LUDWIG WITTGENSTEIN
bed, tafel en brood




1 augustus 1999

menukaart
gibran
nijinski




Wittgenstein



Over Ludwig Wittgenstein (1889-1951) wil ik kort zijn, al is het onmogelijk om zo kort en bondig te zijn als hij het zelf graag zag. Wittgenstein meende dat men slechts kon tonen wat volgens hem logischerwijs niet gezegd kon worden. Dat was nogal wat. Tot het onuitsprekelijke rekende hij maar liefst alle uitspraken over ethiek, religie en schoonheid. Over de wereld als geheel viel ook niets zinnigs te zeggen. Zelfs een door zijn ontdekker Bertrand Russell als tegenvoorbeeld voorgestelde uitspraak als 'Er bestaan in de wereld tenminste drie objecten met eigenschap X', verwierp hij als onzinnig. Ongetwijfeld rekende hij tot wat hij 'geleuter' noemde ook nog uitspraken als 'Het was weer een gezellig avondje' of 'Wat een lekker bakkie koffie!' Hij probeerde te leven puur uit vanuit de geest, los van aardse beslommeringen en vrij van zonden. Hij had iets zeer vroeg-christelijks in zich. Maar ik begin al weer te leuteren ...

Wittgenstein heeft serieus geprobeerd om zichzelf gestalte te geven overeenkomstig zijn onuitspreekbaar levensgevoel en zijn groot ideaal van 'eenvoud', 'zuiverheid' en 'ascese' - termen die hij zelf zal hebben vermeden. Als zoon van een der rijkste mannen van Oostenrijk deed hij afstand van zijn erfenis. Hij wilde zelf in zijn levensonderhoud voorzien. Hij was achtereenvolgens werktuigbouwkundige (hij ontwierp vliegers en vliegtuigvleugels), student filosofie van de wiskunde (ook deze term werd verworpen), een moedig frontsoldaat, schoolmeester (in die hoedanigheid schreef hij het Wörterbuch für Volksschulen ten behoeve van het Oostenrijkse spellingsonderwijs - een mooi staaltje filosofie in de praktijk), tuinman in de abdij van Klosterneuburg (nabij Wenen) en partner in P. Engelmann & L. Wittgenstein, architecten. Kortom, Wittgenstein hield van eerlijk werk. In 1935 vertrok hij, hoewel hij van het marxisme niets moest hebben, naar de Sovjetunie met de bedoeling om als handarbeider de nieuwe heilstaat te helpen opbouwen.

Een vegetariër was hij niet. Ray Monk zegt in zijn biografie van het filosofisch genie, Het heilige moeten (1996), niets over het vegetarisme. Zou Wittgenstein er al ooit over hebben nagedacht (waarschijnlijk lijkt dit niet), dan bestaat de kans dat hij er nochtans het zwijgen toe heeft gedaan. De daad, de praktijk, was voor hem belangrijker dan (nauwkeuriger: de toetssteen van) het woord, dat gemakkelijk tot misvattingen aanleiding gaf. Het is daarom interessant te weten wat Wittgenstein feitelijk at. Ik vond in de biografie twee passages waaruit blijkt hoe Wittgenstein zijn gedachten over voedsel in de praktijk bracht.

In 1922 bracht Frank Ramsey een bezoek aan het Oostenrijkse dorpje Puchberg waar Wittgenstein schoolmeester was. Ramsey was een scherpzinnige jonge bewonderaar van Wittgenstein. Hij had als een der weinigen blijk gegeven de Tractatus Logico-Philosophicus althans gedeeltelijk te doorgronden, het boek waarvan de auteur meende dat het alle filosofische problemen had geëlimineerd. Ramsey was onthutst over de meer dan sobere omstandigheden waarin de van de buitenwereld geïsoleerde filosoof toen leefde:

Hij is erg arm, of leeft althans erg zuinig. Hij heeft maar een piepklein kamertje dat is witgekalkt, met een bed, een wastafel, een klein tafeltje en een harde stoel, en voor meer is er geen plaats. Zijn avondeten, dat ik gisteren met hem deelde, bestaat uit tamelijk onsmakelijk grof brood, boter en cacao.

Twee andere getalenteerde studenten, de gevoelige Francis Skinner, wiens intellectuele gaven volledig opgingen in een smoorverliefde bewondering voor Wittgenstein, en Maurice Drury, eveneens een 'discipel', brachten in 1934 samen met Wittgenstein de vakantie door in het huisje van Drury's broer in Connemara, aan de westkust van Ierland. Monk schrijft: "Op de dag van aankomst bereidde Drury voor hen een uitgebreid maal, bestaande uit gebraden haantjes, gevolgd door pastei van niervet met stroop. Wittgenstein gaf zijn afkeuring te kennen, omdat hij vond dat ze tijdens hun verbijf in Connemara niets anders mochten eten dan pap bij het ontbijt, 's middags groenten en 's avonds een gekookt ei."


Dieren

Wittgenstein was van mening dat men dieren niet kon begrijpen en ik las eens ergens dat hij dacht dat honden bijvoorbeeld geen bewustzijn hebben.




MARTIN HEIDEGGER
de menselijke existentie




30.10.99



Martin Heidegger



      Het dier is er pas door ons. - Heidegger


Het onderstaande, inclusief de citaten, is ontleend aan Safranski, Heidegger en zijn tijd, 1995.


Net als Wittgenstein hield Heidegger (1889-1976) niet van praatjes (Gerede). Dat hield ons af van het ware existeren, het eigenlijk zijn. Deze toestand kon worden bereikt vanuit een gevoel van onbestemde angst en het daarin gelegen besef van onze fundamentele vrijheid. Om deze negatieve eigenschappen (vrijheid is eerder de afwezigheid van bepalende eigenschappen) heeft Heidegger nooit kunnen zeggen wat eigenlijk-zijn concreet inhield. Het gaat er niet om wát men kiest, maar dát men kiest. Daarom kan men van Heidegger geen pasklare ethiek verwachten, zeker geen pleidooi voor het ethisch vegetarisme. De mens wordt opgevat als een Da-sein (er-zijn), een leeg wezen met mogelijkheden (in de woorden van Sartre: een gat in het zijn), dat in een bijzondere relatie staat tot de volheid van de andere zijnden in de natuur die met zichzelf volledig samenvallen en waarin of bij wie de vrije keuze afwezig is.

Anders dan bij de stenen, planten en dieren komt het zijn in de mens tot een waarnemen van zichzelf. Heidegger kent aan het menselijk bewustzijn daarom een vooraanstaande rol toe. Alleen de mens kan de stomme natuur begrijpen, zij het dat hij daarbij voor de moeilijke taak staat om áls bewustzijn het onbewuste te begrijpen: vandaar dat de natuur slechts in een 'tot de grond toe afbrekende benadering' kan worden begrepen. 'Dasein' moet een zijnde verstaan waarvoor dit 'Da' niet bestaat. De bedoeling van Heideggers natuurfilosofie was om, via een omweg, opnieuw de mens beter te verstaan. We delen weliswaar eenzelfde wereld met de stenen, de planten en dieren, maar de wereld is 'er' voor ons. Wij geven ze het 'er' dat ze zelf ontberen. "En we ontvangen van hen de tover van die rust en het opgaan in de omgang met dat wat ze zijn. Met het oog daarop kunnen we bij onszelf bijkans een gebrek aan zijn ervaren." Een steen is 'wereldloos', een dier noemt Heidegger 'wereldarm': de wereld van het dier is een 'omringende wereld'. Heidegger citeert de Nederlandse bioloog Buytendijk: 'Het blijkt dus dat in heel de dierenwereld de verbondheid van het dier met zijn omgeving bijna net zo innig is als de eenheid van het lichaam'. Het dier reageert op zijn omgeving maar neemt iets niet waar als een bepaald iets, het neemt niet waar dat het iets waarneemt. De wereld kan voor het dier niet als wereld 'openbaar' worden. Dat gebeurt pas in de mens.

Heidegger was een 'humanist', een filosoof van de menselijke existentie. En hij was dat in een tijd dat het menselijke bestaan op haar grondvesten schudde. In de jaren twintig was de wereld wetenschappelijker en rationeler geworden dan ooit. Maar men voelde dat van de wetenschap geen antwoord te verwachten viel op de zinvragen en dat zij niets bijdroeg aan het persoonlijk beleven van de werkelijkheid. Heidegger formuleerde zijn antwoord op dit dilemma in zijn grote werk Sein und Zeit. Maar dit antwoord was geen invulling van de zijnsvragen met metafysische theorieën en apocalyptische (on)heilsprofetieën, zoals van veel tijdgenoten. Safranski schetst een boeiend beeld van de rusteloze levensatmosfeer, waartegen hij Heideggers positie afzet. En passant deelt de Heidegger-biograaf het vegetarisme in bij 'wat er aan profetieën, visioenen, heilsleren en wereldbeschouwingen kwam bovendrijven': "Want in de eerste jaren van de Weimar-republiek hadden de door Max Weber beschimpte 'kathederprofeten' flinke concurrentie gekregen van een heel leger free-lancers. Het was de tijd van de inflatieheiligen, die op straat, in bossen, op marktpleinen, in circustenten en rokerige achterkamertjes van kroegen Duitsland of de wereld wilden verlossen. Der Untergang des Abenlandes, het boek van Oswald Spengler, waarvan in die jaren zeshonderdduizend exemplaren werden verkocht, was het grote theoretische ontwerp dat uiteenspatte in duizend kleine splinters, duizend wereldverklaringen vanuit de geest van de eindtijd en een radicaal nieuw begin. Haast iedere grotere stad beschikte over één of zelfs meer 'heilanden'. In Karlsruhe was er één die zichzelf 'Oerwerveling' noemde en die zijn aanhangers beloofde dat ze zouden delen in kosmische energieën; in Stuttgart was een 'mensenzoon' actief die trakteerde op een verlossend vegetarisch avondmaal; in Düsseldorf predikte een nieuwe Christus de naderende ondergang van de wereld en riep zijn volgelingen op om zich in de Eifel terug te trekken. In Berlijn trok de 'geestelijke monarch' Ludwig Haeusser volle zalen, waar hij tot de 'meest consequente Jezus-ethiek' in de zin van het oercommunicsme opriep, die anarchie van de liefde propageerde en zichzelf als Führer aanbood - 'de enige mogelijkheid om tot een hogere ontwikkeling van volk, rijk en mensheid te komen'. De talrijke profeten en charismatische figuren in die jaren zijn bijna allemaal in de ban van het millennium en de apocalyps, het zijn dolende zielen van de revolutionaire opwinding die er heerste aan het eind van de oorlog, decisionisten die de wereld willen vernieuwen, op hol geslagen metafysici en doortrapte zakenlieden op de jaarmarkt van ideologieën en surrogaatreligies."


In de bergen

Heideggers formuleringen doen poëtisch aan. Ze kwamen regelrecht uit het gebergte, uit de hut waarin hij zich terugtrok in de sneeuw om stil te luisteren naar het zijn. In het winterseizoen ging eerst skieën. Na een verkwikkende afdaling trok hij zich dan terug in zijn hut waar het kwam tot een zeldzaam soort denken. Jammer, voor het dier was in zijn gedachtenwereld geen zelfstandige plaats. Stel je de filosoof voor op een van zijn ochtendwandelingen. Dat hij zojuist 'Brombeere' had geplukt aan de rand van een 'Holzweg' en daarna verder omhoog was geklauterd langs een rauwe rotspartij en dat hij dan, bijna aan de top gekomen, plots oog in oog kwam te staan met een gems. Zou hij op zo'n moment werkelijk gedacht hebben: de dieren zijn 'er' pas door ons? Dan zou er daar op de helling geen ontmoeting hebben plaatsgehad tussen twee wezens. De filosoof daar in de hoogte slechts zijn eigen gedachten hebben ontmoet. En, stel je voor, dat de gems op zijn beurt ongeveer hetzelfde zou hebben gedacht toen hij de afwezige blik zag van deze figuur in ... was dat een gemslederen knickerbocker?! Dat deze existentie er pas was in het bewustzijn van de gems? Onwaarschijnlijk! Volstrekt onrealistisch! Waarschijnlijk is juist dat de gems, bij wijze van lijfsbehoud, een praktisch soort belangstelling aan de dag legde voor deze rechtopgaande figuur. In het bijzonder zal hij nieuwsgierig geweest zijn naar diens opvattingen inzake vegetarische vraagstukken. Maar, wie weet, toen de gems eenmaal bemerkte dat 'er' een dromerig en ook nogal houterig type voor hem stond, zal hij zich niet erg ongerust meer hebben gemaakt. In dat geval was de confrontatie ook voor de gems nauwelijks 'existentieel'. Het kan ook anders. Neem de ontmoeting tussen wolf en mens in de bekende roman van Robert Pirsig, Zen en de kunst van het motor-onderhoud. Op een dag in de bergen (alweer die bergen!), nadat hij diep had nagedacht en drie dagen niet gegeten, zag Phaedrus in het schemerduister iets bewegen. Het leek een hele grote hond. Het scheen naar hem te kijken, het scheen hem in zich op te nemen. Phaedrus keek de grijze wolf lang in zijn ogen en op dat ogenblik ervoer hij een soort herkenning, iets wat hem onder mensen al lang niet meer mogelijk was. Nu moet men er eerlijkheidshalve wel bij vertellen dat Phaedrus op dat moment een beetje overspannen was geraakt door zijn studie van de voorsocratische wijsgebeerte waardoor hij diepere verbanden was gaan zien en tot inzichten was gekomen die zelfs de knapste knoppen aan de faculteit niet meer konden navoltrekken. Maar dit terzijde.

Hannah Arendt (1906-1975) was een vurig bewonderaarster van Heidegger. Ook zij was vermoedelijk geen vegetariër, maar wel een dierenvriendin. Op haar zolderkamer vlak bij de universteit van Marburg nodigde ze haar medestudenten uit om te discussiëren over filosofie. "En daar voerde ze voor hen dan soms een kostelijk toneelstukje op: ze riep haar kleine kamergenootje, een muis, uit zijn hol om hem te voeren."

Op die zolderkamer ontmoette Hannah Arendt haar filosofieprofessor in het geheim. Zij werd zijn minnares. Maar door de opkomst van het fascisme kwam het tot een verwijdering tussen de twee. Terwijl zijn joodse studente voor Hitler naar Amerika vluchtte, nam Heidegger een belangrijke post aan in de Duitse universitaire wereld. Enkele jaren later bleek dit reeds een 'vergissing', maar het kwaad was geschied. Heidegger heeft gewezen op de fundamentele keuzevrijheid. Maar toen hij zelf eens koos, koos hij prompt 'verkeerd'. Dit gegeven hoeft het oordeel over Heideggers existentiefilosofie niet negatief te beïnvloeden. Safranski, zijn biograaf, lijkt slechts te willen zeggen dat Heidegger beter in zijn berghut had kunnen blijven zitten en doorgaan met waar hij goed in was: denken over Heraclitus, Plato en het zijn. Heideggers filosofie, die meer poëtisch dan concreet is, geeft namelijk geen antwoord op actuele kwesties, dus ook niet over het vegetarisme. Of het moet nu juist zijn dat men volledig vrij is om voor het vegetarisme te kiezen en dat men niet denkt, zoals Maarten Koning, dat men volledig is ingekapseld door een bewustzijnsbenauwend Bureau waar geen keuzevrijheid is.


Bronnen

-Klukhuhn (1995)
-Monk (1996)
-Safranski (1995)



menukaart
gibran
nijinski