`IK WEET DAT DE WERELD GOEDKOOP IS`
De schrijver Marcel Möring woont in Rotterdam en won dit jaar de AKO-literatuurprijs. Vervolgens werd hij suf geïnterviewd over zijn werk. Met Circuit spreekt hij over roem, Rotterdam en de onzin van een literair klimaat.
In 1985 werd hij ontslagen omdat hij jood is. In Nederland. `Ik
was gevraagd te solliciteren naar een betrekking als docent aan de Christelijke
Academie voor de Journalistiek te Kampen. Maar een maand na mijn aanstelling
werd ik plots bij de directeur geroepen. Hij en de voorzitter van het bestuur
wilden mij `even spreken'.
Eerst draaiden ze lang om de hete brij heen. Toen werd me duidelijk
gemaakt dat mijn jaarcontract in geen geval verlengd zou worden. `Wij zijn
een christelijke school. We kunnen hier geen joden in dienst hebben,' constateerde
de voorzitter. En voegde daar nog aan toe: `Overigens zijn sommigen van
mijn beste vrienden joods, hoor.' Nou, na zo'n opmerking weet ik wel hoe
de vlag hangt. Ik vroeg waarom? `Omdat we les geven vanuit een christelijke
optiek.' Terwijl ik journalistieke techniek doceerde. Wat is daar nou christelijk
aan? Dus vroeg ik: Heeft u wel eens een gereformeerde bijzin gezien?' Hij
lacht schamper.
`De smoes was dat het Rijk hen enkel en alleen subsidieerde omdat
ze er een christelijke levensovertuiging op na hielden. Daarom konden ze
geen joodse docent in dienst hebben. Maar jullie denken toch niet dat Deetman
(de toenmalige minister) de begroting door pluist en dan verschrikt roept:
`Verdomme ze hebben daar in Kampen een jood in dienst! Stop de subsidie!'
zei ik. Nou, dat moest ik toch niet onderschatten.'
Extra wrang was het omdat Möring bij zijn sollicitatie zelf zijn
joodse identiteit had aangesneden. Om te vragen of dat geen problemen op
zou leveren voor de christenen. `Nee, die tijd is voorbij,' merkten ze
toen op. En verwezen daarmee subtiel naar een eerder geval van discriminatie
waar de school mee in opspraak was gekomen. Toen ging het om een lesbische
docente.
Als de naam Kampen tijdens het interview voor de eerste keer
valt, vertrekt meteen het gezicht van de schrijver. Alsof hij een hap heeft
genomen van broodje kroket met slagroom. `Ik zweer nooit meer een voet
in Kampen te zullen zetten. Voor mij is dat verdoemde aarde. Het mag van
het vasteland losgeslagen worden en voor eeuwig ronddobberen in de Zuiderzee.'
De bewuste school is overigens niet meer in de sigarenstad gevestigd maar
naar Zwolle verhuisd.
Het gesprek komt op het verschijnsel christelijke school en de
nadelen die daar aan verbonden zijn. `Eigenlijk ben ik een tegenstander
van het bijzonder onderwijs. Mensen die hun kinderen willen leren dat de
Kerstman bestaat, doen dat maar in hun eigen tijd. Er bestaat tegenwoordig
zelfs een Maharishi-school in Lelystad. Daar worden kinderen worden opgevoed
met het besef dat de Maharishi (een Indiase yogi die ooit The Beatles inspireerde,
fvj) de wereld in handen heeft. En dat twintig minuten mediteren voldoende
is om het zogenaamde `morfisch veld' te veranderen.'
Möring verheft zijn handen in een gebaar van wanhoop. `Bij welke
merkwaardige opvatting over het leven eindigt dit recht op eigen onderwijs?
Terwijl de doorsnee middelbare school voortdurend wordt geplaagd door ouders
die menen dat de docenten `te links' zijn. Want dat is kennelijk wel erg.'
Möring praat vlot maar kiest tegelijkertijd zijn woorden zo zorgvuldig
dat het lijkt alsof hij voorleest uit een onzichtbaar boek. Hij doorspekt
zijn relaas bovendien met een aangenaam cynisme. De man heeft humor en
beschikt over een glashelder inzicht.
Eigenlijk geeft hij geen interviews meer af. Of slechts bij hoge
uitzondering. `Ik dacht, of liever gezegd hoopte, dat de belangstelling
van de media op den duur vanzelf zou afnemen. Niet dus, het gaat eindeloos
door. Ik had ook beter moeten weten. Omdat ik vroeger zelf voor een krant
schreef. Ik ken het mechanisme. Je moet als journalist nu eenmaal gewoon
iets te doen hebben.' Hij lacht. `En er is maar een beperkte groep mensen
die je daartoe kunt benaderen.' Weer lacht hij om zijn eigen constatering.
Uit zijn vrolijkheid lijkt tegelijkertijd zowel spot als begrip te spreken.
Een soort sympathieke hoon.
`Begrijp me goed, ik spuug niet op die publiciteit. Integendeel,
het kon zelfs wel eens gunstiger werken dan de meeste mensen denken. Het
maakt me laconieker, meer ontspannen. Ik zie beter hoe de dingen in elkaar
zitten. Of liever gezegd: wat ik altijd al dacht, wordt nu in de praktijk
bevestigd. Het is allemaal zo goedkoop, zo ongelofelijk goedkoop. Laat
ik een voorbeeld geven. Tien jaar terug schreef ik stukjes voor een aantal
bladen. Als ik dan stelde: volgens mij zit de wereld zo-en-zo in elkaar
dan reageerde men zo.' Met een ruk beweegt hij zijn hoofd schuin naar achteren.
Het gebaar van ongeloof. `Of er werd gezegd: Wat lult die gozer uit z'n
nek. Nu ik die prijs heb gewonnen, mag ik ineens met dezelfde ideeën een
hele pagina in NRC Handelsblad vullen. En krijg ik vervolgens stapels reacties
van mensen die het allemaal met me eens zijn. Terwijl ik in die tien jaar
heus niet veel veranderd ben, noch dat ik plots beter ben ga schrijven.
Zoiets maakt in mij een lichte vorm van cynisme wakker. Tegelijkertijd
moet ik er laconiek om glimlachen. Ik wist immers al langer dat het zo
werkte. Daarom probeer ik ook altijd zo onbevangen mogelijk te luisteren
naar ideeën van mensen die nog niets bereikt hebben. Er werd immers naar
mij ook nooit geluisterd. En ik wil niet zo'n lul worden als de mensen
die destijds mij voor zak uitmaakten.'
Echter niet alleen de media ontdekten plotseling de kwaliteiten
van Möring. Ook in zijn persoonlijk leven groeide de belangstelling. `Toen
ik de prijs eenmaal had, werd ik platgebeld door mensen waar ik al lange
tijd niets van gehoord had. En niet alleen ik, ook mijn ouders, mijn zusters
en vrienden kregen twintig, dertig telefoontjes per dag. Toen mijn moeder
daar eens over klaagde wees ik er op dat er nooit zoveel mensen zouden
bellen wanneer de krant zou melden dat ik heroïne gebruikte. Want die plotselinge
belangstelling is heus niet gebaseerd op een werkelijke interesse in mijn
persoon.'
`Wat ik in de afgelopen maanden echt een vervelende vraag ben
gaan vinden? Hoe het is om die AKO-prijs te krijgen. Daar heb ik nu mijn
buik van vol. Die vraag, die mij nog iedere week gesteld wordt, heeft namelijk
ook niets te maken met mij als schrijver. Alleen maar met iets dat gebeurd
is en wat ik zelf na een week niet eens meer interessant vind.'
Bewondering oogsten, is weliswaar zeer verleidelijk maar kan
ook fataal zijn. Het lijkt een moeilijke opgave om jezelf te blijven als
iedereen maar voortdurend verteld hoe fantastisch je bent. Möring ervaart
de overweldigende aandacht echter niet bedreigend. `Dat gevaar geldt alleen
als je van succes houdt. Dan ontstaat de neiging alles in het werk te stellen
om het te verlengen, te reproduceren. Ik heb daar geen last van. Het enige
dat me werkelijk raakt is mijn eigen werk. Als ik er in slaag weer een
klein stapje te doen langs het pad dat ik heb uitgestippeld. Dat proces
speelt zich geheel aan de schrijftafel af. Wanneer mijn nieuwe boek over
vier jaar af is, moet ik er persoonlijk tevreden over zijn. Wat anderen
vinden doet er niet zoveel toe. Er is namelijk geen meedogenlozer maatstaf
dan je eigen werk. Een lezer kan een boek wegleggen en in een nieuw beginnen.
Een schrijver daarentegen raakt een boek nooit meer kwijt. In dat licht
is het volstrekt onbelangrijk dat ik nu bijvoorbeeld ineens gevraagd wordt
voor tv-spelletjes en dergelijke. Kijk, omdat je schrijft ben je in het
dagelijks leven al niet echt een plezierig mens. Dat is onontkoombaar.
Je bent egocentrisch en in zeker opzicht parasitair voor je omgeving. Dat
kun je alleen maar rechtvaardigen door een goed resultaat te leveren. En
je weet zelf of het goed is. Er is geen schrijver die pas achteraf tot
de ontdekking komt dat zijn boek niet deugt.'
Maar wat nu als het succes ineens achterwege zou blijven? Als
er nooit meer interviews met hem zou worden aangevraagd? Zou dat niet gaan
knagen? `Ach, je bestaat niet bij de gratie van interviews. En, als dat
al een reden zou zijn, je verkoopt er geen boek meer door. Hetzelfde gaat
op voor lezingen. Als ik wil, kan ik elke avond een lezing geven. Voor
sommige schrijvers is dat natuurlijk best interessant. Want het levert
geld op. Maar ik doe het alleen omdat ik die prijs gekregen heb. De lezers
zijn benieuwd naar het bijpassende gezicht. Dat klinkt banaal maar zelf
heb ik die behoefte eveneens. Als ik een krant leest, wil ik weten hoe
de geïnterviewde er uit ziet. Aan dat verlangen kom ik nu even een paar
maanden tegemoet. Daarna kap ik er mee.' Hij wijst naar een de hoog opgetaste
papier naast zijn computer. `Zie je die stapel post? Ik kan het niet eens
allemaal beantwoorden. Sommige brieven liggen al langer dan drie maanden
te wachten. En kijk, hier op het bureau ligt nog zo'n stapel. Ik kan het
niet meer bijhouden.'
De woning van Möring is net zo opgeruimd als de wijk Blijdorp
waar het huis staat. Er heerst een georganiseerde rust. Want dat is waar
Möring van houdt: overzicht. Hij gebruikt voor zijn computer een grote
beeldscherm dan gewoon is. Omdat hij de tekst net zo voor zich wil hebben
als het boek er uiteindelijk uit zal zien. Tot en met hetzelfde lettertype.
Voorheen woonde de schrijver in Assen. Hij verhuisde naar Rotterdam
omdat zijn vriendin hier werkt. Niet tot zijn spijt want Möring vindt Rotterdam
wel plezierig. Waarom? Hij denkt lang na en zegt dan beslist: `Omdat het
een echte stad is. Misschien nog wel echter dan Amsterdam. Ik vind het
ook een mooie stad.' En meteen er achter aan, alsof hij de volgende vraag
voor wil zijn: `Niet vanwege het Weena hoor.' Niet alleen vind hij de stad
aangenaam, ook de bewoners zinnen hem wel. Of, nou ja hij heeft er tenminste
geen last van. `Als ik in Amsterdam in een boekhandel loop, word ik aangeschoten
word door mensen. En in de verkeerde zaken kom ik op een middag drie of
vier collega's tegen. In Rotterdam niet. Hier wonen sowieso weinig schrijvers.
Ik heb het gevoel dat men in Rotterdam nuchterder is. Meer denkt `het is
leuk voor die jongen dat hij zo'n succes heeft'. En verder niets. Je wordt
met rust gelaten.'
Rust, dat is inderdaad een Rotterdams verschijnsel. Vooral ook
op het gebied van cultuur. Een van de gebreken van Rotterdam waar voortdurend
over geweeklaagd wordt is de afwezigheid van een zogenaamd literair klimaat.
Voor Möring is dat echter geen probleem. `Ik kan me niks voorstellen bij
zo'n klimaat. Wat is dat dan? Een hoge dichtheid van schrijvers, boekhandels
en cafés waar de mensen die zich met literatuur bezighouden, samenkomen.
Dat heb je hier nu eenmaal niet. En je krijgt het evenmin door zo maar
ergens veel geld in te steken. Er zijn weinig boekhandels omdat mensen
gewoon geen boeken kopen. Hoe wil je dat veranderen? Dan moet je de helft
van de Rotterdammers de stad uit jagen en er andere voor terug zien te
krijgen. Kijk, ze stoppen ook tonnen - of misschien wel miljoenen - in
het ontwikkelen van een klimaat voor de beeldende kunst. Bijvoorbeeld al
die galeries die zich hier nu vestigen. Volgens mij is het een ijdel streven.
Je kunt met investeringen geen belangstelling afdwingen. Mensen gaan naar
kunst kijken als ze daar zin in hebben. Het is niet zozeer een kwestie
van beschikbaarheid. Ik vind het trouwens helemaal niet belangrijk of er
een zogenaamde `culturele bovenlaag' aanwezig is. Snap niet waarom er zoveel
waarde wordt gehecht aan een literair klimaat. Bovendien wordt over het
gebrek daaraan meestal geklaagd door mensen die er niet zoveel mee te maken
hebben. Het is, denk ik, eerder een soort rechtvaardiging voor het feit
dat ze een oninteressant cultureel leven leiden. Tja, ik heb zelf ook een
oninteressant cultureel leven. Ik ga nooit ergens heen. Ben geloof ik een
keer in de Schouwburg geweest. Ik hou er niet zo van om de stad in te gaan,
dingen te doen. Onlangs zag ik aankondigingen voor een jazzconcert waar
ik eigenlijk wel heen zou willen. Dan speel ik even met de gedachte maar
weet dat ik uiteindelijk toch niet zal gaan. Ik ben nogal een huismus.
Ik vind het aardig om 's avonds met iemand wat te gaan drinken en vervolgens
's nachts een beetje rond te lopen. Dat is al.'
Möring lijkt wars van interessantdoenerij. Misschien is dat ook
wel een reden waarom hij weinig op heeft met het scheppen van een cultureel
klimaat. Dat wordt immers ter hand genomen door lieden die bij voorkeur
pronken met kennis en belezenheid. Hij grinnikt. `Je doelt op de inteeltsfeer
onder mensen die zich intellectuelen noemen. Inderdaad, dat is heel naar.
Maar verkijk je er niet op. Het is net zo relevant als mensen die op fitness
zitten en voortdurend elkaars spieren meten.'
Hij lijkt ineens een ingeving te krijgen, gaat rechtop zitten
en grijpt een nieuwe sigaret. `Weet je, mijn vriendin en ik hebben een
omschrijving van het Rotterdamse type. De vrouwen dragen altijd zwarte
schoentjes met gouden stiksel en soms daarbij nog een legging met gouden
stiksel. Ze hebben van die wapperende opgekamde blonde haren, zeg maar
een beetje het Joke Bruys-type. De mannen hullen zich immer in donkerblauwe
pakken met bijpassende schoen en...' Hij heft zijn vinger op om het belang
van het detail te onderstrepen. `En witte sokken. Als het kan hangt rond
hun pols een Rolex, expres zo losjes dat het uurwerk duidelijk uit de mouw
tevoorschijn komt. Het Lee Towers-type. Die types zijn kenmerkend voor
de stad en geven ook de normsmaak aan: een beetje glitter en goedkoop.
Dat is helaas de stijl van de stad. Kijk maar naar het Weena, het is een
spiegeltjes- en kralensmaak. Oftewel pseudokwaliteit. Volgens mij is in
Rotterdam het principe van het nieuwe bouwen uitgevonden. Het betekent
dat men een oud pand aan de buitenzijde vol plakt met tegels. Zoals bij
het Bouwcentrum is gedaan. Natuurlijk, dat gebouw zag er in de oorspronkelijke
staat niet uit. Nu is het toonbaar omdat ze er aluminiumtegels tegenaan
hebben geplakt. Maar dat is geen bouwen, het is verbergen. Volgens mij
is dat essentieel voor het Rotterdamse denken. Men concentreert zich op
de vorm en bekommert zich niet op de inhoud.'
Tot slot nog een keer over de AKO-prijs. Vind hij het niet vreemd
dat deze prijs nu het hoogst op handen wordt gedragen door mensen die er
aanvankelijk de meeste afkeer van betoonden? `Ja inderdaad, de eerste twee
jaar werd het verschijnsel niet serieus genomen. Maar dat ligt voor de
hand. Het is suspect als een boekhandelketen een prijs gaat toekennen aan
boeken die ze zelf liever niet verkopen. Wat dat betreft is het bijvoorbeeld
in Engeland makkelijker. Daar heb je de Whitbread-prijs, die is van een
bierbrouwerij. Dat zou ik hier ook wel willen.' Denkt even na en er verschijnt
een ondeugende glimlach. `De Grolschprijs, dat lijkt me wel wat. Een heel
jaar lang gratis beugeltjes.'
Francisco van Jole
Deze tekst bestaat uit ongecorrigeerde kopij en is eigendom van Francisco van Jole. Verdere verspreiding of gebruik niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.