Uit Blvd. nummer 4, maart 1994

MODERN TIMES

de strijd tussen mens en machine

 Voor het kunstmatig leven zelf is het te hopen dat het nooit wordt uitgevonden. Althans niet door mensen. Want als het ooit zou lukken om op een dergelijke manier wezens te creëren dan zullen die steevast onderworpen en uitgebuit worden door de bezitters. De belangrijkste drijfveer om machinewezens uit te vinden is namelijk de zucht naar slaven.

De ultieme vorm van kunstmatig leven is de robot. En dan niet de robot zoals die in fabrieken wordt gebruikt maar de volautomatische persoonlijke assistent met een op de mens gelijkend voorkomen. Althans zo wordt het apparaat in de kunst, en daarmee de voorstelling van velen, vormgegeven. Een rechtopstaande vorm die op wieltjes voortbeweegt, soms armen maar in ieder geval iets heeft wat te definiëren is als hoofd. Het apparaat is daarbij handig genoeg om allerlei hand- en spandiensten te verlenen.

Een dergelijke machine bestaat in werkelijkheid niet. Maar als het ooit wordt uitgevonden zal hem geen prettig leven beschoren zijn. De plannen die de mens met hem heeft liggen al besloten in de benaming. Robot is afgeleid van het Tsjechische woord robota wat `gedwongen zware arbeid' betekent. De robot is dus voorbestemd een bestaan als dwangarbeider te leiden, het is de mechanische lijfeigene.

Vanaf de jaren twintig, toen het woord werd geïntroduceerd door de schrijver Jan Capek in zijn toneelstuk R.U.R., Rossum's Universal Robots, droomt de mens vooral over robots in de zin van exploitatie. Robots zijn immers machines die in staat zijn de mens te verlossen uit de rompslomp van het dagelijks bestaan. En net als die andere Verlosser is het apparaat in de geest van de mens natuurlijk gevormd naar het eigen evenbeeld. Want als je toch voor God speelt kun je het maar beter gelijk goed doen.

Als een robot niet de functie van slaaf heeft, wordt de machine meestal gepresenteerd als schrikbeeld, een oncontroleerbaar gevaar. Logisch, want het ergste wat een heerser kan overkomen is zelf onderworpen te worden. Een robot die geen slaaf - meer - is moet wel zelfstandig zijn.

Slaven die zelf meester worden zijn gevaarlijk. Dat oergegeven is in vrijwel al het menselijk denken terug te vinden. Religie bijvoorbeeld. Ook daarbij keren de onderdanige wezens, in casu Adam en Eva, zich tegen hun schepper met alle gevolgen van dien. Dat rampenscenario heeft de mens ook voor machines in gedachten.

De dreiging van mechanische overheersing wordt gevoed door het idee dat de robot gevormd is naar de mens zelf. Om een robot goed te laten functioneren moet het apparaat over kennis en inzicht beschikken. Het grote gevaar daarbij is dat de machine ook over een wil gaat beschikken. En dan zal die machine dus ook automatisch de mens willen overheersen.

Een van de bekendste voorbeelden is HAL, de computer uit Stanley Kubrick's `2001: A Space Odyssey'. HAL 9000, - de afkorting is gebaseerd op de letters IBM door steeds een letter terug te gaan in het alfabet - vermoordt de astronauten die van hem afhankelijk zijn. Kubrick laat dan ook het ruimteschip op het doek ontstaan uit de knuppel waarmee vier miljoen geleden de eerste moord door een mensachtig wezen werd gepleegd.

Een dergelijke gedachtengang duikt overigens steeds op bij vrijwel elke menselijke beeldvorming over intelligente - onbekende - wezens. In de fantasie van science fiction-schrijvers zijn bijvoorbeeld buitenaardse wezens bijna altijd binnendringers waartegen de mens zich moet verdedigen.

In werkelijkheid zijn de enige robots die bedreigend zijn, de machines die daar specifiek voor ontworpen zijn, oftewel de militaire robots. Zoals onbemande vliegtuigen en tanks. Een kruisraket zou je bijvoorbeeld wel een robot kunnen noemen. Het wapen gaat op lage hoogte op zijn doel af en omzeilt daarbij keurig netjes alle obstakels.

Daarmee doet de kruisraket overigens iets waar alle andere robot-achtige machines juist de meeste moeite mee hebben: het vinden van hun weg en het herkennen van objecten. Want het is weliswaar eenvoudig voor te stellen, zo'n machine die zonder een spoor van vernieling achter te laten soepel door de huiskamer manoeuvreert maar in de praktijk gaat dat verre van eenvoudig.

De reden daarvoor is dat machines een specifieke menselijke eigenschap maar niet onder de knie kunnen krijgen: patroonherkenning. Het is een vaardigheid waar de meeste mensen zich niet eens van bewust zijn.

Patroonherkenning betekent het vermogen om verschillende vormen van elkaar te onderscheiden en te interpreteren. Mensen zijn daar uitermate goed in. Het beeld van de omgeving dat op ons netvlies verschijnt is eigenlijk niet meer dan een palet van kleuren. Niettemin zijn we perfect in staat om in die overdaad van kleuren razendsnel vormen te herkennen.

Computers hebben daar veel moeite mee omdat ze niet over een dergelijk intelligent interpretatievermogen beschikken. Als een computergestuurde in huis taken moet verrichten zal hij bijvoorbeeld in staat moeten zijn om met behulp van een videocamera of ander waarnemingsinstrument een tafel te herkennen. Dat klinkt doodeenvoudig maar is in de praktijk bijna onmogelijk.

Hoe moeilijk dat is, blijkt als geprobeerd wordt een definitie van een tafel te geven. Want als de robot een tafel moet herkennen zal hij daartoe eerst geprogrammeerd moeten worden, in dit geval uitgelegd moeten krijgen hoe de contouren van een tafel er uit zien. Maar wat zijn eigenlijk de contouren van een tafel? Elke definitie blijkt in de praktijk mank te gaan. Je zou bijvoorbeeld kunnen zeggen dat een tafel een oppervlak is dat steunt op vier poten. Alleen moet je dan meteen het verschil met een kruk duidelijk maken. Bovendien heeft niet elke tafel vier poten. Welke definitie je ook geeft van het meubelstuk, er is altijd wel een tafel te vinden die niet aan de omschrijving voldoet.

Om dezelfde reden kan een computergestuurde machine geen bospaadjes volgen. Het onderscheid tussen pad en de rest van het bosoppervlak, voor mensen overduidelijk, is voor een machine niet te achterhalen.

In de jaren tachtig werkte de Amerikaanse luchtmacht aan een computer die in staat zou zijn vanuit de lucht vijandelijke tanks in het veld te signaleren met behulp van patroonherkenning. Daartoe werden eerst luchtfoto's gemaakt van een bebost terrein zonder tanks en werd het zelfde terrein nog een in beeld gebracht nadat er goed gecamoufleerde tanks in waren verborgen.

De foto's werden vervolgens door de computer geanalyseerd. Aanvankelijk was de euforie groot. Zonder een enkele fout te maken selecteerde de computer feilloos alle beelden waarop tanks te bespeuren vielen. Totdat de onderzoekers ontdekten dat de machine niet selecteerde op tanks maar op schaduwen. Tijdens de tweede fotosessie was het namelijk plots bewolkt geworden en waren er grote schaduwvlekken waar te nemen. Zo opvallend dat zelfs een computer ze kon onderscheiden, al zagen de mensen ze aanvankelijk over het hoofd.

Robots kunnen alleen maar functioneren in een van tevoren gedefinieerde omgeving. En dan doen ze hun werk ook beter dan mensen. In Nederland zijn meer dan duizend robots in gebruik, de meeste in de automobielindustrie waar ze ingezet worden om auto's te assembleren. Ze verrichten `Modern Times'-achtige produktiearbeid.

Het voordeel van een robot ten opzichte van andere machines is dat je het apparaat kunt herprogrammeren als de taak aangepast moet worden omdat bijvoorbeeld het produkt verandert. Bij gewone machines is dat bijna onmogelijk. Het ombouwen van een bestaande machine voor een andere toepassing is meestal zo duur dat je goedkoper uit bent met de aanschaf van een nieuwe produktielijn.

De leukste robots zijn de apparaten die dienen ter vermaak. Een bekend - of liever gezegd beroemd - voorbeeld daarvan is Adelbrecht van de Amsterdamse kunstenaar Martin Spanjaard. Adelbrecht is een bal die door een ruimte kan rollen en ondertussen zijn gedragingen voorziet van gesproken commentaar. Via sensoren op zijn huid `voelt' hij wat er gebeurt. Zo laat Adelbrecht tevreden geluiden - `Hmm, that's lovely' - horen als hij wordt geaaid en vloekt hij als er tegen hem geschopt wordt. De machine simuleert dus emoties en dat maakt hem tot een vertederend verschijnsel. De donkerblauwe bal van veertig centimeter doorsnede is dan ook uitermate populair op (internationale) exposities en bijeenkomsten.

Adelbrecht fascineert en zijn `vader' speelt vaardig in op de bij mensen levende ideeën over robots. Zo is er het verhaal dat de computerbal ooit een zelfmoordpoging ondernam. De bal bestaat uit twee in elkaar geschroefde helften en Adelbrecht tolde ooit op eigen houtje net zo lang heen en weer tot die uit elkaar dreigde te vallen. Onderwijl riep hij voortdurend: `Ik ben God!'

Adelbrecht voelt, maar heeft hij ook gevoel? Die vraag gaat eigenlijk op voor alle robots. En als een apparaat gevoel heeft, moet het dan niet met gevoel behandeld worden? Aan beantwoording daarvan is de wereld nog lang niet toe. Tenminste niet als het om volledige machines gaat.

Anders is dat met de uit een mens gecreëerde machine, zoals bijvoorbeeld het Monster van Frankenstein. Die fantasie overtreft de robot inmiddels in populariteit. Het Monster is afschrikwekkend en vertederend tegelijk, net als de androide die in de sf-film Terminator 2 op een aangrijpende wijze aan zijn einde komt.

Het beeld van de machinemens bestaat al heel lang, bijvoorbeeld in Fritz Lang's Metropolis, maar werd pas echt populair in de jaren zeventig door de Amerikaanse televisieserie The Six Million Dollar Man waarin een bionisch mens figureert, een man wiens lichaam na een ongeluk door de overheid is voorzien van hi-tech apparatuur om het Kwaad te kunnen bestrijden.

De machinemens is in werkelijkheid misschien wel dichterbij dan de zelfstandige robot. Op steeds grotere schaal worden - op medische gronden - apparaten het menselijk lichaam ingebracht. Van pacemakers die het hart op gang houden tot pompjes om de urinelozing te controleren. Ethisch zijn daar nauwelijks bezwaren tegen. Het helpt immers goed.

Maar wanneer wordt de mens een machine? Is een persoon die zich voortbeweegt in een elektrische rolstoel, plast met behulp van een ingebouwd pompje, spreekt met behulp van een synthesizer, hoort met een gehoorapparaat en wiens hart klopt op de pulsen van een pacemaker nog wel een volledig mens? Moet andere woorden hoeveel apparaten maken samen een machine? Wanneer is een invalide een soort Robocop: half mens, half machine.

En welke maatstaven worden vervolgens voor deze machinemensen gehanteerd. Is een tocht van vijf kilometer in een rolstoel net zo'n prestatie als een wandeling van dezelfde afstand. Of telt mee dat wielen niet vermoeid kunnen raken? De grens wordt vooralsnog getrokken bij de geest. Zolang iemand geestelijk zelfstandig functioneert, is er sprake van een mens. Maar die grens kan vervagen.

De tijd is vermoedelijk niet meer ver dat de eerste chips op de hersenen worden aangesloten. Niet om te denken - dat zou op teveel weerstand stuiten als het technisch al mogelijk was - maar om handicaps te verhelpen, bijvoorbeeld doofheid. Het is goed denkbaar dat een chip de geluidssignalen kan vertalen naar de hersenen als het trommelvlies helemaal niet meer functioneert. Dan is er het eerste contact tussen hersens en software met als probleem: wie programmeert wie?

Dat lijkt ver weg maar er wordt inmiddels ook al gewerkt aan kleine lichaamscomputers die middels elektrische pulsen spieren kunnen ontspannen en spannen, oftewel het lichaam besturen. Met dergelijk onderzoek hoopt men bijvoorbeeld bij dwarslaesie-patiënten die aan de onderste helft van hun lichaam totaal verlamd zijn weer loopbewegingen in gang te kunnen zetten.

En als dergelijke hulpmiddelen ingezet worden om de lammen weer te laten lopen dan bestaat de kans dat ze ook hun intrede doen in pak weg de sportwereld. Lange-afstandlopers of -fietsers kunnen zo een constant ritme en daarmee hogere prestaties bereiken. De discussie daarover begint ongetwijfeld als het al te laat is.

Overheersing door computers, robots en andere bedreigingen wordt altijd gezien als een dreiging van buitenaf. Het aardige van de `bionische' benadering is echter dat die juist van binnenuit komt. En dat er nog maar weinig tegen te doen is als het eenmaal zover is. Een robot kun je misschien nog wel uitschakelen maar geen mens zal er over peinzen zijn geprogrammeerde pace-maker af te zetten.

Francisco van Jole


Deze tekst bestaat uit ongecorrigeerde kopij en is eigendom van Francisco van Jole. Verdere verspreiding of gebruik niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.

Home