Klik op en u gaat naar het gewenste onderdeel
Klik op en u gaat terug naar de inhoudsopgave.
Toxicologie is de leer der vergiften. Vergiften zijn al die stoffen die een schadelijke invloed kunnen uitoefenen op het organisme. Men spreekt van vergiftiging wanneer de stof bij de gebruiker schadelijke effecten teweegbrengt. Op zichzelf kan eigenlijk geen enkele stof een vergif genoemd worden. Men dient nl. rekening te houden
Elke Nederlander draagt in zijn lichaam een behaalde dosis DDT, lood, kwik etc. zonder dat men van vergiftiging kan spreken. Daarnaast dient men te bedenken dat vele gifstoffen, onder de juiste omstandigheden en in de juiste dosis, als geneesmiddel aangemerkt moeten worden.
Het werkgebied van de toxicologie omvat naast de levensmiddelentoxicologie o.a. de toxicologie van de geneesmiddelen, de verslavende middelen, de bestrijdingsmiddelen, de industrie en het milieu.
Voordat een stof als vergift kan optreden dient deze de plaats op of in het lichaam bereikt te hebben waar de giftige werking tot uiting kan komen. In dit verband kan het van groot belang zijn waar en in welke vorm een potentieel giftige stof wordt opgenomen. Zo fungeert het gif van de adder alleen als zodanig wanneer het in de bloedsomloop terechtkomt. In de spijsverteringsorganen is het een volkomen onschuldig eiwit.
Men kan verschillende werkingsmechanismen onderscheiden. Altijd werkt een stof
als gif wanneer ingegrepen wordt in de normale stofwisselingspatronen. De
hieronder gegeven indeling heeft niet de pretentie kompleet te zijn.
1.2.1 Interferentie met enzymen.
De enzymen geven een organisme de mogelijkheid een bepaalde chemische reactie
uit te voeren. Vele gifstoffen werken doordat ze een enzym uitschakelen. Men
onderscheidt hierbij de reversibele en de irreversibele remming. In het eerste
geval neemt het toxine de plaats in van een van de normale
stofwisselingsproducten en blokkeert daarmee de normale gang van zaken. Wanneer
de concentratie van een dergelijk gif lager wordt, wordt ook de binding tussen
enzym en remmer weer verbroken zodat de oorspronkelijke toestand weer bereikt
is. Een irreversibele remmer maakt een enzym voor altijd onwerkzaam. Bij
verlaging van de concentratie wordt de oude toestand dus niet meer hersteld.Een
voorbeeld van een reversibele remming is de vergiftiging met koolmonoxide,
waarbij het hemoglobine geblokkeerd wordt.
Als irreversibele remmers werken de zware metalen (lood, arseen, kwik).
Daarnaast kan interferentie met enzymen nog voorkomen in de vorm van een zo
genaamde ontkoppeling waardoor een enzym een andere werking krijgt dan
oorspronkelijk het geval was.
1.2.2 Interferentie met het DNA-RNA-systeem.
Het DNA van de chromosomen heeft 2 functies:
Wanneer een toxische stof op het DNA-RNA-Systeem inwerkt kan dit dus tot
gevolg hebben dat een cel een enzym in de onjuiste concentratie gaat produceren
of een enzym vormt dat op die plaats en om dat moment niet juist is. Wanneer
dit optreedt bij een groeiend organisme dan verstoort dit het subtiele
evenwicht tussen allerlei stoffen die voor een normale ontwikkeling
noodzakelijk zijn. In dit geval treden misvormingen op, het taxine is
teratogeen. Ook bij volwassenen kan een verstoren in de enzymproductie fatale
gevolgen hebben.
Wanneer hierdoor weefselwoekeringen ontstaan door ongecontroleerde celdelingen
spreekt men van kanker, het toxine is carcinogeen.
Wanneer de erfelijke informatie op onjuiste wijze wordt doorgegeven aan de
nakomelingen dan zal dit in het algemeen negatieve effecten hebben. In de
erfelijkheidsleer noemt men een dergelijke plotselinge verandering in het
erfelijk materiaal een mutatie; het toxine is mutageen. Naast allerlei "gewone"
giftige stoffen zijn ook alle radioactieve stoffen teratogeen, carcinogeen en
mutageen.
1.2.3 Interferentie met cellen.
De celmembraan heeft een belangrijke functie, doordat ze halfdoorlaatbaar is
kan er een selectie optreden in de stoffen die doorgelaten worden. Storing van
deze functie heeft vooral gevolgen voor de cellen die het meest gevoelig zijn
voor een juiste voorziening van m.n. glucose en zuurstof. Dit zijn vooral de
zenuwcellen. Toxinen die op de celmembraan inwerken zijn daarom vaak narcotica.
Verschillende plantengiften horen hiertoe. Ook de prikkeloverdracht door de
zenuwcellen wordt erdoor gestoord.
Voor de voedingsmiddelentoxicologie van minder belang zijn de verschijnselen
die optreden bij allergische reacties, chemische irritatie (o.a.
stankverwekkende stoffen) en de stapeling van lichaamsvreemde stoffen (DDT,
strontium).
Vergiften in natuurlijke voedingsmiddelen
2.1
Inleiding
In de natuurlijke voedingsmiddelen komen talloze giftige stoffen voor. Dat men
ze vooral in de Plantaardige voedingsmiddelen vindt is te verklaren doordat de
stofwisseling van een plant sterk afwijkt van die van een zoogdier. Vrijwel
altijd is het menselijk lichaam in staat deze stoffen af te breken of op andere
wijze onschadelijk te maken. In kleine hoeveelheden (maar "klein" is in dit
verband relatief) zijn deze toxinen dus zelden schadelijk en ophoping in het
lichaam doet zich niet vaak voor. Wat hun werking betreft kunnen ze onderling
sterk verschillen. De meeste zijn echter toxisch door hun invloed op de
enzymwerking, hoewel van lang niet alle de werking opgehelderd is.
Sommige vertonen acute vergiftigingsverschijnselen wanneer de tolerantie grens
overschreden wordt, andere treden pas als vergift op wanneer ze een tijd lang
regelmatig worden opgenomen.
Dit laatste treedt met name op bij zeer eenzijdige voeding, zoals die kan
voorkomen in noodsituaties. Bij een gevarieerd menu is eigenlijk van geen enkel
natuurlijk voedingsmiddel schade te verwachten.
Hieronder worden enkele toxische stoffen vermeld met de voedingsmiddelen waarin
ze voorkomen. De toxinen in de voedingsmiddelen die in Europa ongebruikelijk
zijn, zijn niet vermeld. De doses waarbij de vergiftigingsverschijnselen gaan
optreden liggen meestal ver boven die waarbij men te maken heeft bij normaal
gebruik en geëigende bereidingswijze. De lijst is verre van kompleet, zowel wat
betreft de genoemde toxinen als de voedingsmiddelen waarin ze voorkomen.
Werking: haemolyse (afbraak- van de rode bloedlichaampjes)
Voorkomen: tuinboon (Vicia faba).
De ziekte komt alleen voor wanneer ook de erfelijke aanleg hiervoor aanwezig is. Deze aanleg is echter wijdverspreid en levert alleen moeilijkheden op bij het
eten van tuinbonen. De volkeren rond de Middellandse Zee, de meeste Aziaten en
de Negers bezitten vaak deze factor. De aanleg is bovendien geslachtsgebonden
zodat vooral mannen er last van ondervinden.
Werking: blauwzuur veroorzaakt een biochemische verstikking doordat het de
overdracht van waterstof op zuurstof verhindert. De celademhaling staat
daardoor stil en hiermee vrijwel alle andere functies.
Verschijnselen: duizeligheid, uitvallen functie centrale zenuwstelsel en
hartstilstand.
Voorkomen: cassave, zoete aardappel (bataat), bamboe, enkels bonesoorten, zaden
van citroen, perzik, kers, pruim en vooral bittere amandel. Door te koken of te
stampen (cassave) komt het HCN vrij en ontwijkt. Voor kinderen kunnen 5-10
bittere amandelen dodelijk zijn. Ook een aantasting van het centrale
zenuwstelsel wordt bij chronische opname met HCN in verband gebracht. Van de
werking is in dit geval weinig bekend.
2.2.3 Struma-veroorzakende stoffen.
Werking: deze toxinen verhinderen de opname van jodium door de schildklier.
Verschijnselen: opzwellen van de
schildklier (krop).
Voorkomen: vele koolsoorten, tuinkers, walnoot, pinda, ui.
De vergiftiging doet zich alleen voor bij aanhoudend overmatig gebruik en
wanneer er weinig jodium voorkomt in het voedsel.
Werking: indien het nitraat door bacteriën in de darm omgezet wordt in nitriet,
treedt remming van het hemoglobine op.
Verschijnselen: acuut verlopende ademhalingsvergiftiging.
Voorkomen: radijs, spinazie, speciaal wanneer het gewas tijdens de groei
rijkelijk is voorzien van stikstofmeststoffen. Soms ook in het drinkwater. De
vergiftiging komt alleen voor bij zuigelingen: hun hemoglobine is minder actief
dan dat van volwassenen en in hun darmkanaal komen de verantwoordelijke
bacteriën van nature voor.
2.2.5 Oxaalzuur.
Werking: door Ca-oxalaat kunnen nierbeschadigingen ontstaan, overigens is de
werking onbekend.
Verschijnselen: misselijkheid, braken, lever- en nierbeschadigingen.
Voorkomen: onrijpe kruisbessen en vooral rabarber, m.n. het blad. Mogelijk komt
de werking van oxaalzuur vooral tot stand samen met een andere stof uit
rabarber.
Werking: niet geheel bekend, remt o.a. choline-esterase.
Verschijnselen: hoofdpijn, misselijkheid, in zware gevallen hersenoedeem.
Vooral gevaarlijk voor kleine kinderen.
Voorkomen: alle vertegenwoordigers van de Solanaceën (Nachtschade-achtigen),
vooral in de groene delen daarvan. Bij de aardappel in de schil en in de
spruiten.
Door schimmels aangetaste aardappelen (Phytophtora) schijnen afwijkingen aan de
ongeboren vrucht te kunnen veroorzaken.
Werking: beïnvloeding van het regelmechanisme van de bloeddruk.
Verschijnselen: verhoogde bloeddruk.
Voorkomen: kaas en wijn kunnen aanzienlijke hoeveelheden tyramine bevatten. De
stof wordt snel door het lichaam afgebroken maar de verhoogde bloeddruk kan
aanleiding geven tot een hartinfarct. Het toxine beïnvloedt ook de werking van
geneesmiddelen die tot doel hebben de bloeddruk te verlagen.
Werking: hemolyse (uittreden van het hemoglobine uit de rode bloedlichaampjes)
Verschijnselen: krampen, ademhalingsverlamming.
Voorkomen: rode biet, asperge, spinazie, soja. Saponinen komen in grote
hoeveelheden voor in het tarwe-onkruid Agrostemma githago (bolderik).
Werking: maakt noradrenaline vrij en beïnvloedt zo de werking van het autonome
zenuwstelsel.
Verschijnselen: opwinding, slapeloosheid, hartkloppingen, vernauwing van de
kransslagaders, vergroot de kans op maagzweer.
Voorkomen: koffie, cola. Het chemisch nauw verwante theophylline dat in thee
voorkomt roept de meeste verschijnselen niet op.
Werking: ethylalcohol vergiftigt het centrale zenuwstelsel.
Verschijnselen: ongecoördineerde bewegingen, droge slijmvliezen.
Voorkomen: alcohol is een natuurlijk tussenproduct bij verschillende
omzettingen in het lichaam, maar bij extra opname raakt het enzym dat alcohol
moet omzetten verzadigd. Sommige genees- middelen en voedingsmiddelen
(inktzwammen) blokkeren het enzym waardoor hevige vergiftigingsverschijnselen
kunnen optreden.
Algemene term voor een teveel aan bepaalde vitaminen.
Verschijnselen bij vitamine A: hoofdpijn, misselijkheid na enige tijd
huidafschilfering.
Vitamine A komt vooral voor in lever van zeevis, ijsbeerlever kan dodelijk zijn.
Bij vitamine D zijn de verschijnselen: een overmatige verbening bij kinderen,
waardoor een te kleine schedel ontstaat.
Vitamine D komt voor in allerlei voedingsmiddelen. Melkproducten worden er vaak
mee verrijkt.
werking: remming van allerlei enzymen.
Voorkomen: hoewel in natuurlijke voedingsmiddelen oorspronkelijk niet aanwezig
komt lood wel voor in planten langs de autoweg en kwik regelmatig in vis.
Werking: blokkering van de prikkelgeleiding in de motorische zenuwen.
Verschijnselen: verlamming mondmusculatuur, gestoorde evenwichtszin
spierverlamming. De verschijnselen treden op binnen 5 – 30 minuten na opname.
Voorkomen: saxitoxine komt voor in het plankton dat door oesters en mosselen
gegeten wordt. De vergiftiging is gevaarlijk. De USA en Canada kennen
wettelijke normen voor de toelaatbare hoeveelheden in schaaldieren. Een
gelijksoortig gif, het tetrodotoxine komt voor in de egelvissen.
Ook hier verloopt de vergiftiging snel en vaak dodelijk.
Van een aantal eetbare vissoorten (barbeel, snoek, karper, zeelt, brasem)
bevatten de geslachtsorganen en het kuit gifstoffen.
Bij zware vergiftiging zijn de symptomen krampen, ademhalingsmoeilijkheden en
verlamming. Van de gifstof(fen) is overigens niets bekend.
3 Toxinen ontstaan door bederf.
Voedsel dat geïnfecteerd is geraakt met micro-organismen kan op twee manieren
een gevaar opleveren voor de gezondheid. In de eerste plaats kunnen er voor de
mens pathogene organismen in aanwezig zijn waarbij de infectie plaatsvindt met
het genoten voedsel. (zie microbiologie 5.4).
In de tweede plaats kunnen door bederf toxische stoffen ontstaan zonder dat het
micro-organisme pathogeen is voor de mens. Hieronder worden enkele toxinen
genoemd die tot deze laatste groep behoren.
Aan de door schimmels veroorzaakte toxinen werd tot voor kort weinig aandacht
geschonken: beschimmeld voedsel werd vaak nog als veevoer gebruikt. De
ontdekking van de bijzonder hoge toxiciteit van aflatoxine heeft een eind
gemaakt aan de opvatting dat schimmels weinig gevaren zouden opleveren. Ook in
producten die met schimmels gefermenteerd zijn kunnen toxinen optreden.
Aflatoxine is een mengsel van chemisch verwante toxinen uit Aspergillus flavus
en verwante schimmels. Het gif is zeer sterk kankerverwekkend. Het is
hitteresistent. Van het werkingsmechanisme is bekend dat het ingrijpt in de
opbouw van RNA in de lever. De schimmel komt wijdverspreid voor in opgeslagen
granen (rijst, maïs, tarwe, gerst) en vooral op pinda. De uit de pinda gewonnen
oliën kunnen aflatoxine bevatten. In Z.O.Azië vormt aflatoxine een ernstig
probleem. In Thailand wordt het verantwoordelijk geacht voor het veelvuldig
voorkomen van leverkanker.
Koeien die met besmet meel gevoerd worden blijken het toxine in de melk uit te
scheiden. Zoals bij alle carcinogene stoffen verschijnen de symptomen pas na
vrij lange tijd, reden waarom een dergelijk toxine niet gauw als zodanig
herkend wordt.
Van de andere schimmeltoxinen kunnen nog de volgende van belang zijn.
In enkele fermentatieproducten van rijst en soja komt koji-zuur voor dat lever-
en miltbeschadigingen oproept.
Op rijst komen nog andere schimmelsoorten voor die toxische stoffen produceren.
Graan is soms verontreinigd met zaden van dolik (Lolium temulentum) waarin een
zenuwgif kan voorkomen. Mogelijk wordt het gif geproduceerd door een op dolik
voorkomende schimmel.
In tarwe kan ook moederkoorn (Claviceps purpura) voorkomen, eveneens een
zenuwgif (zie microbiologie 4.3).
Het optreden van deze toxinen leidt tot wat algemeen als voedselvergiftiging
wordt aangeduid.
Toxineproducenten zijn: Salmonella spp., Staphylococcus aureus, Clostridium
perfringens,
Cl. botulinum, Enterococcus spp. Hiervoor wordt verwezen naar microbiologie 4.2
en 4.3.
4 Vergiften ontstaan door bereiding en bewaring.
Bij het langdurig verhitten van vetten aan de lucht ontstaan oxidatie- en polymerisatieproducten. Het aantal verschillende verbindingen is zeer groot. De oxidatieproducten hebben een prikkelende invloed op het spijsverteringskanaal. Bij proefdieren die gevoederd werden met grote hoeveelheden oververhitte vetten ontstonden leverbeschadiging en groeiremmingen.
Vooral de oxide van onverzadigde vetzuren zijn toxisch: ze fungeren als remmers
van zwavelbevattende enzymen. Bij het ontstaan van schadelijke producten uit
vetzuren zijn niet alleen de temperatuur en de duur van de verhitting van
belang. Herhaaldelijke verhitting met tussentijdse afkoeling 1eidt tot een
sterker optreden van polymerisatieproducten, evenals toevoeging van druppels
water. In de praktijk is het gevaar van toxische stoffen uit oververhitte
vetten niet zo groot vanwege de geringe hoeveelheden die het lichaam bij een
normale voeding binnenkomen.
Caramelisering treedt op waneer koolhydraten, hoog verhit worden. Ook in dit geval ontstaan talrijke verschillende verbindingen Er is nog weinig onderzoek verricht over de
toxiciteit van deze stoffen. Enkele wel onderzochte verbindingen
hebben bij muizen invloed op de hersenfuncties aangetoond.
4.3 Carcinogene stoffen in gerookte en gegrilde levensmiddelen.
Bij het grillen vooral boven houtskool en bij het roken van voedingsmiddelen
ontstaan polycyclische koolwaterstoffen. Dezelfde stoffen komen overigens ook
voor in enkele groenten (sla, spinazie, kool) en soja-, maïs-, pinda- en
olijfolie. Deze stoffen zijn sterk kankerverwekkend. Het intacte slijmvlies van
maag en darm produceert echter een enzym dat deze koolwaterstoffen grotendeels
afbreekt. Ook de lever is hiertoe instaat. Het belangrijkste gevaar treedt dus op bij reeds aanwezige maag- en
darmstoornissen, zoals bij een maagzweer. Het is mogelijk dat er een verband
bestaat tussen het veelvuldig optreden van maagkanker en het eten van veel
geroosterd of gebraden vlees.
Zinken gebruiksvoorwerpen (of galvanisch verzinkte) dienen niet in contact te
komen met levensmiddelen. Zuren in deze levensmiddelen kunnen er namelijk de
oorzaak van zijn dat oplosbare zinkzouten gevormd worden. Deze veroorzaken
misselijkheid, braken etc. en beschadigen het darmslijmvlies. Overigens is zink
in kleine hoeveelheden onschadelijk daar het door de dikke darm wordt
uitgescheiden. Oesters kunnen soms grote hoeveelheden zink bevatten meestal
echter in de vorm van onoplosbare zouten, zodat zink in zo'n geval onschadelijk
is.
Drinkwater kan metaalionen bevatten, afkomstig uit de leidingen. Hiervoor komen
de metalen lood, koper en ook zink in aanmerking.
De hoeveelheden zijn uiteraard groter naarmate het water langer in de leidingen
heeft gestaan. Alle drie de metalen kunnen vergiftigingen veroorzaken. In de
praktijk hoeft men met koper en zink nauwelijks rekening te houden omdat:
Lood kan wel in toxische doses voorkomen, maar wordt allang niet meer gebruikt
voor waterleidingen.
Ook in voedingsmiddelen kan lood voorkomen, bv. afkomstig uit zgn. vertinde
conservenblikken. Dit "tin" bevat vaak lood. Planten afkomstig van land vlak
langs een autoweg kunnen lood bevatten uit de uitlaatgassen Lood is zeer
giftig, remt verschillende enzymen en leidt bij chronische vergiftiging tot
samen trekking van de bloedvaten, verhoogde bloeddruk en verlammingen van delen
van het zenuwstelsel.
Tin is minder gevaarlijk daar het nauwelijks opgenomen wordt.
De inhoud van geopende blikken kan echter veel tin bevatten m.n. wanneer deze
inhoud zuur is. De vergiftigingsverschijnselen lijken sterk op die van zink.
4.7 Giftige stoffen uit insecten.
De uitwerpselen van de in graan voorkomende graanklander kunnen giftige stoffen
bevatten. Deze zijn carcinogeen en worden door het bakproces niet vernietigd.
Aan levensmiddelen kunnen allerlei min of meer noodzakelijke stoffen worden toegevoegd:
Verschillende van deze stoffen zijn toxisch van andere is het onbekend of ze enig gevaar opleveren voor de gezondheid. Bij de vraag of het toegestaan moet worden dat bepaalde stoffen worden toegevoegd aan levensmiddelen dient men duidelijk het doel voor ogen te houden. Zo zal men kleurstoffen afwijzen als er van enige schade sprake is. Heeft een toevoeging invloed op de houdbaarheid dan kan men een groter risico accepteren; afwezigheid van een dergelijke toevoeging kan tot bederf en daarmee tot het optreden van toxische stoffen leiden.
De toevoegingen die gebruikt worden zijn deels van natuurlijke, deels van industriële oorsprong. Een natuurlijke oorsprong is echter verre van een garantie voor onschadelijkheid, zoals uit het voorgaande mocht blijken. Het meeste vertrouwen kan men nog hebben in stoffen waarvan bekend is wat ermee gebeurt in het lichaam. Wanneer een dergelijke stof wordt afgebroken in het spijsverteringskanaal of in de lever, en de afbraakproducten zijn lichaamseigen stoffen dan zijn er weinig problemen te verwachten. Deze gevallen zijn echter zeldzaam.
Een ander probleem is welke invloed allerlei op zichzelf weinig gevaarlijke
stoffen hebben wanneer ze tezamen voorkomen. Dat sommige combinaties gevaren
kunnen opleveren is bekend, maar aangezien het aantal verschillende
mogelijkheden vrijwel onbegrensd is zal het duidelijk zijn dat hierover
moeilijk gegevens zijn te verkrijgen.
Het gebruik van kleurstoffen wordt in Nederland geregeld door het
Kleurstoffenbesluit in de Warenwet. De EG kent een uniforme regeling, overigens
verschilt de regeling van land tot land. Onderstaan de tabel geeft een
overzicht van de in de EG toegestane synthetische kleurstoffen. Ter
vergelijking is ook een tabel opgenomen waarin getoond wordt wat in andere
landen is toegestaan.(zie bijlage). De natuurlijke kleurstoffen zijn chemisch
gezien vaak mengsels.
Dit bemoeilijkt uiteraard het onderzoek naar de giftigheid. Toegelaten zijn
b
-caroteen, rodebietensap, vruchtensappen en paprika.
Soms is het niet mogelijk levensmiddelen tegen bederf te behoeden zonder
gebruik te maken van conserveringsmiddelen (wijn, vers vlees). Meestal hebben
deze middelen een remmende invloed op micro-organismen. De manieren waarop ze
werken kan zeer verschillend zijn: verhoging van de osmotische waarde,
verlaging van de pH, maar ook specifieke binding met voor bacteriën
noodzakelijke stoffen (bacteriële vitaminen).
Fosforzuur is in staat de natuurlijke vleeskleur in stand te houden. Fosfaten
komen op vele plaatsen het lichaam voor. Een overmaat fosfaat wordt met de urine uitgescheiden. Als
conserveringsmiddel is het onschadelijk. Dit geldt niet voor zwavelig zuur (en
de sulfieten). Het wordt gebruikt bij de conservering van wijn en kan
hoofdpijn veroorzaken.
Nitriet (nitraat kan in het lichaam gemakkelijk omgezet worden in nitriet) is
reeds eerder ter sprake gekomen. Het is vrij giftig. Het heeft in het 1ichaan
dezelfde werking als bij het in stand houden van de natuurlijke vleeskleur, waarvoor het gebruikt wordt. Het zet hemoglobine (en myoglobine) om in de
geoxideerde vorm en kan zo leiden tot ademhalingsstoornissen. Voor de
conservering van vis is nitriet en nitriethoudend keukenzout volkomen
onbruikbaar omdat hierdoor sterk carcinogene stoffen ontstaan.
Propionzuur (Ca-propionaat) en sorbinezuur ( K-sorbaat) worden normaal in het
organisme geoxideerd. Ze worden gebruikt om het beschimmelen van brood en kaas
tegen te gaan.
Benzoëzuur komt ook in natuurlijke voedingsmiddelen voor. Het werkt in zuur
milieu schimmelremmend. Het wordt in het lichaam omgezet en met de urine
uitgescheiden als hippuurzuur. In grote hoeveelheden tast het centrale
zenuwstelsel aan. Stoffen als melkzuur azijnzuur, citroenzuur etc. komen in
talrijke voedingsmiddelen voor en vormen in het lichaam normaal voorkomende
stoffen. Ze worden algemeen als onschadelijke toevoegingen beschouwd. Dat ze
echter niet geheel zonder enige werking zijn blijkt bv. uit het feit dat
citroenzuur de opname van calcium verhindert.
Het gebruik van suiker moge dan zeer natuurlijk lijken, als voedingsmiddel
heeft het nauwelijks waarde. Voor het gebit, voor te dikke personen en voor
diabetici heeft het alleen maar nadelen. Enkele vervangingsmiddelen zijn
intussen verboden vanwege hun toxische werking. Sacharine is tot nog toe
onschadelijk gebleken. In hoge concentraties geeft het een bittere nasmaak.
Over cyclamaat lopen de meningen wat carcinogene werking betreft uiteen. Het
heeft als nevenwerking dat het sympathische zenuwstelsel activeert.
5.3.2 Smaakverbeterende stoffen
Glutaminezuur is een van de noodzakelijke aminozuren voor de opbouw van
eiwitten. Als natriumglutamaat word het gebruikt om de smaak van vlees, vis,
soep etc. te versterken. Het remt bovendien onaangename smaken zoals een
bittere smaak. Het komt in een grote hoeveelheid voor in sojasaus. Overmatig
gebruik leidt tot gevoelloosheid van nek en schouders, hartkloppingen en
hoofdpijn.
Verder zijn als smaak verbeterende stoffen talrijke kruiden in gebruik, die in
hoge concentratie láng niet alle onschadelijk zijn. Enkele voorbeelden zijn nootmuskaat, kruidnagel en de
etherische oliën uit alle schermbloemigen zoals anijs, dille, venkel en komijn.
5.3.3 Geleermiddelen en emulgatoren.
De natuurlijke geleermiddelen als gelatine en pectine en de uit algen bereide
middelen als agar zijn eiwitten of koolhydraten en als zodanig meestal
onschadelijk, hoewel dierproeven soms ook op beschadiging van het
darmslijmvlies wezen. Een synthetische stof, carboxymethylcellulose (
CMC
), in gebruik als emulgator, wordt onveranderd via het darmkanaal
uitgescheiden. Voor enkele vetsurrogaten zijn normen vastgesteld.
Deze stoffen moeten voorkomen dat onverzadigde vetzuren geoxideerd, en daardoor
ranzig worden. Tocoferol (vitamine E) en lecithine zijn natuurlijke
antioxidantia. Voor de zwak toxische synthetische stoffen zijn toelaatbare
hoeveelheden vastgesteld.
Voordat een koe en een appel resp. een biefstuk en appelmoes opleveren hebben
ze in de loop van hun leven vaak te maken gehad met veelal synthetische
toxische stoffen. De meeste groentegewassen en fruit zijn meerdere malen
bespoten met insecticide en / of fungicide. Van de werking van de residuen van
deze middelen op het menselijk lichaam is eigenlijk weinig bekend, reden waarom
men vasthoudt aan zeer "veilige" marges. Niet afbreekbare stoffen worden meer
en meer verboden om cumulatie tegen te gaan, door de plant opneembare stoffen
zijn zelden toegestaan. Overigens leverden stoffen als DDT en organische
kwikverbindingen aanwijsbare gevaren op, vaak uit onverwachte hoek.
Mestvee ontvangt met het voedsel vaak antibiotica. Dit kan het gevaar opleveren
dat bacteriestammen ontwikkeld worden die ongevoelig zijn voor het betreffende
antibioticum. Het antibioticum wordt daardoor onbruikbaar voor de mens.
Tegenwoordig worden meestal speciale dierantibiotica gebruikt.
Het gebruik van hormonen bij kippen kan bij de mens verstoring van het
evenwicht van de geslachtshormonen veroorzaken. Het is in de meeste landen
verboden.