Circuit, oktober 1991

HET MILD VUUR VAN GERARD COX

 Mister Rotterdam, de enige bekende Nederlander die je tegen komt als je kennissen de stad laat zien. Een vent gesneden uit asbest. Want afgebrand worden doet hem niks. Kan een vermaledijde stad zich een betere ceremoniemeester wensen?

 Gerard Cox interviewen is als bladeren in een citatenboek. Waarheden als koeien trekt hij uit de sloot. Na twee uur staat er een heel weiland vol mee. Het is wel vermakelijk. Gerard als erudiet persoon, zo kennen we hem nog niet. Het noemen van zijn naam leidt in gezelschap onherroepelijk tot schimpscheuten. Alsof er een verguismachine in werking wordt gesteld. "Ik mag nooit op mededogen rekenen. Cox kan het wel hebben, denken ze. Die indruk wek ik niet bewust en of het werkelijk zo is, doet er niet toe."
 De meest recente aanval leverde de muzikant Willem Breuker in een aflevering van VPRO's Zomergasten. Keer op keer herhaalde hij, als summum van belachelijkheid, een aantal danspasjes van Cox uit een televisieprogramma. "Nee, ik heb het zelf niet gezien. Een vriendinnetje vertelde het me. Weet je wat ze zei? 'Er was een man op de televisie die jou zo goed vond dat hij je iedere keer opnieuw liet zien.' Ik bedoel maar. Zo komt dat kennelijk over. Het raakt me niet. Ik heb daar zo'n berg schijt aan. I couldn't care less about the creep (Richard Nixon)." Hij voegt er, enigszins gechargeerd, aan toe: "Bovendien is belachelijk gemaakt en geparafraseerd worden de hoogste vorm van erkenning. Wanneer ik zoveel subsidie ving als Willem Breuker zou ik ook alles durven. Hij heeft het makkelijk met z'n lege zalen."
 Gerard is niettemin voorzichtiger geworden. Hij weegt - aanvankelijk - zijn woorden, wil het interview van tevoren lezen, wijzigingen kunnen aanbrengen. Want ooit gedane uitspraken achtervolgen hem voortdurend. "Ik zou nooit interviews moeten geven, net als Kees van Kooten." Maar hij accepteert publiciteit als onmiskenbaar onderdeel van het artiestenvak. "Wat is de oplage van het blad? Loopt de band nog? Waar blijft de fotograaf?"
 De laatste jaren groeide hij uit tot stedelijk ceremoniemeester, het vleesgeworden Rotterdam-gevoel. Mister Rotterdam noemen ze hem. "Ik vind het leuk hoor, al ben ik niet van 'right or wrong my Rotterdèm' (vrij naar Benjamin Disraeli)." Hij vindt de stad wel leefbaarder geworden en start een litanie van pluspunten. Alle promotieprojecten krijgen een aai. Zelfs het Stadhuisplein: "Met mooi weer heel erg Parijsachtig". En de Oude Haven waar "de studenten een zegenrijke invloed op hebben". Pardon? Zijn ballen zegenrijk? Hij wil reageren, slikt even en zegt: "Ach, ze zijn niet onaardig".

 Gerard heeft zich namelijk voorgenomen om in dit artikel mild over te komen. Maar slechts één vraag over de 'cultuurmaffia' waarmee hij al jaren in een vendetta is verwikkeld, is voldoende om dat voornemen teniet te doen. Voor de laatste keer "want ik wil geen dorpsgek worden" gaat hij nog eens tekeer over de sluiting van 'zijn' Hofpleintheater. Noemt Louis Lemaire, die er na de sluiting een "zogenaamd kindertheater" startte, "een zesderangs artiest maar eerste klas likker met een NSB-mentaliteit". Nuanceert: "Hoe leuk dat kindertheater ook mag zijn". En constateert: "Gesubsidieerde cultuur is natuurlijk een ambtenarenzaak. 'Als je maar de juiste schoft achter het juiste bureau kent' (Vladimir Nabokov)."
 "Nee, geef mij maar de veel versmaadde Jos Brink die zijn eigen centjes in theaterprodukties steekt. Dat vind ik heel wat dapperder." Gesubsidieerd werken is volgens Gerard "het kietelen van een culturele elite, die in een klein zaaltje bij elkaar zit en dan zegt: 'Wat is het toch fijn dat wij dit begrijpen en Jan Boerenlul niet.' Dat voortdurende onderlinge gepaai van ze. Zo van 'ik vind jou zo goed, hoe vind je mij?'."
 Gerard moet er niet veel van hebben. Ook niet van zoiets als de Stichting Musische Vorming. "Vreselijk vind ik dat. Die mentaliteit van 'we zijn allemaal kunstenaars weet je wel' (Jules Deelder)." Na deze tirade probeert hij de positieve toon weer op te pakken. De mooie Schouwburg, het Filmfestival "heel goed voor de naam van de stad", Poetry International, De Doelen, het Rotterdams Philharmonisch "als ik af ga op deskundigen echt wel het op één na beste orkest van Nederland". En Nighttown en Rotown voor muziek waar hij persoonlijk geen liefhebber van is. "Wat dacht je trouwens van Ahoy?"
 Kom, kom Gerard, opscheppen over wat basisvoorzieningen is dat niet net zo overdreven als juichende kranteberichten over het opkomen van crocussen in het voorjaar? "Ja, maar ik kom nog wel eens ergens anders dus ik weet waar ik het over heb. We moeten staan voor onze eigen identiteit, op wat we bereikt hebben. Alhoewel het ons siert dat we er ons niet op voor laten staan."

 Dat schiet niet op. Daarom nog maar even het 1990-fiasco genoemd. "Maar dat is het stadhuis! Het is de vraag hoeveel Rotterdammers daar zitten. Zoals ze in zee zijn gegaan met een of andere fantast die het nonsens-idee voor Carthago opperde. Ik hoor hem nog op de radio zeggen: 'Ik vind het helemaal geen echec. We hebben er fijn aan gewerkt.' In het ergste geval roept zo'n figuur dan nog 'we hebben er veel van geleerd'. Nou het leergeld mogen wij dus betalen."
 Maar het fiasco is toch grotendeels de schuld van Peper? Wat vindt hij dan wel niet van die man? Gerard weifelt, zegt "Tja... Peper is Peper..." Wacht nu even, peinst en dan: "Omdat iedereen zo negatief is, krijg ik de neiging het tegenovergestelde te beweren. Ik mag hem wel, geloof dat de louteringen hem een nieuw begin hebben bezorgd. Je leert veel van eens flink op je bek gaan."
 Wat was dan zijn eigen absolute dieptepunt? Het antwoord komt niet van harte. "Je moet niet met je dieptepunten te koop lopen. Theater is 'make believe', een droomwereld. Je doet altijd alsof het fantastisch gaat. Laten we zeggen... Na het verschrikkelijk grote succes als cabaretduo met Frans Halsema gingen we in '76 op zijn initiatief uit elkaar en dat is, hoewel we er vrijer door werden, voor geen van ons beiden goed geweest."
 In 1973 scoorde hij - min of meer onbedoeld - een hit met 'Het is weer voorbij die mooie zomer' en raakte in e/e/n keer uit de gratie bij zijn vertrouwde publiek. Ineens was hij de ster van de burgermassa en overgeleverd aan diens grilligheden. Een enorme klap die hij niettemin als artiest wist te overleven. Maar daar wil hij niet over opgeven: "Als ik zal roemen, zal ik roemen op mijn zwakheid." (Apostel Paulus).

 Nu speelt hij in de televisieserie 'Vreemde praktijken', maakt liedjes, werkt aan een CD, vertaalt toneelstukken, schrijft boeken - deze maand verschijnt de bundel voetbalverhalen '3-0 achter, niks aan de hand' - en 'pakt' de rest van zijn inkomen op feesten en partijen. Van personeelsparties tot de Regatta.
 "Ik heb het geluk dat ik voor veel dingen wordt gevraagd. Het is wel amusant als mensen zo voorzichtig informeren of ik er plezier in heb. Alsof dit werk beneden m'n stand is. Niet dus, ik doe alles wat betaald wordt en te maken heeft met mijn vak. Het soort publiek kan me niet schelen. Want: 'Ik zou niets met die mensen te maken willen hebben.' (Wim Sonneveld). Als de zaal maar vol zit."
 Niet alleen zijn publiek wordt ouder, hijzelf is ook al de vijftig gepasseerd. "Nou en? Ik vlei me met de gedachte dat ik niet meer zo'n grote boerenlul ben als dertig jaar geleden. Vroeger wist ik alles zeker maar nu 'weet ik dat niets zeker is en zelfs dat niet' (tsja, van wie was die ook al weer?) Dat klakkeloze aanbidden van alles wat jong is bevalt me niet. Radio 3 lazer ik na tien minuten af. Dan wil ik weer iets volwassens horen. Ik zeg niet, zoals mode is, dat ik gek ben op heavy metal. Popmuziek is toch alleen maar 'Boem-boem-mi-fa, boem-boem-si-do'." (W.F. Hermans).

 "Ik zou er nog zoveel bij willen leren. Als ik Sinatra zie, denk ik. 'zo goed zal ik nooit worden, terwijl ik het misschien wel zou kunnen'." Meteen maakt hij een afwerend gebaar. "Ik zeg dat zonder pretenties. Ik bedoel: 'Als je leeft voor je programma, heb je geen leven en als je niet leeft voor je programma dan heb je geen programma.' (Wim Kan) Dat gaat mij te ver. Ik heb nu een leuk leven. Lees en zie veel, leer leuke vrouwen kennen. Ik ben op z'n Rotterdams gezegd een spekkoper."
 Toch beleeft hij het meeste plezier als hij z'n creativiteit aanspreekt. Het gevoel ervaart van 'Ik wist niet dat ik het in me had' (Heer Bommel). Er zijn zeldzame momenten dat hem zoiets overkomt. Zoals toen hij voor Lee Towers een lied over het oude Rotterdam - dat hij zelf nooit heeft meegemaakt - schreef.
 Toegegeven, eigenlijk mist hij het theater. Alleen: "Ik heb er geen zin meer in elke avond het land af te reizen. Dat komt wel weer, hoop ik. Maar effe niet, effe niet." Hij neemt nog een slok oude jenever en perst voor zich uit starend zijn lippen op elkaar.
 Trouwens, het huidige cabaret vindt-ie dus echt helemaal niks. "Ik wil er niet over klagen want dan lijkt het alsof me tekort gedaan voel. Maar cabaret is zo in de mode. Al dat onvolwassen publiek, al die hulpverleners. En maar overal om lachen. Het is tot vorm verheven amateurisme." En, o wat is cabaret toch heerlijk theater. Want hij mag de mensen graag "bij hun kloten pakken. Ik prik altijd iets door. De jubilaris, het bedrijf of de president-directeur. Dat vind ik nou cabaret: een beetje oorlog in de zaal. Maar ja, dat is op een feestavond niet altijd aan de orde." Daarom probeert hij het soms op een andere manier. Zoals vorig jaar met het liedje 'Fijn er vandoor in mijn automobiel en schijt aan het openbaar vervoer' of iets dergelijks. Want Gerard is altijd in de contramine. Hij werd prompt belaagd en uitgekafferd. "Dan denk ik: Raak!"
 Alleen een beetje flauw dat Frits Spits met minister Maij-Weggen ging bellen om te vragen wat ze het stuitends vond in de tekst. "Waarom? Omdat je het kan verstaan? Maar even later wel een Engels nummer draaien over een wijf dat een lifter oppikt om in een motel even een kindje te maken. Niemand verstaat dat. Maar ik wel."
 Het kan hem zo storen, dat gezeik over teksten. "Als ik zing over 'een lekkere strakke blonde meid op een race-fiets' zeggen ze: dat is vrouwonvriendelijk. Vrouwonvriendelijk! Maar wel George Michael met I want your sex op nummer één zetten compleet met videoclip met jarretels. Trouwens heerlijk hoor."
 Terug naar Rotterdam. Als het zo'n fantastische stad is waarom woont hij dan in de Hoekse Waard? Het is de ruimte: "Als ik 's nachts thuiskom kan ik om mijn huis heen lopen. En wanneer ik een beetje dronken ben, pak ik de boom die in de tuin staat - een knoert uit 1906 - eens lekker vast."
 Het is niet makkelijk om Gerard kritiek op de stad te ontlokken. Zelfs het Rotterdams Dagblad vindt hij leuk. "Geen enkele krant deugt. Maar een simpel blaadje als het RD lees ik er graag bij. Behalve de columnisten, dat leutert maar door. Al die meninkjes over hoe het moet terwijl ze hun voormalige kranten niet eens konden redden. Maar ja: 'Nederland is een land van mest en columnist.' (vrij naar De Genestet)" En hij vindt het ook niet erg dat hij in Rotterdam zo wat de enige celebrity is en nooit ergens vakgenoten tegenkomt. "Heerlijk. Wat moet ik met die zeikerds en al hun problemen?"
 Uiteindelijk is er wel een minpuntje te vinden in de stad. "Dat Rotterdams provincialisme, het jezelf niet op ware grootte zien. Een paar gebouwtjes neerzetten en dan roepen over een Manhattan aan de Maas. Welke idioot verzint dat nou? Manhattan ligt aan de Hudson. Dan denk ik eerder Madurodam aan de Rotte. En als er een beeld in de Maas moet komen vragen ze in plaats van Kunst & Vaarwerk een of andere rukker uit Amerika iets onbegrijpelijks te maken. Weet je wat het is? Ze willen zo graag in Amsterdam gelijk krijgen."

Francisco van Jole


Deze tekst bestaat uit ongecorrigeerde kopij en is eigendom van Francisco van Jole. Verdere verspreiding of gebruik niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.

Home