WOUDRICHEM EN DE VISSERIJ
Een verslag van Jan Methorst, geschreven in het kader van een applicatiecursus geschiedenis. Wil je reageren op dit verslag? Maak dan gebruik van ons e-mail adres: janmet@xs4all.nl
Inhoudsopgave
1 Het stadje Woudrichem
1 Het stadje Woudrichem
In 1956 vierde men het 600-jarig bestaan van het
stadje Woudrichem. Men herdacht dat in 1356 Willem V, Heer van Altena de plaats
stadsrechten verleende. Maar sommigen nemen aan dat Woudrichem al voor 1000
bestond. In de Karolingische tijd hoorde het Land van Altena bij de gouw
Teisterbant. De naam Woudrichem komen we al voor 1356 op diverse plaatsen
tegen. B.v. in een "blafferd" (= lijst) van goederen van de Sint
Maartenskerk te Utrecht komt de naam Walricheshem voor (datering ca. 866) . Een
zelfde soort lijst van de abdij van Werden spreekt van Walderinghem.
1130 : Graaf Wichard is Graaf over de
Woudrichemmerwaard ("Woldrichemmerwart"): een
"frontier-gebied" (een gebied waar sprake is van een steeds
verdergaande ontginning) met polders om Woudrichem en daarbuiten, een gebied
met killen en stromen zowel ten oosten als ten westen van de plaats.
1178 : Bisschop Godfried verklaart dat Woudrichem een "novale tiend" was (nieuw ontgonnen gebied waar men 10% van de opbrengst moest geven aan de grondbezitter) en hem dus toebehoorde. Hij stuitte hierdoor op verzet van het Kapittel van de Sint Salvator (Oudmunster) te Utrecht. Zij claimden, dat de plaatselijke parochie door hen was gesticht en men kreeg dan ook de tiend terug. Sinds de 11e eeuw behoorde het omringende gebied aan de Bisschop van Utrecht. Het was in leen gegeven door de Duitse Keizers. De Bisschop van Utrecht gaf het uit als leen aan de Graaf van Kleef. In de tweede helft van de 12e eeuw beleende deze - op zijn beurt - het gebied aan de Heer van Horne. (Bij deze regelingen werden de hoogheidsrechten ook overgedragen; de Heren waren soeverein. De invloed van de Graven van Holland werd echter steeds sterker). Woudrichem werd de marktplaats van de streek. Vissers verkochten er zalm en elft. Wijn, hout en steenkool werd aangevoerd. De Heer van Altena kreeg inkomsten door o.a. de markttol van de Keizer in Woudrichem. 1332 : Graaf Willem III van Holland koopt van de Graaf van Kleef al zijn rechten op. De Heren van Horne bleven vrij autonoom, maar ze hadden wel de plicht, de leenheer bij te staan in de oorlog. De grenstol van Holland werd verplaatst van "Niemandsverdriet" (bij Sliedrecht) naar Woudrichem. Dit bracht grote bloei (1354). 1356 : Willem V, Heer van Altena verleent Woudrichem stadsrechten. Diederik Loef grijpt de macht i.p.v. de wettige opvolger. Hij bouwt Loevestein met een tol. Maar Diederik wordt wegens slecht beleid gewipt door leenheer Albrecht ven Beieren. 1386 : de opvolger van Diederik - Willem VI van Horne - begint met de ommuring van de stad. Kort na 1400 wordt de stad in brand gestoken door de "Arkelsen"; dit vanwege een geschil tussen de Graaf van Holland, Willem van Oostervant, en de Heer van Arkel die Gorichem beheerste. 1420 : beëindiging van de tol in Woudrichem. De tol wordt verplaatst naar Gorinchem. De Heer van Arkel verloor het geschil met de Graaf van Holland. De stad Gorinchem ging over in Hollandse handen en begon met de overvleugeling van Woudrichem. Na 1417 valt Woudrichem onder Jacoba van Beieren. Zij herstelt de Hornes als plaatselijke heersers (winnen van vertrouwen?).
1590 : de weduwe van de laatste Horne verkoopt
haar rechten aan de Staten van Holland. De laatste Graaf van Horne werd in 1568
onthoofd te Brussel: "Graaf van Hoorne". Het voornaamste middel van bestaan was
vanouds de visserij. Een groot deel van de inwoners verdiende er zijn brood
mee. Meer daar zal in een volgend hoofdstuk meer over geschreven worden. Nu is
de visserij van geen betekenis meer, maar dat die vroeger van veel belang was,
blijkt uit het wapen van de stad: het stelt o.a. voor: "Twee geadosseerde
zalmen van keel".
Over de oorsprong van de naam Woudrichem ben ik twee suggesties tegengekomen. De tweede verklaring lijkt mij niet zo sterk als men tenminste aanneemt dat het in de Utrechtse stukken van 866 genoemde Walricheshem Woudrichem is.
Tot 19 november 1421 lag Woudrichem in het noordoosten van de Zuid-Hollandsewaard: een polder
die het land van Altena omvatte plus het gebied wat nu bekend is
onder de naam Biesbosch.
In 1421 braken de dijken van deze polder en sloegen binnen korte tijd weg (Sint Elizabethsvloed).
Het gebeurde zo snel dat herstel niet meer mogelijk was. Meningsverschillen over wie moesten helpen en hoe het moest gebeuren speelde ook een rol.
De ongunstige weersomstandigheden belemmerde mede herstelwerkzaamheden. Het oosten van de polder werd gespaard, Woudrichem dus ook. Maar alles ten
westen van Woudrichem veranderde in een binnenzee. Na verloop van tijd ontstonden er modderbanken met begroeiing: een soort waddenlandschap.
Het ontstaan van de Biesbosch is van groot belang geweest voor de vissers in Woudrichem. Het was n.l. een ideale paaiplaats voor vissen.
2 De visrechten
Tot in de 14de eeuw (1332) kon de Graaf van Holland geen enkel recht doen gelden op de rivier de Merwede.
De Heren aan de beide kanten van de rivier (de Heer van Altena en de Heer van Arkel) - die vrij autonoom waren - betwistten elkaar het visrecht (1307 - 1308).
Poorters hadden het gebruiksrecht met twee verplichtingen.
3 Woudrichem en de vishandel
De stad bezat een vismarkt, bestaande uit eenvoudige overkapte banken, gebouwd tegen de "Hoftoren" (de functie van deze Hoftoren is niet te vinden. Overleveringen spreken van een overgebleven deel van een klooster.
Anderen zien verband met Jacoba van Beieren, er wordt ook wel gesproken ven een stadhuis).
Er bestonden visserijregelingen. Jacob van Horne bepaalde in 1476
dat alle vis, in zijn wateren gevangen, voortaan eerst inWoudrichem naar de markt moest worden gebracht. Eventuele overtreders
kregen een boete van 45 dchellingen. De Gravin van Holland keurde in 1477 deze regeling goed.
De Heer deed dit, omdat over de aangevoerde vis accijns moest worden betaald wat in het voordeel was van de stad, zowel als van hemzelf. Deze bepaling werd waarschijnlijk wel eens overtreden,
want in 1753 verscherpte men de straffen. De magistraten herinnerden de vissers aan hun verplichtingen. 4 Welke vissen ving men?
Men kan de gevangen vissoorten onderscheiden in twee groepen.
Steur
De steur werd zelfs in het begin van deze eeuw nog vrij veel gevangen.
Daarvoor zijn in de beschikbare vangstcijfers grote fluctuaties te zien.
In 1920 ziet men een vermindering van de vangsten optreden.
In 1930 is de steur zeldzaam geworden.
De laatste steur werd in de Merwede gevangen in 1952 (205 pond, 260 cm.).
Houttuyn vermeldt dat in 1764 in Geertruidenberg in één jaar 9.000 steuren
werden gevangen. Als men dit getal vergelijkt met de vangsten
aan steur bij de "Kop van 't Land" (ook genoemd Noordwal) dan blijken die getallen veel lager te liggen.
(B.v.: begin deze eeuw vangst van ruim 30 stuks per jaar).
De steur was een vis die de rivier opzwom om een geschikt plekje te
vinden om te paaien. In de praktijk was dat ongeveer tot
Gorinchem. Als negatieve elementen die bijdroegen aan
het verdwijnen van de steur wordt genoemd: afsluiting van zeegaten, indamming van paaiplaatsen, rivierverbetering,
industriële vervuiling. De fluctuaties in de vangstcijfers van de vorige eeuw verklaart men door overbevissing.
Overzicht van de daling van de jaarlijkse steurvangst aan de Noordwal (Kop van 't Land) tussen 1900 en 1931. Ter voorkoming van grote fluctuaties in deze grafiek zijn steeds gemiddelden uitgezet van periodes van enige jaren. Elft
De elft is ook een trekvis die van zee kwam. De elft kwam in groten getale voor. Over de aanvoer in Woudrichem kon ik geen gegevens verkrijgen.
Daarom heb ik de aanvoer van elft op de markt in Kralingseveer bekeken. Daar lag het aantal aangevoerde elften per jaar in het laatste deel van de vorige eeuw tussen de 50.000 en 175.000 (top).
Na 1890 zakt de aanvoer sterk en in 1910 komt de aanvoer onder de 20.000 stuks per jaar.
Voor de extreme hoge vangsten in 1885 heeft men twee oorzaken aangegeven.
Zalm
De zalm is ook een trekvis maar deze paaide niet zoals de steur en de elft in Nederland.
Hij trok verder de rivier op tot aan de bergbeken.
Een volwassen zalm werd één meter lang en kon 10 kg. wegen.
In 1886 werd met andere Rijnoeverstaten een Zalmtractaat gesloten voor regeling van de zalmvangst.
5 Vismethodes die werden toegepast in Woudrichem A De zalmsteek
De zalmen werden gedwongen in de fuik te zwemmen
B De zegenvisserij
Het net werd met een bootje naar de andere kant van de
rivier gebracht. Daarna werd het met een touw d.m.v. de
spil weer teruggetrokken. Tegelijkertijd liepen de vissers
op de viskade ook richting spil. Was het net bij de spil
spmengetrokken dan haalde men de inhoud eruit. Deze vis
methode werd in andere plaatsen ook door de Staat toegepast:
maar dan met stoom- of paardekracht.
C Ankerkuilvisserij
Een zakvormig net werd met stokken buiten de boot geplaatst.
Door de stroom werd het net opengehouden. Men paste deze methode ook toe door het net met stokken in de rivier te plaatsen.
D Galgvisserij
E Het opsluiten van de vis boven de laagwaterlijn Men plaatste op de laagwaterlijn stokken. Na het opkomen van het water werd de ruimte tussen de stokken gedicht met netten. Als het water zakte zochten de vissen het diepere water op. Maar de enige uitweg naar dieper water was een opening in het net die uitmondde in een fuik.
F Vissen met drijversschuiten
Men maakte eerst een strook rivierbodem schoon: men verwijderde obstakels zoals
boomstronken. Men ging met een zestel boten. Iedere boot was bemand met twee mannen: één man
aan de riemen, de andere aan het net. Men liet dan boot voor boot afdrijven over het schoongemaakte stuk,
met het net overboord.
De visserij werd bedreven met "drijvers": platbodem vaartuigen.
In Woudrichem gebruikte men in het dorp gebouwde schepen: "Woerkommers".
Deze schepen waren 7 meter lang 1,80 meter breed. Middenin zat de visbun.
Voor voortbeweging had men een fok en een sprietzeil. Een huik leverde bescherming
tegen slecht weer. Onder de huik had men bij slecht weer een potkacheltje staan.
Voor 1900 waren deze scheepjes van hout, na 1900 van ijzer.
6 Was de visserij voor Woudrichem wel zo'n belangrijk middel van bestaan ??
Om te bewijzen dat de visserij in Woudrichem hét middel van bestaan was, ben ik gaan zoeken in het archief van Woudrichem.
Daar vond ik de uit 1810 stammende "Etat de Population de la Marie de Woudrichem en Oudendijk".
Bij categorisering van beroepen bleek echter dat van de 198 gezinshoofden er maar 8 geboekt stonden als "pêcheur" en 190 als "journalier, batalier, aubergist" enz. !!
Dus maar 4% stond geboekt als visser. Hieruit blijkt dus niet een groot belang van het vissersbedrijf voor het dorp.
Diverse vissers kwamen meerdere keren voor op de lijst. Dit blijkbaar omdat voor elke vissoort een aparte contributie moest worden betaald. B.v.: P. Vogelenzang
7 Bijlage
Artikel uit "Het Nieuwsblad voor het Land van Heusden en Altena". December 1979.
8 Bronnen
|