KRONIEK VAN DE LEEGTE
Al weken ligt hij onder vuur: Joris Boddaert zou een broddelaar zijn die met zijn goedkope boekjes de geschiedenis van Rotterdam verkwanselt. Maar wie is hij in hemelsnaam?
Joris Boddaert had dit artikel zelf willen schrijven. Die indruk
wekt hij althans. Hij praat niet met de verslaggever, hij dicteert: "Schrijf
dat maar op...; noteer die naam maar...; dat mag je als kop gebruiken."
Uiteindelijk gaat hij zelfs zo ver enige conclusies voor te koken
die volgens hem in het verhaal verwerkt moeten worden. Over dat zijn aartsvijanden
Jan Oudenaarden en Hans Baaij hem in een recent boek hebben geplagieerd.
Boddaert dicteert wat de verslaggever moet constateren: "Wat zie ik
nou tot mijn verbazing? De namen die Boddaert al in 1990 heeft genoemd!"
Het enige echter wat de verslaggever tot zijn verbazing ziet,
is Boddaert zelf. Een donkerblauwe ribbroek, een keurige signaalrode pullover,
met daaronder een lichtblauw overhemd en er bovenop een niet onsympathiek
hoofd met twee hamsterachtige wangetjes die bijeengehouden worden door
een verzorgd snorretje.
Boddaert (47) heeft het voorkomen van een gentleman en gedraagt
zich uiterst charmant. Schenkt koffie, biedt een boterhammetje aan en probeert
vooral de indruk te wekken dat er niets aan de hand is.
Boddaert vindt zichzelf goed. Of in ieder geval beter dan de
rest. Kritiek van anderen doet hij af als jaloezie, kinnesinne. "Sommige
journalisten springen er nu eenmaal uit. Ik ben er een die, misschien door
zijn uitstraling, wrevel opwekt. Dat ze me te vrijpostig, te brutaal, te
onaangepast vinden. Ik ben vroeger natuurlijk ook vrij wild geweest."
Boddaert wil, zelfs na herhaald aandringen, niet uitleggen wat hij bedoeld
met 'vrij wild'. "Dat voert te diep." Hij vouwt zijn handen achter
zijn hoofd en zwijgt. Coke? Speed? "O nee! Nee!... Denk maar aan dingen
met de dames."
Hij houdt er interessante technieken op na om gesprekken te beïnvloeden.
Zo noemt hij zijn gesprekspartner regelmatig bij de voornaam. Ook de wildvreemden
die hem gedurende het interview opbellen. Dat suggereert een zekere verbondenheid.
Naarmate het gesprek vordert en Boddaert begint te beseffen dat het verhaal
wel eens minder positief zou kunnen uitpakken, neemt de frequentie van
dit handigheidje toe. Daarnaast spreekt hij vrij langzaam en bedachtzaam.
Dat dwingt concentratie af en voorkomt dat hij gemakkelijk is te onderbreken.
De hardste kritiek op Boddaert komt er in het kort op neer dat
hij een beunhaas is die broddelwerk levert. Zelf ontkent hij dat ten stelligste.
Zijn start als geschiedschrijver in 1987, toen nog voor Het Vrije Volk,
was in ieder geval onhandig. Hij schreef dat de Laurenskerk bij het bombardement
'gelukkig slechts licht beschadigd' werd. Terwijl je toch geen doorgewinterde
Rotterdammer hoeft te zijn om te weten dat van de kerk zelf alleen nog
de muren restten. "Maar ja, toen begon ik net. Dan maak je wel eens
een foutje." En Boddaert belooft plechtig dat zoiets nooit meer zal
gebeuren. "Ik geloof heilig in de facts, de feiten, en vind het verschrikkelijk
als ik me vergis, fouten maak. Er wordt toch al zo weinig secuur gewerkt
in de journalistiek."
Bladerend door zijn gebundelde artikelen dringt het gevoel zich
op dat Boddaert dan wel regelmatig door een hel moet gaan. Want opvallend
veel van zijn verhalen bevatten correcties op voorgaande artikelen. Vrijwel
altijd zijn het reacties van lezers die hem wijzen op feitelijke onjuistheden.
Die onzorgvuldigheid was ook de aanleiding voor de jongste rel
rond Joris Boddaert. Het Rotterdamse tabloid maandblad De Strop zette de
aanval in naar aanleiding van problemen rond een boekje dat Boddaert had
geschreven over het 80-jarig bestaan van boekhandel Donner. "Ja, twee
medewerkers meenden dat ze te populair geciteerd werden en zijn naar de
directie gestapt. Dus ja..." En na een korte pauze mompelt de auteur:
"Ik heb het precies zo genoteerd zoals zij het gezegd hebben."
Zucht.
"Mensen schrikken soms als ze hun woorden plots gedrukt
zien. Daarbij komt dat een van de klagers zelf ook wel eens iets schrijft.
En je ziet wel vaker dat lui die zelf de ambitie koesteren ooit een boek
te schrijven ineens overdonderd zijn als ze zichzelf in een boek van een
ander zien. Ze hadden dat boek immers liever zelf geschreven. Misschien
dat het een beetje kinnesinne is. Dus heb ik in elk exemplaar een briefje
geschoven waarin ik op het standpunt van de twee wijs." Boddaert heeft
dus iets gecorrigeerd wat volgens hem niet fout was? "Ja, ik heb ze
maar hun zin gegeven." Maar hoe zit het dan met zijn streven om alleen
de waarheid weer te geven, waar hij voortdurend zo hoog over op geeft?
"Ja... nou ja. Ik liep de kans dat ze het boekje anders niet zouden
verkopen. De directie nam de zaak namelijk nogal hoog op." Als Donner
niet wilde verkopen, was Boddaert met zijn complete voorraad blijven zitten.
Want een concurrent zal dergelijke werkjes niet snel bestellen. En Boddaert
geeft alles in eigen beheer uit bij Uitgeverij Boddaert. Zijn bundels verzamelde
Havenloods-stukjes bijvoorbeeld.
Die bundels zijn slim samengesteld. Het zijn gewoon fotokopieën
van de rubrieken. Dat spaart zetkosten. Weliswaar worden daarmee ook alle
fouten die in de stukjes voorkomen vereeuwigd maar daar kan Boddaert kennelijk
niet mee zitten.
Zo wemelt de rubriek van de taalfouten. Boddaert schrijft zonder
pardon dat iets "duur kost". En waar geen fouten staan, staan
clichés. De rubriek bestaat voor de helft uit bijvoeglijke naamwoorden
als prachtig, indrukwekkend, karakteristiek, interessant. Uit het gebruik
van stijl en gekozen woorden valt op te maken dat Boddaert moeite heeft
met het vinden van de juiste woorden en omschrijvingen. "De bakstenen
gebouwen zijn vaak beperkt van afmeting", schrijft hij bijvoorbeeld.
Terwijl dat toch echt altijd voor alle gebouwen geldt.
De inhoud van de rubriek bestaat naast een opsomming van correcties
op vorige afleveringen vooral uit dingen die Boddaert niet vertelt. "Het
voert te ver om hier...", schrijft hij dan bijvoorbeeld. En voor het
overige wordt alles wat kan bijdragen aan de meerdere eer en glorie van
Joris Boddaert er met de haren bij gesleept. Daarbij is hij er niet vies
van een openheid ten toon te spreiden die hier alleen maar bekend is uit
de Oprah Winfrey-shows. Zo laat hij tijdens het interview trots een aflevering
lezen die vrijwel volledig gewijd is aan de hooglopende ruzie die hij heeft
met zijn broer.
Wat hebben zijn lezers in hemelsnaam met zijn particuliere sores
te maken? Boddaert schrikt van die reactie en probeert zich te redden met
de opmerking dat zijn stukjes een mengeling zijn van verschillende journalistieke
vormen. "Soms mag je best je eigen gevoelens tonen. Maar mijn broer
was not amused. Dat geef ik toe." En als de verslaggever verder doorzeurt
over het belang voor de lezer staat hij op, roept "Laat me nou toch
Francisco!" en loopt naar een andere kamer om koffie te halen.
Boddaert veroorzaakte al eerder een rel toen hij voor Het Vrije
Volk een soortgelijke rubriek, De Pappegay, vol schreef. "Die scoorde
bij een lezersonderzoek het hoogst, na de voetbalverhalen van Dick van
den Polder en het weerbericht. Dat was heel leuk." Totdat Boddaert
twee jaar later voor de microfoon van Radio Rijnmond de werkelijke oplagecijfers
van Het Vrije Volk bekend maakte. Die waren tot dan toe voor de buitenwereld
strikt geheim en bleken aanzienlijk lager dan altijd werd voorgehouden.
Hoofdredacteur Gerard Krul ontsloeg hem op staande voet.
"Krul deugde niet en zal ook nooit deugen. Ik was heel boos.
En wat me ook dwars zat, is dat de rubriek een week later werd overgenomen
door collega Rein Wolters en er nooit meer met een woord over mij gerept
is. Je bent ineens niks meer. Dat is niet netjes van zo'n Wolters, niet
echt beschaafd. Na acht maanden waarin ik het verlies moest verwerken -
niet de leukste periode uit mijn leven - kon ik aan de slag bij de Havenloods.
Dat sloeg meteen aan. Nu word ik meer gelezen dan de historische rubriek
van collega Wolters in het Rotterdams Dagblad. Hij maakt een slap aftreksel
van wat ik vroeger deed. Het verschil is dat ik dingen echt onderzoek.
Ik woon half in het archief. Terwijl hij alleen maar lezers aan het woord
laat. Maar ik gun hem alle eer. Ik gun hem ook zo'n titel 'Rotterdammer
van het Jaar' die hij ontvangen heeft. Maar een intellectueel zal het nooit
worden. Ik vind niet dat hij het echt goed doet."
Wat vindt Boddaert eigenlijk leuk aan het schrijven over de geschiedenis
van Rotterdam? Hij weifelt, lacht voorzichtig en zegt dan: "Ik heb
me er in vastgebeiteld hè? Iemand moet het toch doen." Ja hoor es,
iemand moet ook de straten vegen. Waarom gaat hij dat dan niet doen? En
geheel emotieloos zegt Boddaert: "Ik ben bezeten van de stad. Zonder
verleden is er geen toekomst. En er wordt door het grote publiek heel oppervlakkig
over het verleden nagedacht. Ik heb bijvoorbeeld een boek geschreven over
restaurant Old Dutch en dan kom je bij de directeur en die weet niet eens
dat de zaak veertig jaar bestaat. Dan word ik GEK!
Een ander voorbeeld is café‚ Melief Bender. Hetzelfde. Ze wisten
dat het oud was. Maar niet hoe oud. Ik ben er trots op dat het me gelukt
is dat te achterhalen: 1876. Het zit me ook vreselijk dwars - meldt dat
toch vooral - dat Willem Langstraat, die nogal publiciteitsgeil is, het
eeuwfeest vierde terwijl de zaak 115 jaar bestond. Ik vond dat niet comme
il faut, voelde me genomen. Het is de historie onjuist interpreteren."
Boddaert wekt de indruk dat het vuur waar hij de laatste weken onder ligt hem niet echt raakt. Jan Oudenaarden bijvoorbeeld liet hem op Radio Rijnmond alle hoeken van de ether zien: "Joris Boddaert heeft geen bord voor zijn kop maar het hele servies van de Holland Amerika Lijn." Het slachtoffer lijkt geen krimp te geven: "Die kritiek is afkomstig van lichtgewichten. En ook bij Oudenaarden is het jaloezie. Ik verkoop beter dan hij. Ben toe aan een derde druk terwijl zijn boek 'De hort op' in de ramsj is beland. Ik denk dat het zo simpel ligt."
Francisco van Jole
Deze tekst bestaat uit ongecorrigeerde kopij en is eigendom van Francisco van Jole. Verdere verspreiding of gebruik niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.