Hoor het verhaal van de Aboriginal - rabbijn Fred Morgan

Wat heeft de akedat Jitschak te maken met Pesach? Niets natuurlijk. Het verhaal van het vastbinden van Jitschak, zijn dreigende offering voor God op de berg Moria, is onlosmakelijk verbonden met Rosj Hasjana. Toch bieden wij in dit Pesachnummer ruimte voor de geredigeerde derasja die rabbijn Fred Morgan zijn gemeente in Melbourne bij het begin van het nieuwe jaar ter lering meegaf. In zijn preek trekt hij een vergelijking tussen Jitschak en de Aboriginals, de oorspronkelijke bewoners van Australië die veelal als tweederangs burgers door het leven gaan. In het verleden was hun positie zelfs vergelijkbaar met die van slaven. Het zal velen van u niet zijn ontgaan dat er in Australië een steeds sterkere stem klinkt om een eind te maken aan de nog altijd bestaande rechtsongelijkheid, al is een volmondig ‘sorry' premier John Howard nog steeds teveel gevraagd. Zolang de blanke (joodse) Australiërs zich niet weten te verplaatsen in de gevoelens van de Aboriginals, als het ware zelf voelen hoe onrechtvaardig hun lot was, zal er geen volwaardige verzoening kunnen zijn. Tot dat moment zullen de Aboriginals in zekere zin dus ook zijn als de slaven van de farao.

Ieder jaar zorgt het kantoor van de Temple Beth Israel dat in de synagoge alles tiptop is voorbereid voor Rosj Hasjana. Wij bekijken of er in de wereld om ons heen geen ceremonie plaatsvindt die ons de mogelijkheid biedt vergelijkingen te trekken met onze ‘happening'. Maar er viel nooit iets te vergelijken, tot deze keer. De openingsceremonie van de Olympische Spelen bood inspiratie te over.

Het wezenlijke van Rosj Hasjana is uiteraard - net als van de Olympische Spelen - dat de feestdag in essentie van jaar tot jaar hetzelfde blijft. Het verhaal is altijd hetzelfde, ook al zullen sommige details in de loop der jaren wellicht wijzigen. In het geval van de Olympische Spelen blijven de wedstrijden in wezen hetzelfde, af en toe worden er wat merkwaardige sporten toegevoegd, zoals tae kwon do en schoonduiken. In het geval van Rosj Hasjana volgt de liturgie altijd hetzelfde patroon. Die ervaring van ‘hetzelfde' geldt in het bijzonder voor de Toravoorlezing op Rosj Hasjana, de Akedat Jitschak, het vastbinden van Jitschak.

Offeren

Wij kennen allen het verhaal. Wij weten dat Awraham van God de opdracht krijgt zijn geliefde zoon Jitschak te offeren op een plaats die God hem zal wijzen, op de berg Moria. Wij weten dat Awraham hout op het altaar schikt, Jitschak vastbindt en hem bovenop het hout legt. Wij weten dat Awraham zijn arm zal strekken, met een mes in de hand, alvorens hij op het allerlaatste moment wordt weerhouden door een engel, die Awrahams aandacht vestigt op de ram die verstrikt is geraakt in de struiken. Wij weten dat de gehele mensheid gezegend zal zijn omwille van Awrahams toewijding en geloof.

Wij weten deze dingen omdat zij zijn vastgelegd; zij staan geschreven in de Tora. Wat wij níet weten, - omdat de Tora het ons niet vertelt - is hoe Jitschak zich voelde in dit verhaal. Per slot van rekening is dit verhaal vernoemd naar Jitschak. Het draagt het etiket ‘het vastbinden van Jitschak' en toch weten wij niet wat Jitschak voelt. Wij weten niet hoe Jitschak reageerde op deze kwellende episode. Wij weten zelfs niet of hij die als ‘kwellend' ervoer. Wij weten niet waar Awraham en Jitschak die nacht over spraken, op de weg terug naar Be'er Sjewa. Wij weten niet óf zij wel met elkaar spraken. Wij weten zelfs niet of Jitschak zichzelf ertoe kon zetten zijn vader te vergezellen naar het huis en zijn moeder Sara. Niets van dit alles wordt verteld in de Tora. Sterker nog, als personage verdwijnt Jitschak geruime tijd uit het verhaal. Zijn gevoelens als persoon zijn ons een compleet raadsel, omdat zij niet worden aangestipt of aangekaart.

Natuurlijk is die afwezigheid van verwijzingen naar Jitschaks gevoelens later gesignaleerd door de joodse traditie. Onze wijzen hebben door de tijd heen hun nieuwsgierigheid over en, minder vaak, hun sympathie met Jitschaks positie geuit. Die commentaren onderstrepen echter alleen maar de stilte in de Tora betreffende Jitschaks gevoelens. Hij wordt simpelweg gezien als een karakter in het verhaal van iemand anders, dat van Awraham. Voor velen van ons is dat een schokkende constatering. Wij kunnen begrijpen waarom de Tora haar aandacht richt op Awraham, die door deze ervaring zal worden tot Awinoe, onze vader. Maar dat schenkt geen bevrediging. Wij willen weten hoe Jitschak zich voelde: of hij het gevoel had dat er dwang tegen hem was gebruikt of dat hij was mishandeld of misbruikt, of hij doodsbang was of verbijsterd. Wij hebben het gevoel dat er een kloof van onbegrip gaapt tussen hem en Awraham, zeg maar een ‘generatiekloof'. En wij voelen de behoefte die te vullen. Voor het vullen van die kloof is er slechts één bron voorhanden: onze eigen verbeelding. Alleen ons medegevoel ten opzichte van Jitschak, ons openstaan voor onze eigen ervaringen en voor Jitschaks ervaring, kunnen ons een inzicht bieden in zijn verhaal.

Kwelling

Dit wat betreft de context van de Tora. Maar hoe zit het met de historische context? De wijze waarop ik mijn preek voor Rosj Hasjana begon, is te vergelijken met de wijze waarop de historicus Inga Clendinnen de uitzending op de Australische televisie van haar Boyar-lezingen van 1999 begon. Mogelijk herkent u Inga Clendinnens naam vanwege haar opmerkelijke overpeinzingen in Reading the Holocaust, een boek dat haar met recht bekendheid gaf binnen Australië als een serieuze en meevoelende verklaarder van sociale ontwikkelingen. Het verschil tussen mijn inleidende opmerkingen over de Tora en de inleiding van Inga Clendinnens True Stories, onder welke titel haar Boyar-lezingen zijn gepubliceerd, is dat zij geen commentaar geeft op de Tora, maar op een gebeurtenis die ‘real time' plaatsvond in 1801. Het betreft de toevallige ontmoeting tussen een Franse wetenschappelijke expeditie voor de kust van westelijk Australië en een jonge en zwangere Aboriginal vrouw die te maken kreeg met een volstrekt nieuwe ervaring die, stellen wij ons voor, voor haar een kwelling moet zijn geweest.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 4 2001

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Chad gadja, parabel van gerechtigheid - rabbijn Awraham Soetendorp

Chad Gadja

Mijn vader kocht voor twee zoeziem een klein bokje, aldus de haggada:
De kat verscheen en verslond de bok.
De hond kwam eraan en beet de kat
die het bokje verslond dat onze vader bracht
dat hij had gekocht voor twee zoeziem
En ergens vandaan verscheen een grote stok
die de hond sloeg die daarop oorverdovend blaft.
En toen brak het vuur uit dat de stok verteerde
die de ondeugende hond had geslagen.
En de wateren kwamen en blusten het vuur.
En de stier verscheen en dronk het water.
En de slachter die de stier slachtte.
En de doodsengel die de slachter slachtte.

En waarom zing je nu eigenlijk het lied van het bokje
het is nog geen lente en Pesach laat nog lang op zich wachten.
Wat is nu anders geworden voor jou?
Ik ben dit jaar veranderd.
Alle andere avonden stelde ik slechts vier vragen.
Deze avond heb ik nóg een vraag.
Hoelang nog zal duren deze kringloop van angst?
Vervolger en vervolgde, slaande en geslagene.
Wanneer eindigt eindelijk deze waanzin?
En wat is voor jou anders geworden dit jaar?
Ik ben veranderd dit jaar.
Eens was ik een schaap en een rustig bokje.
Vandaag ben ik een tijger en een wolf
op zoek naar prooi
Een duif ben ik al geweest en een hert.
Vandaag weet ik niet meer wie ik ben.
Vader kocht voor twee zoeziem een klein bokje.
Kocht onze vader een bokje voor twee zoeziem.
We beginnen weer vanaf het begin.
Chawa Alberstein

Chad Gadja, het bokje dat vader kocht voor twee ‘zoeziem', de afsluiting van de Seder: het paradoxale lied - de droeve melodie die vrolijk wordt gezongen - prikkelt de fantasie van de verklaarders tot de dag van vandaag. Is het een allegorie van goed en kwaad?

Als men deze lijn volgt, te beginnen met het onschuldige bokje dat wordt verslonden door de kwade kat, dan komt men tot de onthutsende conclusie dat Hakadosj Baroech Hoe als het ware aan de kant van het kwaad staat.

Rabbijn Steinsaltz wijst er in zijn commentaar op dat er een Italiaans manuscript bestaat waarin er een rat wordt ingevoerd die het bokje doodt. De kat die de rat verslindt, drukt dan het goede uit en zo staat God aan het einde van het lied toch weer aan de kant van het goede. Kan de beschrijving van de gebeurtenissen echter de opeenvolging van goed en kwaad zijn? Handelt de hond, die de kat bijt, die het bokje had verslonden, wel uit rechtvaardigheidsgevoel of alleen maar uit moordzucht? Uiteindelijk ageren de dieren, natuur en mensen, die allegorisch de volkeren vertolken die het joodse volk verbannen en onderdrukken, niet uit eigen wil maar worden gestuurd door het plan van God. En uiteindelijk zal God een einde maken aan de dood en de wereld van Messiaanse werkelijkheid vestigen.

De kerngedachte uit de haggada, dat het joodse volk werd bevrijd, niet door een middelaar, niet door een engel, maar door God zelf, komt eveneens in dit lied tot uitdrukking. Waar de verklaarders het over het algemeen over eens zijn is dat het bokje symbool staat voor het joodse volk, onschuldig, kwetsbaar, dat door de volkeren wordt aangevallen.

Rabbijn Steinsaltz geeft aan dat het gemiddelde dagloon in de Middeleeuwen zo'n vier zoeziem was. Als vader twee zoeziem, een half dagloon dus, over had, moet het bokje wel heel klein zijn geweest. En dat kleine onooglijke volk Jisraël temidden van de volkeren, dreigt te worden vermorzeld. De grote Maharal, rabbijn Löw uit Praag (1529-1609), heeft deze parabel in zijn commentaar een blijvende universele betekenis gegeven. Toen het joodse volk werd aangevallen kwam niemand te hulp, denkende: het gaat niet om ons en wat heb ik te doen met dit joodse volk, dit is niet mijn verantwoordelijkheid. Maar wat volgde was de ineenstorting van heel de wereld. Wat begint met de vervolging van het joodse volk eindigt met de wereldbrand. De Maharal werd tijdens zijn leven hevig geconfronteerd met de gevolgen van de verdrijving uit Spanje en Portugal. God leek zijn volk definitief in de steek te hebben gelaten. Wat was nog de zin van het vieren van de uittocht uit Egypte in een tijd waarin vrijheid zo meedogenloos in slavernij was veranderd?

Hij schrijft: ‘Er zijn er die deze vraag keer op keer oproepen. Wat heeft de uittocht ons opgeleverd? Wij zijn immers weer tot slaven gemaakt onder andere koningschappen. Waarin verschilt het koningschap van Egypte met andere koningschappen?'

Essentie

Maar dit zijn zinloze gedachten, want toen de kinderen van Jisraël uit Egypte trokken ontvingen zij de essentie van het goede, die hen in staat stelde vrij te zijn op eigen kracht en iets wat toevallig is, kan dat wat permanent en essentieel is niet opheffen.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods geloof nr. 4 2001

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Joden in de multiculturele samenleving - Rachel Reedijk

Boeiende sprekers had Ons Zoomokum 18 februari uitgenodigd om in Amsterdam Zuid-Oost hun visie te komen geven op de positie van de joodse gemeenschap in de multiculturele samenleving. Professor David Pinto loodste de zaal op bezielende wijze door dit complexe onderwerp. Door de brede invalshoek bleef de discussie wat aan de oppervlakte, onderwerpen genoeg dus voor een vervolg. Volgens sommigen was het nog teveel praten óver, in plaats van praten mét deze multiculturele buurt. Hanna Belliot, stadsdeelburgemeester, deed een indringend verzoek: ‘Zoomokum, profileer u meer'.

Channa Meijer, antropoloog en Israelische van geboorte, behandelde het thema diversiteit vanuit vergelijkend perspectief: ‘Als kind was ik mij er niet van bewust dat er zoveel culturele verschillen bestaan in Israel, dat ontdekte ik pas in militaire dienst. Kiboets, mosjav, stad, verschillen die zwaarder wogen dan de tegenstelling tussen orthodox en niet-orthodox'. Zij kwam ‘uit vrije wil, niet als gastarbeider' naar Nederland, maar dat maakte haar inburgering er niet vanzelfsprekender op. Er bleef een verschil, tussen ‘echte Nederlander' en ‘nét geen Nederlander', een subtiel onderscheid waarbij de taal een enorme rol speelde. Niet haar beheersing van het Nederlands, want die is perfect. Ze spreekt met een accent, en dát maakt haar tot outsider.

Chris Kooyman, stafmedewerker bij Joods Maatschappelijk Werk, borduurde verder op het thema van de vreemdeling. Hij verwees naar het werk van de socioloog Simmel, die een belangwekkende verhandeling schreef over ‘afstand en nabijheid'. Het gevoel van afstand wordt niet veroorzaakt doordat de ander van ons verschilt, zegt Simmel. Het gevoel van vervreemding ontstaat als we merken dat de ander tegelijkertijd dichtbij en ver weg is. Los van deze ‘vertrouwde vreemde', in wie wij ons nog wel kunnen verplaatsen, bestaat er in de visie van Simmel een type vreemdeling dat het radicaal andere vertegenwoordigt. Hij is de ‘absolute ander'.

Salvador Bloemgarten was als historicus de aangewezen persoon om te vragen of er gelijkenissen zijn tussen de joodse inburgering en moderne integratieprocessen. Hij begon zijn inleiding met de stelling dat er grote overeenkomsten bestaan. In maatschappelijk opzicht: hij noemde als voorbeeld de enorme armoede die er lange tijd bestond onder het joodse proletariaat, en in cultureel opzicht: het willen integreren met behoud van de eigen identiteit. Hij wees op het fenomeen van de - joodse - illegaal en schetste enkele van de onder ‘on-joden' aanwezige vooroordelen die het maar niets vonden, ‘een joodse arts, die baarden, die afzichtelijke kleding, het lawaai dat ze maken'. Op de vraag of Joden als voorbeeld kunnen fungeren zei Bloemgarten: ‘Minderheden moeten begrijpen dat zij bij de gevestigde bevolking op tegenstand kunnen stuiten. Maar de beste manier is altijd om jezelf niet te verstoppen, zoveel mogelijk kennis te vergaren en persoonlijke contacten met de gevestigde bevolking niet uit de weg te gaan'.

Achilleshiel

Aan Hanna Belliot - ‘eigenlijk zeg je Beljó en geen Beljot want het is een Frans-joodse naam' - was gevraagd het symposium te openen. ‘Ik vond het een vreemde titel', stelde Belliot, ‘want joden hebben altijd al multicultureel moeten leven. Het was hun kracht én hun achilleshiel. Overigens maak ik op een vreemde manier ook deel uit van deze gemeenschap.' Belliot is niet de enige met een ‘ingewikkelde' achtergrond. Veel Creoolse Surinamers zijn op de een of andere wijze verwant aan de joodse gemeenschap. Dit brengt ons onvermijdelijk op het thema van de slavernij.

Welk beeld bestaat er onder Surinamers van de joodse gemeenschap?

Belliot: ‘Onder sommige Surinamers heeft de opvatting postgevat dat Joden ons óók hebben onderdrukt, en dat heeft soms tot enige vijandigheid geleid. Telkens weer wordt rond de 5 mei viering de vraag opgeworpen wat wij nu eigenlijk herdenken. En met wie. Samen met onze vroegere slavenhouders? Maar er zijn géén spanningen.'

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 4 2001

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice












'Mammi, da ist Jemand aus Palestina' - Shirah Lachmann

Op 27 juni 1956 kwam het gezin Selig, Walter Selig, zijn vrouw Suze Selig-Worms en hun 19 maanden oude zoontje Avri, uit Israel naar Nederland. Om Suze's familieleden kennis te laten maken met hun kleinkind en neef. Het gezin zou weer teruggaan naar Israel, was de gedachte. De Sinaï-campagne stak daar echter een stokje voor. Walter Selig werd onder de wapenen geroepen, maar Suze Selig kon na bemiddeling door een van haar broers met de peuter Avri in Nederland blijven. Na afloop van de campagne werd Walter Selig door de familie van zijn vrouw weer naar Nederland gehaald, met zijn beroep kon hij overal zijn geld verdienen. Die familiebanden trokken daarna harder aan het gezin dan het eigen verlangen weer terug te gaan naar Israel, naar Naharija. Na al die jaren voelt Suze Selig - haar man is vier jaar geleden overleden - nog altijd een zeker spijt dat het zo is gelopen. Haar verbondenheid met Israel is er dan ook niet minder om geworden.

Zowel het zionistische als het liberale gedachtegoed speelde al vroeg een belangrijke rol in het leven van Suze Worms (1918), zoals zij toen nog heette. Met gepaste trots in haar stem vertelt ze dat ze al voor de Tweede Wereldoorlog lid was van de Liberaal Joodse Gemeente in Amsterdam. Het jaar van lidmaatschap weet ze niet meer, wél dat zij daarin geheel haar eigen weg ging. Haar ouders voelden geen speciale verbondenheid met de liberaal-religieuze beleving van het Jodendom. ‘Mijn ouders hebben mij altijd m'n gang laten gaan. Als ik maar op tijd thuis was!' Heel even is Suze weer een jonge vrouw van een jaar of achttien, negentien wanneer zij zich met vertederde stem herinnert hoe haar vader om half elf 's avonds steeds nerveuzer en bozer werd in afwachting van de thuiskomst van zijn dochter.

Zionisme

Ook in haar zionistische overtuigingen lieten Suzes ouders haar de vrije hand. ‘Zelf hadden mijn ouders helemaal geen interesse in het zionisme. Ik was thuis de enige. Mijn oudste broer geloofde niet in het zionisme. Bij mij kwam het door school; voor mijn drie broers gold dat niet. Ik zat op het Vossius-gymnasium een klas met meer joodse dan niet-joodse leerlingen. Dat kun je je nu van een openbare school gewoon niet meer voorstellen.' Alsof het gisteren was, begint Suze de namen op te noemen van al die klasgenoten. ‘Er werden onderling hele discussies gehouden over Palestina. Waar ze over gingen weet ik niet meer. We werkten ook voor het Joods Nationaal Fonds, droegen daar speldjes van op onze kleding, evenals van de Jeugdfederatie.'

De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 4 2001

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Steun en advies voor agoenot - Shirah Lachmann

Een scheiding is nóóit een aangename ervaring, hoe vriendschappelijk de partners ook uit elkaar gaan. Indien een echtpaar het huwelijk ook religieus heeft bekrachtigd, met een choepa, kan dat voor een van de partners een extra probleem opleveren, het verkrijgen (of accepteren) van de get. In veel gevallen is de vrouw degene die aan het kortste eind trekt en geen get krijgt van haar man; zij wordt dan een agoena - een geketende. De gruwelverhalen waar we hier in Nederland van horen, betreffen meestal gevallen in Engeland of de Verenigde Staten. Dat wil niet zeggen dat het hier nooit misgaat. Sinds een kleine anderhalf jaar kunnen partners die problemen hebben met de get voor steun en adviezen terecht bij de vrijwilligersgroep Aguna Support/ Get Help.

Aguna Support/ Get Help is een bescheiden offensief begonnen om meer bekendheid te krijgen onder de Nederlands-joodse bevolking. Al enige tijd verschijnen er stoppertjes in het Nieuw Israelietisch Weekblad en ook in de Benjamin van Joods Maatschappelijk Werk is nu melding gemaakt van hun activiteiten. De vrijwilligersgroep wil niet alleen agoenot met raad en daad bijstaan, maar ook voorlichting gaan geven aan jongeren. Edith de Haas, een van de vrijwilligers: ‘Het is voor jongelui heel belangrijk om te weten waar ze aan beginnen. Er kán een tijd komen dat het allemaal niet meer zo leuk en gezellig is, dat de wereld er niet langer rozig uitziet.' Ze denkt aan voorlichtingsavonden bij jongerenorganisaties als Ijar, Sjoeche en Moos!.

De organisatie kan de jongeren, van wie de meesten ongetwijfeld denken; mij overkomt dit niet - niet verplichten te komen, dus hoe wil ze hen bereiken? De Haas geeft een voorbeeld naar aanleiding van een avond die in november 1999 werd gehouden in het Joods Cultureel Centrum te Amstelveen. Ze sprak een vriendin wier dochter het daaropvolgende voorjaar zou gaan trouwen en vroeg haar of ze naar de voorlichtingsavond kwam en of ze haar dochter ook meenam. De vriendin wist dat nog zo net niet. De vraag van De Haas werd thuis besproken en uiteindelijk kwamen moeder én dochter naar de bijeenkomst. ‘Als de voorlichting wordt aangeboden, zal men er op z'n minst over moeten nadenken en dan misschien toch komen.' Zo niet, dan heeft men in elk geval van de organisatie gehoord.

Volgorde

Informatie over de stappen die moeten worden ondernomen en in welke volgorde is van essentieel belang. De Haas weet dat uit ervaring maar al te goed. Veertien jaar lang was zij een geketende vrouw.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 4 2001

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice