ART MEANS BUSINESS
Woody van Amen is weer eens in het nieuws. De al decennia spraakmakende Rotterdamse kunstenaar krijgt volgende maand de Chabot-Anjerfondsprijs uitgereikt. En deze maand is er een expositie van zijn werk te bewonderen in het Stedelijk Museum te Schiedam. `Succes heb je aan jezelf te danken.'
Hij woont op een van de mooiste plekken van de stad. In een historisch
pand bovendien, want de flat op de kop van de Goudsesingel is één van de
weinige gebouwen in het centrum die het bombardement hebben overleefd.
Vanuit de huiskamer staart een mediterende Boeddha naar buiten waar de
kantoorburchten van het Weena in volle glorie te aanschouwen zijn. De kamer
is sober, maar onmiskenbaar duur ingericht.
Woody van Amen neemt nog een teug bier en constateert niettemin:
`Luister eens, toen ik net als kunstenaar begon verdiende ik niks. En nu
is het nog zo. Ik bezit helemaal niets. Helemaal niets!' Zijn hand maakt
een wegwerpgebaar. `Ja, ik heb een stoel en een tafel. Dat heeft toch geen
waarde! Dit huis heb ik gehuurd en ik rij in een tweedehands auto. Maar
ondertussen heb ik wel wat van de wereld gezien.'
Als reactie op een sceptische blik van de interviewer krijgen
zijn woorden de toon van een fel betoog. `Kijk, het kunstenaarsbestaan
bestaat niet uit lijden. Ben je besodemieterd! Ik heb het uitstekend naar
m'n zin maar heb wel geld nodig. Net als jij.' Van Amen doet deze uitspraken
tijdens zijn uitleg van het credo `Art means business' dat prijkt op de
affiches van een tentoonstelling die hij de afgelopen maanden in Oostende
had. Art means business: het is een typische Van Amen conclusie. Aan de
ene kant ironisch bedoeld, maar anderzijds een waarheid als een koe. Met
het probleem dat je nooit weet om welke van de twee het nu gaat. Zo is
het eigenlijk ook met de kunstenaar zelf. Een voorbeeld: Van Amen is wat
je noemt een joviaal type. Hij straalt een en al hartelijkheid en onbevangenheid
uit. Tegelijkertijd is hij voortdurend op zijn qui-vive en manoeuvreert
hij zich snel en vrijwel ongemerkt uit lastige posities. En hoewel er in
zijn sympathieke gedrag geen spoortje valsheid valt te ontdekken, rijst
toch voortdurend de twijfel of je niet met `een handige jongen' zit te
praten.
De autodidact Woody van Amen is een van de bekendste en meest succesvolle beeldend kunstenaars van het land. Hij is wel `de vader van de Nederlandse Pop Art' genoemd omdat hij als eerste de ideeën van deze uit de jaren zestig stammende stroming importeerde. De Pop Art is een stroming die de consumptiemaatschappij te kijk zet door alledaagse voorwerpen op een emotieloze manier tot kunst te verheffen. Tot de bekendste voorbeelden behoren de zeefdrukken van Andy Warhol zoals het blik Campbellsoep. Pop Art wordt wel beschouwd als typisch Amerikaans maar is eigenlijk het eerst in Engeland van de grond gekomen. In het begin van de zestiger jaren verhuisde Woody van Amen naar New York waar de popkunst op dat moment bloeide. Hij kwam er in aanraking met alle groten, schudde Andy Warhol de hand en ging om met Robert Rauschenberg, een van de voormannen van de nieuwe stroming.
In '63 keerde Van Amen terug omdat zijn vrouw zwanger was en ze
niet in de Verenigde Staten wilde bevallen. Hij arriveerde met de ss Rijndam
van de Holland Amerika Lijn met het plan zo snel mogelijk weer terug te
keren. Maar het liep anders en hij bleef in Rotterdam. `Achteraf heb ik
daar geen spijt van. Ik denk dat ik beter af ben dan dat ooit in Amerika
het geval geweest zou zijn.'
Nog steeds is te merken dat Van Amen een kind is van de jaren
zestig. Zijn zangerig uitgesproken zinnen zijn doorspekt met de modetermen
uit die tijd. `Weet je wel.'
De uitstap naar Amerika bleek achteraf een gouden greep te zijn
geweest. Het werk dat hij daarna produceerde, baarde veel opzien. Zoals
bijvoorbeeld de uit wrakhout, gaas en bedradingen opgetrokken `Elektrische
stoel', waarmee hij de doodstraf aan de kaak stelde.
`Ik heb Rotterdam destijds verlaten omdat ik over de stadsmuren
wilde kijken, ook al waren die weggebombardeerd. Ik ben van de generatie
die opgroeide in de oorlog. Met m'n vriendjes speelde ik tussen het puin
van het bombardement. In die tijd kwam ik ook in aanraking met Amerikanen
en Canadezen. Bovendien was Amerika natuurlijk altijd het magische land,
de plek waar alles gebeurd en waar alles vandaan komt. De consumptiemaatschappij,
welvaart, auto's, vliegtuigen, noem maar op... Ik wilde dat van dichtbij
meemaken en kende daar gelukkig een paar mensen. Dus zijn we aan boord
van een tanker naar de overkant gevaren.'
Van Amen had zich in die tijd nog niet gevestigd als beeldend
kunstenaar. Weliswaar was hij in '59 opgevallen door zijn aankondiging
dat hij de langste schilderijen ter wereld had gemaakt door de bladzijden
van draaiorgelboeken te beschilderen. Maar pas bij zijn terugkeer werd
hij kunstenaar van beroep. `Toen ik naar Amerika ging heerste hier nog
de stroming van het abstract expressionisme, die eveneens uit de Verenigde
Staten afkomstig was. Maar terwijl hier iedereen daar nog van snoepte was
in de VS al de Pop Art aan het ontluiken. Wij kwamen daardoor eigenlijk
in een fantastische periode terecht.'
Van Amen en zijn echtgenote Cocky dompelden zich onder in het
gedruis. Ze hupten van de ene feestelijke expositieopening naar de andere
en ontmoetten in `no time' een grote hoeveelheid mensen. `Na een half jaar
kenden we bij wijze van spreken iedereen daar.'
`Ja, je zou kunnen zeggen dat ik daar bevrucht ben geraakt. Dat
is het juiste woord. Zonder mijn Amerika-trip zou het er ongetwijfeld ook
allemaal wel uitgekomen zijn maar vermoedelijk had het dan veel langer
geduurd. Het was belangrijk dat ik ontsnapte naar een andere omgeving.
Dat vertel ik daarom ook aan mijn studenten (Van Amen geeft les aan de
Rotterdamse kunstacademie, fvj): Blijf niet hier in de stad hangen als
je met je studie klaar bent. Pak je rugzak en ga ergens anders heen! In
zo'n stad loopt als het ware iedereen elkaar in de gaten te houden, te
begluren. Dat leidt tot clustertjes, tot groepjes waar je bij gaat horen.
En dat is niet bevorderlijk voor de ontwikkeling van je individualisme.'
Na het succes van de jaren zestig kreeg Van Amen een dip. Het
lukte hem slecht zich los te maken van het Pop Art-imago. Hij trok naar
Zwitserland en zag daar het symbool van wat hij wilde bereiken: de top
van de Matterhorn. Sindsdien keert die berg voortdurend terug in zijn werk.
Later, na bezoeken aan Azië, kwam daar een andere vorm bij. Een soort van
heksenkruis dat hij Taxat doopte en die naam voor de zekerheid als handelsmerk
deponeerde uit angst dat anderen met het idee aan de haal zouden gaan.
Volgende maand krijgt hij voor zijn hele oeuvre de Chabot-Anjerfondsprijs,
een bedrag van tienduizend gulden, uitgereikt. `Of ik daar gelukkig mee
ben. Ach, ik vond het een leuk bericht maar het geluk zit niet in een prijs.
Al is het wel terecht dat ik hem krijg. Na dertig jaar hard werken.' Hij
lacht. `Een prijs gewonnen... Ik heb toch niet aan een wedstrijd meegedaan?'
`Weet je, mijn hoogtepunt moet nog komen. Ik ben nog niet aan
m'n top. Het grote opus zit nog in m'n hoofd en dat zal ik uiteindelijk
laten zien op een plek die ik reeds in gedachten heb. Nee, verder wil daar
niet over praten.' Aandringen helpt niet. Hij wil het gesprek over een
andere boeg gooien. Zegt voorzichtig: `Ik doe het allemaal zelf...'. Mompelt
iets onverstaanbaars. `Dat vertel ik wel een andere keer.' Maar wil dan
toch wel praten. Behoedzaam en in vage bewoordingen praat hij over hetgeen
hem dwars blijkt te zitten. Dat zijn succes wordt toegeschreven aan `handigheid',
aan ristelaarij.
`Ik vraag nooit ergens om. Ik heb behoorlijk wat exposities gehad
zonder er ooit om te hoeven vragen. Maar iedere keer wordt me weer gevraagd:
`Hoe heb je dát versierd?' Zo wordt er gepraat. Terwijl ik zelf nooit zo
over anderen denk. Als ik hoor dat iemand een expositie in het Amsterdams
Stedelijk Museum dan denk ik dat is fantastisch!. En niet: `hoe heeft hij
dat versierd?' Zijn blik straalt verachting uit en hij spreekt op een snerende
toon: `Soms geven ze me over dat soort dingen ook ongevraagd advies. `Als
je wilt exposeren moet je die-en-die bellen.' Alsof het zó zou werken!'
Vraag is natuurlijk hoe het dan wel werkt. Op een rustige toon probeert
hij te overtuigen: `Dat is een kwestie van vertrouwen en van gunnen.' Gunnen?
`Ja, neem bijvoorbeeld de Chabot-prijs. Die is me nu gegund. De vorige
jury's hebben me die niet gegund. Zo zie ik dat. Want het is immers heel
logisch dat ik hem krijg. Ik ben er lang genoeg voor bezig.'
Vertrouwen en gunnen mogen dan belangrijk zijn, het valt niet
te ontkennen dat het geluk Van Amen hartelijk heeft toegelachen. En de
kunstenaar heeft vrolijk teruggegrijnsd. Wellicht dat hij daardoor het
ritsel-imago heeft verworven. Een van zijn onmiskenbare kwaliteiten is
namelijk dat hij geluk herkent als hij het tegenkomt.
Van Amen ziet dat zelf niet zo. `Je krijgt wat je verdiend! En
dat heb je allemaal zelf in de hand. Heel belangrijk is ook dat je niet
moet klagen. Mensen die klagen vind ik vreselijk. Je wordt er niet wijzer
van en hebt er alleen jezelf maar mee. Heb je die zeikerd weer, zeggen
ze dan over je.'
Je hebt zelf in de hand. Hmm. Van Amen is in ieder geval uiterst
bedreven in het benutten van alles wat zijn pad kruist. Eigenlijk een beetje
zoals de Pop Art ook aan de slag ging met zaken die voor het oprapen lagen.
Wat dat betreft lijkt Van Amen enigszins op een van de kleinkinderen van
de Pop-art generatie: de Amerikaanse kunstenaar Jeff Koons die de wereld
provoceert door zijn kitscherige werken door ambachtslieden te laten vervaardigen.
Bij Jeff Koons is de scheidslijn tussen kunst en business echter wel erg
dun. Maar als Van Amen zegt `Art means business' blijkt hij wat anders
te bedoelen. `Deels doe ik dat om te prikkelen. Ik wil het namelijk niet
iedereen naar de zin maken. Maar ik heb er ook goed over nagedacht. De
stelling wordt bevestigd door de manier waarop mensen over kunst praten.
Nog niet zo lang geleden was ik in het Centrum Beeldende Kunst bij de opening
van fotoexpositie. Fotografen hadden de openbare kunstwerken in de stad
vastgelegd. Toen ze daarvoor door de organisatie bedankt werden, stootte
ik een collega aan: `Zie je wel, art means business.' Zij verdienen geld
aan het werk van de kunstenaar. Al gun ik ze dat van harte hoor. Kunst
wordt geëxploiteerd. Kijk maar naar de stapel uitnodigingen die ik dagelijks
ontvang. Dat kost allemaal vreselijk veel geld en iedereen verdient er
aan: de post, de papierindustrie, de drukker.... Noem maar op. En dan moet
je je afvragen: wat heeft de kunstenaar nog verdiend? Daarom: Kunst is
business. Voor de lieden die er omheen hangen althans. Al zijn er ook kunstenaars
die er duidelijk een business van maken, maar daar zal ik nu geen voorbeelden
van noemen.`
Over collega's gesproken, Woody van Amen is ook de motor achter
de kunstenaarssociëteit `De Illusie'. Na jaren voorbereiding werd daarvoor
onlangs het voormalig KNMI-pand aan de Westerkade in gebruik genomen. Het
instituut bestaat nog tekort om het bestaansrecht al bewezen te hebben
maar Van Amen gelooft er vanzelfsprekend rotsvast in.
`Het is voor mij belangrijk omdat er nu eindelijk een onafhankelijk
plek is waar kunstenaars en de mensen die er omheen hangen elkaar kunnen
ontmoeten. Een plaats waar regelmatig andere dingen te zien zijn. Een podium
waar de kunstenaars zelf de inhoud bepalen en niet de lokale of de landelijke
politiek. Natuurlijk moet die plek zichzelf nog gaan bewijzen maar tot
nu toe voldoet het aan mijn verwachtingen. Al zou het in sommige opzichten
wel wat beter kunnen. Er is nu een tentoonstelling, de Salon, en daar kunnen
alle leden hangen wat ze zelf willen. Er wordt niet geselecteerd en iedereen
is verantwoordelijk voor zijn eigen kwaliteit. Dat geldt ook voor de aanmeldingen.
Ik ga niet controleren of iemand daadwerkelijk kunstenaar is. Op den duur
vallen ze vanzelf wel door de mand.'
Waarom hij niet wil selecteren, wordt duidelijk als Van Amen
een frustrerende anekdote aanhaalt: `Toen ik net terugkwam uit Amerika
en mijn allereerste ruimtelijke dingen maakte, kreeg ik een uitnodiging
om werk in te zenden voor de Salon van de Maassteden, een expositie in
het museum van Schiedam. Ik stuurde daar de `Elektrische Stoel' voor in
maar die werd geweigerd. Terwijl dat nu rijksbezit is! En nog wel een zogenaamde
BCW, buitengewoon culturele waarde. Ze koesteren het.' Bitterzoete wraak
is overigens wel dat Van Amen deze maand een tentoonstelling heeft in datzelfde
Schiedamse museum.
Op de vraag wat hij van de beelden kunst in Rotterdam vindt volgt
een lange stilte. `Tja... Een beetje middelmatig. Ik lig niet wakker van
wat ik te zien krijg. Niet beter maar ook niet slechter dan in andere steden.'
Vervolgens kaatst hij de bal terug. `Wat vind je er zelf van?' En als de
verslaggever probeert weg te komen met de opmerking geen verstand te hebben
van kunst, schiet Van Amen hem op de vlucht neer. `Dat vind ik verstoppertje
spelen. Als je er niks van weet, moet je ook niet over kunst schrijven.'
Francisco van Jole
Deze tekst bestaat uit ongecorrigeerde kopij en is eigendom van Francisco Jole. Verdere verspreiding of gebruik niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.