FREDERIK VAN EEDEN
hinkend op twee gedachten
vegetariër op berevachten




2 september 2000

menukaart
nijinski
nederlandse vegetariërs bond




Frederik van Eeden




      Ik maak er opmerkzaam op dat de strijd over kwesties als het vegetarisme (en) de vivisectie ... bijna altijd en overal gestreden wordt tussen geneeskundigen en personen van religieuze gezindheid. - Frederik van Eeden, 'Het vegetariaat' (1896)

      Een zekere hoogmoedige zelfzucht is gewoonlijk de drijfveer voor zulke stichtingen. - Frederik van Eeden over 'De Vegetariërskolonie Ascona' (1904)


Frederik van Eeden, vooral bekend van schoolboeken als De kleine Johannes (1892) en Van de koele meren des doods (1900), was veel meer dan een productief Nederlands schrijver. Hij was arts, psychiater, filosoof, 'significus', utopist, politiek activist en meer. Willem Kloos, een ex-vriend van Van Eeden en mederedacteur van De Nieuwe Gids, voegde in 1893 aan het rijtje spottend hoedanigheden toe als 'abonné van verschillende binnen- en buitenlandsche tijdschriften', 'correspondent van verscheidene beroemde buitenlanders', 'spoor-abonné', 'wielrijder', 'schilder-amateur', 'nuts-lezer', 'neo-Buddhist', 'hypnotiseur' en 'philanthroop'. De lijst van Kloos is te lang om volledig te citeren, maar 'vegetariaan' komt er in voor. Veelzijdig was Frederik van Eeden zeker.

In 1890 was Frederik van Eeden (1860-1932) vegetariër geworden. De directe aanleiding voor zijn overgang tot het vegetarisme, aldus biograaf Jan Fontijn, was een gesprek over de theosofie met de Brit Frederic Maitland, een bekend rechtsgeleerde en historicus. In dat jaar (1890) had Van Eeden in Londen Blavatsky en andere vooraanstaande theosofen ontmoet. Hoewel hij geen theosoof werd, deelde hij met de theosofen eenzelfde interesse voor de hypothese van een gemeenschappelijke wortel van alle godsdiensten. Ook het spiritisme interesseerde hem. Binnen de theosofie is de eigen lichamelijke en geestelijke gezondheid het belangrijkste (maar niet het enige) motief voor de vleesloze leefwijze. Volgens Jan Fontijn werd ook Frederik van Eeden 'in de eerste plaats' vegetariër uit gezondheidsoverwegingen, op de tweede plaats kwamen dierenliefde en liefde voor de natuur. Maar zes jaar later, in 1896, zegt Van Eeden er zelf iets anders over. Het lijkt zelfs wel afsof hij met zijn studie 'Het vegetariaat' heeft willen aantonen dat de eigen gezondheid nooit de voornaamste reden kan zijn om vegetariër te worden. Het motief is nu zuiver ethisch:

Er wordt teveel getwist over de vraag of vleeseten nuttig en gezond is, en of het menselijk organisme voor vleesvoeding bestemd is. Dit is in 't geheel de vraag niet. Menseneten is misschien ook nuttig en gezond. Waarom twist niemand dáárover? 't Is evenzo met de vivisectie-kwestie. Men schrijft veel om te betogen hoe nuttig en voordelig vivisectie is. Maar wat gaan mij nut en voordel aan als de zaak slecht is? Waarom betoog niemand het nut en voordeel van vivsectie op mensen of kinderen? Het is duidelijk dat niemand kannibalisme of mensen-vivisectie durft bepleiten omdat de afschuw van deze dingen algemeen en overwegend is. Om geen andere reden. Ware het dus met de afschuw van vleeseten en dieren-vvisectie evenzeer gesteld, dan was alle verdere betoog overbodig. Dat zulk een tegenzin bestaat is duidelijk genoeg, dat zij algemeen is kan evenmin betwijfeld worden. Wel bijna elk normaal, volwassen individu in onze maatschappij heeft tenminste de sporen van een instinct dat hem zou weerhouden dieren te kwellen of te doden en dat hem doet walgen van - ontoebereid - vlees. En nu is de hoofdvraag deze: waarom en waardoor wordt dit instinct verwaarloosd en ondedrukt? En is dit zoals 't behoort? Op deze vraag komt het aan. Niet in de eerste plaats op deze of wij er lichamelijk wel bij varen wanneer wij vlees eten, en of ons lichaam er al of niet voor bestemd is.

Dat Van Eeden voornamelijk door de theosofie vegetariër werd, kan ook anderszins gerelativeerd worden. Hij was een verwoed lezer en onderging de invloed van Jan Luyken, Meister Eckehart, William Blake, Goethe, P.B. Shelley, Vergilius, Plutarchus ('de gouden eeuwen'), het Nieuwe Testament, Tolstoj en het christen-socialisme, Rousseau, Schopenhauer, Nietzsche, Darwin en Alfred Russel Wallace, William James, Ralph Waldo Emerson, Henry David Thoreau (Walden), Herbert Spencer, John Stuart Mill, Tolstoi, Thomas Huxley, Edward Bellamy, Romain Rolland, Upton Sinclair, Bernard Shaw, Tagore, L.E.J. Brouwer en vele, vele anderen. Niet weinig van deze namen staan met het vegetarisme direct of indirect in verband. Het lijkt dus niet gewaagd om te veronderstellen dat Van Eeden door het gehele culturele klimaat van zijn tijd, met name de optimistische vooruitgangsgedachte en allerhande mystiek-romantische ideeën, beïnvloed was en dus al voor zijn ontmoeting met Maitland op het vegetarisme was 'voorbereid'.

We zullen later terugkomen op wat Fontijn zegt over de psychologische achtergronden van Van Eedens vegetarisme. Maar laat ons eerst Van Eeden zelf volgen. In 'Het vegetariaat' komt hij tot een natuur-ethiek waarin idealisme en gegevens over de menselijke evolutie uitmonden in een hoger vitaliteitsinstinct, waarvan het bestaan slechts door introspectie, en niet langs wetenschappelijke weg, kan worden aantoond. Behalve het antiwetenschappelijke karakter van het betoog valt het onderscheid tussen 'hogere' en 'lagere' driften op (Van Eeden laat de aanhalingstekens weg). Het thema van het dualisme tussen lichaam en geest is zo oud als de geschiedenis van het vegetarisme zelf. Het element van verzet tegen de alleenheerschappij van de materialistische wetenschap gaat eveneens ver terug in de tijd, maar bij Van Eeden is het vooral een romantisch trekje.

De wil, volgens Van Eeden, moet afgestemd zijn op de geest, niet op het lichaam: anders is men "als een ruiter die zijn paard vraagt waarheen het lopen wil". Het is eenvoudig een kwestie van gehoorzamen. Gehoorzamen wij niet, dan "gaan wij in de lagere lusten, als luiaards, zwelgers, wellusteliingen, te gronde." Nu is het hogere instinct of zielsgevoel "dat ons er afkerig van maakt te leven of kennis te verzamelen door moorden en martelen" volgens Van Eeden niet zomaar een in de lucht zwevend ideaal, maar ook het produkt van de evolutie van de mens door aanpassing en selectie. We moeten ons er daarom wel naar schikken, zelfs wanneer men zou kunnen aantonen dat sommigen de onthouding van vlees slecht verdragen. Medische argumenten kunnen het vegetarisme daarom niet definitief weerleggen of bevestigen. Want de 'zielsvrede' die een vegetarische leefwijze met zich meebrengt, blijkt veruit begeerlijker dan onze lichamelijke behoeften. Zo zijn volgens Van Eeden evolutie en moraal dus niet met elkaar in strijd, maar juist met elkaar in harmonie. Wel bestaat er, voor sommigen, een ander soort dualisme: dat tussen de hogere en lagere driften:

Er zijn personen die sterk het hartstochtelijk genoegen van jagen en vissen voelen, maar die bij elk geschoten of gevangen dier een berouwvolle afkeer en smart over de eigen daad gewaarworden. Hier zijn tegenstrijdige neigingen. De lust iets te doden of te vangen, en de afkeer van moord en kwelling, de deernis. De eerste neiging is blijkbaar een overblijfsel van barbaarsheid, een uitvloeisel van het instinct tot zelfbehoud, verkregen in die levensomstandigheden waarbij jacht noodzakelijk was voor de instandhouding van het ras. De tweede is de ingeboren zachtaardigheid die eerst bij hogere beschaving en vredevoller leven tot haar recht komt.

Het is zeer onbevredigend, volgens Van Eeden, wanneer men deze tweestrijd laat voortduren. Een ieder is uiteraard vrij om te kiezen, maar het is wel belangrijk dát men kiest. Die keuze zal uiteindelijk afhangen "van de fijnheid en diepte van (het) ethisch gevoel". Voor Van Eeden is het hoogste sentiment de 'deernis', een equivalent Schopenhauers 'Mitleid'. Met deze filosoof was hij van kinds af aan vertrouwd. Deernis is machtiger dan de zucht tot zelfbehoud. Het individu is minder belangrijk dan de soort of de gemeenschap: "Niet alleen in alle edel en hoog genoemde motieven van menselijke daden, maar door de gehele levende wereld, tot in de laagste vormen, ziet men de zorg voor de voortplanting en instandhouding der soort vóór de zorg om het inividuele gaan." Veel diersoorten, zoals olifanten, sterven uit in gevangenschap. "Zulk een diersoort verkiest dus feitelijk de ondergang boven het onvrije bestaan." Niet alle instincten komen dus voort uit zelfbehoud. Dat is de vergissing der geneeskundigen. Zij menen dat behoud van leven en gezondheid het hoogste en enige doel is. Zij zijn door hun beroep niet minder beperkt dan andere specialisten als horlogemakers of soldaten. "Als moralisten deugen zij in hun kwaliteit natuurlijk geen van allen." De moraal, het hogere in de mens, is levensvoorwaarde. Een gedemoraliseerd geslacht zal ten onder gaan. De moraal is dus iets vitaals, al kent het een element van opoffering voor de gemeenschap. Wij verlangen te bestaan overeenkomstig de idee van goed en schoon. Zo is het 'schoon en edel' dat de mens niet wil leven ten koste van het lijden en de dood van dieren. Het schijnt misschien een zeldzaam sentiment, maar het wint aan sterkte zodra men het eigen gemoed onderzoekt. "Hoevelen hebben er niet de dood verkozen boven slavernij, boven oneer en schande, boven misdaad en lelijkheid? ... In deze eeuw heeft de dwaling de overhand gekregen, dat het intellect ook de weg wijzen en de idee scheppen kan, en dat de wetenschap de opperste rechtbank is ... Gemoedsoverwegingen blijven strikt buiten haar werkzaamheid". Nee, de wetenschap kan niet meer zijn dan een instrument, een dienaar, geen heer. Als de wetenschap ons niet helpen kan, hoe weten wij dan dat deernis hoger en edeler is dan de andere neigingen of intstincten? Als 'zielsbesef' staat de deernis hoger dan de zucht naar kennis. Deernis is iets onafleidbaars. Het is onze zuiverste wil. Wij voelen en wij willen zo. Het is iets onveranderlijks en algemeengeldigs: het geldt tenminste voor allen "waarin de menselijke aard sterk en zuiver is". (Vergelijk de Kants categorische imperatief: wat voor Kant de rede is, neemt bij Van Eeden de plaats in van een zuiver gevoel.) "Aan ieder dus, zichzelf aandachtig te onderzoeken en na te gaan wat hij mooier vindt: het menselijk leven mét slachting en bloedstorting, of zonder". Pas nadat men door zelfonderzoek tot dit zuivere inzicht is gekomen kan men te rade gaan bij de wetenschap. Dan blijkt gelukkig "dat de mens goed en voorspoedig, zo niet beter en gezonder, kan leven zonder slachting en zonder bloedstorting". Het vegetarisme mag dan een morele aangeledenheid waarover de wetenschap het laatse woord niet heeft, de vegetarische beweging moet men ook weer niet verwarren met de opleving van oude godsdiensten. "Mohammed verbood de wijd, Boeddha het vlees - en het christendom behoorde te erkennen dat het in die beide dingen achterlijk is geweest ... Godsdienstvormen herleven niet, zo min als een man zijn kinderkleren weer aantrekt ... De 'ware godsdienst' .... wacht niet op een stichter noch op ritueel". En men moet altijd oppassen voor dweepzucht. Mooi is daarom de bescheidenheid van het bijbelse 'Eet wat ulieden voorgezet wordt' uit Lucas X:7. "Het is een voorschrift ... dat men zich niet essentieel beter, wijzer of reiner voordoet dan zijn medemensen, dat men gelijkheid erkent en regelen wil betrachten die gelden tegenover allen. Een der schoonste kenmerken van het oude christendom was dit." Men moet in het vegetarisme dus niet té braaf willen zijn. Het 'Vegetariaat' besluit met een oproep tot gematigdheid:

De bitterheid der massa tegenover de ál te braven en het leedvermaak als een van dezen eens komt te struikelen, is minder groot onrecht dan het lijkt. Het is een door de gemeenschap uitgeoefende wraak op het overspannen zelfgevoel ... Vooral in Holland is discretie en tact onmisbaar voor een goede nieuwe zaak ... Ons klein volk met zijn groot verleden en diepe aspiraties, heeft het slecht humeur van een mislukt genie of van een telerugestelde eerzuchtige. Het zal de schoonste waarheden niet willen horen van iemand die haar verkondigt op voor Hollands gevoel hinderlijke of belachelijke wijze.

Mogelijk vanwege het dweperige imago is Frederik van Eeden nooit lid geworden van de Nederlandsche vegetariërsbond. Deze bond was door Felix Ortt e.a. in 1894 opgericht. Als vegetariër was Van Eeden ook niet altijd strikt, vooral niet wanneer hij in het buitenland was. Op vakantie in Noorwegen genoot hij van het ideale leven à la Thoreau: een leven in de ongerepte natuur waar hij naar hartelust kon houthakken, roeien, luieren en vissen (Fontijn). En in 1903 schreef hij tegen de rigide christen-anarchisten, die in Blaricum in een kolonie woonden. Fontijn vat Van Eedens opinie over de vegetariërs van Blaricum als volgt samen: "Waarom aandacht schenken aan bijzaken zoals het drinken van alcohol en het eten van vlees, terwijl de grote sociale strijd nog gestreden moest worden? Wat Van Eeden betrof kon de GGB (Vereeniging Gemeenschappelijk Grond Bezit) sigaren produceren, hoewel het principieel niet juist was. Tegen de beginselen van de christen-anarchisten, zoals het zuiver christendom en de broederschap der mensen, was niets in te brengen, maar beter was dat men zich liet leiden door de realiteit dat ook de medemens wel eens door het kwaad geleid wordt. Goed beschouwd waren de christen-anarchisten dwepers en sektariërs". Hetzelfde dacht hij van de in 1900 gestichte Zwitserse kolonie van Ascone. Er was daar een vegetarisch sanatorium dat iemand eens spottend het 'Salatorium' had genoemd. Van Eeden ging er in 1903 op bezoek. Ascone verenigde drie soorten vegetariërs: theosofen, Tolstoiïanen en anarchisten. Afgezien van een zekere Gräser en diens vrouw, die een ezel als hun eigen kind vertroetelden en met wie Van Eeden het goed kon vinden, oordeelde hij zeer negatief over Ascone, zo negatief dat men zich afvraagt of dat oordeel over Ascone niet ook vorm van zelfkritiek is, of misschien juiste een verhulde kritiek op de concurrenten te Blaricum. Hij schreef over Ascone in een tijd dat zijn eigen kolonie Walden aan het mislukken was: "Een zekere hoogmoedige zelfzucht is gewoonlijk de drijfveer voor zulke stichtingen. Men wil beter zijn, veel verder gaan dan zijn medemenschen, en tevens voldoen aan zijn eigen verlangen naar dichterlijke en schoone indrukken. Daarom kozen zij ook hier deze prachtige en milde natuur. Maar het werk in de Jordaan en Jodenbuurt, op meeting en volksvergadering, al mag het overgevoelige kunstenaars-zielen tegenstaan, heeft hooger waarde en beteekenis."

Er zou nog een andere reden kunnen zijn waarom Van Eeden met het vegetarisme voorzichtig was. In 1886 was hij gepromoveerd op Kunstmatige voeding van tuberculose-patiënten. Volgens de Parijse arts Debove vonden tuberculose-patiënten veel baat bij overvoeding met eieren, rauw gehakt, vlees en melk. Van Eeden heeft in navolging van Debove in Amsterdam zeventien patiënten begeleid en eveneens overvoeding gegeven. Hij was minder succesvol dan zijn Franse collega: tijdens het Amsterdamse onderzoek stierven enkelen van zijn patiënten. Een van hen had grote moeite met het voorgeschreven dieet van vleespoeder, maar Van Eeden zette toch door. Het is onduidelijk of Van Eeden, toen hij vier jaar later vegetariër werd, toen al afstand had genomen van zijn geloof in het nut van overvoeding met dierlijke produkten, of dat hij integendeel ten aanzien van het vegetarisme om zijn medische achtergrond juist bepaalde reservers in acht is blijven nemen. In 'Het vegetariaat' (1896) schreef hij dat er geen medische bezwaren zijn tegen vegetarische voeding en dat die voeding zelfs gezond is.

Hoe het zij, Van Eeden is geen vegetariër gebleven. Hij zal ermee gestopt zijn rond de eerste jaren na de eeuwwisseling. In die tijd raakte hij, zoals veel van zijn intellectuele tijdgenoten, volledig in de ban van Nietzsche. Overigens was zijn mentaliteit te christelijk om niet zeer geschokt te zijn door Nietzsches Antichrist. Dat boek maakte hem kwaad en verward. Op een nacht in 1909 droomde hij dat hij met het afgehouwen hoofd van Christus rondliep en maar niet wist waar hij het neer moest leggen. Het was een gruwelijke droom.
Maar van Nietzsche nam Van Eeden het beeld over van de aristocratische mens. Die kreeg bij Van Eeden toch weer de trekjes van een christelijke Verlosser. Van Eeden predikte nu een krachtig christendom, een christendom voor de sterken en groten van geest. Voortaan wilde hij recht doen aan 'het groote in mij', zoals hij in anderen het 'sterke, gezonde, edele' zocht en bewonderde. Hij had grote verwachtingen over de nabije toekomst. Er zou zich een wereldelite vormen die het voortouw zou nemen bij de stichting van een wereldgemeenschap. Van Eeden was de enige niet die met plannen voor een wereldelite rondliep. Zo had de Oostenrijker Viktor Hübner opgeroepen tot Die organisation der Intelligenz. Van Eeden ging zich actief bezighouden met het werven van genieën die, samen met hem, de wereld konden redden. Een compaan vond hij in Erich Gutkind. In 1911 schreven ze samen een oproep aan alle koninklijken van geest: Welt-Eroberung durch Helden-Liebe. Het geschrift bevat een zwaar cultuurpessimistische prognose van het eigen tijdsbestek. Daartegenover plaatsten de auteurs een utopische Übermens, politiek en economisch ongebonden, solialistisch van hart en vrij van geest, wilssterk en begiftigd met transcendente, goddelijke wijsheid.
Ook met de Engelsman Allen Upward, auteur van The New Word (1907), had Van Eeden contact. Upward sprak met Van Eeden over zijn plannen voor een internationaal hoofdkwartier voor wetenschap en literatuur. 'The Angels Club', zoals hij zijn groep aanvankelijk noemde, zou zich moeten vestigen op de Olympus. Van Eeden vond dat de naam 'Order of the Genius' moest zijn. In Walden maakten beide heren plannen voor een vrijstaat van genieën met een zelfbestuur zoals het Vaticaan dat had. Er werd groot gedacht. "Upward en Van Eeden wilden een taal ontwerpen die internationaler dan het esperanto was. Het esperanto bevatte namelijk een letter die de Chinezen niet uit kunnen spreken. Verder moest er een geweldige encyclopedie komen, een internationaal tijdschrift en een internationaal bureau voor literatuur" (Fontijn).

Van Eeden wendde zich voor de realisatie van zijn nieuwste plannen ook tot de klasse der miljonairs. Hij begon een hekel te krijgen aan het vermoeide, decadente Europa. Amerika was het land van de grote mogelijkheden, fris en nieuw. Voor zijn jongste opvattingen over de relatie tussen kapitalisme en socialisme liet hij zich inspireren door een boek uit 1908, Inspired Millionaires, door de auteur Gerald Stanley Lee aan Van Eeden persoonlijk toegezonden. Lee, ex-dominee, meende dat de Amerikaanse miljonairs bijzondere mensen waren. Zij waren degenen met durf en visie. "Een miljonair die iets nuttigs voor de mensheid deed met zijn geld, was volgens Lee religieuzer dan Tostoi, die alleen maar naar het Nieuwe Testament handelde en slechts in mensen kon geloven als zij arm waren. De volgende Messias zou 'a Messiah for Millionaires' zijn" (Fontijn). De miljonairs kwamen Van Eeden ook praktisch goed van pas. Zij hadden macht, geld en connecties. In 1909 vertrok Van Eeden naar Amerika. Daar liet hij zich fêteren in het milieu der rijken. Hij werd er als een profeet ontvangen en van party naar party gesleept. Hij bracht het zelfs tot president Roosevelt. In Chicago werd Van Eeden voor een lezing uitgenodigd. Hij verbleef bij de multimiljonairszoon Ira Morris. "Het milieu van Morris was buitengewoon parvenuachtig. Op een avond lag Van Eeden in diens villa op grote berevachten rondom een fontein midden in een kamer met de gasten over kunst te spreken." Met Morris, de zoon van een machtige vleesfabrikant, bezocht hij een kritiscuh toneelstuk over de vleesbaronnen van Chicago.


Upton Sinclair (1878-1968)




Upton Sinclair


      Onze vrienden waren niet poëtisch ingesteld en deze aanblik riep bij hen geen diepzinnige gedachten op over het menselijke lot; ze dachten alleen maar aan de fantastische doelmatigheid van dit alles... - Upton Sinclair over de vleesfabrieken van Packingtown, The Jungle (1906)


Over de misstanden en het zware werk van gastarbeiders in de vleesfabrieken van Chicago had Upton Sinclair zijn succesvolle roman The Jungle (1906) geschreven. Sinclair, die vanaf 1911 enkele jaren vegetariër was, was niet principieel tegen het eten van vlees. Hij vond vlees vooral vies en de industriële verwerking ervan onhygiënisch. De roman heeft veel invloed uitgeoefend en vermoedelijk niet weinig vegetariërs gemaakt. Barkas: "De beschrijving die Sinclair ... van de onmenselijke, onzindelijke toestanden in de veebewaarplaatsen van Chicago gaf, wekken logischerwijs toch de indruk het werk te zijn van een man die woedend geworden is om het slachten van dieren ... Upton Sinclair blijft een raadsel. Hij schreef enkele van de felst beschuldigende passages tegen de wijze van werken in slachthuizen, maar ontkende iedere ethische overweging voor een vleesloze voeding ... De sociale hervormer bleek indirect, door middel van The Jungle, wel degelijk een pleitbezorger van het vegetarisme te zijn, ook al vermeed hij de naam."

The Jungle handelt over de Litouwse immigrant Jurgis Rudkus die met zijn familie in Chicago arriveert op zoek naar werk en een beter bestaan. Omdat Jurgis nog jong, sterk en gezond is, vindt hij gemakkelijk een baan als veger in de vleesfabrieken van Durham. Hij gelooft de verhalen niet van de werklozen die door het zware werk en de slechte arbeidsvoorzieningen in de vleesfabrieken verwond of ziek zijn geworden. Jurgis is verrukt over zijn nieuwe aanstelling en geïmponeerd door de grootsheid van de fabrieksterreinen. In het nu volgende gecomprimeerde citaat maakt hij voor het eerst kennis met zijn toekomstig werkterrein:

Ze liepen de drukke straat door die naar de veemarkt leidde ... In de verte hoorden ze weer het loeien van het vee, het geluid van een verre, roepende zee ... De veemarkt beslaat twee en een halve vierkante kilometer en meer dan de helft daarvan bestaat uit hokken met vee .... En die zaten allemaal vol ... Het geluid van alle boerenerven er wereld kwam hier samen ... Jurgis voelde zich een beetje trots. Had hij niet net werk gekregen en was hij daardoor niet een deel van al die bedrijvigheid geworden, een radertje in deze wonderbaarlijke machine? ... Toen wees Jokubas de plaasts aan waar het vee bijeengedreven werd om te worden gewogen op een grote weegschaal die wel honderdduizend pond ineens kon wegen ... Ze stonden dicht bij de oostelijke ingang, en langs de hele oostelijk zijde van de markt liepen spoorlijnen waar de met vee geladen wagens aankwamen. Dat was de hele nacht doorgegaan en nu stonden de hokken vol; tegen de avond zouden ze allemaal leeg zijn en dan zou alles weer van voren af aan beginnen.
'En wat gaat er met al die dieren gebeuren?' riep Teta Elzbieta.
'Vanavond,' antwoordde Jokubas, 'zijn die allemaal geslacht, en verderop, aan de andere kant van de vleesfabrieken, lopen ook weer spoorlijnen voor de wagens waarin ze worden afgevoerd.'
Er lag wel zo'n vierhonderd kilometer spoorlijn op en romdom de markt, vervolgde hun gids. Daarover werden per dag tienduizend runderen aangeveord, en evenveel varkens en half zoveel schapen - wat betekende dat er ieder jaar ongeveer acht à tien miljoen levende wezens tot voedsel werden verwerkt ... Groepen runderen werden de hellingen opgedreven ... een ware stroom des doods. Onze vrienden waren niet poëtisch ingesteld en deze aanblik riep bij hen geen diepzinnige gedachten op over het menselijke lot; ze dachten alleen maar aan de fantastische doelmatigheid van dit alles ... 'Er gaat hier niets verloren,' zei de gids ... 'Alles van het varken wordt gebruikt, behalve zijn gegil.' ... [De] gebouwen, die uit baksteen waren opgetrokken en keer op keer vervuild waren door de enorme hoeveelheid rook die in Packingtown geproduceerd werd, waren van onder tot boven beschilderd met recklameleuzen, die de bezoeker plotseling deden beseffen dat hij zich op de plaats bevond waar de vele plagen in zijn leven hun oorsprong vonden. Hier kwamen dus de produkten vandaan met al die fantastische eigenschappen waarmee ze hem telkens lastig vielen ... Hier werden Browns koninklijke ham en bacon gemaakt, Browns kant en klare rundvlees en Browns Excelsiorworstjes! Hier bevond zich het hoofdkwartier van Durhams echte bladreuzel, van Durhams ontbijtspek, Durhams rundvlees in blik, hamconserven, gekruide kip en onovertroffen kunstmest! - The Jungle


Het hoofdstuk vervolgt met een beschrijving van de klinische efficiëntie van de slachthuizen, beschreven als 'varkensvleesproduktie door middel van toegespaste wiskunde'. Jurgis observeert alles. Hij kon daar onmogelijk blijven staan kijken zonder bespiegelend te worden. De varkens waren zo onschuldig, dacht hij. Wat hadden ze misdaan? Ze werden mishandeld zonder excuus of traan. "Zou er werkelijk nergens op aarde of boven de aarde een hemel voor varkens bestaan, waar ze voor al dit lijden werden beloond?" Aan het einde van de lopende band zat een inpecteur met 'een zilveren distinctief op zijn jas'. Hij "drukte als het ware het stempel van officiële goedkeuring op alles wat zich bij Durham afspeelde ... Als je vriendelijk was, wilde hij best een gesprek met je aanknopen en je uitleggen hoe dodelijk gevaarlijk het lijkegif is dat in tuberculeus varkensvlees voorkomt; en terwijl hij met je praatte, kon je toch niet zo onaardig zijn om op te merken dat er wel tien varkens langsgeschoven waren zonder dat hij ze had aangeraakt." Jurgis nam alles argeloos in zich op, 'als een prachtig gedicht'.

Tot zover het derde hoofdstuk uit The Jungle. Frederik van Eeden is, vermoedelijk vanwege de roman een kijkje gaan nemen in de slachthuizen van Chicago. Hij had verwacht dat het heel erg zou zijn wat hij daar te zien zou krijgen. Maar het viel hem mee. Slechts even heeft hij overwogen of hij misschien toch vegetariër had moeten blijven. The Jungle had wel van iets anders overtuigd: "Het internationale succes van de roman en het feit dat president Roosevelt mede onder de indruk van de roman maatregelen nam om de wantoestanden in de vleesindrustrie te bestrijden moeten Van Eeden ervan hebben overtuigd dat het mogelijk was de wereld met literatuur te veranderen" (Fontijn).

Zowel Sinclair als Van Eeden waren in de eerste plaats sociale hervormers voor wie literatuur vooral een middel was om hun maatschappelijke doelen te realiseren. Beiden publiceerden veel. Er zijn andere overeenkomsten tussen de twee vrienden. Ze waren bevlogen, sociaal betrokken, romantisch van instelling, antimaterialistisch en antimarxistisch van opvatting. Sinclair werd gekweld werd door 'zielsangst' (Barkas), Van Eeden leed aan 'tweespalt' (Fontijn). Beiden waren eerst door Tolstoi, later door Nietzsche beïnvloed, die in The Jungle nog figureert als 'profeet van de evolutie'. Ze lazen en bewonderden elkaars (vroege) werk en hadden hoge verwachtingen van internationale samenwerking. Samen zouden zij de bond der geniën die nu al uit twee leden bestond, verder uitbreiden. Een andere vegetariër, de intelligente Bernard Shaw, reageerde koeltjes over die malle bond toen hij Sinclair op de man af vroeg: "Have you no sense of proportions?"
Sinclair, die zich een tijdje had terugetrokken in een hut in Quebec, had in 1906 een kolonie op coöperatieve basis gesticht: Helicon Hall (Englewood, New jersey). Vier maanden later zou de voormalige jongensschool afbranden. Sinclair vermoedde dat de brand was aangestoken. Ook Van Eedens sociale experimenten lagen op het terrein van gemeenschappelijk grondbezit. Zijn voormalige kolonie Walden echter was mislukt. Maar Van Eeden had daaruit geleerd hoe het beter kon. In Amerika werd opnieuw een kolonie gesticht die de initiatiefnemers 'Van Eeden Colony' noemden, naar hun inspirator. Ook deze kolonie werd geen succes.

Sinclair was 'geobsedeerd' door het experimenteren met vleesloze voeding. Daarin lijkt hij niet op Van Eeden. Good Health and How We Won It (1919) vormt er de neerslag van. Het schijnt een merkwaardig boekje te zijn waarin 'fysiologische redenen' worden opgesomd ten gunste van het vegetarisme, zoals het grotere uithoudingsvermogen van vegetariërs. Later zou Sinclair zich er een beetje voor zijn gaan schamen.


Rabindranath Tagore



Tagore


In 1913 ontdekte Van Eeden de Bengaalse dichter Rabindranath Tagore (1861-1941) die in dat jaar de Nobelprijs kreeg, een prijs die Van Eeden zelf begeerd had en waarvoor hij ook kandidaat was geweest. Velen waren waren onder de indruk van Tagores werk en charisma, waaronder Yeats, Ezra Pound, André Gide. Hier is een voorbeeld van de mystieke poëzie:

I touch God in my song
as the hill touches the far-away sea
with its waterfall.

The butterfly counts not months but moments,
and has time enough.

Let my love, like sunlight, surround you
and yet give you illumined freedom.

Love remains a secret even when spoken,
for only a lover truly knows that he is loved.

Emancipation from the bondage of the soil
is no freedom for the tree.

In love I pay my endless debt to thee
for what thou art.

- Fireflies


In 1901 had Tagore een school voor de vereniging van oosterse en westerse filosofie opgericht. De dichter-schrijver-filosoof was net als Van Eeden een echte 'internationalist' en dus een geschikte kandidaat voor Van Eedens bond van koninklijke mensen die Oost en West zou omspannen. Fontijn: "Wie Van Eedens Het lied van schijn en wezen naast Tagores gedichten legt, zal frappante parallellen ontdekken. Bij beiden is er het verlangen om alle trots te laten verdwijnen en vol deemoed op te gaan in God ... Hier trof Van Eeden in alle duidelijkheid het thema van zijn eigen leven en werk aan: trots verbrijzeld ... Tussen 1880 en 1930 was er parallel aan een steeds scherpere kritiek in Europa op de eigen cultuur een stroming waarin de mogelijkheden en de verworvenheden van de oosterse cultuur werden benadrukt. Van Eeden was een van degenen die niet moe werden om bepaalde aspecten van het christendom, de arrogantie van wetenschappers en de versplintering van de westerse maatschappij te bekritiseren ... Van Eeden was door zijn vader al vroeg vertouwd gemaakt met de oosterse literatuur en filosofie ... Zijn vader had waarschijnlijk via zijn favoriete filosoof Schopenaheuer de veda's en de oepanishaden leren kennen ... Zijn metafysica draagt een Brahmaans, zijn ethiek een Boeddhistisch stempel ... Ook Van Eeden zelf las meer dan eens in de oepanishaden. Ze bevatten volgens hem de essentie van de mooiste oud-Indische wijsheid ... Dat Van Eeden in 1918 ondersteboven was van de gedichten van Dèr Mouw, kwam mede doordat hij evenals Dèr Mouw zelf ook thuis was in de oosterse wijze van denken en voelen. Volgens Van Eeden verenigde Dèr Mouw precies als Tagore Oost en West in zich."

Tagore en Van Eeden schreven elkaar. In 1914 vertaalde Van Eeden de Wij-zangen (Gitanjali). Later volgden andere vertalingen van Tagore.

Tagore was vegetariër. Zijn motief was compassie, geheel volgens de religieuze traditie van zijn geboorteland India (Calcutta). "We manage to swallow flesh, only because we do not think of the cruel and sinful thing we do. There are many crimes which are the creation of man himself, the wrongfulness of which is put down to their divergence from habit, custom, or tradition. But cruelty is not of these. It is a fundamental sin, and admits of no arguments or nice distinctions. If only we do not allow our heart to grow callous, it protests against cruelty, is always clearly heard; and yet we go on perpetrating cruelties easily, merrily, all of us--in fact, any one who does not join in is dubbed a crank" (Vegetarianism Quotations by Celebrities of the Past and Present).

Net zo min als Frederik van Eeden en Upton Sinclair is Tagore een strikte vegetariër gebleven. Gandhi vond dat jammer. Tagore had zelf ook spijt. Er waren momenten dat hij peinsde: "As I was looking out on the river, I saw all of a sudden an odd-looking bird making its way through the water to the opposite bank, followed by a great commotion. I found it was a domestic fowl which had managed to escape impending doom in the valley by jumping over-board and was now trying frantically to swim across. It had almost gained the bank when the clutches of its relentless pursuers closed on it, and it was brought back in triumph, gripped by the neck. I told the cook I would not have any meat for dinner. I really must give up animal food. We manage to swallow flesh, only because we do not think of the cruel and sinful thing we do" (J Davis zjb).



Romain Rolland

Tot het internationale netwerk van geëngageerde schrijvers-genieën van Frederik van Eeden behoorde ook Romain Rolland (1866-1944). Voor zijn Au-dessus de la mêlée, een bundel pacifistische artikelen verschenen aan het begin van de Tweede Wereldoorlog, ontving Rolland in 1915 de Nobelprijs. Hij gaf het geldbedrag aan het Rode Kruis, waar hij zich inzette voor krijgsgevangenen. Rolland, die contacten had met Schweitzer, Einstein, Shaw en Gandhi, wilde onafhankelijk blijven en zag internationale groepsvorming in de geest van Van Eedens genieënclubjes helemaal niet zitten. De retoriek daarvan sprak hem tegen: "Duitsland leefde ... sinds Nietzsche permament in een toestand van delirium. Hij wantrouwde uitverkoren volkeren en uitverkoren mensen. 'Bovenmenselijk' was mooi, maar 'menselijk' was mooier en moeilijker bovendien. Had Pascal niet gezegd: wie een engel wil maken, maakt het beest? Als Fransman beriep hij zich niet op de joodse profeten, noch op Zarathustra, maar op Montaigne, die bekende niet te weten of hij iets wist" (Fontijn). Het nieuwste initiatief van Van Eeden en consorten om te komen tot een 'Forte-Kreis' van vooraanstaande personen om aandacht te vragen voor de oorlogsmisdaden, wees Rolland aanvankelijk af. Maar als pacifist en anti-nationalist had Rolland het in zijn eigen land Frankrijk, dat in oorlog was met Duitsland, zwaar te verduren. Hij kon best wat steun van zijn internationale vrienden gebruiken. De oorlog leidde tot een scheiding der geesten Van Eeden moest aanzien hoe sommigen van zijn internationale vrienden uit Forte-Kreis partij kozen voor hun natie in oorlog. Maar met Rolland intensiveerde het contact. Van Eeden zal daardoor een ander idee hebben gekregen van het pathos en de retoriek van zijn de idealistische elite-groepjes. Rolland moest niets hebben van clubjes, naties of andere willekeurige grenzen. Onafhankelijkheid, vrijheid, internationalisme en vegetarisme vormen bij hem één geheel: "Het zal lang duren voordat de mensheid begrepen heeft dat niet slechts alle volkeren van de aarde één zijn, maar dat mensen, planten en dieren tezamen een 'Rijk van God' vormen en dat het lot van het ene domein ook dat van een ander is" (Vegetarierliste 1997). Veel geciteerd is de volgende uitspraak:

Voor een vrije geest is er iets veel ondraaglijkers in het lijden van dieren dan in het lijden van mensen. Want dat mensen lijden geldt tenminste als een groot kwaad. Degene die dat kwaad veroorzaakt is een misdadiger. Maar dagelijk worden duizenden dieren nutteloos geslacht zonder het minste teken van berouw. Wie daarop zou wijzen, wordt belachelijk gemaakt. Het is een onvergefelijke misdaad ... Het lijden van dieren roept de wraak af over de gehele mensheid. Als God bestaat en dit tolereert, dan roept het ook de wraak af over God. Als God goed is, dan moet ook het onbeduidendste wezen worden gered. Als God alleen maar goed is voor de sterksten en er geen rechtvaardigheid bestaat voor de zwakken en nederigen, voor de arme schepselen die aan de mens worden opgeofferd, dan bestaat er geen goedheid en rechtvaardigheid. - citaat Giehl (1997)

In 1919 schreef Rolland een Déclaration d’indépendance de l'esprit, mede-ondertekend door Einstein, Gorki, Tagore en Stefan Zweig. In 1926 richtte hij het tijdschrift Europe op. Omstreeks 1930 zocht hij toenadering tot de communistische partij.


Tweespalt, trots, deemoed

Terug naar de persoonlijkheid van Frederik van Eeden. Jan Fontijn, de biograaf, ziet een sterke tweespalt en grote onzekerheid. Opmerkelijk dat Fontijn zijn held uitgerekend op de sofa neerlegt wanneer hij het vegetarisme ter sprake brengt. In zijn meest gruwelijke dromen, aldus Fontijn, zag Van Eeden, die de sexualiteit als een lager instinct beschouwde, beelden van slachtingen, vlees, bloed en geweld. Dat komt omdat hij niet meer kon 'gehoorzamen aan de eisen van de cultuur'. Hij wilde voornamer zijn dan zijn constitutie en viel hij ten prooi aan neuroses. "Vooral Van Eedens dromen geven ondubbelzinnig aan hoe hevig de strijd was die in zijn binnenste werd gestreden en hoe weinig er voor nodig was om hem, de in platonische liefde levende vegetariër, te veranderen in een agressieve slachter. Op 30 juli 1891 droomt hij van een monster, een dik slangachtig dier dat iemand omklemd houdt. Hij loopt met zijn hartsvirendin Betsy en voelt dat hij niet te vrezen heeft omdat hun beider wil zo sterk is. Ze wanen zich superieur aan alle andere mensen. Vervolgens slaat hij het beest dood met een bot dat hij het uit het lijf rukt, wat met veel bloed gepaard gaat. In een andere droom uit latere jaren is hij op zoek naar Betsy van Hoogsdtraten. Vergeefs roept hij haar. Nergens kan hij haar vinden. 'Toen zag ik een gesloten deur, en ik wees er heen met mijn vinger en zei 'dáár is ze!' als ik die open doe, is zij er. Ik deed de deur open en ik zag ... een slachtersplaats. Stukken vleesch, en mannen aan 't slachten, afschuwelijk.' Groter nog dan het gevaar van de vrijwording van het gekooide beest van het proletariaat, een gevaar dat Van Eeden op zijn manier met zijn sociale ideeën probeerde te bezweren, was voor hem het gevaar van de animale en erotische driften vol mannelijke agressie. Dát 'bête humaine' zat in hemzelf."

Fontijn laat in zijn biografie zien hoezeer Van Eeden aan een sterke innerlijke strijd heeft geleden. Maar het is de vraag of het vegetarisme van die 'tweespalt' nu zo'n belangrijk onderdeel vormt. Om vegetariër te zijn, had Van Eeden in 1896 geschreven, is er "in 't geheel geen bijzondere kracht of groot weerstandvermogen nodig". Uit niets blijkt dat hij door twijfel werd verscheurd wanneer er een biefstuk aan zijn tafel voorbijging. Van Eeden was verder van mening dat men zich ten aanzien van de vegetarische filosofie niet dweepziek of moreel superieur mocht opstellen en dat lijkt hij ook niet gedaan te hebben. Afgezien van zijn studie 'Het vegetariaat' (1896), aanvankelijk een voorwoord bij de Nederlandse vertaling van Anna Kingsford, The perfect way: A treatise advocating a return tot the natural and ancient food of our race (vertaald als De ware voeding), heeft hij aan het vegetarisme later weinig aandacht besteed, schijnt het. Met de praktijk ervan had hij het ook al niet zo nauw genomen. Er waren geen tekenen dat hij zich hierover schuldig voelde. Na enige jaren was hij alweer vegetariër-af, in ieder geval in 1909.
Nee, de tweespalt, de grote onzekerheid, de wisselende stemmingen en dito opvattingen van Frederik van Eeden lijken weinig verband te houden met zijn vegetarisme. Het waren andere hooggestemde sociale idealen en de daarmee verbonden verwachtingen voor de mensheid als geheel en zijn eigen rol in het proces van wereldverbeteren in het bijzonder, en dit dan in combinatie met de vele mislukkingen en de persoonlijke misère die hij steeds opnieuw te verwerken kreeg. Alsof hij alle tegenspoed over zichzelf had afgeroepen. En dat terwijl hij het toch zo goed bedoelde! Met zijn broer, die in het leven jammerlijk gefaald had en zelfmoord pleegde, kon Van Eeden zich op zijn momenten van falen vereenzelvigen. Heel tragisch was ook het leven van zijn ongelukkige lievelingszoon Paul. Paul ontwikkelde zich op Walden niet zo harmonisch als Van Eeden het graag gezien had. In de ogen van de vader had de zoon iets willoos' en decadents. Paul was een zachtmoedige, consequente vegetariër die op jonge leeftijd stierf aan tuberculose. Dikwijls bezocht Van Eeden het graf van zijn zoon. Aan het sterfbed had de vader tegen zijn zoon gezegd dat deze 'verder' was dan zijn vader. Van Eeden schreef een 'hagiografie' over hem, Pauls ontwaken (1919). Vergeleken bij hem voelde hij zich onvolkomen, een zondaar.
Ook tijdens de rampspoedige jaren van zijn kolonie Walden, de commune te Bussum die een nieuwe mens en samenlevingsvorm had moeten opleveren, bleek alles tot mislukken gedoemd. Walden ging samen met de Maatschappij 'De Eendracht', een spaarkas voor arbeiders, ten onder. Dat kwam Eeden op een schuld van 250.000 gulden te staan, destijds een enorm bedrag. Heel Nederland heeft hem om het failliet van Walden beschimpt.
Van Eeden heeft met Walden fouten gemaakt. Walden was gesticht op onvruchtbare grond. Van Eeden was te goed van vertrouwen. Een oud-patiënt had hem land verkocht voor een te hoge prijs. Het werk op Walden werd gedaan door de arbeiders, terwijl Van Eeden en andere fijngevoelige kunstenaars, filosofen en ex-psychiatrische patiënten in de kolonie van dat werk profiteerden. Dat gaf scheve gezichten. Dikwijls had Van Eeden onvoldoende tijd om leiding te geven of geschillen op te lossen. Dan zat hij in het buitenland of hij trok zich terug in zijn hut, om te schrijven. Van Eeden was niet praktisch en onzakelijk, maar anderzijds was hij op Walden soms weer wel dominant aanwezig. Officieel was hij er de bijenhouder. Symbolisch was hij het ook. Schitterend is een foto waar Van Eeden tussen de maïskolven staat met in zijn handen een honinggraat. Hij draagt een grote hoed die met muskietengaas is overtrokken.

In Nederland werd Van Eeden bespot. Maar in het buitenland kreeg hij grote erkenning. Hij werd er als een profeet onthaald. Tijdens lezingen stroomden de zalen vol. Ontroerd, soms tot tranen bewogen, kwamen de toehoorders hem na afloop de hand schudden. Van Eeden, die in lezingen een veel te rooskleurig beeld schetste van het leven op Walden, was op zulke momenten zielsgelukkig, zoals hij dat ook was in zijn lucide dromen. Daarin zweefde de dromer over de aarde en ontmoette bijvoorbeeld overleden personen die hij nog van vroeger kende. Grappig genoeg weten psychoanalytici met die dromen minder goed raad dan met Van Eedens beknellende nachtmerries.

Het leven van Frederik van Eeden was geen puur fatum. Hij heeft er voor gekozen zo te leven. Liever nog wilde hij ongelukkig zijn voor een voorname zaak, ja, liever nog neurotisch en waanzinnig worden, dan aangepast te zijn in een onrechtvaardige wereld. Die keuze betekende heel veel hooi op de vork. En zo heeft Van Eeden zijn eigen falen inderdaad over zich afgeroepen. Hij bedacht vele plannen. Hij realiseerde er te weinig. Hij wist het zelf ook. Aan zijn psychiatrische praktijk, die wel succesvol was, had hij de brui gegeven.
Zijn innerlijke twijfel en grote onzekerheden spiegelden de tijdgeest van strijd en verwarring die er op maatschappelijk en levensbeschouwelijk gebied nu eenmaal bestond. Fontijn: "Vanuit een later perspectief en de ervaringen van twee wereldoorlogen is het idealisme van Van Eeden en zijn vrienden moeilijk voor te stellen. Ter Braak constateerde kort voor de tweede wereldoorlog dat men Van Eedens profetendom alleen maar kan zien in het perspectioef van de historie. Komt dat, zo vraagt Ter Braak zich af, omdat Van Eedens illusies de illusies waren van de wereld van vóór 1914?" Die wereld was in verwarring. Toen kwamen daar de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog overheen. Tegen deze achtergrond was het leven van Frederik van Eeden niet slechts een moeilijke en bewuste keuze, het had ook duidelijk een experimenteel karakter. Van Eeden beschouwde zichzelf als een waarheidszoeker. Maar een waarheidsvinder was hij in de ogen van zijn bewonderaars en volgelingen, al heeft Van Eeden aan die beeldvorming zelf bijgedragen. Toch was hij psycholoog genoeg om zichzelf te kennen. Hij was zich bewust van zijn 'geestelijk, door mijzelf ten deele gecreëerd wezen'. Het bestaan van een zuivere kern daarin die hij 'de Goddelijkheid van het Ik' noemde, liet zich in zijn ogen nooit vereningen met de 'brute plompe grofheid' van Freud die hij een 'ploertige geest' noemde; het 'Freudisme' was 'een psychose van psychiaters'. Maar van Eeden zou Van Eeden niet zijn als hij niet óók een tijdje met Freud had gedweept. Met de Fontijns psychoanalyse van zijn persoon zal Van Eeden het dus hooguit ten dele eens zijn geweest. Dat maakt de biografie van Fontijn tot een spannende confrontatie tussen twee geesten, een freudiaan en een idealist. Misschien mag ik daar voorzichtig een eigen indruk tussenvoegen: niet zozeer het feit dat Van Eeden een vegetariër was die zijn constitutie verloochende, wijst op tweespalt en onzekerheid, maar veeleer het feit dat hij geen vegetariër is gebleven en dat hij voor al het overige, dat hem belangrijker toescheen dan het vegetarisme, ook nooit en nergens een hecht en betrouwbaar fundament vond. Twijfel, strijd, onzekerheid en pech waren zijn enige houvast.

Al met al was het leven van Frederik van Eeden een schitterende mislukking. De biografie van Jan Fontijn is ook schitterend. Er zit nog een staartje aan het levensverhaal. Uiteindelijk moest Van Eeden erkennen dat trots zijn voornaamste vijand was geweest. Bij het wereldverbeteren had hij zichzelf steeds een voorname rol toebedacht. Het hele individualistische project in de geest van de grote Friedrich Nietzsche bleek een te zware opgave. Toen hij dit begreep was de trots van Frederik van Eeden gebroken. Hij bekeerde zich tot het katholicisme. Naarmate hij ouder werd ging hij steeds minder vaak erop uit. Liever bleef hij in het grote huis in Walden. Deemoedig en dement sleet hij er zijn laatste dagen.


Gegevens, citaten van en over Frederik van Eeden zijn, tenzij anders aangegeven, afkomstig uit Frederik van Eeden, Studies (1982) en uit Jan Fontijns tweedelige biografie Tweespalt (1996) en Trots verbrijzeld (1990), Amsterdam.


Overige bronnen

-Barkas (1979)
-J Davis (zjb)
-Diedrick (1999)
-Van Eeden (1982)
-Fontijn (1996, 1999)
-Sinclair (1906, 1983)



menukaart
nijinski
nederlandse vegetariërs bond