Kijk elkaar diep in de ogen - Shirah Lachmann/Rachel Reedijk

In een korte introductie legt Rachel Reedijk het probleem op tafel. De joodse gemeenschap voelt meer en meer angst. Marokkaanse jongeren kiezen haar als zondebok. De Marokkaanse gemeenschap erkent het probleem, maar voelt tevens een gebrek aan erkenning in Nederland. Tijd om elkaar diep in de ogen te kijken, om eerlijk en open de emoties en standpunten te bespreken. Opdat deze gemeenschappen samen tot een betere verstandhouding kunnen komen.

Reedijk: Burgemeester Cohen, heeft u op basis van uw intensieve contacten met verschillende etnische en religieuze groeperingen in Amsterdam aanwijzingen dat er een kloof is tussen Joden en Marokkanen?

Burg. Cohen: Nee, ik geloof niet dat je niet moet praten over een kloof. Ik zie wél dat de spanningen zijn toegenomen. Een kloof veronderstelt dat mensen elkaar niet meer kunnen bereiken. Ik heb eerder het gevoel dat mensen elkaar onvoldoende kennen. Aan de ene kant staat de joodse gemeenschap die in toenemende mate angstig is voor datgene wat er gebeurt en in toenemende mate wordt geconfronteerd met uitingen die voor een deel antisemitisch zijn, maar voor een deel ook uitingen van mensen die een open zenuw weten te vinden en het heerlijk vinden daarop te schieten.

Wat u, meneer Cohen, daar in West is overkomen, is dat antisemitisme? De uiting is zonder enige twijfel een antisemitische uitdrukking, maar het is ook een gevoel van: Ik zal ze! Ik vind het heel moeilijk te duiden. Het heeft zonder énige twijfel ook te maken met het Israelisch-Palestijnse conflict.

En binnen de Marokkaanse gemeenschap is er, denk ik, een gevoel van behoren bij diegenen die onderdrukt zijn, zo wordt het in elk geval gevoeld.

Reedijk: Burgemeester, u zou zelf voornemens zijn gesprekken tot stand te brengen tussen de joodse en Marokkaanse gemeenschap. Klopt het dat daaruit uw bezorgdheid spreekt?

Burg. Cohen: Natuurlijk maak ik me er zorgen over, juist omdat ik het gevoel heb dat die spanning er is. Maar aan de andere kant, als je nou eens heel goed naar elkaar zou luisteren. Ik ga inderdaad een aantal vertegenwoordigers uit joodse en uit Marokkaanse groepen bij elkaar brengen. Om te kijken of we daar op een goede manier over kunnen praten.

Reedijk: Wat is júllie impressie? Hebben wij te maken met een kloof tussen Joden en Marokkanen?

Ouariachi: Ik denk dat de burgemeester het probleem goed heeft beschreven. Ik kan mij er voor een groot deel in vinden. Welke visie wij ook hebben betreffende onderdrukkende machten, of partijen in het Palestijns-Israelische conflict, ikzelf, maar ook organisaties die ik spreek, vinden dergelijke uitingen absoluut afkeurenswaardig. Het probleem is alleen: hoe kun je dat indammen?

Hoe je het ook wendt of keert, die groep voelt zich om een aantal redenen sowieso afgewezen en herkent zich in zijn algemeenheid in de onderdrukte groep in het Palestijns-Israelische conflict. Het hoe en waarom daarvan zouden wij gezamenlijk moeten traceren.

Reedijk: Het Palestijns-Israelische conflict speelt in de praktijk hier reeds een rol. Misschien moeten we het dan maar op de agenda zetten.

Ouariachi: Aan de ene kant zijn mensen bang dat je een probleem introduceert in Nederland waarvoor je geen oplossing kunt vinden. Aan de andere kant heeft deze factor een te grote invloed om weg te schuiven. Ik denk dat je elkaar uiteindelijk toch in de ogen moet kijken en misschien kunnen wij dan ook zeggen: wát kunnen wij daaraan bijdragen.

Reedijk: Hoe schatten de anderen aan tafel ons probleem is?

Laroui: U hebt gesproken over een uiting van deels antisemitisme. Maar ik zou u willen voorstellen het woord antisemitisme niet te gebruiken. Het echte, wezenlijke antisemitisme van de theoretici is heel gevaarlijk en dan heb ik het over antisemitisme van Gobineau en Chamberlain, personen die dachten dat er een essentieel verschil was tussen de Jood en de rest van de mensen. Dat is natuurlijk verwerpelijk, maar denkt u echt dat die domme jochies in West, die tegen u iets hebben geroepen, ooit van Gobineau, Ernest Renan of Stewart Chamberlain hebben gehoord? Die weten helemaal niet wat hét antisemitisme is. Ik vind het heel gevaarlijk die woorden ‘het antisemitisme’ te gebruiken.

Reedijk: Dan, gaat het om een paar idioten? Je bent verhuisd uit Amsterdam-West, dus er is wel degelijk iets aan de hand.

Dan Cohen: Nou, dat wordt soms zwaarder afgeschilderd dan het was. Zelf wilde ik eigenlijk in Amsterdam blijven, maar als je niet meer rustig met je kleine kinderen naar de speelplaats kan gaan... mijn argument om te blijven viel weg. Op een gegeven moment was het iedere sjabbat raak. Het is wel zo dat ik met mijn keppel liep, maar dat is toch weinig aanstootgevend.

Burg. Cohen: Aanstootgevend of niet, dat moet gewoon kúnnen.

Reedijk: Die keppel is maar een klein stukje textiel, net als de hoofddoek die moslimvrouwen dragen, maar zij wordt gezien als een symbool van hetgeen waar jij voor staat: je joodse traditie.

Dan Cohen: Een paar zotten...? Op een aantal plekken schat ik het veel ernstiger in. Voor mij hoeven mensen geen wetenschapper te zijn, als men mij bij wijze van spreken de kop wil afhakken, dan hebben ze Gobineau wel niet gelezen, maar de Koran lezen zij anders dan u. En nu heeft de Egyptische staatstelevisie ‘De protocollen van wijzen van Zion’ weer verfilmd.

Reedijk: Een jongen die tegen Dan Cohen roept ‘KankerJood’, wat bedoelt die?

Laroui: Dat weet ik niet. Maar van één ding ben ik zeker: toen in 1993 de Oslo-akkoorden werden getekend, was er volgens mij geen echt probleem. Daarna kreeg je dat beeld van die jongen, twaalf jaar oud, die werd doodgeschoten. Daar heb je een beeld uit de praktijk dat verklaard waarom die jongeren zich identificeren met Palestijnen.

Burgemeester Job Cohen was eerder rector magnificus van de universiteit in Maastricht. Na enkele termijnen in de landelijke politiek, als staatssecretaris van Onderwijs en vervolgens van Justitie, trad hij op 15 januari 2001 aan in Amsterdam. Hij staat bekend als de burgemeester van de dialoog.

Dan Cohen is voorzitter van de FNZ, de koepel van alle zionistische organisaties in Nederland. In het dagelijks leven is hij psychiater. Afgelopen lente/zomer kwam hij veel in het nieuws door zijn ervaringen met Marokkaanse jongeren in Amsterdam West.

Ruth Koster werkt als logopedist op een school voor dove kinderen en studeert Algemene Taalwetenschap aan de UvA. Zij is secretaris van CiJO, de Jongerenorganisatie van het Cidi, en ontwikkelde in die hoedanigheid een programma waarbij studenten op middelbare scholen les kunnen geven over het Israelisch-Palestijnse conflict.

Fouad Laroui (Oujda, Marokko) is directeur onderwijs van het Instituut voor Milieuvraagstukken van de VU. Tevens is hij schrijver, onder andere van Judith en Jamal, een moderne Romeo en Julia tragedie over een liefde tussen een Marokkaanse jongen en een joods meisje.

Mimoun Ouariachi (Nador, Marokko) werkt als coördinator van een mentorproject in het onderwijs en is daarnaast tolk-vertaler en in het onderwijs. Hij heeft een lange staat van dienst in de Marokkaanse gemeenschap, is onder andere bestuurslid van de Stedelijke Marokkaanse Raad en was voorzitter van de Amsterdamse Raad voor Religies en Levensbeschouwingen.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 2 2003

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Stemmen uit de Liberaal Joodse Gemeenten, deel 2 - Josée Wolff

In een eerste artikel over het liberaal joodse chazzanoet schetste Josée Wolff de beginjaren van de liberale liturgische traditie en hoe chazzan Harry Ereira zijn intrede deed bij de LJG Amsterdam. Hoe ging het verder?

Ondertussen kwam in 1956 een jonge man uit Israel naar Nederland om een internationale cursus voor dirigenten te volgen. Chaim Storosum, geboren in Duitsland, was na omzwervingen en verzetswerk via Frankrijk en Spanje naar Erets Jisraeel geëmigreerd. Van origine was Storosum violist en dirigent maar hij werd door de joodse gemeente in Dortmund in dienst genomen als chazzan en leraar. Inmiddels had men bij de LJG Amsterdam over hem gehoord en werd hij gevraagd om chazzan Ereira tijdens diens ziekte te vervangen.

Vernieuwing

In 1958 kwam Storosum voorgoed naar Nederland; hij was toen één van de aanwezigen bij de heroprichtingsvergadering van de LJG Den Haag. Tijdens Chanoeka 1959 werd de eerste dienst gehouden, in een bovenzaaltje van Diligentia aan het Lange Voorhout en Storosum bleef bijna dertig jaar lang, tot aan zijn pensionering in 1988, de chazzan van de LJG Den Haag. In de beginjaren verving hij regelmatig chazzan Ereira in Amsterdam. Hij zong dan op vrijdag om 18.00 uur dienst in Den Haag en om 19:30 uur een tweede dienst in Amsterdam - met een snelle autorit er tussenin!

Ook in 1966 bij de inwijding van de nieuwe sjoel in Amsterdam zong Storosum, omdat Ereira ziek was. Vanaf 1959 dirigeerde Storosum het Scopus-koor, het enige gemengde koor dat destijds joodse liturgische muziek vertolkte in de sjoeldienst. In het Levend Joods Geloof van februari 1959 lezen wij: ‘In de Heer Storosum vindt het Scopus-koor een bezielende dirigent en een uitstekende componist. Reeds nu kan worden gezegd, dat wanneer wij op deze weg voortgaan, de reeds jaren gewenste vernieuwing in Joodse liturgische muziek bij ons een goede kans maakt.’ Of die vernieuwing van de synagogale muziek inderdaad plaats vond - of überhaupt moest plaatsvinden - daarover zijn de meningen verdeeld… Wat zéker gebeurde, was dat de muziek van Erets Jisraeel een deel werd van het synagogale repertoire, en dat was mede te danken aan de sterke band die Storosum met Israel en zijn muziek had.

1959 Was tevens het jaar waarin hij zijn ensemble Collegium Musicum Judaicum oprichtte, waarmee hij nu al meer dan veertig jaar concerten geeft. Naast zijn werk voor de LJG Den Haag reisde Storosum ook regelmatig naar de gemeente in Arnhem, waar hij joodse les gaf en diensten leidde. In de loop der jaren arrangeerde hij vele instrumentale bewerkingen voor de synagogale melodieën en wist hij vele van zijn leerlingen (onder wie ondergetekende) te inspireren om met hun instrumenten aan de diensten deel te nemen.

Niet alleen de chazzanim en koordirigenten leverden een belangrijk aandeel aan de diensten, maar ook - vooral in Amsterdam - de organisten/begeleiders. In de beginjaren begeleidde Hans Dusch zowel Gisser als Ereira, en van 1958 tot 1968 was Hans Lachman de organist van de LJG Amsterdam. Lachman was niet alleen organist en koordirigent, maar ook componist. Zijn cantate Stammen van Israel (op tekst van rabbijn Jacob Soetendorp) werd in 1967 door de Avro uitgezonden met het Radio Kamerorkest en met als solisten onder meer Cora Canne Meyer en Harry Ereira. Lachman nam in maart 1968 afscheid als organist en dirigent van de LJG Amsterdam en werd opgevolgd door de dirigent Coen Luders en de organist Joppe Poolman van Beusekom. Laatstgenoemde begeleidt de diensten tot op de dag van vandaag met grote inzet en toewijding. Ieder van hen voegde zijn eigen arrangementen of begeleidingen van bekende synagogale composities toe aan het repertoire van de gemeente, waardoor het koor in Amsterdam soms versies zingt die nergens anders te horen zijn.

Ander kaliber

Na het overlijden van Ereira in 1969 krijgt Amsterdam een nieuwe chazzan, de operazanger Paolo Gorin. Paolo/Paul Gorin werd geboren in Leipzig uit Russische ouders. Hij zong al vanaf zeer jonge leeftijd en gaf op zestienjarige leeftijd zijn eerste concert in Leipzig: een recital van Schubert liederen. KOrt daarna vertrok hij naar Italië om in Milaan en Rome zang te gaan studeren. Tussen 1936 en 1939 zong hij operarollen in Praag, Triëst en Parma. Naast zijn opera studies probeerde Paolo werk te vinden als chazzan, maar dat was niet makkelijk, zoals te lezen valt in Recollections from the Synagogue in Florence door dr. Enzo Nitzani: ‘In mijn kindertijd waren de nazi’s al aan de macht en de synagoge was vol met vluchtelingen uit Duitsland en later Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije. Ik hoorde voor het eerst Jiddisch gezongen door Paolo Gorin, een zanger die uiteindelijk een beroemde bariton werd in Israel en later in Amsterdam, maar in die tijd slaagde hij er niet eens in een baantje te bemachtigen als derde chazzan in de synagoge …’

Vlak voor zijn debuut in La Scala in Milaan werd Gorin in Calabrië geïnterneerd. Na zijn bevrijding kwam hij in 1944 naar Erets Jisraeel en speelde daar een belangrijke rol in de opbouw van de Israelische opera. De bekende Israelische componist Marc Lavry schreef voor hem de hoofdrol in zijn opera Dan Hasjomeer. In 1951 was Gorin in Nederland op doorreis naar New York waar hij in de City Centre Opera zou optreden. Hij zong een aantal gastvoorstellingen bij de Nederlandse Opera in Amsterdam en kreeg er een vaste aanstelling, die negentien jaar zou duren. In de jaren zestig begon Paul Gorin af en toe Ereira te vervangen. Joppe Poolman van Beusekom beschrijft zijn eerste repetitie met Paul Gorin in het Levend Joods Geloof van mei 1992: ‘Op een Zondagavond in de nazomer van 1968 had tijdens een koorrepetitie een geluid geklonken van een heel ander kaliber dan tot dusver. Op de repetitie voor de generale voor de Hoge Feestdagen trad Paul Gorin op als vervanger van Harry Ereira. De tonen van het Omnam Keen voor Kol Nidree zouden de eerste zijn van een ontelbare reeks gedurende bijna vierentwintig jaar.’

Nesjomme

Gorins wijze van dawwenen combineerde de bravoure van de opera met een gedegen kennis van het Hebreeuws en een groot gevoel voor chazzanoet. Hij zou achttien jaar lang de Amsterdamse gemeente leiden met zijn prachtige stem en zijn warme nesjomme. En niet alleen in Amsterdam zong hij; ook hij reisde regelmatig naar de kleinere gemeenten. Daarnaast was hij een onmisbare leraar voor de vele amateur chazzanim die zowel in Amsterdam als in de andere LJG’s de muzikale leiding van de diensten op zich namen. Zelf heb ik nog een groot aantal cassettebandjes waarop Paul voor ons de verschillende diensten had ingezongen, en waarvan ik de melodieën leerde die ik nodig had om bij de LJG Arnhem diensten te leiden. Bij mijn interview en auditie voor het Hebrew Union College in New York zong ik stukken van de dienst zoals ik die onder andere van Paul had geleerd.

Begin 1978 werd Lawrence Fine als tweede chazzan aangesteld en werd Gorin tot oppervoorzanger benoemd. In de woorden van Sal van Wesel: ‘...om door een openbaar eerbewijs onze dankbaarheid en waardering voor een medewerker te tonen.’ Paul Gorin bleef zingen tot vlak voor zijn overlijden in 1992, 23 jaar nadat hij officieel bij de LJG was aangetreden. ‘Weet je waarom ik het zolang heb uitgehouden?’ zei hij grappend, ‘Omdat ik altijd met mijn rug naar de gemeente stond!’

wordt vervolgd

De overige artikelen zijn te lezen in Levend Joods geloof nr. 2 2003

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










De rebbetsin in de achtergrond - Shirah Lachmann

Tijdens de Hoge Feestdagen bracht rabbijn David Lilienthal zijn vrouw Gun in een van zijn derasjot heel nadrukkelijk op de voorgrond. Zelf koos zij in de ruim 32 jaar van zijn rabbinale ambt bij de LJG Amsterdam steeds voor een weinig opvallende rol. Nu er aan eind komt aan de beroepsmatige verbondenheid van haar man met de gemeente wil zij voor één keer wel wat meer over zichzelf vertellen.

Tijdens sjabbatot en feestdagen was mevrouw Lilienthal in al die decennia wél een van de vertrouwde aanwezigen in sjoel, al is zij de laatste jaren wat vaker afwezig geweest door de geboorte van kleinkinderen in Israel en door familiebeslommeringen in Zweden. En tijdens de kledingactie, nu braderie, draait zij als het even kan mee. Ze glimlacht: ‘Ja, daar heb ik altijd bij geassisteerd, voor zover mijn werk vroeger en de studie nu dat toelaat, want ik heb wel altijd mijn eigen bezigheden gehad. Maar de eerste 25 jaar heb ik ook in het bestuur van de Vrouwengroep gezeten. Oh nee, nooit als voorzitter. Ik zou dat niet kunnen, maar ik vond het prettig om betrokken te zijn en te helpen waar het kon. Toen onze jongste dochter Sarah vijf jaar was - ze is nu dertig - ben ik weer gaan werken. Ik was zeventien jaar verbonden aan het Zweedse consulaat en daarna werkte ik nog vijf jaar op de Zweedse ambassade.’

Intensief

‘De afstand was ook een bewuste keuze. Het contact met de gemeente was al heel intensief. Elk weekend, dan de feesten en partijen, en de eerste jaren gingen wij ook veel op koffievisite, om de leden te leren kennen. In de periode van de Vrouwengroep heb ik echter ook cursussen gegeven: over de sidoer, leren bensjen, sjabbat en feestdagen. De toenmalige voorzitter, Annie van Dantzig, had mij dat gevraagd; dat was vóór de oprichting van het Studiecentrum. Zij vond dat de Vrouwengroep naast al het praktische ook iets inhoudelijks moest bieden.

‘Voor onze dochters was de gemeente echt onze familie, omdat wij hier zonder familie zaten, maar ook voor David en mij gold dat. Dat zal ook altijd zo blijven. Er is een bepaalde warmte. Dat menselijke contact vind ik heel belangrijk. Daarom gingen we ook altijd naar de feesten, maar proberen wij tevens te delen in de zorgen, om deel te zijn van elkaars leven.

‘Een half jaar voor onze komst waren wij hier op bezoek om kennis te maken. Dat was ontzettend hartelijk en warm. We voelden ons zeer gewenst; het is altijd prettig gevraagd te worden. Toen wij vervolgens die zomer arriveerden, was er door de Vrouwengroep voor gezorgd dat het huis vol bloemen stond en de koelkast gevuld was. Verder was iedereen op vakantie. Zelfs het salaris was nog niet geregeld, maar we hadden het volste vertrouwen. Ik was zeven maanden in verwachting van Aviva; Anna, onze oudste, was geboren in Londen. Drie dagen nadat David aan het Leo Baeck in Londen zijn semicha had gekregen, kwamen wij naar Nederland.

‘De installatie van David als rabbijn moet vóór de Jomtovim geweest zijn. Het was enorm feestelijk. Onze beider ouders waren daar bij. Mijn ouders zijn er altijd over blijven praten. Mijn vader was nu met het symposium graag gekomen - hij zei steeds: "Ik heb het begin toch óók meegemaakt - maar hij heeft het helaas niet gehaald.’ Mevrouw Lilienthal valt even stil en vervolgt dan: ‘Ik neem aan dat het voor Davids ouders ook heel bijzonder was. De ouders van Davids vader waren na de Kristallnacht in 1938 hierheen gevlucht uit Wiesbaden, waar zijn vader opperchazzan was geweest. Bij elk bezoek gingen zij weer kijken op de Jekerstraat, waar de ouders toen woonden.’

Antisemitisme

‘Mijn ouders hebben er nooit problemen mee gehad dat ik uitkwam. Wij waren héél jong toen wij elkaar ontmoetten, net geen achttien. Onze ouders konden goed met elkaar opschieten. Die van mij hielden erg veel van David en hij heeft zich ook altijd diplomatiek opgesteld.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 2 2003

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice










Een menora en een chanoekia - Judy Jaffe-Schagen

Een kandelaar die wordt gebruikt voor Chanoeka, wordt een menora of chanoekia genoemd. Het gebruik van beide begrippen wekt verwarring. Is het hetzelfde of zijn het toch twee verschillende objecten, die symbool staan voor hetzelfde of iets anders?

Chanoeka, het inwijdingsfeest of het feest van het licht, is het enige belangrijke joodse feest dat niet in de bijbel wordt genoemd. Het herinnert aan de opstand van de Makkabeeën in 168 vóór de gewone jaartelling en hoe de Joden drie jaar later, na het verslaan van de Syrische legers, de tempel weer willen inwijden door middel van het aansteken van de menora, de zevenarmige tempelkandelaar. Hoewel er niet genoeg zuivere olie aanwezig is, steekt men toch de kandelaar aan en deze blijft acht dagen lang branden, net zo lang als de inwijdingsfeesten van de tempel duren. In Sjemot (Exodus) 25:31 staat een gedetailleerde beschrijving van die menora. Toch is niet meer helemaal na te gaan hoe deze er precies uitzag. De voorstelling ervan op de boog van Titus, die later bijvoorbeeld werd gebruikt voor het embleem van de staat Israel, is niet helemaal juist.

Het jaar na de herinwijding van de tempel werd het wonder gevierd met Hallél en dankbetuiging (Shabbat 21b). Dit vormde het begin van de viering van Chanoeka. Voor die viering gebruikte men niet de menora. Onder andere in de Sjoelchan Aroech en in de rechtscodices van Mozes Maimonides (Rambam) wordt gerefereerd aan het bijbels verbod op het nabootsen van cultusartikelen uit de heilige tempel, waaronder de zevenarmige kandelaar. Hij baseert zich daarbij op het Talmoedtraktaat Rosh Hashana (24 A). De veertiende-eeuwse Talmoed-commentator Menachem Hameiri (Rosh Hashana, ad loc.) stelt daarentegen dat een kleine afwijking met betrekking tot de tempelmenora reeds voldoende is om het verbod op namaken niet te overtreden.

De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 2 2003

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice













Uit de wildernis naar de hoogten van Jeruzalem - Shirah Lachmann

Drie dagen verkeerde de Arza-groep in de wildernis van de Arava. Daarna volgde de tocht naar het noorden, de alija naar Jeruzalem, waar het échte werk zou beginnen, zo dachten velen. Negen dagen, honderden impressies, teveel voor één artikel. Een persoonlijk getinte poging.

Het was een reis van zeer emotionele momenten. In kibboets Jahel, waar op sjabbat een aantal reisgenoten voor het eerst werd opgeroepen. Een ervaring die hen zozeer aangreep dat hun waterlanders ons bijna te machtig werden. In de namiddag in Eilat, toen één van ons - zo begon het al te voelen - onverhoopt ten val kwam en vervolgens een gecompliceerde botbreuk bleek te hebben opgelopen. Sabine Frank liet zich echter niet kennen en draaide nog enkele dagen gemobiliseerd mee alvorens door iedereen uitgezwaaid eerder terug te gaan. Sjachariet op het dak van Beth Shmuel, met uitzicht op de muren van de Oude Stad... Dat de progressieve beweging tot in lengte van dagen op die plek moge resideren. Jitschak Rabin gedenken op de Herzlberg en met zovele anderen het Hatikwa zingen. Ik was vast niet de enige met een brok in de keel. Door de persoonlijke accenten die rabbijn Ruben Bar-Ephraëm legde, was die hele dag, ook ’s morgens in Latrun, maar onbedoeld vooral na de herdenking, in Yad Vashem, al zo geladen.

Rust

Het was zo rustig in het zuiden. Wie had begin november kunnen vermoeden dat er nog geen drie weken later bij Eilat een aanslag zou worden gepleegd door een Jordaanse gek? Steeds weer was beklemtoond dat Israel én Jordanië alleen maar zijn gebaat bij rust en coöperatie. In kibboets Jahel gaf het hoofd van de pomeloplantage Ran Bernstein daar een paar fraaie voorbeelden van.

Hoe dan ook, ik ervoer een rare discrepantie tussen het beleven van Israel en de nieuwsfocus in Nederland. Het weekend van onze terugkeer kenmerkte zich door een radioreportage over de Vrouwen in het zwart, een demonstratie tegen de bouw van de muur, de herdenking van de Kristallnacht met haar nadruk op herlevend antisemitisme, de deal met Hezbollah over de uitwisseling van gevangenen en een beangstigend portret van Arafat bij de BBC.

Onze tweede avond in Jeruzalem domineert die sluwe vos het gesprek dat wij hebben met de journalist Pinchas Inbari. Hij schetst de wezenlijke verschillen tussen Arafat en zijn facties enerzijds en de burgers en politici als Aboe Mazen en Aboe Ala anderzijds. Feitelijk is het een strijd van oude mannen die nog steeds hun doel niet hebben bereikt en jongere mannen die kiezen voor pragmatisme. Kortweg komt het erop neer dat de veranderingen die Aboe Mazen en Aboe Ala voorstaan, kunnen worden vergeten zolang Arafat aan de macht is.

Aan Israelische zijde is de verdeeldheid niet minder. Eén deel meent dat Aboe Mazen meer had moeten worden gesteund, want als Arafat ten val komt en de Palestijnse Autoriteit haar machtsbasis verliest, schatten zij, zullen Hamas en de Islamitische Jihad de touwtjes in handen nemen. Anderen menen dat dat juist goed zou zijn: een duidelijke vijand zou de te volgen strategie vereenvoudigen.

Inbari heeft vernomen dat Aboe Ala zou werken aan een hoedna, een compleet staakt-het-vuren, maar dat hij Hamas tegelijkertijd probeert zover te krijgen de staat Israel te erkennen. Sjeik Jassin en zijn volgelingen zouden zo’n hoedna wellicht accepteren - drie weken later speelt dit inderdaad in de pers - maar Rantisi, van de extreemste Hamas-factie, zou juist willen samenwerken met Al-Kaida, want het echte front ligt in de Verenigde Staten.

Wat we in wezen wel weten, wordt ons nog eens extra duidelijk: pasklare oplossingen? Vergeet het maar! En in deze generatie zal het niet meer goed komen. Inbari kan aan het eind dan ook alleen de hoop uitspreken dat wij de volgende keer kunnen zeggen: Wat was jíj dom. Je had het totaal bij het verkeerde eind.

Dat zijn woorden die Cheetah, ofwel Eliezer Cohen van Jisrael Beténoe, nooit over zijn lippen zou krijgen.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 2 2003

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Dura-Europos wondere schilderingen - Albert Ringer

Drie wanden met prachtige afbeeldingen van merendeels Tenach-verhalen. De antieke synagoge van Dura-Europos, oorspronkelijk een versterkte grensplaats in de Syrische woestijn, is uniek en vrijwel onbekend.

Tijdens het vijfde seizoen van opgravingen in Dura-Europos werd een christelijke kapel gevonden, compleet met muurschilderingen uit de derde eeuw. Omdat dit een interessante vondst was, werd besloten de gebouwen in de omgeving verder te onderzoeken. Men stuitte daarbij op resten van een bepleisterde muur met sporen van een afbeelding. De archeologen wilden vaststellen wat de aard van het gebouw was waarvan dit de resten waren en besloten tot een volledige opgraving. Wat daarbij aan het licht kwam, waren de volledig unieke resten van de muurschilderingen van de synagoge van Dura-Europos.

‘Multicultureel’

Op de golven van de strijd tussen de Romeinen en de Sassaniden (Perzen) maakte deze versterkte grensplaats de ene periode deel uit van het Romeinse rijk, om enige tijd later weer over te gaan in Perzische handen. In de derde eeuw was het stadje geruime tijd Romeins. Er woonde een, zeg maar, multicultureel gezelschap en er werden, gezien de vele verschillende heiligdommen en gebedsplaatsen, allerlei goden aanbeden. Onder de inwoners was ook een groep Joden, die in de loop van de tweede eeuw een woonhuis verbouwde en in gebruik nam als synagoge. Begin derde eeuw werd deze synagoge verder verbouwd en groter gemaakt. De nieuwe synagoge bestond uit een entree en een aantal kamers aan de oostkant. Vanuit deze kamers kwam men via een binnenhof in de eigenlijke synagoge-ruimte. De rechthoekige ruimte heeft een nis (geen echte Aron) aan de westkant (de kant van Jeroesjalajim) en banken rondom.

Toen een belegering door de Perzen dreigde, wilden de bewoners de stad beter versterken. Tegen de binnenkant van de stadsmuur werd een glooiende wal gemaakt door de aangrenzende gebouwen vol te storten met zand. De aanval kwam inderdaad, de versterkingen waren niet afdoende en in 257 werd de stad door de Perzen verwoest. Vanaf dat moment is deze nooit meer opgebouwd. De synagoge behoorde tot de aan de muur gelegen gebouwen. De schilderingen hebben bijna 1700 jaar onder het zand verborgen gelegen.

De vondst van een synagoge met wanden vol afbeeldingen van objecten, dieren en mensen, niet zomaar, maar als onderdeel van Tenach-verhalen, strookte absoluut niet met de begin twintigste eeuw heersende opvattingen over de aard van het Jodendom in de tijd van de Talmoed. Mogelijk is dit de reden dat de schilderingen van Dura-Europos niet de bekendheid hebben van die van bijvoorbeeld Pompeï.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 2 2003

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice