Circuit, november 1993

`IK WEET DAT DE WERELD GOEDKOOP IS`

De schrijver Marcel Möring woont in Rotterdam en won dit jaar de AKO-literatuurprijs. Vervolgens werd hij suf geïnterviewd over zijn werk. Met Circuit spreekt hij over roem, Rotterdam en de onzin van een literair klimaat.

 In 1985 werd hij ontslagen omdat hij jood is. In Nederland. `Ik was gevraagd te solliciteren naar een betrekking als docent aan de Christelijke Academie voor de Journalistiek te Kampen. Maar een maand na mijn aanstelling werd ik plots bij de directeur geroepen. Hij en de voorzitter van het bestuur wilden mij `even spreken'.
 Eerst draaiden ze lang om de hete brij heen. Toen werd me duidelijk gemaakt dat mijn jaarcontract in geen geval verlengd zou worden. `Wij zijn een christelijke school. We kunnen hier geen joden in dienst hebben,' constateerde de voorzitter. En voegde daar nog aan toe: `Overigens zijn sommigen van mijn beste vrienden joods, hoor.' Nou, na zo'n opmerking weet ik wel hoe de vlag hangt. Ik vroeg waarom? `Omdat we les geven vanuit een christelijke optiek.' Terwijl ik journalistieke techniek doceerde. Wat is daar nou christelijk aan? Dus vroeg ik: Heeft u wel eens een gereformeerde bijzin gezien?' Hij lacht schamper.
 `De smoes was dat het Rijk hen enkel en alleen subsidieerde omdat ze er een christelijke levensovertuiging op na hielden. Daarom konden ze geen joodse docent in dienst hebben. Maar jullie denken toch niet dat Deetman (de toenmalige minister) de begroting door pluist en dan verschrikt roept: `Verdomme ze hebben daar in Kampen een jood in dienst! Stop de subsidie!' zei ik. Nou, dat moest ik toch niet onderschatten.'
 Extra wrang was het omdat Möring bij zijn sollicitatie zelf zijn joodse identiteit had aangesneden. Om te vragen of dat geen problemen op zou leveren voor de christenen. `Nee, die tijd is voorbij,' merkten ze toen op. En verwezen daarmee subtiel naar een eerder geval van discriminatie waar de school mee in opspraak was gekomen. Toen ging het om een lesbische docente.

 Als de naam Kampen tijdens het interview voor de eerste keer valt, vertrekt meteen het gezicht van de schrijver. Alsof hij een hap heeft genomen van broodje kroket met slagroom. `Ik zweer nooit meer een voet in Kampen te zullen zetten. Voor mij is dat verdoemde aarde. Het mag van het vasteland losgeslagen worden en voor eeuwig ronddobberen in de Zuiderzee.' De bewuste school is overigens niet meer in de sigarenstad gevestigd maar naar Zwolle verhuisd.
 Het gesprek komt op het verschijnsel christelijke school en de nadelen die daar aan verbonden zijn. `Eigenlijk ben ik een tegenstander van het bijzonder onderwijs. Mensen die hun kinderen willen leren dat de Kerstman bestaat, doen dat maar in hun eigen tijd. Er bestaat tegenwoordig zelfs een Maharishi-school in Lelystad. Daar worden kinderen worden opgevoed met het besef dat de Maharishi (een Indiase yogi die ooit The Beatles inspireerde, fvj) de wereld in handen heeft. En dat twintig minuten mediteren voldoende is om het zogenaamde `morfisch veld' te veranderen.'
 Möring verheft zijn handen in een gebaar van wanhoop. `Bij welke merkwaardige opvatting over het leven eindigt dit recht op eigen onderwijs? Terwijl de doorsnee middelbare school voortdurend wordt geplaagd door ouders die menen dat de docenten `te links' zijn. Want dat is kennelijk wel erg.'
 Möring praat vlot maar kiest tegelijkertijd zijn woorden zo zorgvuldig dat het lijkt alsof hij voorleest uit een onzichtbaar boek. Hij doorspekt zijn relaas bovendien met een aangenaam cynisme. De man heeft humor en beschikt over een glashelder inzicht.
 Eigenlijk geeft hij geen interviews meer af. Of slechts bij hoge uitzondering. `Ik dacht, of liever gezegd hoopte, dat de belangstelling van de media op den duur vanzelf zou afnemen. Niet dus, het gaat eindeloos door. Ik had ook beter moeten weten. Omdat ik vroeger zelf voor een krant schreef. Ik ken het mechanisme. Je moet als journalist nu eenmaal gewoon iets te doen hebben.' Hij lacht. `En er is maar een beperkte groep mensen die je daartoe kunt benaderen.' Weer lacht hij om zijn eigen constatering. Uit zijn vrolijkheid lijkt tegelijkertijd zowel spot als begrip te spreken. Een soort sympathieke hoon.
 `Begrijp me goed, ik spuug niet op die publiciteit. Integendeel, het kon zelfs wel eens gunstiger werken dan de meeste mensen denken. Het maakt me laconieker, meer ontspannen. Ik zie beter hoe de dingen in elkaar zitten. Of liever gezegd: wat ik altijd al dacht, wordt nu in de praktijk bevestigd. Het is allemaal zo goedkoop, zo ongelofelijk goedkoop. Laat ik een voorbeeld geven. Tien jaar terug schreef ik stukjes voor een aantal bladen. Als ik dan stelde: volgens mij zit de wereld zo-en-zo in elkaar dan reageerde men zo.' Met een ruk beweegt hij zijn hoofd schuin naar achteren. Het gebaar van ongeloof. `Of er werd gezegd: Wat lult die gozer uit z'n nek. Nu ik die prijs heb gewonnen, mag ik ineens met dezelfde ideeën een hele pagina in NRC Handelsblad vullen. En krijg ik vervolgens stapels reacties van mensen die het allemaal met me eens zijn. Terwijl ik in die tien jaar heus niet veel veranderd ben, noch dat ik plots beter ben ga schrijven. Zoiets maakt in mij een lichte vorm van cynisme wakker. Tegelijkertijd moet ik er laconiek om glimlachen. Ik wist immers al langer dat het zo werkte. Daarom probeer ik ook altijd zo onbevangen mogelijk te luisteren naar ideeën van mensen die nog niets bereikt hebben. Er werd immers naar mij ook nooit geluisterd. En ik wil niet zo'n lul worden als de mensen die destijds mij voor zak uitmaakten.'
 Echter niet alleen de media ontdekten plotseling de kwaliteiten van Möring. Ook in zijn persoonlijk leven groeide de belangstelling. `Toen ik de prijs eenmaal had, werd ik platgebeld door mensen waar ik al lange tijd niets van gehoord had. En niet alleen ik, ook mijn ouders, mijn zusters en vrienden kregen twintig, dertig telefoontjes per dag. Toen mijn moeder daar eens over klaagde wees ik er op dat er nooit zoveel mensen zouden bellen wanneer de krant zou melden dat ik heroïne gebruikte. Want die plotselinge belangstelling is heus niet gebaseerd op een werkelijke interesse in mijn persoon.'

 `Wat ik in de afgelopen maanden echt een vervelende vraag ben gaan vinden? Hoe het is om die AKO-prijs te krijgen. Daar heb ik nu mijn buik van vol. Die vraag, die mij nog iedere week gesteld wordt, heeft namelijk ook niets te maken met mij als schrijver. Alleen maar met iets dat gebeurd is en wat ik zelf na een week niet eens meer interessant vind.'
 Bewondering oogsten, is weliswaar zeer verleidelijk maar kan ook fataal zijn. Het lijkt een moeilijke opgave om jezelf te blijven als iedereen maar voortdurend verteld hoe fantastisch je bent. Möring ervaart de overweldigende aandacht echter niet bedreigend. `Dat gevaar geldt alleen als je van succes houdt. Dan ontstaat de neiging alles in het werk te stellen om het te verlengen, te reproduceren. Ik heb daar geen last van. Het enige dat me werkelijk raakt is mijn eigen werk. Als ik er in slaag weer een klein stapje te doen langs het pad dat ik heb uitgestippeld. Dat proces speelt zich geheel aan de schrijftafel af. Wanneer mijn nieuwe boek over vier jaar af is, moet ik er persoonlijk tevreden over zijn. Wat anderen vinden doet er niet zoveel toe. Er is namelijk geen meedogenlozer maatstaf dan je eigen werk. Een lezer kan een boek wegleggen en in een nieuw beginnen. Een schrijver daarentegen raakt een boek nooit meer kwijt. In dat licht is het volstrekt onbelangrijk dat ik nu bijvoorbeeld ineens gevraagd wordt voor tv-spelletjes en dergelijke. Kijk, omdat je schrijft ben je in het dagelijks leven al niet echt een plezierig mens. Dat is onontkoombaar. Je bent egocentrisch en in zeker opzicht parasitair voor je omgeving. Dat kun je alleen maar rechtvaardigen door een goed resultaat te leveren. En je weet zelf of het goed is. Er is geen schrijver die pas achteraf tot de ontdekking komt dat zijn boek niet deugt.'
 Maar wat nu als het succes ineens achterwege zou blijven? Als er nooit meer interviews met hem zou worden aangevraagd? Zou dat niet gaan knagen? `Ach, je bestaat niet bij de gratie van interviews. En, als dat al een reden zou zijn, je verkoopt er geen boek meer door. Hetzelfde gaat op voor lezingen. Als ik wil, kan ik elke avond een lezing geven. Voor sommige schrijvers is dat natuurlijk best interessant. Want het levert geld op. Maar ik doe het alleen omdat ik die prijs gekregen heb. De lezers zijn benieuwd naar het bijpassende gezicht. Dat klinkt banaal maar zelf heb ik die behoefte eveneens. Als ik een krant leest, wil ik weten hoe de geïnterviewde er uit ziet. Aan dat verlangen kom ik nu even een paar maanden tegemoet. Daarna kap ik er mee.' Hij wijst naar een de hoog opgetaste papier naast zijn computer. `Zie je die stapel post? Ik kan het niet eens allemaal beantwoorden. Sommige brieven liggen al langer dan drie maanden te wachten. En kijk, hier op het bureau ligt nog zo'n stapel. Ik kan het niet meer bijhouden.'
 De woning van Möring is net zo opgeruimd als de wijk Blijdorp waar het huis staat. Er heerst een georganiseerde rust. Want dat is waar Möring van houdt: overzicht. Hij gebruikt voor zijn computer een grote beeldscherm dan gewoon is. Omdat hij de tekst net zo voor zich wil hebben als het boek er uiteindelijk uit zal zien. Tot en met hetzelfde lettertype.
 Voorheen woonde de schrijver in Assen. Hij verhuisde naar Rotterdam omdat zijn vriendin hier werkt. Niet tot zijn spijt want Möring vindt Rotterdam wel plezierig. Waarom? Hij denkt lang na en zegt dan beslist: `Omdat het een echte stad is. Misschien nog wel echter dan Amsterdam. Ik vind het ook een mooie stad.' En meteen er achter aan, alsof hij de volgende vraag voor wil zijn: `Niet vanwege het Weena hoor.' Niet alleen vind hij de stad aangenaam, ook de bewoners zinnen hem wel. Of, nou ja hij heeft er tenminste geen last van. `Als ik in Amsterdam in een boekhandel loop, word ik aangeschoten word door mensen. En in de verkeerde zaken kom ik op een middag drie of vier collega's tegen. In Rotterdam niet. Hier wonen sowieso weinig schrijvers. Ik heb het gevoel dat men in Rotterdam nuchterder is. Meer denkt `het is leuk voor die jongen dat hij zo'n succes heeft'. En verder niets. Je wordt met rust gelaten.'
 Rust, dat is inderdaad een Rotterdams verschijnsel. Vooral ook op het gebied van cultuur. Een van de gebreken van Rotterdam waar voortdurend over geweeklaagd wordt is de afwezigheid van een zogenaamd literair klimaat. Voor Möring is dat echter geen probleem. `Ik kan me niks voorstellen bij zo'n klimaat. Wat is dat dan? Een hoge dichtheid van schrijvers, boekhandels en cafés waar de mensen die zich met literatuur bezighouden, samenkomen. Dat heb je hier nu eenmaal niet. En je krijgt het evenmin door zo maar ergens veel geld in te steken. Er zijn weinig boekhandels omdat mensen gewoon geen boeken kopen. Hoe wil je dat veranderen? Dan moet je de helft van de Rotterdammers de stad uit jagen en er andere voor terug zien te krijgen. Kijk, ze stoppen ook tonnen - of misschien wel miljoenen - in het ontwikkelen van een klimaat voor de beeldende kunst. Bijvoorbeeld al die galeries die zich hier nu vestigen. Volgens mij is het een ijdel streven. Je kunt met investeringen geen belangstelling afdwingen. Mensen gaan naar kunst kijken als ze daar zin in hebben. Het is niet zozeer een kwestie van beschikbaarheid. Ik vind het trouwens helemaal niet belangrijk of er een zogenaamde `culturele bovenlaag' aanwezig is. Snap niet waarom er zoveel waarde wordt gehecht aan een literair klimaat. Bovendien wordt over het gebrek daaraan meestal geklaagd door mensen die er niet zoveel mee te maken hebben. Het is, denk ik, eerder een soort rechtvaardiging voor het feit dat ze een oninteressant cultureel leven leiden. Tja, ik heb zelf ook een oninteressant cultureel leven. Ik ga nooit ergens heen. Ben geloof ik een keer in de Schouwburg geweest. Ik hou er niet zo van om de stad in te gaan, dingen te doen. Onlangs zag ik aankondigingen voor een jazzconcert waar ik eigenlijk wel heen zou willen. Dan speel ik even met de gedachte maar weet dat ik uiteindelijk toch niet zal gaan. Ik ben nogal een huismus. Ik vind het aardig om 's avonds met iemand wat te gaan drinken en vervolgens 's nachts een beetje rond te lopen. Dat is al.'
 Möring lijkt wars van interessantdoenerij. Misschien is dat ook wel een reden waarom hij weinig op heeft met het scheppen van een cultureel klimaat. Dat wordt immers ter hand genomen door lieden die bij voorkeur pronken met kennis en belezenheid. Hij grinnikt. `Je doelt op de inteeltsfeer onder mensen die zich intellectuelen noemen. Inderdaad, dat is heel naar. Maar verkijk je er niet op. Het is net zo relevant als mensen die op fitness zitten en voortdurend elkaars spieren meten.'
 Hij lijkt ineens een ingeving te krijgen, gaat rechtop zitten en grijpt een nieuwe sigaret. `Weet je, mijn vriendin en ik hebben een omschrijving van het Rotterdamse type. De vrouwen dragen altijd zwarte schoentjes met gouden stiksel en soms daarbij nog een legging met gouden stiksel. Ze hebben van die wapperende opgekamde blonde haren, zeg maar een beetje het Joke Bruys-type. De mannen hullen zich immer in donkerblauwe pakken met bijpassende schoen en...' Hij heft zijn vinger op om het belang van het detail te onderstrepen. `En witte sokken. Als het kan hangt rond hun pols een Rolex, expres zo losjes dat het uurwerk duidelijk uit de mouw tevoorschijn komt. Het Lee Towers-type. Die types zijn kenmerkend voor de stad en geven ook de normsmaak aan: een beetje glitter en goedkoop. Dat is helaas de stijl van de stad. Kijk maar naar het Weena, het is een spiegeltjes- en kralensmaak. Oftewel pseudokwaliteit. Volgens mij is in Rotterdam het principe van het nieuwe bouwen uitgevonden. Het betekent dat men een oud pand aan de buitenzijde vol plakt met tegels. Zoals bij het Bouwcentrum is gedaan. Natuurlijk, dat gebouw zag er in de oorspronkelijke staat niet uit. Nu is het toonbaar omdat ze er aluminiumtegels tegenaan hebben geplakt. Maar dat is geen bouwen, het is verbergen. Volgens mij is dat essentieel voor het Rotterdamse denken. Men concentreert zich op de vorm en bekommert zich niet op de inhoud.'
 Tot slot nog een keer over de AKO-prijs. Vind hij het niet vreemd dat deze prijs nu het hoogst op handen wordt gedragen door mensen die er aanvankelijk de meeste afkeer van betoonden? `Ja inderdaad, de eerste twee jaar werd het verschijnsel niet serieus genomen. Maar dat ligt voor de hand. Het is suspect als een boekhandelketen een prijs gaat toekennen aan boeken die ze zelf liever niet verkopen. Wat dat betreft is het bijvoorbeeld in Engeland makkelijker. Daar heb je de Whitbread-prijs, die is van een bierbrouwerij. Dat zou ik hier ook wel willen.' Denkt even na en er verschijnt een ondeugende glimlach. `De Grolschprijs, dat lijkt me wel wat. Een heel jaar lang gratis beugeltjes.'

Francisco van Jole


Deze tekst bestaat uit ongecorrigeerde kopij en is eigendom van Francisco van Jole. Verdere verspreiding of gebruik niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.

Home