Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 8 januari 2009 (pagina K18)

Dodelijk materiaal en kortegolfklanken

'Als de aarde wordt veroverd door buitenaardse wezens, zullen ze niets snappen van grunge, trance of gangsta. Maar hiervan wel.'

Zo meldt beeld- en geluidkunstenaar Wiel Seuskens in zijn weblog, naar aanleiding van de Anthology of Dutch electronic tape music. De twee dubbelelpees uit de jaren zeventig zijn inmiddels uiterst zeldzaam, zo leert een verdere rondgang over internet. Tweehonderd vijftig dollar moest er worden neergeteld voor één gaaf specimen van zo'n album, destijds uitgebracht door Donemus. De complete set biedt in dertig composities een overzicht van de ganse ontwikkeling van de Nederlandse elektronische muziek tussen 1955 en 1977. Killer material, volgens de internetcatalogus.

De prijzen zullen intussen wel wat gezakt zijn. En ook Andrew Phillips kan opgelucht ademhalen. Op de site van Lost Magazine verhaalt hij van zijn gewetensnood wanneer hij, als zoon van een bibliothecaris, toch maar een exemplaar van vol.2 achteroverdrukt uit de bibliotheek. Voor dergelijke liefhebbers zijn nu, bijna dertig jaar na dato, de beide delen van de Anthologie op cd uitgebracht, als co-productie van MuziekCentrum Nederland (de opvolger van Donemus) en Basta.

In de jaren vijftig en zestig bruiste en borrelde Nederland van elektronische componeerdrift. Philips zag er wel wat in en richtte een studio in, die beroemd werd omdat Edgard Varèse er zijn Poème électronique maakte, maar toch weer werd opgedoekt. Ook de Nederlandse Radio Unie en de TU Delft boden vergelijkbare faciliteiten. De eigengereide componist Ton Bruynèl richtte al in 1957 een eigen studio in.

Het nieuwe elektronische medium bood ongekende vrijheden, maar de prijs die daarvoor betaald moest worden was bepaald niet gering. De vroegste composities in het genre moesten toon voor toon, en fragment voor fragment met schaar en plakband in elkaar gezet worden. En verder was de verbreiding bepaald een probleem. Om de banden waarop de elektronische muziek was vastgelegd naar behoren af te spelen was een bandrecorder van professionele kwaliteit nodig, en dat waren dure dingen. Als je een elektronisch muziekstuk in een concert wilde laten horen, had je natuurlijk een band nodig, en dat moest als het even kon een kopie zijn van de oorspronkelijke band.

Het is in dit tijdperk van volmaakte technische reproduceerbaarheid haast niet meer voorstelbaar, maar kopiëren ging indertijd altijd gepaard met kwaliteitsverlies.

Voor de grammofoonplaat leende het genre, met zijn dikwijls enorme tegenstellingen tussen hard en zacht, zich niet erg goed – nog los van het probleem dat platenmaatschappijen gewoonlijk geen heil zagen in dit soort experimentele, niet-commerciële muziek. Als elektronisch componist was je dus bijna automatisch veroordeeld tot de ivoren toren – vooral als je je niet bezig hield met mengvormen, maar met de min of meer zuivere tape-muziek – want daarover gaat het hier.

De release van deze beide dubbelalbums in 1978/79 was dan ook een daad van betekenis. De bloemlezing werd samengesteld door Dick Raaijmakers, zelf een oudgediende in het genre die naast de nodige eruditie beschikte over een radicale smaak.

Het is goed te volgen hoe snel de volwassenwording van de elektronische muziek verliep. Het allereerste stuk op de plaat, Three pieces for electric organ van Hans Kox uit 1955, doet nog denken aan pianolamuziek: het stuk is duidelijk eerst gewoon op notenbalken opgeschreven, toen in de studio gemonteerd, en onderscheidt zich voornamelijk door bovenmenselijke snelheden van een gewoon stuk voor Hammondorgel. Een jaar of tien later leverde Kox met de beierende geluiden en klankvelden van Cyclophony III een idiomatischer werkstuk.

Ton de Leeuw had meteen door dat je met elektronica niet moet proberen te doen wat je ook met instrumenten kunt doen, en begaf zich in zijn Study uit 1957 in het domein van de microtonen en extreem trage glissandi. Van zijn hand is ook het drie jaar later gecomponeerde Antiphonie, het enige stuk uit de verzameling waarin ook levende musici meespelen.

Jan Boerman, Ton Bruynèl, Dick Raaijmakers zelf en ook Peter Schat, wier werk intussen integraal op cd is verschenen, zijn alle vier met een kort stuk vertegenwoordigd. Fraaie curiositeiten zijn werken van Jaap Spek, Klaus Gorter en andere nimmer tot roem gekomen componisten.

In zijn integraal opgenomen toelichtingen uit 1979 noemt Raaijmakers het jaar 1966 een waterscheiding – in dat jaar richtte het Koninklijk Conservatorium voor het eerst een studio in en kwam het al bestaande Instituut voor Sonologie in Utrecht tot bloei. Uit de stukken op de tweede dubbel-cd spreekt meer zelfverzekerdheid, of het nu gaat om het dwarse klankuniversum van Jos Kunsts Exterieur, het evocatieve Safed van Tera de Marez Oyens of de bizarre, conceptuele stukken van Gilius van Bergeijk en Louis Andriessen. Ja, er zit veel werk bij dat klinkt naar de kortegolfradio of geluiden uit de schrootindustrie – maar ook een zonderling kunstzinnig hoorspel van Simeon ('Canto Ostinato') ten Holt en als klap op de vuurpijl het felle en dramatische Sintering van de in 1990 op slechts 39-jarige leeftijd overleden Tony van Campen.

We kunnen hier dus gerust spreken van een monument, ook omdat de cd's trouw zijn gebleven aan de oorspronkelijke vormgeving van Floris Guntenaar.

Hoewel er intussen al weer dertig jaar zijn verstreken, zijn er nog altijd componisten die zich toeleggen op de puur abstracte, elektronische klankwereld (al is de tape vervangen door digitale databases). Het wachten is dus nu op de delen drie, vier en vijf, die Basta en MCN ons in het vooruitzicht stellen.

Anthology of Dutch electronic tape music Volume 1 en 2 (2 x 2 cd's). Basta. www.bastamusic.com
Zie ook: www.lostmag.com/issue2/library_privileges.php


© Frits van der Waa 2009