De Oorlogsidioot
(Shellshock)
Aan 't hooge huis, aan het
trottoir,
wat afwaarts van den boulevard;
op 't zelfde plekje neergekromd,
daar, waar de zon maar zelden
komt,
zit d'oorlogsidioot op wacht
en lacht, omdat men om hem
lacht.
Zijn handen dwalen door de
lucht,
als één die tast,
wanneer hij vlucht.
Zijn oogen kijken als een kind,
dat ziet en nog geen namen
vindt.
Hij grinnikt over alles wee.
De kindren om hem lachen mee.
Men wandelt langs hem als langs
steen.
De wielen razen langs hem heen.
De stemmen van het leven gaan
hem al voorbij en niet meer
aan.
Hem is geen vreugd meer en
geen pijn.
Hij slaapt en hij moet wakker
zijn.
Men ziet er naar, men hoort
zijn stem.
Men kijkt verbaasd en vlucht
van hem.
Hij heft den vinger en hij
wijst.
Hij grijnst stompzinnig en
hij krijscht.
De mist verhult hem grauw en
grijs.
Hij wordt sliknat... hij is
niet wijs.
II
Alleen een wrak van denken
bleef
waar al het andre overdreef.
Alleen draait in zijn arme
geest
de indruk nog die is geweest,
gelijk een oud versleten plaat,
die afknapt en weer zingen
gaat.
Zijn vinger heft zich krank
en... zie
hij hoort... hij hoort een
melodie.
Hij hoort rumoer, gekreun,
een schot!
Het breekt weer af, het loopt
maar tot...
En dan weer gaat d'herinnering
door.
Hij steekt den krommen vinger...
hoor!
Daar, waar de plaat gebroken
is,
valt weer het floers der duisternis.
De wind waait om, hij hoort
geen lied.
De regen valt, hij merkt het
niet.
De avond zakt, het licht gaat
aan.
Hij weet niet dat hij is gegaan.
Hij wuift aan ieder zijn vaarwel.
Wie is hem dan tot metgezel?
Alleen het herfstblad, dat,
als hij,
verslingerd werd in het getij.
En dansend, lachend in zijn
dood,
hem stervend afzinkt in den
schoot.
III
Dit is het levend monument
van den soldaat, die is bekend.
Dit is de grafsteen, die verschanst,
waarop de vlam van 't leven
danst.
Dit zijn de bloemen die verbleeken
Dit zijn de letters die nog
spreken.
In dezen afgetobden geest
klinkt nóg de angst,
die is geweest.
Hier giert de jammer, die verging,
nog levend in d'herinnering.
In hem kreunt al het leed wat
voor
en na hem smeekt om uitkomst...
hoor!
Het maant! het eischt! het
schreit! en vloekt!
het wordt geprofeteerd! geboekt!
Het ritselt in den wind alom...
Men vraagt, men bidt, men schreeuwt
er om!
Ik zelf zing het U bevend voor:
Sta stil bij dezen mensch en
hoor!
--------------------------------------------------------------------
Maakt hierom, vorstlijke Genaden,
uw trotsch saluut en uw paraden.
Dit is het in memoriam.
Dit is het arm verdoolde lam.
O volk, dat komt uw kind begroeten
bij tomben, die verpulv'ren
moeten,
knielt hier - en weent aan
déze voeten.
Uit: Aanklacht - Verzen van Martien Beversluis.
(Johan Mulder 's Uitgeversmaatschappij
Gouda - 1930)
Illustraties: reproducties van
schilderijen van Willem van Schaik
Dit vers is er één
van negen uit het op groot formaat uitgebrachte
boek 'Aanklacht'.
Deze verzen werden het eerst publiek gemaakt in een serie
voordrachten door de dichter voor de microfoon van de
V.A.R.A.-Omroep. (De auteur vermeldt nog:
'Declamatierecht van deze verzen streng voorbehouden'.)