwezig is. Het betekent, dat de progressief Joodse gemeenten in 2006 een optimistisch toekomstbeeld hebben.

Uit de inleiding:

In Nederland vonden binnen het negentiende-eeuwse Jodendom vooral wijzigingen plaats in het decorum. Ook hier werden toga en bef ingevoerd, mochten klompen en petten niet meer en werd een einde gemaakt aan het met veel lawaai verrichte Hamankloppen en het dansen met sifree Tora op Simchat Tora. Ook aan het onordelijk door elkaar davvenen moest een einde komen. Dat is in sommige gemeenten opgelost door koorzang in te voeren. Er zijn in Nederland gemeenten opgesplitst vanwege interne ruzies over veranderingen in de diensten en dat was dan meestal de invoering van koorzang. Geen van de gemeenten werd echter reform in de zin zoals dat in Duitsland gebeurde. Het ging in Nederland uitsluitend om uiterlijkheden. Verdergaande pogingen hebben nooit succes gehad.

Een voorbeeld van dat laatste is de aanwezigheid in 1859 en 1860 van de uit het buitenland afkomstige reformrabbijn dr. J. Chronijk in Amsterdam. Daarmee hing de oprichting samen van een ‘Reform-genootschap’, de vereniging Sjochree Dea, door onder andere mr. A.S. van Nierop en S.W. Josephus Jitta. Zij hadden vergaande eisen ten aanzien van de eredienst en kochten zelfs al grond voor een begraafplaats: ‘zoodat het bekende dwangmiddel van het Nederlands Israëlietische Kerkbestuur daardoor is getemperd, zoo niet geheel weggenomen’. De activiteiten van Chronijk leidden tot zoveel gewelddadig verzet, dat de rabbijn politiebegeleiding nodig had en uiteindelijk het land uitvluchtte. Na zijn vertrek ontstonden er onderhandelingen tussen de ‘Groote Kerkeraad’ in Amsterdam en het Reform-genootschap en op 4 juli 1861 besloot de kerkenraad ‘den dienst ter Groote Synagoge met koraalgezangen te doen opluisteren. De Koristen zullen met baret en witten halsdoek moeten verschijnen…’. In het daarop volgende verslag stond: ‘Zoals was te voorzien, was de synagoge eivol’. Dat was het einde van het Reform-genootschap, want: ‘De Kerkeraad, zoo meenden de bestuurderen van het Reform-genootschap, zou na de overeenkomst der beide commissies voor den verderen bloei en vooruitgang der gemeente wel zorg dragen’. Dat was de meest serieuze poging om tot een Nederlandse reformbeweging te komen.

In de tenten van Jaäkov. Impressies van 75 jaar Progressief Jodendom in Nederland 1931-2006 - Chaya Brasz. Met bijdragen van rabbijn Menno ten Brink, drs Chris Kooyman, rabbijn David Lilienthal en rabbijn Awraham Soetendorp. Een uitgave van de stichting Sja’ar.

De andere artikelen zijn te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2006

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Jubilerend Verbond kijkt vooruit - Shirah Lachmann

Elja Schwarz, de huidige voorzitter van (nu nog) het Verbond van Liberaal-Religieuze Joden in Nederland, draait al zo’n twintig jaar mee binnen de liberaal joodse gemeenschap, de laatste tien jaar daarvan binnen het dagelijks bestuur van het Verbond. Eind oktober viert deze organisatie haar 75-jarig jubileum. Tijd voor een momentopname met een voorzitter die verwacht zijn functie eind 2006 over te dragen.

Welke veranderingen signaleer je binnen het Verbond?

Schwarz: ‘Het Verbond is duidelijk veranderd. We hebben het omgevormd van een platform, een ontmoetingspunt voor velen, tot een organisatie die initieert, nadenkt over haar toekomst. Bij mijn aantreden had ik drie doelstellingen: de interne voortgang van liberaal joods Nederland; het liberale Jodendom zijn eigen plek geven in joods Nederland, zoals bijvoorbeeld is gebeurd bij onze gewijzigde relatie met de Joodse Omroep; de plaats van liberaal joods Nederland in Europa meer inhoud geven. Dat laatste is nog het minste gelukt, maar er zijn gelukkig anderen die daarvoor zorgen.

‘Vroeger liep het Verbond achter goede initiatieven van anderen aan om daar vervolgens zijn naam aan te geven. Het laatste goede voorbeeld is het Levisson Instituut. Het initiatief hiervoor werd genomen door rabbijn Lilienthal. Daarop kwamen er reacties dat het eigenlijk een activiteit van het Verbond zou moeten zijn, waarna er statutair een link is gelegd en nu is het dan officieel een Verbondssatelliet. De ommekeer is de laatste anderhalf, twee jaar echt gaande. Het is een heel langzaam proces; het gaat ook om een mentaliteitsverandering. De ontwikkeling binnen het bestuur van een visie is al nieuw, dat proces is begonnen onder mijn voorganger, Ernst Numann. Met de komst van Chanan Aronson als ambtelijk secretaris is de professionalisering danig toegenomen en de communicatie is sterk aan het verbeteren. De antennes die hij heeft, die zijn zo waardevol! Wij moeten er nu al voor gaan zorgen dat hij na zijn huidige aanstelling van twee jaar kan blijven.

‘Natuurlijk heeft het Verbond in die rolverandering nog steeds te maken met autonome gemeentes. Dat respecteren we ook, maar we proberen toch één gezamenlijk perspectief te ontwikkelen.

De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2006

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Na een jaar studeren in Jeruzalem - Clary Rooda

Het is vijf uur in de ochtend op de Tajèlèt. Het is nog donker. Rechts zijn in de verte lichten te ontwaren op de heuvels in Jordanië, links straalt het goud van de Rotskoepelmoskee. Een man komt aangelopen met een Torarol in zijn armen en ik volg hem de trappen af tot aan het platform. Daar, als door een hand gedreven, splitsen de mannen en vrouwen zich. De lucht vormt een natuurlijke mechitse. Het is de ochtend van Sjawoeot.

Mijn kipa heb ik thuis al opgedaan. In het begin van het jaar droeg ik mijn keppel alleen in sjoel of in de jesjiwa, omdat ik niemand op straat onnodig wilde kwetsen, maar gaandeweg besefte ik dat als iedereen zich blijft aanpassen er nooit iets verandert. Sindsdien loop ik op sjabbat en feestdagen ook op straat met een kipa en met mijn talliet onder de arm en nooit heb ik een vervelende opmerking gekregen. Integendeel, zelfs orthodoxe mannen wensen me ‘Sjabbat sjalom’.

Ik hul me in mijn talliet. De eerste zonnestralen geven net genoeg licht om de sidoer te lezen.

Extra lading

Bij vlagen voel ik een diepe ontroering, vooral bij de teksten die spreken over Zion en Jeruzalem. In deze context krijgen ze een extra lading. Het is bijzonder te bidden met zicht op Har haBajit wetende dat daar op dat moment duizenden mensen staan die dezelfde teksten uitspreken. Mijn gedachten dwalen af naar de twee op het eerste gezicht tegenstrijdige zinnen, die we dagelijks in de Amida zeggen: ‘(...) melo chol ha’arets kewodo - Hij vult de gehele wereld met Zijn stralende aanwezigheid’ (Jesjajahoe 6:3) en ‘(...) baroech kewod adonai mimkomo - Geprezen is de glorie van Eeuwige vanuit Zijn verblijfplaats’ (Jechezkél 3:12). Sluit het een het ander uit? Of zijn beide tegelijkertijd waar? Ik denk het laatste. De Tempel was onze directe verbinding met God, de plek die HaSjém koos om Zijn Aanwezigheid te laten verblijven (Dewarim 12:5), maar tegelijkertijd waren we ons ervan bewust dat God overal was en zodoende is het ons gelukt te overleven ook na de verwoesting van de Tempel.

Maar er komt ook woede bij mij naar boven als de Torarol alleen in het mannengedeelte wordt rondgedragen en alleen mannen worden opgeroepen. Ik voel me buitengesloten, blijkbaar is de Toralezing een mannenaangelegenheid en ik heb de neiging niet te antwoorden op de Barechoe. Ik ben ook zo gewend dat vrouwen volledig participeren. Op de jesjiwa waar ik studeer leiden vrouwen de dagelijkse diensten, lezen ze Tora of zingen ze Hallél; er zijn vrouwen die kipa, talliet en tefillin dragen, maar ook die dat niet doen. Sommige getrouwde vrouwen bedekken hun hoofd, anderen niet.

Het leuke van buiten bidden is de interactie met de buitenwereld: mensen die hun hond uitlaten passeren de bima en vrouwelijke joggers in korte broek en hempje lopen dwars door het ‘mannengedeelte’. De stemmen van de vogels en de kerkklokken vermengen zich met de onze en in de verte zijn de groene lichten van de moskeeën zichtbaar.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2006

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Ambacht en oorlog in Safed - Judy Jaffe-Schagen

Deze zomer is Safed een van de doelwitten geweest van honderden aanvallen met katjoesja-raketten. Het is met Jeruzalem, Hebron en Tiberias een van de vier heilige joodse steden in Israel en Safed wordt geassocieerd met ‘lucht’. In de Zohar staat geschreven dat Safed de puurste lucht heeft van heel Israel. Maar nu kwam Safed niet in het nieuws als centrum van kabbala en kunst.

Safed is vaak getroffen tijdens deze laatste oorlog, niet alleen omdat de afstand van Safed tot de grens met Libanon heel klein is, maar ook omdat het stadje is omgeven door vier leger- en luchtmachtbases, waaronder de noordelijke commandopost van het Israelische leger. Een week na het losbarsten van de oorlog is een groot deel van de inwoners de stad uitgetrokken. Een beperkt aantal blijft, onder hen Josh Burde, een zilversmid.

Judaica

Josh Burde is geboren in Johannesburg in Zuid-Afrika. Van 1992 tot 1995 volgt hij aan de Universiteit van Witwatersrand bij Johannesburg een technische opleiding voor het ontwerpen en produceren van sieraden. In de tijd dat hij begint met het ontwerpen van sieraden, houdt hij zich, praktisch gezien, nog niet bezig met het joodse geloof. Hij houdt zich niet aan de ge- en verboden. De gedachte om judaica te gaan ontwerpen komt niet bij hem op. Dat verandert wanneer hij naar Israel vertrekt. Zijn werkwijze is volgens hem echter vrijwel dezelfde gebleven. Nog steeds gaat hij uit van een idee of een concept en zet dat om in een ontwerp. Tegenwoordig zijn dat voornamelijk, zo niet uitsluitend, concepten die hij uit de Tora haalt. Dit geldt zowel voor de objecten die hij ontwerpt voor ceremoniële gebruiken, als voor zijn ontwerpen van sieraden.

Na aankomst in Israel studeert Burde vier jaar lang aan een jesjiwa. Tijdens die periode bezoekt hij Safed en meteen weet hij zeker dat hij daar wil wonen en werken. Vooral de mystieke, zuivere lucht spreekt hem aan.

In diezelfde tijd krijgt hij een idee voor het ontwerp van een granaatappel. En wanneer hij kort daarop hoort van de internationale prijsvraag van het Spertus Museum in Chicago besluit hij zijn idee verder uit te werken. In 1998 wint hij met dit ontwerp van een besamim-houder in de vorm van een granaatappel de tweede prijs in de Spertus Judaica prijsvraag.

Het ontwerp is van koper en zilver en het meet negen bij zeven centimeter. Het bestaat uit vier delen die tijdens het havdala-ritueel aan het eind van de sjabbat aan verschillende mensen kunnen worden uitgedeeld die zo tegelijkertijd van de geur van de kruiden kunnen genieten. De buitenkant van het ontwerp bestaat uit met de hand gesmeed koper. Deze techniek benadrukt het organische effect en suggereert de rode koperachtige kleur van het fruit.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2006

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Een uitdaging op Curaçao - Shirah Lachmann

Vijf jaar geleden nam chazzan Avery Tracht afscheid van liberaal joods Nederland. Behalve in Amsterdam - zijn vaste aanstelling - verzorgde hij van tijd tot tijd ook het chazzanoet in Arnhem, Haaksbergen, Rotterdam en Den Haag. Daarnaast gaf hij tevens les in Rotterdam en Noord-Nederland. Na een aantal jaren in de Verenigde Staten is hij inmiddels alweer een jaar verbonden aan de gemeente Mikvé Israel-Emanuel in Willemstad op Curaçao, als haar geestelijk leider.

Chazzan Tracht heeft de broeierige warmte van New York ingeruild voor de vrijwel permanente tropische hitte van Curaçao. Tracht: ‘Weet je, het gebouw waarin ik werk heeft zo’n rijke geschiedenis en is zó schitterend, dat ik vergeet hoe heet het is. Het is de mooie sjoel met zand op de vloer. Volgend jaar vieren wij het 275-jarig bestaan van de Snoa’.

Uitdaging

Deze oude gemeente, in 2001 vierde de gemeenschap zelf 350 jaar joodse aanwezigheid op Curaçao, is een geweldige uitdaging voor Tracht: een honderd procent asjkenazische Jood die leiding mag geven aan een eeuwenoude sefardische gemeente en die meteen de vuurdoop van zijn leven meemaakte. ‘In mijn eerste maand moest ik leiding geven aan ieder belangrijk moment uit de levenscyclus dat je je maar kunt indenken. Er was een bar mitswa, een brit mila, een choepa en een lewaja, en dan nog de normale sjabbatdiensten. Je kunt wel zeggen dat ik de ba’al koré, de gabbai, de onderwijzer, de rabbijn én de chazzan ben.’ De geestelijke duizendpoot is nog net geen brugwachter.

‘En alles’, vervolgt hij, ‘moet natuurlijk volgens de sefardische ritus! Andere melodieën, andere gebeden, een volstrekt andere choreografie - die bij de sefardim heel belangrijk is. En dan bedoel ik ook echt choreografie. Hoe en waar je loopt. Hoe je de jad aan de voorzitter moet geven. Op welk moment en naar wie je buigt. Aan welke kant van de teba - ofwel de bima - je omhoog loopt en aan welke kant je weer afdaalt. Bij het openen van de Héchal - de Aron haKodesj - moeten altijd eerst de middendeuren worden geopend en dan de zijdeuren en bij het sluiten éérst de zijdeuren en dan de middendeuren. Het luistert allemaal heel nauw. Ook in andere opzichten is men zeer formeel. Er waren vroeger zeer strenge kledingvoorschriften. Inmiddels zijn die wat losser geworden, maar bijvoorbeeld op Kol Nidré dienen de heren van het bestuur gekleed te gaan in rokkostuum, een smoking is niet voldoende.’

Ofertas

En dan de taal, niet alleen op het eiland, maar ook in de dienst. ‘Ik ben absoluut geïnteresseerd in vreemde talen, maar dit is een echte uitdaging. Allereerst leer ik Papiamento. En verder, afgezien van het Hebreeuws, waren alle talen die ik tot dusver leerde, van Germaanse herkomst. Nu moet ik tijdens de Toradienst een aantal onderdelen in het Portugees doen, zoals het gebed voor de koningin der Nederlanden en iedere misjeberach, die hier ofertas worden genoemd. Voor de ofertas moet je alle familierelaties in het Portugees kunnen zingen: vader, grootvader, schoonmoeder, zus, alles. De laatste veertig jaar had de gemeente zelden een rabbijn die dat kon en het überhaupt wilde doen. Een gemeentelid nam dat de laatste jaren op zich, maar eigenlijk in het Spaans.

‘De gemeente wilde heel graag dat ik die traditie van hen weer zou oppakken. Ze hebben me enige tijd gegeven, maar uiteindelijk.... Iemand heeft me toen in goed Portugees de begrippen geleerd en wat bleek toen ik de ofertas in het Portugees ging doen? Eigenlijk spreekt iedereen Spaans en die taal wordt ook gebruikt om aan te geven voor wie de oferta is. Als ze dat nou in het Nederlands of het Engels deden; ik ken geen Spaans!! Al met al begonnen de ofertas heel rommelig en dat rommelige hebben ze nog steeds wel. Het heeft wel iets grappigs en iedereen is zeer onder de indruk dat ik het wil doen. Het wordt erg op prijs gesteld.’

Tracht is blij hoe alles is gelopen. De eerste gemeente waar hij na Nederland werkzaam was, Lynbrook op Long Island, kon hem door financiële problemen niet aanhouden als chazzan. Bij de volgende gemeente voelde hij zich niet thuis en verdere sollicitaties in de Verenigde Staten boden niet wat hij zocht. Na een veel eerdere sollicitatie op Curaçao, enkele gesprekken en een paar diensten bij de gemeente bood het bestuur hem de baan van geestelijk leider aan.

De andere artikelen zijn te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2006

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Visuele midrasjim van Rembrandt - Etienne Denneboom

Wie in zijn jeugd is geïmpregneerd met een combinatie van tekst en afbeelding, van een verhaal met een plaatje, blijft die diepe imprint een volwassen leven lang met zich meedragen. Illustraties in een kinder- of jeugdboek gedragen zich als archetypen, als psychologische blauwdrukken waarmee iedere latere voorstellingspoging zich moet meten. Zij oefenen het gezag uit van anciënniteit, het toevallige recht van de eersten: je onder dat gezag uit te worstelen vereist nogal wat aan abstractievermogen, aan mentaal iconoclasme en aan eigenzinnigheid.

Wie durft het op te nemen tegen de gevestigde canon? Wie slaagt erin de illustratie als richtinggevend te negeren, persoonlijk invalide of failliet te verklaren, zeker als die van de hand is van een groot kunstenaar? Of is dat juist een niet te missen stap in het persoonlijk groeiproces, een noodzakelijke fase in het schonen van het bewustzijn? Hebben wij de afbeelding van weleer, dat hardnekkige plakplaatje, juist nodig om een nieuw besef wakker te roepen?

Collectief netvlies

Neem Van Adam tot Ezra, Israels geschiedenis in Bijbelse tijd, generaties joodse kinderen in Nederland zijn ermee opgegroeid, met de navertelling van D. Hausdorff en de reproducties in zwart-wit van Rembrandt van Rijns schilderijen. En daarmee is bijvoorbeeld de figuur van Jeremia, treurend over de verwoesting van Jeruzalem (1630), stevig ingebrand op het collectieve netvlies. Van Adam tot Ezra, dat in 1961 verscheen en tot de dag van vandaag vele herdrukken beleefde, kun je beschouwen als een joodse spin-off van de Rembrandt-bijbel. Als succesvolle opvolger van de Doré-bijbel verschijnt die al sinds een eeuw in diverse uitvoeringen en vertalingen, het meest recent in 2005 gekoppeld aan de Nieuwe Bijbelvertaling. De combinatie van Tenach met Rembrandt - voor wie de aloude woorden bij de publicatie van de Statenvertaling in 1637 op zijn 31ste als nieuw moeten hebben geklonken - is op zijn minst een bewezen commercieel succes. En didactisch? De treffendste manier om die vraag te stellen is paradoxaal via een schilderij dat in geen van al die uitgaven ontbreekt: ‘Mozes verbrijzelt de Tafelen der Wet’, een doek uit 1659. Dat schilderij voert Mozes, leraar en profeet, op als de iconoclast bij uitstek: wanneer hij ziet dat het joodse volk met het vervaardigen van het gouden kalfje het afbeeldingsverbod van de stenen verbondstafel met voeten heeft getreden, dreigt hij het medium, waarop dat verbod vermeld staat, te vernietigen.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2006

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Haagse dromen over de toekomst - Frank Cohn

De redactie van Levend Joods Geloof verzocht aan het papier toe te vertrouwen wat de toekomstdromen voor het jubilerende Verbond zijn van de voorzitter van de Haagse LJG, de oudste liberale gemeente in Nederland.

Eerlijk gezegd heb ik over de toekomst van het Verbond nooit veel nagedacht, wel uiteraard over die van de individuele gemeenten. Uiteraard vervult het mij met grote vreugde (mijn vader z.l. is één van de weinigen geweest die na de Sjoa de heroprichting van de Amsterdamse LJG heeft gepropageerd), dat het Verbond thans is uitgegroeid tot negen LJG’s en dat er allerlei organisaties omheen zijn gekomen, zoals het Levisson Instituut en de stichting Sja’ar, maar dit alles staat en valt mijns inziens toch met de groei en bloei van de afzonderlijke gemeenten.

Zorgen

Over deze afzonderlijke LJG’s nu, maak ik mij wel degelijk zorgen. In Amsterdam is er groei en bloei als nooit tevoren, met een prachtige nieuwe grote sjoel in het vooruitzicht, maar in de mediene (en daar reken ik Den Haag voor deze keer dan maar toe!) liggen de zaken toch wat anders.

Ik heb in de loop van de ruim 25 jaar dat ik al als gabbai heb mogen functioneren in De Haag jaarlijks gemiddeld zo’n tien kinderen bar of bat mitswa zien worden. Velen van hen hebben inmiddels de leeftijd bereikt dat zij zich door middel van een bestuurs- of andere functie verdienstelijk zouden kunnen maken voor de gemeenschap. Als ik naar de Haagse situatie kijk, moet ik constateren dat er gelukkig een redelijk groot aantal jongelui actief is in de beveiligingsgroep en het onderwijs, maar dat de beschikbaarheid voor bestuurs- en commissiewerk - een enkele uitzondering daargelaten - zeer gering is. Velen zijn om studieredenen verhuisd, voornamelijk naar Amsterdam, maar vestigen zich na hun afstuderen niet meer in Den Haag. Een groot potentieel aan (toekomstige) leiders gaat zo ‘verloren’. Ik heb geen redenen om aan te nemen dat het elders in de mediene anders loopt. Gelukkig wordt dat probleem, naar ik heb begrepen, ook onderkend door het Verbond en zoekt men naar manieren om hieraan het hoofd te bieden.

Actieve gemeente

Gelukkig is de Haagse LJG een zeer actieve gemeente. Van de circa 350 (stemgerechtigde) leden, zijn er volgens een recente telling zo’n 200 op een of andere wijze actief voor de gemeenschap. Hierdoor zijn wij in staat een grote verscheidenheid aan activiteiten te bieden, maar het werk komt over het algemeen steeds weer op dezelfde mensen neer. Het is een punt van grote zorg hoe deze taken in de toekomst moeten worden uitgevoerd, als degenen die het nu op zich nemen, die vrijwel zonder uitzondering van middelbare leeftijd zijn, er over een aantal jaren niet meer toe in staat zijn.

Hoeveel meer zou er mogelijk zijn, als de LJG Den Haag wat groter was. Om te beginnen zou de financiële situatie minder zorgwekkend zijn. Door een groei met bij voorbeeld 200 (jonge) gezinnen zouden de contributie-inkomsten aanzienlijk toenemen, terwijl de onkosten niet noemenswaardig stijgen. Dit, in combinatie met een groter potentieel aan vrijwilligers, zou de toekomst van het Haagse liberale jodendom een stuk zonniger maken. Er is dan zo veel meer mogelijk.

Laat ik de sjoeldiensten als voorbeeld nemen. Helaas laat het sjoelbezoek soms wat te wensen over. Als er meer belangstelling was, zou men ook beter tegemoet kunnen komen aan de uiteenlopende wensen van de leden ten aanzien van vorm en inhoud van de dienst. Wij hebben afgelopen juni op de landelijke Oneg Sjabbat in Enschede, die zo voortreffelijk was georganiseerd door de LJG Twente en het Levisson Instituut, kunnen zien hoeveel manieren er zijn om joods te zijn, in een variatie op het jubileumthema.

Hier in Den Haag hebben wij op dit ogenblik de situatie dat er twee keer per maand een ‘traditionele’ sjabbatochtenddienst plaatsvindt en twee keer per maand een ‘egalitaire’, tijdens welke de dames meetellen voor het minjan en in principe alle mitswot kunnen vervullen. Het is een modus vivendi die na enige aanloopproblemen goed werkt, maar ideaal is het niet. Mij schieten altijd de onsterfelijke woorden van de cabaretier Fons Jansen te binnen, wanneer hij vertelt over het slechte huwelijk van een man en een vrouw: ‘Hij wil graag om vijf uur eten, zij om zeven uur. Dus eten ze om zes uur, dan zijn ze allebei ontevreden!’

Bij ons in de buurt is gevestigd de American Protestant Church of The Hague, en als ik er langs kom kijk ik altijd met enige jaloezie naar het bord dat daar voor de deur staat en waarop te lezen valt dat er elke zondag zowel een ‘traditional service’ als een ‘contemporary service’ plaatsvindt. Wat zou het geweldig zijn als wij ook de mogelijkheid hadden deze diversiteit te bieden.

Amsterdam heeft ervoor gekozen één grote sjoel te bouwen. Als Den Haag tegen alle verwachtingen in ooit zo groot zou worden dat we niet meer in de Snoge passen, dan zou mijn voorkeur uitgaan naar een tweede locatie, zodat de intimiteit gewaarborgd blijft en iedere sjoel zijn eigen vertrouwde sfeer kan hebben.

Wellicht is dat mijn toekomstdroom voor het Verbond. Mogen wij, tegen mijn verwachting in, ook in de mediene zó groeien en bloeien, dat ieder lid van het Verbond, net als de schipbreukeling uit de klassieke grap, de luxe ten deel valt van een sjoel waar hij of zij niet naartoe gaat!

De andere artikelen zijn te lezen in Levend Joods Geloof nr. 1 2006

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice>











Een nieuw begin - Simon Soesan

In Haifa woont een rabbijn die een heleboel goeds doet, met behulp van een groep mensen die zorg draagt voor de financiering daarvan. Af en toe krijgt een lid van deze groep een berichtje van hem dat altijd met dezelfde zin begint: ‘Ik heb een klein probleempje...’.

Die groep weet dan dat de rabbijn een oplossing heeft voor zijn probleem en dat zij vervolgens mogen uitzoeken hoe dat gefinancierd gaat worden. Nooit grootschalig, altijd kleine menselijke dingen, waar nooit zomaar geld voor is.

Vier wezen die geen geld hebben om naar school te gaan, een weduwe die geen geld heeft om medicijnen te betalen, een kankerpatiëntje dat geen medicijnen krijgt van het ziekenfonds; onze rabbijn is er altijd bij.

Dat de overheid niet achter zijn projecten staat en deze zodoende niet steunt, wordt mede bepaald door het feit dat hij een liberale rabbijn is.

Gedurende de laatste oorlog vermaakte hij in de schuilkelder onder zijn sjoel kinderen en zelfs hele families. Met zijn gitaar creëerde hij een atmosfeer alsof die hele oorlog buiten een zomerkamp was.

De dag na de oorlog belde hij weer met een groepslid. ‘Ik heb een klein probleempje...’, begon hij als vanouds en er werd aan de andere kant van de lijn aandachtig naar hem geluisterd.

Bij de geboorte van Eyal is er, ten gevolge van een medische fout, nogal wat mis gegaan. Hij kreeg zuurstoftekort waardoor zijn hersenen beschadigd raakten. Hierdoor ligt hij al dertien jaar, misvormd en motorisch zwaar gestoord, voornamelijk in bed. Maar zijn leer- en denkvermogen heeft daar niet onder geleden. Eyal leert als de beste en wordt ‘de spons’ genoemd, omdat hij alles absorbeert wat hij leest.

Hij is moeilijk te verstaan, maar als je eenmaal aan zijn spraak gewend bent, kun je flink om zijn grappen lachen, want Eyal heeft een goed gevoel voor humor. Hij heeft vrienden en vriendinnen, speelt spelletjes op een aangepaste computer waar hij ook mee op het internet surft en leert via een webcamera met zijn eigen klas mee.

Eyal heeft een sterke wil, maar toch zijn er grenzen. Eyal wilde namelijk bar mitswe worden. Maar er was geen rabbijn te vinden die dat wilde begeleiden. In feite was er bijna geen rabbijn te vinden die Eyal zelfs maar wilde zien.

Eyals moeder is weduwe, sinds haar man bij een auto-ongeluk om het leven kwam. Veel geld is er niet en zo leek de kans op een bar mitswe voor Eyal verkeken. Totdat ‘mijn’ rabbijn het verhaal hoorde.

Hij had een plan gemaakt en legde aan die behulpzame groep mensen uit wat hij wilde gaan doen. Men ging aan de slag. Een e-mail naar een joodse gemeente in Amerika, gesprekken met vriendjes en vriendinnetjes van Eyal en langzaamaan begon het plan vorm te krijgen.

Binnen enkele weken kreeg de rabbijn groen licht, het teken dat het plan financieel rond was. De afspraak luidt dat hij zijn gang kan gaan met alle projecten, maar geen woord rept over degenen die hem daarbij helpen en die het daadwerkelijk mogelijk maken. Matan BeSetter (het in stilte / in het geheim geven) is namelijk een mitswe die je ook als liberale Jood kunt doen. Ook voor kinderen die door sommige rabbijnen niet erkend of gekend worden.

Afgelopen zaterdag was het zover.

De rest van dit verhaal kunt u lezen in Levend Joods geloof nr. 1 2006

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice