De romantisering van de sjtetl - Shlomo Berger

Het Jiddisch dat nu nog door een handjevol Nederlandse Joden en niet-Joden wordt gesproken, en het Jiddisch dat historisch is verbonden met de Nederlanden, zijn twee verschillende dingen. ‘Nederlands Jiddisch' is een subgroep die valt onder de familie van dialecten die bekend staat als ‘West-Jiddisch'. De asjkenaziem spraken en schreven West-Jiddisch tussen de vijftiende en het einde van de achttiende eeuw. Men sprak in die periode een van de sub-dialecten, zoals Nederlands-Jiddisch, en schrijvers bezigden een gestandaardiseerde stijl die gangbaar was in de hele asjkenazische diaspora, van Polen in het oosten tot de Lage Landen in het westen.

In de loop van de negentiende eeuw nam het aantal drukwerken in het West-Jiddisch snel af. De volgelingen van de Haskala en de aanhangers van de Emancipatie-beweging beschouwden het Jiddisch als een belemmering voor de toenemende modernisering van het joodse leven en de joodse cultuur en bepleitten dat de plaatselijke omgangstaal en het Hebreeuws de enige talen waren die de Joden behoorden te kennen en te gebruiken. Maar oude gewoonten verdwijnen niet terstond en de Nederlandse Joden bleven, alhoewel in afnemende aantallen, tot 1940 het eigen dialect spreken. Een groeiende hoeveelheid Jiddische zinsneden deed haar intrede in het Nederlands en ging bovendien op in het Nederlands van de gojiem. Twee typische fonologische trekken die het Nederlandse Jiddisch kenmerken, zijn het gebruik van de klanken ‘aa' - ‘kaafen' voor kopen, of ‘vlaasj' voor vlees - en ‘ou' - ‘Mousje' voor Mosjè, ‘Toureh' voor Tora.

Geen sporen

De asjkenazische gemeenschap in Amsterdam kende sinds haar vestiging in de jaren zestig van de zeventiende eeuw een toestroom van immigranten uit Oost-Europa en hun aantallen groeiden mettertijd gestaag. Opvallend is echter, dat de nieuwkomers geen sporen achterlieten in het gesproken Jiddisch alhier; zij namen veeleer het ‘westerse' dialect aan, dat nogal wezenlijk verschilt van het dialect in Oost-Europa. Vanaf eind negentiende eeuw arriveerden weer steeds meer Oost-Europese Joden in Nederland. Uit verschillende getuigenissen valt af te leiden dat de nieuwe immigranten nog wel hun Oost-Europese dialect bezigden, maar nagenoeg geen invloed uitoefenden op het plaatselijke Jiddisch. In plaats daarvan pakten zij de kenmerken van het lokale Jiddisch op. De Holocaust maakte een einde aan de laatste restjes levend eigen Jiddisch in Nederland.

Hoe dan de terugkeer van het Jiddisch te verklaren? Hoe spreekt en schrijft men tegenwoordig in die taal, en welke literatuur leest men? Uit de herwonnen resten van het Jiddisch, in het bijzonder die welke waren gevonden in het zogeheten ‘Joods Nederlands' dat de mensen van voor de oorlog nog kenden, heeft Hartog Beem zijn boeken samengesteld. Daaruit reconstrueerde hij de lexicografische geschiedenis van het Nederlandse Jiddisch. De waarheid is dat de plaatselijke Joden tot op heden nauwelijks enige woorden of zinsneden machtig zijn, laat staan dat er sprake zou zijn van ook maar de geringste kennis van het Nederlandse Jiddische dialect. Oost-Europese Joden die voor en na de Tweede Wereldoorlog in Holland neerstreken, vormden een te kleine minderheid om het Jiddisch, oosters of westers, nieuw leven in te blazen. De assimilerende tendensen van de Nederlandse Joden waren enerzijds te wijdverspreid en te diepgeworteld. Anderzijds was er de verrijzenis van de staat Israel, waar Hebreeuws werd gesproken, hetgeen ertoe leidde dat men ook in de diaspora het Jiddisch opgaf voor het Hebreeuws. Alleen in academische kringen concentreerde men zich op het Jiddisch. De nieuwe curator van de Bibliotheca Rosenthaliana, de oost-Jood Leo Fuks, bleef trouw aan zijn moedertaal en publiceerde met regelmaat over de Jiddische taal, literatuur en cultuur binnen en buiten Nederland, in haar nieuwe en oude, westerse en oosterse gedaanten. Naast andere vertalingen is hij tevens verantwoordelijk voor de enige bestaande Nederlandse bloemlezing van Jiddische literatuur, gepubliceerd door Meulenhoff: Meesters der Jiddische vertelkunst (1959). Ondertussen is de Jiddische reeks van Vassallucci erbij gekomen.

De oorzaken van de hernieuwde belangstelling voor het Jiddisch moet men zoeken in de houding tegenover etniciteit en, mutatis mutandis, de joodse cultuur, die sinds de jaren zestig populair werd in de Verenigde Staten. Op zoek naar een eigen culturele identiteit trachtten sommigen vanuit het geseculariseerde joodse milieu de ‘wereld van gisteren' om te turnen tot een levende bijdrage aan de actuele cultuur.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 2 2000

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











'Weten die gojiem van hun gezond' - Monique Marreveld

Half december presenteerde het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis Yidishkayt, de Jiddische collectie in beeld en drukwerk, op het web. Na driekwart eeuw weet men - dankzij Rena Fuks - eindelijk wat er in huis is. Jiddisch materiaal van de joodse socialistische en anarchistische bewegingen in Oost- en West-Europa, verkiezingspropaganda van de Bund, alsmede een deel van het archief van deze joodse arbeidersbeweging. Vooral dit laatste bleek een aangename ontdekking.

Wrevel en irritatie, dat waren de gevoelens die het Bund-archief vroeger wekte bij de medewerkers van het IISG. Inmiddels zijn ze in Amsterdam trots op de collectie en enthousiast. Eindelijk weten ze wat ze in huis hebben. In een paar jaar tijd heeft Rena Fuks, historica en jiddisjiste, het archief geordend en gecatalogiseerd, zodat het toegankelijk is geworden voor onderzoek. En er blijken juweeltjes tussen te zitten.

Bizar

Het verhaal van het Bund-archief in het IISG is op z'n minst bizar te noemen. 'Het archief behoort tot de oudste collecties van het IISG', vertelt Rena Fuks. 'Precies 88.000 Franse francs betaalde directeur Posthumus ervoor aan de archivaris van de Bund, Franz Kurski.' De twee waren met elkaar in contact gebracht door de mecenas van het IISG, de bekende zionist Nechemia de Lieme. De transactie vond plaats in Parijs in 1934. Kurski had toen al een lange zwerftocht achter de rug met zijn Bund-archieven. Toen Wilna - geboortestad van de Bund - in 1920 in de vuurlinie kwam te liggen tijdens de Russisch-Poolse oorlog, bracht hij verhuiswagens vol papieren in veiligheid in Berlijn. Nadat de nazi's aan de macht kwamen, besloot hij ook daar weer te vertrekken en belandde in Frankrijk.

Van de transactie tussen Kurski en het IISG is in het Bund-archief niets bewaard gebleven. 'Merkwaardig', vindt Fuks, dat Kurski alle sporen van de overeenkomst heeft uitgewist. 'Kurski wordt over het algemeen als een heilige vereerd: Bundist van het eerste uur en consciëntieus archivaris. Maar het lijkt erop dat hij in Parijs zo aan de grond zat dat hij de documenten verpatste zonder medeweten van de kameraden, het bestuur. We hebben nu geen idee of hij het geld in eigen zak heeft gestoken of het voor de Bund heeft gebruikt. Bovendien weten we niet welke boeken en documenten er precies deel zouden uitmaken van de overdracht. Waarschijnlijk heeft Kurski alleen dingen willen afstaan die hij van secundair belang achtte. Hij zal wel gedacht hebben: Weten die gojiem van hun gezond wat ze kopen?'

Zeker is in ieder geval dat Kurski zich volgens zijn Amsterdamse kopers niet aan de afspraak hield. Boze brieven van Posthumus in het IISG getuigen hiervan. Zo'n 20.000 stukken zouden volgens het contract verhuizen van de Bund-bibliotheek naar Amsterdam. Het werden er veel minder. Hoeveel precies zal wel nooit duidelijk worden. De oorlog maakte een einde aan de correspondentie en leverde Kurski het voordeel van de twijfel op. De Bund-archivaris vluchtte in 1941 naar de Verenigde Staten waar hij in 1950 stierf.

Het deel van het archief dat in Parijs achterbleef, werd uiteindelijk vóór transport naar Berlijn 'bevrijd' en naar het YIVO verscheept in de VS. Het deel dat al wel in het IISG was beland, werd door de nazi's naar Duitsland gestuurd. Voorzover men weet zijn de meeste papieren in 1946 teruggekomen, maar helemaal zeker is dat niet. Restte het gevoel een miskoop gedaan te hebben. Naast de brieven van Marx en Engels of de notities van Kautsky staken de Jiddische 'vodjes' wat mager af. 'Simpel stencilwerk vaak, dat precies in een onderbroek of een binnenzak paste. Handig voor de 'distributie',' zoals Fuks het uitdrukt, 'want tot 1905 was de Bund illegaal.'

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods geloof nr. 2 2000

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











De stille kracht achter Mokum Alef - Shirah Lachmann

'Borukh ate, singt der tate', met een Chanoekaliedje gaat de masterclass in de Amsterdamse salon Cristofori van start. Deze eerste keer laat de Amerikaanse gastdocent en pianist Zalmen Mlotek, een van de belangrijkste kenners van Jiddische muziek, zijn gelegenheidskoor nog uitzingen. Vriendelijk doch beslist maakt hij vervolgens duidelijk waar en hoe het beter kan. ‘Jullie hebben geen vrijaf na de grote noten' en ‘Ik heb de indruk dat mijn tempo wat sneller is dan dat van jullie'. Gelach uit de groep wanneer Mlotek met de traag wiegende beweging van iemand die bidt, het tempo van de groep illustreert.

Zo'n dertig mensen, het totale Jiddische koor Mokum Alef, een aantal leden van het eveneens Jiddische koor Hajmisch Zajn en enkele individuele geïnteresseerden, hebben de mogelijkheid aangegrepen om in het kader van het Internationaal Joods Muziekfestival met een eerste klas docent te werken aan hun muzikale kennis en hun dictie. Mlotek: 'Shura [Lipovsky, sl] is aanwezig; ze luistert ook of het Jiddisch wel Jiddisch is. Veel woorden klinken nog Nederlands. Het is geblibn' - Mlotek knijpt de laatste medeklinkers samen. Overigens hebben de deelnemers aan de masterclass de voorgaande dagen al twee uitgebreide repetities met Mlotek gehad.

Weemoedig

Zes liederen heeft Mlotek het gezelschap tevoren opgegeven om op te studeren. Het zijn liederen van de Yidisher Arbetersbund, oftewel de Bund, de sociaal-culturele, a-religieuze organisatie die in 1897 werd opgericht om op te komen voor de rechten van de joodse arbeider. Het weemoedige Wilne, over de Litouwse hoofdstad Vilnius, dat Mlotek beschrijft als een 'troost voor het hart'. Het protestlied Barikadn. Shnel loyfn di reder, over het slopende werk in de fabrieken. Het treurige Hulyet, hulyet, beyze vintn, over de barre leefomstandigheden in tsaristisch Rusland. Yugnt-himen, de ode aan de jeugdbeweging in het getto van Wilna. En In ale gasn gevolgd door Hey, hey, daloy politsey, een krachtig protest tegen de tsaar.

Mlotek heeft deze liederen - met nog zestien andere - twee jaar geleden opgenomen met The New Yiddish Chorale en de Workmen's Circle Chorus, twee van de koren die hij dirigeert. Nu laat hij degenen die in Nederland Jiddische liederen zingen, nader kennismaken met deze erfenis uit het joodse arbeidersverleden, dat mede door de inspanningen van het YIVO Institute for Jewish Research bewaard bleef aan de andere kant van de Atlantische Oceaan.

Het kost Mlotek geen enkele moeite zijn eigen enthousiasme over te dragen op de groep, hoe kritisch hij soms ook is. En het moet gezegd, het koor gaat na de aanwijzingen soms hoorbaar beter klinken. 'Sopranen en tenoren jullie moeten de anderen kunnen horen', klinkt zijn advies bij Wilne. En na de reprise: 'Bassen niet forceren, zing vanuit je hart. De anderen maken nu ruimte voor jullie'. Mloteks energie lijkt niet te stuiten. Vanachter de piano dirigeert hij iedereen moeiteloos. Af en toe staat hij al spelend op om beter te kunnen zien wat er bij een van de partijen gebeurt. Alles houdt hij in de gaten, ook zijn tienjarige zoon Elisha, wanneer die naast hem op het podium verschijnt voor de solo in Yugnt-himen. 'Elisha moet ons inspireren. Het is iets te hoog voor hem. Ik vertel hem dat hij diep moet ademhalen. Denk aan het crescendo, dames en heren! En, het moet krachtig én zacht zijn, maar kráchtig.'

Na afloop zijn in de zaal alleen stralende gezichten te zien van mensen die zijn ondergedompeld in een behaaglijk warm bad van Jiddisch muzikaal lernen. Reina ter Burg, voorzitter van Mokum Alef, is ervan overtuigd dat Mlotek met haar ook alle anderen volledig heeft geïnspireerd. Ter Burg: 'Bij Zalmen vliegen de vonken ervan af!' Ook Boudewijn Snoeck, de oprichter van dat koor, loopt tevreden te glimmen. Hetgeen niet zo gek is, gezien het feit dat Mlotek mede op zijn voorstel opnieuw naar Nederland is gekomen. Een suggestie die de organisatie van het festival meteen overnam en waar Mlotek - ondanks een overvolle agenda; hij dirigeert onder andere vier koren, geeft onderwijs en is als een van de artistieke leiders verbonden aan The Folksbiene Yiddish Theater - ook meteen ja op zei.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 2 2000

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Leentjebuur spelen met illustraties - Emile Schrijver

We weten eigenlijk niet veel over de illustraties in Jiddische boeken. Natuurlijk zijn er geleerden die zich hebben beziggehouden met individuele boeken en over de afbeeldingen hebben geschreven. En natuurlijk zijn er ook kunsthistorici die in overzichtsartikelen en -boeken over de kunst van het joodse boek, Jiddisch materiaal mee hebben genomen in hun beschouwingen, maar een dieper inzicht in het hoe en waarom krijgt men zelden. Daarbij dient zich natuurlijk de vraag aan of dat nodig is en vooral ook of dat eigenlijk wel kan. Om die laatste vraag toe te lichten, zet ik kort de geschiedenis uiteen van de joodse boekillustratie, met inbegrip van de Jiddische, eerst van gedrukte boeken, daarna ook van handschriften.

De eerste joodse boeken met illustraties waren Hebreeuwse boeken. Al in de incunabelperiode, dus voor 1 januari 1501, werden er boeken met hele series illustraties gedrukt. De bekendste zijn de twee incunabel-edities van de Meshal Ha-Kadmoni, de 'Fabel van de Oude', waarin een serie sprekende afbeeldingen is opgenomen, die in al dan niet aangepaste vorm zijn overgenomen in latere edities van de tekst, waaronder ook Jiddische. Het volgende grote geïllustreerde joodse boek is de Praagse Haggadah van 1526/27, gedrukt door Gershon Cohen. Ook de afbeeldingen in deze haggada komen terug in latere edities, zij het dat de geschiedenis van de illustratie van de haggada veel gedifferentieerder is dan die van voornoemd fabelboek en een eigen lezing rechtvaardigt.

Herkomst

In beide gevallen is heel weinig bekend over de precieze herkomst van de afbeeldingen. Er bestonden Hebreeuwse handschriften van de teksten, waaraan zeker afbeeldingen ontleend zijn; er bestond niet-joods illustratie-materiaal, al dan niet van verwante teksten (denk bijvoorbeeld aan Aesopus), dat vaak van christelijke collega's werd geleend, en er werden ten behoeve van de boeken nieuwe illustratie-schema's ingevoerd. Maar zelfs op een van de meest elementaire vragen hebben we vaak geen antwoord, namelijk: wie waren er eigenlijk verantwoordelijk voor de keuze van illustraties. Hierbij moet nog wel de kanttekening worden gemaakt dat dit vooral geldt voor echte illustraties, dus voor platen die een gebeurtenis in de tekst afbeelden. Over allerlei decoratief materiaal, vooral sierlijsten, weten we vaak wat meer, gewoon omdat dat materiaal vaak in tientallen edities, joodse en niet-joodse, werd gebruikt, en er dus veel meer vergelijkingsmateriaal is.

Zoals al aangegeven, is een belangrijk kenmerk van de joodse boekillustratie het feit dat ondanks onze beperkte kennis van de precieze achtergrond van veel illustraties, het wel duidelijk is dat er nadat er in een editie eenmaal een keuze was gemaakt, deze keuze vaak tot norm wordt, zo niet voor alle, dan toch ten minste voor veel latere edities. De lokale smaak, alsook de smaak van de tijd, lijkt op dat proces nauwelijks van invloed te zijn geweest. Een aardig voorbeeld hiervan is de Amsterdamse editie van 1661 van de historiografische klassieker, Sefer Yosifon, dat de geschiedenis beschrijft van het joodse volk van de terugkeer uit de Babylonische ballingschap tot de verovering van Jeruzalem door de Romeinen.

De rest van dit artikel kunt u lezen in Levend Joods Geloof nr. 2 2000

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice












Zoeken naar rede in de waanzin - Uri Kupferschmidt

We gaan de maand november in met een gevoel van onmacht. De nieuwe intifada vormt een pijnlijke anti-climax na de hoop op een, al of niet gedeeltelijke, doorbraak in Camp David. Het initiatief is weg. We hebben geen greep meer op de situatie. Barak verliest populariteit, de regering en de Knesset zijn dermate ontredderd dat aan het eind van de maand verkiezingen onvermijdelijk worden. 'Het land verkeert in een halve oorlog en de regering heeft nog maar de steun van een kwart van het parlement', klaagt het Knesset-lid Tommy Lapid. 'Hoe gaat het', vragen de mensen, 'met jou persoonlijk bedoel ik, niet met het land.'

'Ik draag hierheen een olijftak en een vrijheidsstrijdersgeweer; laat de olijftak niet uit mijn hand vallen', had Arafat op 22 november 1974 de VN-Assemblee, en daarmee ook Israel, voorgehouden. De beeldspraak lijkt betrekking te hebben op zijn eigen ambivalentie. Hij is degene die geen keus kan maken; nog altijd in uniform, doet en breekt hij beloften, zelfs zijn eigen Tanzim krijgt tegengestelde instructies. Hij kan het Historisch Compromis niet aan.

Vredeskoers

Dit is de regio van de spiegelbeelden. Want ook premier Barak doet ons twijfelen. Na bijna een jaar dralen, tekende zich eindelijk een ommekeer af in zijn onderhandelingstactiek. Maar na alle concessies, zwenkt ook hij heen en weer tussen een noodregering van nationale eenheid met Sjaron, die - op zijn minst - die vredeskoers zal doorkruisen, en het nakomen van gemaakte (deels nog onuitgevoerde) afspraken. Twee leiders in bijna absolute innerlijke tegenspraak. Of gaat het in wezen, aan beide zijden, tussen degenen, die bereid zijn een compromis onder ogen te zien, de pragmatici, en zij die dat om ideologische redenen afwijzen, de fanatici?

Met weerzin kijken wij dagelijks meermalen naar de televisiebeelden van deze uitzichtloze confrontatie. Ook zonder journalistieke verplichtingen zou ik aan het scherm gekluisterd blijven, want het gaat niet om een reiskostenforfait van een kwart procent, of om een beetje dwarse koningin, maar om de toekomstige leefbaarheid van dit land. De dagelijkse gewelddadigheden wekken meer machteloosheid op. Als historicus zou ik misschien meer 'gewapend' moeten zijn tegen de gruwelen van oorlogen en geweld, als journalist heb ik al tientallen jaren dit soort scènes verslagen. Maar de diplomatieke dynamiek van de laatste tijd was er juist op gericht de ongelijke machtsverhouding eindelijk recht te trekken.

We proberen de beelden van de Israelische televisie in balans te brengen met die van CNN, BBC en andere buitenlandse stations. Er wordt immers door beide partijen met scherp geschoten. Maar wat wij vooral zien is de onstuitbaarheid van de Palestijnse jongeren, veelal schoolkinderen, die stenen en molotov-cocktails (het ultieme Arabisch oliewapen) slingeren. En daarbij vallen aanvankelijk de meeste slachtoffers. Zouden hun ouders werkelijk trots op hen zijn wanneer ze door de Israelische soldaten als martelaars, sjahids, rechtstreeks het paradijs in worden geschoten? We betwijfelen het ten zeerste.

Want er moet bij al deze waanzin ergens nog rede zijn, bijvoorbeeld ouders die hun kinderen op het hart drukken direct na school naar huis te komen. We vragen ons dagelijks af of de families van die Isam, Ali of Hanan, met wie ik door de jaren heen wetenschappelijk of journalistiek contact heb gehad, vanavond ook diep ongelukkig naar de televisie kijken. We weten het niet.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 2 2000

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice











Oorlog en liefde, liefde en oorlog - Eva van Sonderen

Op 22 september dit jaar overleed Jehoeda Amichai, Israels poet laureate en de populairste Hebreeuwse dichter sinds koning David. Twee dagen later stond zijn kist op het Safraplein voor het Jeruzalemse stadhuis en kwamen tientallen mensen hem de laatste eer bewijzen alvorens hij werd begraven op de Sanhedria begraafplaats.

'Een van de grootste kunstenaars van Israel en van de joodse wereld heeft ons verlaten', zei premier Barak. Minister van cultuur Matan Vilna'i gedacht Amichai als 'nationale literaire dichter, wiens poëzie altijd een belangrijke grondslag van de Israelisch-Hebreeuwse cultuur zal vormen'. In 1994, toen Shimon Peres, Jitschak Rabin en Jasser Arafat de Nobelprijs voor de vrede kregen uitgereikt (in een andere eeuw, op een andere planeet) las Amichai een van zijn vroegere gedichten, Wildvrede, terwijl Rabin zijn gedicht God heeft medelijden met de schoolkinderen reciteerde. Volgens de Israelische radio was Amichai een van de kandidaten voor de Nobelprijs voor Literatuur in 2001. Die wordt echter niet postuum uitgereikt.

Jehoeda Amichai (zijn in 1946 aangenomen achternaam betekent: 'mijn volk leeft') werd in 1924 geboren in Würzburg, zuid-Duitsland, in een orthodox en zionistisch gezin. Zijn vader dreef een winkel, zijn grootouders hadden een boerenbedrijf. Hoewel het Duits zijn moedertaal was, leerde hij op de joodse school die hij bezocht, Hebreeuws. Ondanks de politieke situatie in Duitsland, beschreef hij zijn kindertijd als 'idyllisch'. In 1936 kwam hij met zijn ouders naar Israel. Zes jaar later sloot hij zich aan bij de Joodse Brigade van het Britse leger en vocht in Europa. In Israels Onafhankelijkheidsoorlog zat hij bij de Palmach en in de oorlogen van '56 en '73 diende hij in het Israelische leger. Zelf zei Amichai eens dat hij half gevormd was door de ethiek van zijn vader en half door de gruwelen van de oorlog. In die oorlogen zag hij enkelen van zijn beste vrienden sterven en de herinnering daaraan keert regelmatig terug in zijn poëzie. Hij verloor er de onschuld van zijn jeugd en sprak later over 'mijn kindertijd, moge haar nagedachtenis tot zegen zijn'.

Behalve poëzie schreef Amichai korte verhalen, een aantal toneelstukken en twee romans. Zijn gedichten werden in meer dan dertig talen vertaald. ‘Poëzie is datgene wat in vertaling verloren gaat', zei de dichter Robert Frost ooit - en sommige Hebreeuwse woordspelingen gaan inderdaad verloren - maar toch blijft van Amichais poëzie ook in vertaling heel veel over. In zijn gedichten weeft hij twee werelden samen: de alledaagse wereld en de wereld van Tenach, van de liturgie en van de middeleeuwse joodse dichters, zoals Jehoeda Halevi en Shmuel Hanagid. Zijn positie als dichter, zowel insider als outsider, die liefde en enthousiasme voor zijn onderwerp balanceert met ironie en understatement, weerspiegelt Amichais eigen achtergrond.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 2 2000

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice












Israel - en de anderen - in de war - RAL

Neen, waarde lezer, ik bedoel de goed Nederlandse uitdrukking 'in de war', niet het Engelse, eender gespelde woord war - oorlog. En dat terwijl velen beweren dat er een soort oorlog in Israel heerst. Sedert Arik Sjaron zo'n goede twee maanden geleden de Tempelberg heeft bezocht, gaat er schijnbaar niets meer in Israel zoals men verwachtte. Of Sjaron bewust en met opzet een lont in het kruitvat heeft geplaatst, is niet duidelijk. Het enige dat telt, is, dat men het aan Palestijnse zijde zo heeft opgevat. Het gevolg is dat het op en neer gaande optimisme en de eveneens op en neer gaande hoop op een vreedzame regeling tussen Israel en de Palestijnen voorlopig van de baan is.

De situatie was en is sedert de Oslo-akkoorden van 1993 vreemdaardig. Terwijl de beide partijen ijverig zochten naar formules om hun vredesbedoelingen vorm te geven, waren (en zijn) er aan beide zijden groeperingen die de vrede volstrekt niet willen. Zowel zij die aan beide kanten de vrede nastreven als zij die in beide kampen het idee van vrede verfoeien, beogen hetzelfde resultaat, maar zij wilden (en willen) dat om geheel andere redenen. Dat een dergelijke, eigenlijk absurde situatie de kern van een explosieve mislukking in zich droeg, was te voorzien. In Israel kwam daar een andere tegenstrijdigheid bij, die niet helemaal gelijk liep met de tegenstrijdigheid Israel/Palestijnen. In Israel kwam de tegenstelling strikt orthodox/seculier tot felle uitbarsting. Nu was die tegenstelling in wezen niets nieuws. Intern heeft zij altijd al bestaan.

Tegenstelling

Zolang Israel in het verleden voor zijn blote voortbestaan moest vechten, was het mogelijk de tegenstelling onder het tapijt te vegen. Nu er sedert een aantal jaren wel problemen zijn, maar niet langer de kwestie van het pure overleven, is er geen aanleiding meer om deze tegenstelling te verdoezelen. Te meer niet, omdat voor de strikt orthodoxe groeperingen een andere oplossing dan de hunne ondenkbaar is. De fout die men aan tolerante, ruimdenkende, liberale zijde maakt, is het niet inzien dat een compromis voor de andere partij principieel onmogelijk is. In zaken van geloof is - anders dan in politieke zaken - geen tussenweg denkbaar. In zaken van geloof is een oplossing alleen bereikbaar als de tolerante partij (zuchtend) besluit de orthodoxe partij 'dan maar' te aanvaarden en de orthodoxe partij zich tegelijk in een zelfgekozen isolement terugtrekt. Helaas waren beide partijen in Israel daartoe niet echt bereid.

Maar de splitsing tussen religieus en niet-religieus is niet de enige die Israel verdeeld houdt. Een volgende bron van verdeeldheid betreft de manier waarop een eventuele vrede vorm zou moeten krijgen. Die verdeeldheid loopt nu weer niet precies langs dezelfde lijnen als die van orthodox en niet-religieus. Er zijn seculiere groepen die op historische (dat wil zeggen bijbelse) gronden geen centimeter van Samaria en Judea willen opgeven. Er zijn orthodoxe groepen die dat ook niet willen, maar op andere bijbelse gronden. Daarnaast zijn er nog weer andere orthodoxe groepen die zich niet zullen verzetten tegen terugtrekking uit Samaria en Judea, omdat het vasthouden eraan mensenlevens kost die met terugtrekking kunnen worden gespaard.

Daarmee is het beeld van Israel vandaag evenwel nog altijd niet gekend. Het land is in zijn basis het geesteskind van Europese Joden. Zij hebben in de opbouw van het land hun idealen, hun zweet en hun tranen gelegd. Die pioniers zijn er nagenoeg niet meer. Naast hen is er de numeriek grote groep oriëntaalse (sefardische) Joden, die deze achtergrond niet heeft. Dat verschil speelt een rol bij het verschijnsel dat de sefardiem zich achtergesteld voelen door de asjkenazische groepen, die voorheen tot 's lands elite behoorden. Om het beeld nog wat verder te compliceren is er ook nog een bevolkingsdeel dat sterk veramerikaniseerd is en dat in een duidelijke consumptiemaatschappij leeft met de daarbij behorende ruime financiële armslag én een bevolkingsdeel aan welk deze ontwikkeling is voorbijgegaan. Het zijn vooral beide laatstgenoemde groeperingen wier levensbeeld anders is dan dat van de eerste idealistische, socialistische, zionistische bouwers van het land.

De rest van dit artikel is te lezen in Levend Joods Geloof nr. 2 2000

Terug naar inhoudsopgave | Naar bestelservice