Franks homepage
Nieuw op de site
Contact
Zoeken
English

schilderij van Verwey

Shakespeare:
Voorwoord
Bibliografie
Tekstverantwoording
Vertalingen
Bewerkingen
A Lover's Complaint
De sonnetvorm
Shakespeare-links

Vertalers:
Burgersdijk
Albert Verwey
J. Decroos
Boutens
Moulijn-Haitsma Mulier
Jan Campert
Hugo Claus


Tijdgenoten:
Edmund Spenser
John Donne


Statistieken/Privacy

21

Sinds ik u álles gaf, ál wat ik ben,
En thans in ú mijzelven heerlijkst vind,
Wat klage ik dan, daar gij een andren mint,
Daar ik me, als de uwe, eraan meêplichtig ken?

En daar ik ú ben, ben ’k dan niet verblind,
Zo ’k op u toorn en dus mijzelven schen?
En me aan úw liefde zoveel minder wen
Dan aan mijn eigne, die ons zó verbindt?

Moet ik niet vinden dat gij rijker zijt,
Daar ge ál die liefde in u alleen vereent,
En blij zijn dat ’k uw rijkdom met u deel?

Zou ’t mij niet winst zijn dat ’k in ú altijd
U min èn mij èn hem, om wien gij weent,
Drieën in éen en d’énen reeds zoveel.


Uit: Oorspronkelijk dichtwerk, eerste deel, 1882-1914, Uitgeverij Querido, Amsterdam, 1938.



Aantekeningen:

Dit sonnet lijkt me wel bijzonder doordesemd van Shakespeareaanse motieven: in regel 3 een derde persoon die ineens zijn intrede lijkt te doen, zodat er een liefdesdriehoek ontstaat. En de sofistische manier waarop dat wordt goedgepraat met een ingewikkeld stuivertje wisselen van ego's, waardoor het vreemdgaan van de ander de spreker juist moet verrijken. Vergelijk bij Shakespeare o.a. 42 en 144.



Sonnet 1
Sonnet 2
Sonnet 3
Sonnet 4
Sonnet 5
Sonnet 6
Sonnet 7
Sonnet 8
Sonnet 9
Sonnet 10
Sonnet 11
Sonnet 12
Sonnet 13
Sonnet 14
Sonnet 15
Sonnet 16
Sonnet 17
Sonnet 18
Sonnet 19
Sonnet 20
Sonnet 21
Sonnet 22
Sonnet 23
Sonnet 24
Sonnet 25
Sonnet 26
Sonnet 27
Sonnet 28
Sonnet 29
Sonnet 30
Sonnet 31
Sonnet 32
Sonnet 33
Sonnet 34
Sonnet 35
Sonnet 36
Sonnet 37
Sonnet 38
Sonnet 39
Sonnet 40
Sonnet 41
Sonnet 42
Sonnet 43
Sonnet 44

'Mephistopheles Epicureus'