Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 1 augustus 1992, Kunst, recensie

'Onmogelijk dit vreemde pakket op pootjes mee te nemen'

Erik Satie woonde van 1898 tot zijn dood in 1925 op een kamer in de Parijse voorstad Arcueil-Cachan. Het vertrek, dat tijdens zijn leven door niemand dan hemzelf werd betreden, werd later door zijn vrienden beschreven als een kruising tussen de grot van Aladdin en een spinneweb. De inhoud van Satie's schedel moet in soortgelijke conditie verkeerd hebben, te oordelen althans naar wat daarvan is overgebleven: zijn muziek, zijn publikaties, zijn brieven.

Satie's muziek is – voor een te klein deel overigens – bekend dank zij de inspanningen van Reinbert de Leeuw en geestverwanten. Van zijn geschriften – bijeengebracht door Ornella Volta, artistiek directeur van de Fondation Erik Satie in Parijs – verscheen in 1976 een Nederlandse vertaling. Uit de omvangrijke briefwisseling die Satie en zijn tijdgenoten onderhielden is nu, eveneens door Volta, een uitvoerig geannoteerde selectie gemaakt. Haar boek, dat zich laat lezen als een portret in omtrekkende bewegingen, is in het Nederlands verschenen als Satie in de spiegel van zijn tijd.

Satie is door het nageslacht lange tijd beschouwd als een excentrieke grappenmaker, maar niet als een serieuze componist. Zijn muziek, die zeker naar de maatstaven van die tijd 'raar', sober, statisch en schijnbaar doelloos is, verklaart dat slechts ten dele. Dit boek biedt het andere deel van de verklaring. De persoon en de daden van Satie waren ook voor zijn tijdgenoten ongrijpbaar en onbegrijpelijk.

'We vertrekken morgen zonder Satie', schreef Jean Cocteau in 1917 aan hun beider vriendin Valentine Gross. 'Onmogelijk dit vreemde pakket op pootjes mee te nemen.' Een jaar tevoren, toen Cocteau Satie de tekst voor hun ballet Parade had voorgelegd, wist hij niet hoe hij het commentaar van de componist moest duiden. 'Telegram van Satie', schreef hij aan Gross. 'Verbluffend, zegt hij. Is dat een uiting van enthousiasme in zijn faunentaal? Probeer daar achter te komen.'

Van die faunentaal zijn hier talloze staaltjes te vinden. Ze zijn beminnelijk, ze zijn hooghartig, ze zijn hartstochtelijk of zakelijk, maar het is dikwijls moeilijk uit te maken hoeveel daarvan gemeend is. Satie verschool zich in zijn brieven en waarschijnlijk ook in de dagelijkse omgang achter een superieure ironie en een geserreerde, ongerijmde betoogtrant.

'Cher Monsieur', schrijft hij bijvoorbeeld aan zijn vriend Vincent Hyspa. 'Ik zeg u: Vergeet uw muziek niet. Kom met de trein van twaalf uur 's middags, Gare du Luxembourg, 2. Niet te laat komen, hè?
Kom met uw dame.
Neem M. Dépaquit ook mee. Wees voorzichtig, smeek ik u.
Ik knijp zo hard in de toppen van uw vingers dat u gaat schreeuwen.'

Het fascinerende aan het boek is dat het, zelfs aan de hand van zulke summiere briefjes, een beeld weet te geven van de vele beslommeringen en verwikkelingen waaraan Satie's leven rijk was: zijn werk in het variété-theater; zijn bizarre 'religieuze' periode, waarin hij zelfs een eigen kerkgenootschap oprichtte; zijn vriendschap met Debussy; de erkenning die hij later genoot, als inspirator van een jongere generatie; de diverse componistengroepen waarbij hij betrokken was en die hij vervolgens weer verliet.

Een brief uit 1912 aan de pianist Ricardo Viñes opent zeer formeel: 'Monsieur, ik heb u gisteren met mijn vriend Roland Manuel bezocht om u te vragen mij toe te staan een van mijn Pièces froides aan u op te dragen. Het zou mij zeer verheugen als u dit kleine eerbewijs aan een kunstenaar die zoveel heeft gedaan voor de moderne muziek, zou accepteren. Denk niet dat mijn oeuvre muziek is. Dat is niet mijn stijl. Ik beoefen, zo goed als ik kan, de fonometrie. Niets anders. Ben ik iets anders dan een akoesticus zonder veel kennis?'

Dat was natuurlijk een steek onder water aan de critici, zij het een indirecte. Satie was later zo onverstandig om een van zijn vijanden, domweg omdat die niet over hem geschreven had, rechtstreeks per briefkaart te attaqueren: 'Erik Satie aan Monsieur Jan-Lul Poeigh, Beroemde Sukkel en Componist voor Stommelingen (...) Smerige klootzak, van hieruit schijt ik met volle kracht op je. Erik Satie.' Deze grofheden kwamen hem te staan op een rechterlijke veroordeling.

Ook uiterlijk betoonde Satie zich excentriek. In zijn religieuze periode liep hij met lang haar rond in een soepjurk. Vervolgens droeg hij jarenlang niets anders dan zeven identieke fluwelen kostuums. En vanaf 1908 tooide hij zich, als een ambtenaar, met bolhoed, opstaande boord en paraplu.

Over muziek zegt dit brievenboek betrekkelijk weinig, maar over het Parijse kunstleven van rond de euwwisseling, de naijver en de coterietjes incluis, des te meer. En dat Satie, zijn eigenaardigheden ten spijt, steeds midden in dat bloeiende kunstleven stond, bewijzen de tientallen, dikwijls onbekende tekeningen en illustraties waarmee het boek verlucht is. De Engelse editie (de Franse dus waarschijnlijk ook) bevat daar nog meer voorbeelden van.

Ornella Volta: Satie in de spiegel van zijn tijd. Gottmer, f 37,50. ISBN 90 257 2436 1.


© Frits van der Waa 2006