Jeugdschaakpagina
Stap 1 | Stap 2 | Stap 3 | Stap 4 | Stap 5 | Stap 6
volgende pagina | vorige pagina






VOORDELIGE RUIL



Een jongetje deed eens de hoed op van zijn vader. Hij plakte een plaksnor onder zijn neus. Dit was voldoende. Hij liep naar de bank en leegde de inhoud van zijn zakken op de toonbank. De heer achter de balie keek eerst naar het geld om te controleren of het niet vals was. Toen keek hij naar de klant, terwijl hij de munten naar zich toetrok.
- Meneer, zei de bankier, dit is alles wat u in uw zakken heeft. Het is nog niet veel:




Maar als u met ons in zee gaat, dan krijgt u dit!




De bankier duwde een lange rij spiksplinternieuwe munten over de toonbank in de richting van het jongetje. Het jongetje met de hoed van zijn vader keek begerig. Toch vertrouwde hij het niet helemaal. Zat hier soms een luchtje aan? De bankier zag de aarzeling en verzekerde:
- Wij zijn een vertrouwenwekkende instelling en wij bieden u een winst op termijn. Bij al onze zaken gaan wij steeds recht door zee.
Het moest gezegd, het aanbod was verleidelijk. Zenuwachtig draaide het jongetje met de hoed van zijn vader een puntje aan zijn snor. De bankier keek hem aan met indringende blik en liet een stilte vallen. Toen vroeg hij het jongetje met de plaksnor op de man af:
- Zal ik u dan maar noteren voor ons SuperPlusWinstGarantiePlan?

Iedereen die droomt van winst is volgens mij een geboren koopman. Op het schaakbord moet je ook een koopman zijn. Iets gratis weggeven kan best eens aardig zijn, maar het kan natuurlijk niet alle dagen feest zijn. Als schaker moet je zuinig zijn op je stukken, niets zomaar weggeven en aan de toekomst denken. We gaan nu ruilen met de schaakstukken. Stel, je ruilt je toren voor een dame. Je geeft dan 5 punten aan je tegenstander (de bankier), maar je krijgt er 9 punten voor terug. Is dat voordelig, ja of nee?

Om goed te kunnen ruilen moet je de waarde van de stukken weten. Even herhalen, een dame = 9. Een toren = 5. Een paard = 3. Een loper = 3, dus net zoveel als een paard. Een pion = 1. De koning is een geval apart. Hij heeft geen waarde. Je kunt ook zeggen dat de koning oneindig is, het maakt niet uit, de koning wordt toch nooit geslagen of geruild.





Kijk naar het plaatje. Wit kan drie zwarte stukken slaan. Welke?
Alle drie de zwarte stukken staan gedekt. Welk stuk wit ook slaat, zwart kan altijd terugslaan. Zie je hoe?

De vraag is nu welk stuk wit zal slaan, het zwarte paard, de zwarte pion of de zwarte toren? Slaan is trouwens niet verplicht.

1. De rode pijl is een onvoordelige ruil. Wit slaat een pion, maar daarna slaat de zwarte loper het paard. Nee, dit is niet voordelig voor wit.
2. De groene pijl is een gelijke ruil. Wit slaat een paard, maar hij verliest daarna zijn eigen paard als de loper terugslaat. Dit levert niets op. Een gelijke ruil. Niet goed, niet slecht.
3. Alleen de blauwe pijl is een voordelige ruiL. Wit slaat een toren en hij verliest daarna zijn paard. Wit heeft vijf punten binnen en het heeft hem slecht drie punten gekost.

Dus welk stuk slaat wit?















 










 










 










 










 










 









HEB JE BEGREPEN WAT EEN VOORDELIGE RUIL IS?
Dat je een gedekt stuk slaat dat meer waard is dan jouw eigen stuk?

NU nog oefenen:
Voordelige ruil (A)
Voordelige ruil (B)






Jeugdschaakpagina
Stap 1 | Stap 2 | Stap 3 | Stap 4 | Stap 5 | Stap 6 |
volgende pagina | vorige pagina